EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004PC0099
Proposal for a Council Decision establishing the Visa Information System (VIS)
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van het visuminformatiesysteem (VIS)
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van het visuminformatiesysteem (VIS)
/* COM/2004/0099 def. - CNS 2004/0029 */
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van het visuminformatiesysteem (VIS) /* COM/2004/0099 def. - CNS 2004/0029 */
Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD betreffende het opzetten van het visuminformatiesysteem (VIS) (door de Commissie ingediend) TOELICHTING 1. Algemeen doel Er is een algemeen wettelijk kader nodig voor de ontwikkeling en het opzetten van het visuminformatiesysteem (hierna: "VIS"), dat door de Raad wordt gedefinieerd als een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa [1]. Aangezien de Raad nog een politieke oriëntatie dient te formuleren betreffende de basiselementen van het VIS, zal op latere datum een volledig uitgewerkt voorstel voor een rechtsinstrument betreffende het opzetten van het VIS worden ingediend. In dat rechtsinstrument zullen met name het systeem en de werking ervan worden gedefinieerd, waarbij onder meer wordt bepaald welke gegevenscategorieën in het systeem zullen worden opgenomen en met welk doel en volgens welke criteria, er zullen voorschriften worden vastgelegd betreffende de inhoud van de VIS-registraties, alsmede het recht van de autoriteiten om gegevens in te voeren, te raadplegen en bij te werken en voorschriften betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de controle hierop. [1] Zie deel I van de Richtsnoeren voor de instelling van een gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling van informatie over visa (document 9615/02 VISA 92 COMIX 386 van de Raad). Het onderhavige voorstel heeft tot doel met ingang van 2004 de ontwikkeling van het VIS met gemeenschapsfinanciering en overeenkomstig de toepasselijke verdragsbepalingen mogelijk te maken. De ontwikkeling van de nationale infrastructuren behoort tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten. 2. Achtergrond De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft de Commissie op 20 september 2001 in punt 26 van zijn conclusies verzocht voorstellen in te dienen met het oog op de oprichting van een netwerk voor de uitwisseling van informatie over afgegeven visa. De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 verzocht de Raad en de lidstaten in punt 42 van zijn conclusies maatregelen te nemen om een gemeenschappelijk identificatiesysteem voor visa tot stand te brengen. In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de ontwikkeling van het Schengen-informatiesysteem II van 18 december 2001 werd gesteld: "Een nieuwe functie inzake uitwisseling van informatie betreffende verstrekte visa zou informatie betreffen die ook nu reeds door aanvragers van visa moet worden verstrekt. Een dergelijke functie van het visum zou met name nuttig kunnen zijn als hulpmiddel voor de identificatie in verband met de volgende doeleinden: bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, verzekeren van de echtheid van verstrekte visa aan de buitengrenzen, een betere behandeling van visumaanvragen dank zij een gemakkelijker toetsing van de bonafide status van een reiziger (vanaf de tweede aanvraag om een visum), vergemakkelijking van het verkeer van reizigers die hun documenten hebben verloren en een vereenvoudiging van de procedure om illegaal in de Unie verblijvende personen terug te sturen." In het algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie, dat door de JBZ-Raad op 28 februari 2002 is goedgekeurd en gebaseerd is op de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie van 15 november 2001, is bij de maatregelen en acties inzake visumbeleid voorzien in de ontwikkeling van een Europees identificatiesysteem voor visa, ter aanvulling van het systeem van beveiligde documenten. In punt 36 van dit plan, dat verwijst naar de conclusies van de JBZ-Raad van 20 september 2001, is bepaald: "Er zou beraad moeten plaatsvinden en er zouden haalbaarheidsstudies moeten worden verricht om na te gaan of een dergelijk gemeenschappelijk elektronisch systeem een aanvulling kan vormen op het systeem van beveiligde documenten zodat er een tweeledig identificatieproces in het leven zou worden geroepen op basis van beveiligde documenten én een gegevensbank." Punt 37 bepaalt dat die gegevensbank, "[o]m de bevoegde diensten zo volledig en bruikbaar mogelijke informatie te kunnen bieden, (...) niet beperkt [mag] blijven tot afgegeven visa, maar ook gegevens over aangevraagde en geweigerde visa [dient] te bevatten". Punt 38 voegt eraan toe dat "[e]en dergelijk systeem (...) informatie [zou] kunnen omvatten die visumaanvragers ook nu reeds moeten verstrekken, zoals persoonsgegevens. Daarenboven zou een digitale foto kunnen worden genomen en opgeslagen, alsook de biometrische gegevens van de aanvrager. Ook reisdocumenten dienen te worden gescand en opgeslagen, hetgeen twee voordelen zou hebben. In de eerste plaats zou door vergelijking van het reisdocument met het opgeslagen beeld gemakkelijk kunnen worden nagegaan of er later met het reisdocument is geknoeid. Ten tweede zou het opgeslagen beeld van het reisdocument kunnen worden gebruikt om snel nieuwe reisdocumenten te vervaardigen wanneer de betrokkene het land moet verlaten, en zijn [...] identiteit tracht te verbergen. De ontwikkeling van een dergelijk systeem dient in ieder geval gebaseerd te zijn op een duidelijke definitie van de behoeften en doelstellingen en op een grondige evaluatie van de bestaande initiatieven (met inbegrip van de reeds door het SIS en VISION geboden mogelijkheden) en de uit te trekken middelen." De JBZ-Raad heeft op 13 juni 2002 richtsnoeren voor de instelling van een gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling van informatie over visa goedgekeurd [2]. Volgens deze richtsnoeren is het visuminformatiesysteem een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa, dat "moet bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen: [2] Document 9615/02 VISA 92 COMIX 386 van de Raad. (a) vergemakkelijking van fraudebestrijding, dank zij een betere uitwisseling van informatie tussen de lidstaten (via de consulaire vertegenwoordigingen en aan de grensposten) over visumaanvragen en de behandeling die deze hebben gekregen; (b) betere consulaire samenwerking op lokaal niveau en uitwisseling van gegevens tussen de centrale autoriteiten die bevoegd zijn voor consulaire zaken; (c) verbetering van de methode om na te gaan of de bezitter van het visum en de wettige houder ervan één en dezelfde persoon zijn, aan de controleposten aan de buitengrenzen of bij immigratiecontroles en politiecontroles; (d) bijdragen tot het voorkomen van "visumshopping"; (e) vergemakkelijking van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin [3] betreffende de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek; [3] Vervangen door Verordening (EG) Nr. 343/2003 van de Raad van 18.2.2003 ("Dublin II" - PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1), behalve voor Denemarken. (f) verbetering van de identificatie van en documentatie over personen in een situatie van illegaal verblijf zonder geldige documenten, en de terugkeer van onderdanen van derde landen vergemakkelijken vanuit administratief oogpunt; (g) beter beheer van het gemeenschappelijk visumbeleid en ondersteuning van de binnenlandse veiligheid en van de strijd tegen het terrorisme." De Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni 2002 heeft de Raad en Commissie opgeroepen om binnen hun respectieve bevoegdheden absolute prioriteit te geven aan het opzetten van een gemeenschappelijk identificatiesysteem voor visa in het licht van een haalbaarheidsstudie en op basis van de richtsnoeren van de Raad. De Commissie heeft op 16 september 2002 een haalbaarheidsstudie opgezet betreffende de technische en financiële aspecten van het VIS. De resultaten hiervan werden in mei 2003 aan de Raad voorgelegd. Voortbouwend op de conclusies van de Europese Raad van Laken en van Sevilla heeft de JBZ-Raad van 5 en 6 juni 2003 het belang onderstreept van het invoeren van het gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling van informatie over visa en de door de Commissie ingediende haalbaarheidsstudie gunstig onthaald. Hij heeft ook de doelstellingen van een dergelijk visuminformatiesysteem zoals geformuleerd in de richtsnoeren die de Raad op 13 juni 2002 heeft vastgesteld, bevestigd en de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, de ontwikkeling van het VIS verder voor te bereiden op basis van een gecentraliseerde architectuur, en daarbij als optie een gemeenschappelijk technisch platform met SIS II in aanmerking te nemen zonder de ontwikkeling van SIS II af te remmen [4]. [4] Zie de Conclusies over de ontwikkeling van het visuminformatiesysteem (VIS), Document 9845/03 van de Raad, blz. 16. Onder verwijzing naar de Raadsconclusies van 5 juni 2003 betreffende de ontwikkeling van het visuminformatiesysteem, acht de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 (punt 11 van de conclusies) het noodzakelijk om "in aansluiting op de haalbaarheidsstudie van de Commissie over het VIS en ter verwezenlijking van de opties die de voorkeur genieten, zo spoedig mogelijk richtsnoeren vast te stellen met betrekking tot het tijdschema voor de ontwikkeling van het systeem, de juiste rechtsgrondslag voor de invoering van het systeem en het reserveren van de nodige financiële middelen, waarbij de financiële vooruitzichten in acht moeten worden genomen. Binnen dit kader is in de EU een coherente aanpak nodig inzake biometrische identificatiemiddelen of biometrische gegevens, om te komen tot geharmoniseerde oplossingen voor documenten ten behoeve van onderdanen van derde landen, paspoorten voor EU-burgers, en voor informatiesystemen (VIS en SIS II). De Europese Raad verzoekt de Commissie de passende voorstellen voor te bereiden, in de eerste plaats op visumgebied, met volledige inachtneming van het beoogde tijdschema voor de invoering van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)." 3. Inhoud van de beschikking Voor het opzetten van het VIS dient een volledig uitgewerkt voorstel te worden opgesteld op grond van de politieke oriëntatie van de Raad betreffende de basiselementen van het VIS. Vooruitlopend op dat aanvullend rechtsinstrument legt deze eerste beschikking de Commissie op om de technische ontwikkeling van het VIS voor te bereiden en de rechtsgrond vast te stellen, zodat de nodige kredieten voor de technische ontwikkeling van het VIS in de Gemeenschapsbegroting kunnen worden opgenomen en dat deel van de begroting kan worden uitgevoerd. Bovendien zal de Commissie worden bijgestaan door het SIS-II-comité [5] overeenkomstig de beheersprocedure. Het is aangewezen dit bestaande comité te gebruiken, in het bijzonder vanwege de synergie tussen het VIS en SIS II, en tevens vanwege het algemene streven om het aantal comités te rationaliseren. [5] Ingesteld bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad (PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4). Deze beschikking geldt onverminderd de toekomstige goedkeuring van de wetgeving die nodig is voor het opzetten van het VIS en die een gedetailleerde beschrijving van de werking en het gebruik van het systeem zal bevatten. In dat rechtsinstrument zullen met name het systeem en de werking ervan worden gedefinieerd, waarbij onder meer wordt bepaald welke gegevenscategorieën in het systeem zullen worden opgenomen en met welk doel en volgens welke criteria, er zullen voorschriften worden vastgelegd betreffende de inhoud van de VIS-registraties, alsmede het recht van de autoriteiten om gegevens in te voeren, te raadplegen en bij te werken en voorschriften betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de controle hierop. 4. Rechtsgrond Deze beschikking is gegrond op artikel 66 van het EG-Verdrag. Zij betreft de ontwikkeling van een samenwerkingssysteem via de uitwisseling van informatie over visa tussen de lidstaten "die de binnengrenscontroles hebben afgeschaft" en deelnemen "aan het stelsel van vrij verkeer zonder controle aan de binnengrenzen" [6]. Zij bevat derhalve geen substantiële bepalingen inzake visumbeleid. Het VIS impliceert de uitwisseling van informatie over visa tussen de overheidsdiensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor visumverlening en -controle, zodat artikel 66 van het EG-Verdrag de passende rechtsgrondslag is, aangezien dat artikel de Raad de bevoegdheid verleent maatregelen te nemen om de samenwerking tussen de overheidsdiensten van de lidstaten die bevoegd zijn op de door Titel IV van het EG-Verdrag bestreken gebieden, en tussen deze diensten en de Commissie, te waarborgen [7]. [6] Zie deel III van de Richtsnoeren voor de instelling van een gemeenschappelijk systeem voor deuitwisseling van informatie over visa (Document 9615/02 VISA 92 COMIX 386 van de Raad, blz. 9). [7] Totnogtoe vormt artikel 66 van het EG-Verdrag de rechtsgrondslag van twee handelingen van de Raad: Verordening (EG) Nr. 2424/2001 van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4) en Beschikking 2002/463/EG van de Raad van 13 juni 2002 tot vaststelling van een actieprogramma voor administratieve samenwerking op het gebied van buitengrenzen, visa, asiel en immigratie (ARGO-programma) (PB L 161 van 19.6.2002, blz. 11). Krachtens artikel 67, lid 1, van het EG-Verdrag besluit de Raad gedurende de lopende overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement. Vanaf 1 mei 2004 besluit de Raad bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement, overeenkomstig het te Nice aangenomen Protocol betreffende artikel 67 van het EG-Verdrag. 5. Lidstaten Aangezien het initiatief betrekking heeft op de uitwisseling van informatie op het gebied van visa tussen de lidstaten die de binnengrenscontroles hebben afgeschaft en deelnemen aan het stelsel van vrij verkeer zonder controle aan de binnengrenzen, vormt het een maatregel ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visumbeleid en aldus een ontwikkeling van het Schengenacquis. Bijgevolg is de procedure die is vastgelegd in de Overeenkomst [8] tussen de Raad, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis van toepassing. [8] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36. Krachtens de artikelen 4 en 5 van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie en Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland [9] en Besluit 2002/192/EG van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis [10] nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van deze beschikking en zijn zij niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan. [9] PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43. [10] PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20. Denemarken neemt, overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien de beschikking een handeling is die tot doel heeft voort te bouwen op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van Titel IV van het EG-Verdrag, is artikel 5 van het bovengenoemde protocol van toepassing. Aangezien het initiatief een rechtshandeling vormt die voortbouwt op het Schengenacquis of daaraan is verbonden zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte, wordt het in een nieuwe lidstaat enkel van toepassing op grond van een besluit van de Raad en overeenkomstig de in de genoemde bepaling vastgelegde voorwaarden. 6. Subsidiariteit en evenredigheid Het voorstel voorziet in de passende rechtsgrond om de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen te gebruiken voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa, bestaande uit een centraal visuminformatiesysteem (CS-VIS), een nationale interface per lidstaat (NI-VIS) en de communicatie-infrastructuur tussen het CS-VIS en de nationale interfaces. Aangezien deze beschikking een ontwikkeling van het Schengenacquis vormt, moeten IJsland en Noorwegen erbij worden betrokken. Deze doelstellingen kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap worden bereikt. De ontwikkeling van het VIS vereist substantiële werkzaamheden inzake de uitvoering van het technische gedeelte, onder meer het algemene projectbeheer. Bovendien moeten verdere wetgevende maatregelen worden overwogen met betrekking tot toekomstige functies en de verschillende opties betreffende de werking van het VIS op middellange en lange termijn. Het onderhavige initiatief reikt derhalve niet verder dan wat nodig is om zijn doelstelling te bereiken. 7. Financiële gevolgen De gevolgen van de ontwikkeling van het VIS, dat bestaat uit een centraal visuminformatiesysteem (CS-VIS), een nationale interface per lidstaat (NI-VIS) en de communicatie-infrastructuur tussen het CS-VIS en de nationale interfaces, voor de gemeenschapsbegroting zijn weergegeven in het financieel memorandum (bijlage). In het financieel memorandum is het budget vermeld dat nodig is voor de ontwikkeling van het VIS vanaf 2004 met betrekking tot alfanumerieke gegevens en foto's. Naargelang het besluit van de Raad kunnen het onderdeel biometrie en eventueel een onderdeel van het gebruik van gescande documenten in een latere fase worden ontwikkeld. De begrote bedragen betreffen niet de gevolgen voor andere nationale infrastructuren in de lidstaten dan de nationale interfaces, die door de betrokken lidstaten zullen worden ontwikkeld. De lidstaten dragen aldus ook de financiële last van de ontwikkeling van de nationale infrastructuren, met name voor de aanpassing van de bestaande nationale systemen aan het VIS, de wereldwijde verbindingen met hun consulaire vertegenwoordigingen, alsmede voor materiaal, transport en opleiding. Als onderdeel van de analyse voor de lidstaten bevat de haalbaarheidsstudie een kostenraming voor visumbureaus op basis van een standaardconfiguratie. 8. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Lid 1 van artikel 1 voorziet in het opzetten van een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa, visuminformatiesysteem (VIS) genaamd, en bepaalt dat de bevoegde nationale autoriteiten, die in het tweede rechtsinstrument zullen worden gedefinieerd, via het VIS gegevens op het gebied van visa kunnen invoeren, deze kunnen bijwerken en langs elektronische weg kunnen raadplegen. Lid 2 bepaalt dat het VIS wordt gebaseerd op een gecentraliseerde architectuur, zoals bepaald door de JBZ-Raad van 5 en 6 juni 2003, en dat het bestaat uit een "centraal visuminformatiesysteem" (CS-VIS), een interface in elke lidstaat ("nationale interface"; NI-VIS) die voor de verbinding met de bevoegde centrale nationale autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt, en de communicatie-infrastructuur tussen het CS-VIS en de nationale interfaces. Artikel 2 Dit artikel geeft de Commissie de opdracht het in artikel 1 gedefinieerde VIS te ontwikkelen en preciseert dat de andere nationale infrastructuren dan de nationale interfaces door de lidstaten zullen worden ontwikkeld. Artikelen 3 en 4 Deze artikelen bepalen dat de voor de ontwikkeling van het VIS vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [11], en dat de Commissie wordt bijgestaan door het SIS-II-comité dat is opgericht bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) [12]. [11] 1999/468/EG, PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. [12] PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4. Artikel 3 geeft daarenboven een omschrijving van dergelijke maatregelen: punt (a) betreft het ontwerpen van de fysieke architectuur van het systeem, onder meer van het communicatienetwerk; punt (b) de technische aspecten van het gebruik van het systeem, zoals het vertrouwelijk karakter en het verzenden, opslaan en wissen van informatie; punt (c) betreft de technische aspecten van het testen en invoeren van het systeem, en punt (d) de technische aspecten van migratie, integratie en ondersteuning. Artikel 4, leden 2 en 3, bepaalt dat de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing zijn en dat het comité zijn reglement van orde vaststelt. Het bepaalt tevens de in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn. Artikel 5 Krachtens deze bepaling is de Commissie verplicht het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag over de stand van de werkzaamheden in verband met de ontwikkeling van het VIS voor te leggen. Artikelen 6 en 7 Deze artikelen bepalen de datum van inwerkingtreding van de beschikking, alsmede dat zij gericht is tot de lidstaten. 2004/0029 (CNS) Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD betreffende het opzetten van het visuminformatiesysteem (VIS) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 66, Gezien het voorstel van de Commissie [13], [13] PB C [...], [...], blz. [...]. Gezien het advies van het Europees Parlement [14], [14] PB C [...], [...], blz. [...]. Overwegende hetgeen volgt: (1) De Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni 2002 beschouwde het opzetten van een gemeenschappelijk identificatiesysteem voor visa als een absolute prioriteit en heeft opgeroepen om dit systeem zo snel mogelijk in te voeren in het licht van een haalbaarheidsstudie en op basis van de richtsnoeren van de Raad van 13 juni 2002. (2) Op 5 en 6 juni 2003 heeft de Raad de door de Commissie in mei 2003 ingediende haalbaarheidsstudie gunstig onthaald, de doelstellingen van een visuminformatiesysteem (VIS) zoals geformuleerd in de richtsnoeren bevestigd en de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, de ontwikkeling van het VIS verder voor te bereiden op basis van een gecentraliseerde architectuur, en daarbij als optie een gemeenschappelijk technisch platform met SIS II in aanmerking te nemen. (3) De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 achtte het noodzakelijk om in aansluiting op de haalbaarheidsstudie zo spoedig mogelijk richtsnoeren vast te stellen met betrekking tot het tijdschema voor de ontwikkeling van het VIS, de juiste rechtsgrondslag voor de invoering van het systeem en het reserveren van de nodige financiële middelen. (4) Deze beschikking vormt de vereiste rechtsgrond voor het opnemen van de kredieten die nodig zijn voor de technische ontwikkeling van het VIS in de gemeenschapsbegroting en voor de uitvoering van dat deel van de begroting. (5) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [15]. [15] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. (6) Aangezien de ontwikkeling van een gemeenschappelijk visuminformatiesysteem niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan woren bereikt, kan de Gemeenschap de maatregelen aannemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel bepaalde evenredigheidsbeginsel reikt de beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken. (7) Deze beschikking is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. (8) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien deze beschikking een handeling is die tot doel heeft voort te bouwen op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van Titel IV van het EG-Verdrag, dient Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden na de goedkeuring van dit instrument te besluiten of het dit instrument in zijn nationale wetgeving zal omzetten. (9) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis [16] die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis [17]. [16] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36. [17] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31. (10) Er dient een regeling te worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van IJsland en Noorwegen kunnen worden betroken bij het werk van de comités die de Europese Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoerende taken. Een dergelijke regeling is overwogen in de briefwisseling tussen de Gemeenschap en IJsland en Noorwegen, die als bijlage gehecht is aan de bovengenoemde associatieovereenkomst [18]. [18] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 53. (11) Deze beschikking vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis [19]; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is hierdoor niet gebonden noch onderworpen aan de toepassing ervan. [19] PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43 (12) Deze beschikking vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis [20]; Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is hierdoor niet gebonden noch onderworpen aan de toepassing ervan. [20] PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20. (13) Deze beschikking is een rechtshandeling die voortbouwt op het Schengenacquis of daaraan is verbonden zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, en zal bijgevolg pas van toepassing worden wanneer de controles aan de binnengrenzen zijn afgeschaft, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 1. Er wordt een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa opgezet, het "visuminformatiesysteem" (VIS), waarin bevoegde nationale autoriteiten informatie op het gebied van visa kunnen invoeren, deze kunnen bijwerken en langs elektronische weg kunnen raadplegen. 2. Het visuminformatiesysteem wordt gebaseerd op een gecentraliseerde architectuur en bestaat uit een "centraal visuminformatiesysteem" (CS-VIS), een interface in elke lidstaat, hierna "nationale interface" te noemen (NI-VIS), die voor de verbinding met de bevoegde centrale nationale autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt, en de communicatie-infrastructuur tussen het centraal visuminformatiesysteem en de nationale interfaces. Artikel 2 1. Het visuminformatiesysteem wordt door de Commissie ontwikkeld. 2. De nationale infrastructuren worden door de lidstaten ontwikkeld. Artikel 3 De voor de ontwikkeling van het visuminformatiesysteem vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, bedoelde beheersprocedure en hebben betrekking op: (a) het ontwerpen van de fysieke architectuur van het systeem, onder meer van het communicatienetwerk, (b) de technische aspecten van het gebruik van het systeem, zoals het vertrouwelijk karakter en het verzenden, opslaan en wissen van informatie, (c) de technische aspecten van het testen en invoeren van het systeem, (d) de technische aspecten van migratie, integratie en ondersteuning. Artikel 4 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2424/2001 opgerichte comité. 2. In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG vermelde termijn bedraagt twee maanden. 3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 5 De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag over de stand van de werkzaamheden in verband met de ontwikkeling van het VIS voor, en voor het eerst aan het einde van het jaar dat volgt op de ondertekening van de overeenkomst voor de ontwikkeling van het VIS. Artikel 6 Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 7 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, op Voor de Raad De voorzitter FINANCIEEL MEMORANDUM Beleidsgebied(en): JAI Activiteit(en): Samenwerking in het kader van titel IV EG-Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen) Benaming van de actie: ontwikkeling van het systeem VIS 1. BEGROTINGSONDERDELEN + OMSCHRIJVING 18.08.03 Visuminformatiesysteem 2. ALGEMENE CIJFERS 2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B): 30 miljoen EUR tot 2006 2.2. Duur: Onbepaalde duur: 2004-2006: Ontwikkelingskosten 2007-2009 en volgende jaren: Exploitatiekosten De voor de periode 2004-2006 vastgelegde bedragen zijn verenigbaar met de programmering op grond van de huidige financiële vooruitzichten. De bedragen met betrekking tot 2007-2009 en de volgende jaren zijn indicatief en onder voorbehoud van programmering op grond van de nieuwe financiële vooruitzichten. 2.3. Meerjarenraming van de uitgaven: (a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) miljoen EUR >RUIMTE VOOR DE TABEL> De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ten behoeve van de Europese Raad van Thessaloniki betreffende de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel, buitengrenzen en de terugkeer van illegaal verblijvende personen [21] voorzag een hogere raming voor de ontwikkeling van het VIS (10 miljoen EUR in 2004, 15 miljoen in 2005 en 20 miljoen in 2006). Het verschil is grotendeels te wijten aan het feit dat er geen biometrische functies zijn opgenomen. [21] COM (2003) 323 def. van 3.6.2003. (b) Financiële gevolgen van het personeel en andere administratieve uitgaven >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten [X] Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering 2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten [X] Dit voorstel heeft financiële gevolgen - het effect op de ontvangsten is als volgt: Het onderhavige voorstel bouwt voort op het Schengenacquis zoals omschreven in bijlage A bij de op 18 mei 1999 ondertekende overeenkomst tussen de Raad, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis [22]. Artikel 12, lid 1, laatste alinea, bepaalt: [22] PB L 176 van 10. 7.1999, blz. 36. "In gevallen waarin de operationele kosten ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, delen IJsland en Noorwegen in deze kosten door jaarlijks aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een bedrag bij te dragen dat overeenkomt met het percentage van het bruto nationaal product van hun land ten opzichte van het bruto nationaal product van alle deelnemende staten." Bijdrage van IJsland/Noorwegen: 2,128 % (cijfers 2002) in miljoen EUR (tot op één decimaal nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. BEGROTINGSKENMERKEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. RECHTSGROND Dit memorandum is gevoegd bij een wetgevingssvoorstel op grond van artikel 66 EG-Verdrag. Aangezien voor de basiselementen van het VIS nog een politieke oriëntatie van de Raad nodig is, zal een volledig uitgewerkt voorstel voor een rechtsinstrument betreffende de instelling van het VIS in een latere fase worden ingediend. In dat rechtsinstrument zal met name worden bepaald welke gegevenscategorieën in het systeem zullen worden opgenomen en met welk doel en volgens welke criteria, zullen voorschriften worden vastgelegd betreffende de inhoud van de VIS-registraties, en betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de controle hierop. 5. OMSCHRIJVING EN MOTIVERING 5.1. Doel van het communautaire optreden [23] [23] Voor meer informatie zie de afzonderlijke toelichting. 5.1.1. Doelstellingen Antwoord op de conclusies van de Europese Raad van Laken (punt 42) en van Sevilla, die in punt 30 de Raad en de Commissie heeft opgeroepen om absolute prioriteit te geven aan het opzetten van een gemeenschappelijk identificatiesysteem voor visa in het licht van een haalbaarheidsstudie en op basis van de richtsnoeren van de Raad van 13 juni 2003. Volgens deze richtsnoeren is het VIS een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa, dat "moet bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen: (a) vergemakkelijking van fraudebestrijding, dank zij een betere uitwisseling van informatie tussen de lidstaten (via de consulaire vertegenwoordigingen en aan de grensposten) over visumaanvragen en de behandeling die deze hebben gekregen; (b) betere consulaire samenwerking op lokaal niveau en uitwisseling van gegevens op het gebied van visa tussen de centrale autoriteiten die bevoegd zijn voor consulaire zaken; (c) verbetering van de methode om na te gaan of de bezitter van het visum en de wettige houder ervan één en dezelfde persoon zijn, aan de controleposten aan de buitengrenzen of bij immigratiecontroles en politiecontroles; (d) bijdragen tot het voorkomen van "visumshopping"; (e) vergemakkelijking van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin [24] betreffende de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek; [24] Vervangen door Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18.2.2003 ("Dublin II" - PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1), behalve voor Denemarken. (f) verbetering van de identificatie van en documentatie over personen in een situatie van illegaal verblijf zonder geldige documenten, en de terugkeer van onderdanen van derde landen vergemakkelijken vanuit administratief oogpunt; (g) beter beheer van het gemeenschappelijk visumbeleid en ondersteuning van de binnenlandse veiligheid en van de strijd tegen het terrorisme." Het onderhavige voorstel heeft tot doel de ontwikkeling van het VIS met ingang van 2004 mogelijk te maken met gemeenschapsfinanciering en overeenkomstig de toepasselijke verdragsbepalingen. De ontwikkeling van de nationale infrastructuren behoort tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten. 5.1.2. Genomen maatregelen die onder de evaluatie ex ante vallen In antwoord op de conclusies van de Europese Raad van Sevilla (punt 30) heeft de Commissie op 16 september 2002 een haalbaarheidsstudie betreffende de technische en financiële aspecten van het VIS opgezet. De studie is in mei 2003 aan de Raad voorgelegd. De studie geeft een analyse van de technische en financiële aspecten van het VIS. Zij is gebaseerd op de technische en functionele richtsnoeren voor de haalbaarheidsstudie, zoals vastgelegd in deel II van de door de Raad op 13 juni 2002 goedgekeurde richtsnoeren, en geeft mogelijke technische oplossingen voor het VIS, zoals het gebruik van biometrie. Zij beoordeelt tevens de gevolgen van elke oplossing voor de personele en financiële middelen. De studie heeft geen betrekking op de bestaande nationale systemen, maar beoordeelt wel hun interoperabiliteit met het VIS. Volgens de richtsnoeren van de Raad dient het VIS te bestaan uit een centraal visuminformatiesysteem (CS-VIS) en een nationaal visuminformatiesysteem (NI-VIS) per lidstaat. Op grond hiervan heeft de studie twee basisopties voor de architectuur van het VIS overwogen: Op grond van de voorwaarde dat de architectuur van het VIS vergelijkbaar dient te zijn met die van het huidige Schengeninformatiesysteem, zijn in de haalbaarheidsstudie twee basisopties voor de architectuur in aanmerking genomen: * een afzonderlijk VIS (optie 1), of * de technische integratie van VIS en SIS II, gelet op de synergie (optie 2). Optie 1: Afzonderlijk VIS Slechts twee varianten van deze oplossing zijn geschikt voor het doel (gecentraliseerd of hybride). Beide oplossingen bieden gelijke ondersteuning voor het VIS in een zakelijke context. 1. Bij de gecentraliseerde oplossing bevinden de informatie en functies zich uitsluitend op het centrale niveau (CS-VIS); 2. Bij de hybride oplossing wordt enkel de basisinformatie (hoofdzakelijk alfanumerieke informatie en registers) op het centrale niveau (CS-VIS) opgeslagen, en wordt het merendeel van de informatie (o.m. foto's, biometrische beelden, gescande documenten) opgeslagen op het overeenstemmende nationale niveau (NI-VIS). Optie 2: Technische integratie van VIS en SIS II De twee bruikbare oplossingen die de synergie toepassen zijn: 1. Oplossing 1 gebruikt een gemeenschappelijk technisch platform waarbij beide systemen in hetzelfde gebouw gevestigd zijn en op hetzelfde netwerk zijn aangesloten via een enkel centraal toegangspunt. Deze oplossing werkt met dezelfde technologische platforms en er is de mogelijkheid van gezamenlijk gebruik van beheersinstrumenten en personeel; 2. Oplossing 2 gebruikt een gemeenschappelijk technisch platform en gemeenschappelijke diensten, introduceert naast de bovengenoemde gemeenschappelijke punten synergie op het niveau van de uitvoering. De systemen delen of gebruiken gemeenschappelijke diensten en biometrische componenten. Voor optie 1 (een afzonderlijk VIS) wordt aanbevolen de gecentraliseerde oplossing te kiezen. Deze oplossing biedt operationele doeltreffendheid, is minder duur en stelt minder eisen inzake systeembeheer. Zij vertoont een gematigd risicoprofiel en is daardoor een duidelijke kanshebber. Voor optie 2 wordt de technische integratie van VIS en SIS II op centraal niveau aanbevolen, aangezien de algemene investeringen en de ermee gepaard gaande werkingskosten van de twee systemen hierdoor aanzienlijk worden verminderd. Voor een optimale synergie tussen de twee systemen wordt een parallelle uitvoering van VIS en SIS II aanbevolen, eventueel door een gezamenlijke aanbesteding voor de constructie van de beide systemen. Het is tevens aangeraden het projectbeheer inzake de uitvoering aan een enkele organisatie toe te wijzen. De oplossing van een gemeenschappelijk technisch platform en gemeenschappelijke diensten (optie 2 -- oplossing 2) kan ondanks haar voordelen de ontwikkeling van het systeem verder compliceren. Alle mogelijkheden in acht genomen, wordt optie 2 - oplossing 1 aanbevolen: het delen van een gemeenschappelijk technisch platform voor VIS en SIS II. De convergentie van technologieën zal kostenbesparend werken. Bovendien kunnen voor VIS en SIS gemeenschappelijke onderhouds- en beheersprocedures worden toegepast, zodat ook de technische personele middelen ter ondersteuning van deze operaties kunnen worden gedeeld. Zoals gevraagd in de richtsnoeren van de Raad is in de haalbaarheidsstudie met name ook de communicatie-infrastructuur voor het VIS onderzocht, alsmede de toekomstige ontwikkeling van het raadplegingsnetwerk van Schengen VISION, de interoperabiliteit met andere systemen en de op te slaan en te verwerken informatiecategorieën, namelijk alfanumerieke informatie, foto's, bewijsstukken en biometrische identificatiegegevens. Het belang van biometrische gegevens voor de algemene efficiëntie van het systeem moet worden onderstreept. De studie heeft drie opties onderzocht die momenteel als biometrische identificatiegegevens in aanmerking kunnen worden genomen: het scannen van de iris, gezichtsherkenning en vingerafdrukken, waarvan de laatste als belangrijkste biometrisch identificatiemiddel wordt aanbevolen. De technologie inzake vingerafdrukken biedt de vereiste nauwkeurigheid voor de identificatie van personen en de databanken ter zake zullen in de toekomst verder gebruikt worden, zelfs wanneer de technologie inzake biometrie verandert. Een tweede biometrisch identificatiemiddel zoals gezichtsherkenning kan worden toegepast om de nauwkeurigheid te verhogen. In ieder geval zal het invoeren van het gebruik van biometrie op dergelijke schaal belangrijke gevolgen hebben voor het systeem, zowel in technisch als in financieel opzicht. Wat de begrotingsaspecten betreft, hebben de in de haalbaarheidsstudie opgenomen ramingen betrekking op de vaste kosten van het centrale systeem, het CS-VIS, en van (27) NI-VIS, met inbegrip van de communicatie-infrastructuur, aangevuld met de jaarlijkse kosten voor werking, netwerken en personele middelen. Deze kosten, waarvan een groot deel betrekking heeft op de ontwikkeling en werking van het onderdeel "biometrie", kunnen evenwel over een periode van tien tot twaalf jaar worden gespreid, naargelang de uitvoering ('big bang' of stapsgewijze benadering) en de snelheid waarmee de consulaire diensten op het VIS zullen worden aangesloten. De ramingen hebben geen betrekking op aanvullende externe middelen om de Commissie te ondersteunen en bij te staan bij het beheren, controleren en opzetten van het project. De lidstaten zullen een belangrijke aanvullende financiële last dragen voor de nationale infrastructuren, met name voor de aanpassing van de bestaande nationale systemen, de wereldwijde verbindingen met hun consulaire vertegenwoordigingen, alsmede voor materiaal, transport en opleiding. De kostenraming en kostenbatenanalyse betreffende de gevolgen van het VIS voor de nationale infrastructuren en begrotingen valt onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaten. Zoals gevraagd in de richtsnoeren van de Raad van 13 juni 2003 zijn in de haalbaarheidsstudie enkel kostenramingen opgenomen voor de investerings- en werkingskosten van het CS-VIS, de nationale interfaces (NI-VIS) en de communicatie-infrastructuur tussen CS-VIS en NI-VIS. Deze ramingen hebben geen betrekking op de gevolgen voor de nationale infrastructuren. Voor verdere kostenramingen is een gedetailleerd onderzoek van elke nationale omgeving en nationale organisatie vereist. Dat kan enkel door de lidstaten zelf worden verricht. Voor de afzonderlijke lidstaten bevat de studie echter kostenramingen voor visumbureaus op basis van een standaardconfiguratie. Het onderhavige financieel memorandum heeft betrekking op de verwerving van technische expertise, managementexpertise, hardware en software, enz. voor de eerste stappen inzake het opzetten van het VIS met alfanumerieke gegevens en foto's. Bewijsdocumenten en biometrische identificatiemiddelen kunnen in een latere fase worden uitgevoerd. Het is gebaseerd op de in de haalbaarheidsstudie geformuleerde ramingen inzake de technische en financiële aspecten van een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa. 5.1.3. Naar aanleiding van de evaluatie ex post genomen maatregelen Niet van toepassing. 5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting Dit voorstel heeft betrekking op de ontwikkeling van het visuminformatiesysteem, dat bestaat uit een centraal visuminformatiesysteem (CS-VIS) met een interface in elke lidstaat (NI-VIS) en de communicatie-infrastructuur tussen het CS-VIS en de nationale interfaces. De ontwikkeling en het opzetten van het visuminformatiesysteem is een project dat in vier fasen verloopt: * Projectfase I - Gedetailleerd technisch ontwerp op grond waarvan een volledige technische beschrijving van het systeem wordt gegeven. Als resultaat van deze fase moet onder meer een volledige technische beschrijving worden gegeven van de interfaces voor de communicatieprocessen. * Projectfase II - Het ontwikkelen, testen en invoeren van de systemen. * Projectfase III - Migratie, integratie en ondersteuning van gebruikers bij de aansluiting van hun nationale infrastructuren. * Projectfase IV - IT servicebeheer. De biometrische onderdelen en een onderdeel voor het gebruik van gescande documenten kunnen in een latere fase worden ontwikkeld; zij zijn niet opgenomen in dit voorstel. Voor de realisatie van de in artikel 5.1.1 geformuleerde doelstellingen overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de beschikking dienen de lidstaten in de andere nationale infrastructuren dan de nationale interfaces te voorzien. Dit omvat de financiële last van de ontwikkeling van deze infrastructuren, in het bijzonder voor de aanpassing van de bestaande nationale systemen aan het VIS, de wereldwijde verbindingen met hun consulaire vertegenwoordigingen, alsmede voor materiaal, transport en opleiding. Als element van de analyse voor de afzonderlijke lidstaten bevat de studie kostenramingen voor visumbureaus op basis van een standaardconfiguratie. 5.3. Tenuitvoerlegging Rechtstreeks beheer door de Commissie met statutair personeel, bijgestaan door extern personeel. De ontwikkeling van het systeem (hoofdovereenkomst) wordt aanbesteed. De aanvullende technische ondersteuning wordt ook aanbesteed om de Commissie bij te staan bij de follow-up van de uitvoering. De lidstaten zullen nauw worden betrokken bij de werkzaamheden via het in artikel 4 bedoelde van deze beschikking bedoelde comité, en via de bijeenkomsten van deskundigen van de lidstaten. 6. FINANCIËLE GEVOLGEN 6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode) VK in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7. GEVOLGEN VOOR DE PERSONELE MIDDELEN EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN 7.1. Gevolgen voor de personele middelen Naargelang de politike oriëntatie van de Raad (cf. 4.) zullen de navolgende ramingen moeten worden herzien. >RUIMTE VOOR DE TABEL> De behoeften aan personele en administratieve middelen zullen worden gedekt uit de toewijzing voor het DG dat met het beheer is belast, in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure. 7.2. Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden. 7.3. Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien >RUIMTE VOOR DE TABEL> De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden. In 2004 wordt slechts een vierde uitgegeven; van 2005 tot 2009 wordt het volledige bedrag uitgegeven. I. Jaarlijks totaal (7.2 + 7.3) II. Duur van de actie III. Totale kosten van de actie (I x II) // 1 615 000 EUR Minstens 5,25 jaar 8 478 750 EUR 8. TOEZICHT EN EVALUATIE 8.1. Follow-up Voor elke van de vier fasen van punt 5.2 zijn projectresultaten bepaald. Elk resultaat zal worden onderworpen aan een acceptatieprocedure die verschilt naargelang de aard van het projectresultaat. Het systeem wordt beschouwd als gerealiseerd wanneer alle acceptatietesten met succes werden uitgevoerd en het systeem werkelijk klaar is voor productie. Follow-up (Project Master Plan, Project Quality Plan, methode, enz.) en acceptatie betekenen dat de vereisten gedetailleerd in de aanbestedingsdocumenten en in de door de contractant en de diensten van de Commissie te ondertekenen overeenkomst worden vastgelegd. 8.2. Procedure en tijdschema van de voorgeschreven evaluatie In de beschikking is voorzien dat de Commissie het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag over de stand van de werkzaamheden in verband met de ontwikkeling van het VIS voorlegt. Vanaf fase IV, wanneer het VIS operationeel is geworden, vindt een vierjaarlijkse evaluatie plaats om de resultaten en de doeltreffendheid van het systeem te beoordelen. 9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN De procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten van de Commissie, die de conformiteit met de communautaire wetgeving ter zake verzekeren, zullen worden toegepast.