EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0719

Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden

/* COM/2002/0719 def. - CNS 2002/0298 */

52002PC0719

Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden /* COM/2002/0719 def. - CNS 2002/0298 */


Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

De redenen en het doel van de herziening

- Het geldende recht

Het Verdrag in zijn huidige vorm bepaalt (in art. 202) dat de uitvoering van de Europese rechtsregels in principe een taak van de Commissie is, voor zover die uitvoering noodzakelijk is op het niveau van de Unie en dus niet aan de lidstaten overgelaten wordt. Het Verdrag staat de Raad eveneens toe om zich in specifieke en bijzondere gevallen het recht voor te behouden om de uitvoeringsbevoegdheden zelf uit te oefenen. Deze uitzondering is echter niet verenigbaar met het feit dat de wetgevende taak wordt uitgeoefend door twee instellingen, het Europees Parlement en de Raad, in aangelegenheden waarop de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde medebeslissingsprocedure van toepassing is, aangezien zo de Raad zowel het delegerende orgaan is als het orgaan dat de gedelegeerde bevoegdheid kan uitoefenen. Voorts maakt het Verdrag geen verschil tussen wetgevende delegering en de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden.

- De bijdrage van de Commissie tot de Conventie [1]

[1] Cf. doc. COM(2002) 728 def.

Om die redenen heeft de Commissie in haar mededeling aan de Conventie voorgesteld om artikel 202 van het Verdrag aan te passen, om een nieuw systeem van delegering van bevoegdheden te creëren dat beter aansluit bij de juridische en politieke realiteit en bij de eisen die het functioneren van een uitgebreide Unie stelt. Deze wijziging betreft enerzijds de afschaffing van de uitvoerende bevoegdheid van de Raad, en anderzijds de invoering in het Verdrag van de notie "wetgevende delegering". Deze delegering dient uitgeoefend binnen de grenzen en voorwaarden bepaald door het basisinstrument. Hiertoe heeft de Commissie expliciet voorgesteld dat de Raad en het Europees Parlement in het kader van de wetgevende delegering over het recht zouden beschikken zich te verzetten tegen een tekst die door de Commissie wordt voorgesteld ("call back"). De Commissie moet dan ofwel haar voorstel laten vallen, ofwel wijzigen, ofwel een wetgevingsvoorstel doen.

- De huidige hervorming

Echter, gelet op de relatief lange periode die nog zal verstrijken totdat een nieuw Verdrag van kracht wordt, is het zinvol om nu al Besluit 1999/468/EG van de Raad (het zogenaamde comitologiebesluit), dat geen rekening houdt met de rol van het Europees Parlement als medewetgever, aan te passen. Het is duidelijk dat een herziening van het "comitologiebesluit" bij een gelijkblijvend Verdrag niet zo ver kan gaan als een grondigere hervorming in het kader van de wijziging van het Verdrag, aangezien het huidige Verdrag er alleen in voorziet dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. De Commissie stelt dan ook voor om, als tijdelijke maatregel en in afwachting van een nieuw systeem van delegering van bevoegdheden als gedefinieerd in het nieuwe Verdrag, een eerste hervorming van het huidige systeem uit te voeren. Die zou moeten gaan in de richting van een verduidelijking van de uitoefening van de uitvoerende bevoegdheden en het op voet van gelijkheid brengen van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van het controleren van de uitoefening door de Commissie van de uitvoeringsbevoegdheden die haar zijn verleend, en wel met maximale gebruikmaking van de juridische mogelijkheden die het huidige Verdrag, dat niet toelaat verder te gaan, biedt.

Bij een dergelijke herziening dient rekening te worden gehouden met de algemene ideeën die uiteengezet zijn in het Witboek over Europese governance, teneinde de transparantie, de doelmatigheid en de verantwoordelijkheid van de actie van de Europese Unie te verbeteren; een van die ideeën is het voorstel dat de instellingen zich meer op hun essentiële taken zouden moeten concentreren.

Zo stelt het Witboek voor dat het Europees Parlement en de Raad zich meer op de richting en de inhoud van het communautaire beleid zouden moeten concentreren, terwijl de Commissie als hoofdverantwoordelijkheid de uitvoerende taak op Europees niveau op zich neemt, onder toezicht van de wetgever. Meer in het bijzonder zou een eenvoudig juridisch mechanisme het Europees Parlement en de Raad in staat moeten stellen toezicht en controle uit te oefenen in het licht van de beginselen en de politieke richtsnoeren die in de wetgevende teksten zijn vastgelegd. Dat betekent ook dat het juridische regelwerk voor de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen door de Commissie herzien moet worden, op basis van een verslag dat door de Commissie uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit moet worden voorbereid.

In die geest heeft de Commissie dan ook - overeenkomstig de door Voorzitter Prodi voor het Europees Parlement in november 2001, bij het debat over het Witboek, al aangeduide voornemens - in haar mededeling "Betere wetgeving" van 5 juni 2002 aangekondigd dat zij voorstellen wil doen betreffende de aanpassing van het comitologiesysteem "bij gelijkblijvend Verdrag", met het doel de twee takken van de wetgevende macht op voet van gelijkheid te stellen bij de uitoefening van de controle, tenminste bij kwesties die onder de medebeslissingsprocedure vallen, en tegelijkertijd de uitoefening van de uitvoeringstaken te verduidelijken.

Een herziening van de comitologie is dringender geworden op die terreinen waar het Europees Parlement medewetgever is uit hoofde van artikel 251, aangezien het op die terreinen alleen bij de procedure betrokken is door de uitoefening van een "controlerecht" op de legitimiteit van het uitvoeringsbesluit, hetgeen geen recht doet aan zijn rol als medewetgever. Bovendien is het juist bij de toepassing van de procedure volgens artikel 251 dat de "communautaire methode" het best tot uitdrukking komt, wat ook een reden is om bij die gevallen te beginnen met de herziening van de modaliteiten van de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden. Om die reden beperkt deze herziening van de "comitologie" zich tot het toepassingsveld van die procedure, in afwachting van een eventuele aanpassing van artikel 202 die door de Conventie over de toekomst van de Unie zou kunnen worden voorgesteld en de weg zou effenen voor een meer algemene herziening.

De procedures voor de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen op gebied van mededinging vallen niet onder deze beslissing.

Wisselende controleintensiteit van de wetgever

De behoefte van controle door de wetgever doet zich bijzonder gevoelen wanneer de uitvoeringsmaatregelen waarvan de toepassing een zaak is van de Commissie een normatief karakter hebben dat erin bestaat essentiële elementen uit te voeren of bepaalde elementen van een fundamentele rechtstekst aan te passen, bij voorbeeld de aanpassing van richtlijnen aan de vooruitgang van de wetenschap en de techniek of de aanpassing van bepaalde bijlagen bij richtlijnen. In die gevallen is het immers aangewezen dat de wetgever zelf in staat wordt gesteld precies na te gaan hoe de gedelegeerde bevoegdheid wordt uitgeoefend. Deze oriëntatie is conform de aanpak van de Commissie in haar voorstellen van 5 juni 2002 (cf. COM (2002)275 def.) met betrekking tot "Betere wetgeving". Deze voorstellen bepleiten met name een terugkeer naar het initiële concept van het Verdrag voor richtlijnen, namelijk dat deze zich moeten beperken tot essentiële elementen die een beleidskeuze impliceren, en dat voor technische of detailkwesties verwezen moet worden naar de uitvoeringsmaatregelen. Waar echter de uitvoeringsbevoegdheden betrekking hebben op proceduremodaliteiten of beslissingen in individuele gevallen, zou de Commissie moeten kunnen blijven beschikken over de volledige verantwoordelijkheid van de rechtsteksten die zij geacht wordt goed te keuren.

De reflectie over dit onderwerp moet ook andere aspecten omvatten, namelijk het feit dat binnen het institutionele kader van het huidige Verdrag het Europees Parlement geen uitvoerende bevoegdheid heeft en dat de nationale autoriteiten over de mogelijkheid moeten blijven beschikken om het besluitvormingsproces voor de uitvoering op communautair niveau te beïnvloeden, aangezien hun betrokkenheid enerzijds een beroep op expertise van grote kwaliteit mogelijk maakt, en anderzijds de toepassing achteraf van de uitvoeringsmaatregelen op nationaal niveau vergemakkelijkt.

Procedures voorgesteld voor de uitvoeringsmaatregelen van de rechtsteksten die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 251

Rekening houdend met hetgeen hiervoor is uiteengezet, kan worden gedacht aan een aanpassing van het comitologiebesluit voor basisrechtsinstrumenten die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 251 volgens de volgende principes:

1. Aanpassing van de regelgevingsprocedure (artikel 5 van Besluit 1999/468/EG), die toegepast wordt indien moet worden besloten tot uitvoeringsmaatregelen van algemene strekking met betrekking tot de essentie van de betrokken aangelegenheid.

2. Handhaving van de raadplegingsprocedure (artikel 3 van Besluit 1999/468/EG), en, ten gevolge van de wijziging van de regelgevingsprocedure, uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot bepaalde gevallen van administratieve aard waarvoor momenteel andere procedures gelden (bijvoorbeeld bij goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen voor programma's van financiële steun).

De problemen van de huidige regelgevingsgprocedure

Het voorstel om de regelgevingsprocedure aan te passen wordt gerechtvaardigd door de problemen die deze procedure momenteel stelt:

- In de eerste plaats: verstoring van het evenwicht tussen de twee takken van de wetgevende macht voor uitvoeringsbesluiten die verband houden met basisrechtsinstrumenten die onder de medebeslissingsprocedure vallen. Hoewel het Europees Parlement bij de procedure wordt betrokken, beschikt het immers slechts over controlebevoegdheid van de legitimiteit, terwijl de Raad over de inhoud uitspraak kan doen; daarbij komt nog:

- De afwezigheid van een duidelijk onderscheid tussen de uitvoeringsfase in eigenlijke zin en de controlefase, dit in tegenstelling tot de voornoemde richtsnoeren van het witboek;

- Het risico van een eventuele blokkering tijdens de goedkeuring van de betreffende maatregelen, in het geval de Raad er niet in slaagt een gekwalificeerde meerderheid te bekomen, maar er zich een meerderheid tegen het voorstel van de Commissie aftekent zonder dat het Europees Parlement in staat is hierop enige invloed uit te oefenen;

Een nieuwe regelgevingsprocedure voor de uitvoeringsmaatregelen van de rechtsteksten die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 251

Elke aanpassing van de procedure moet vanzelfsprekend deze problemen verhelpen, rekening houden met de andere hierboven vermelde elementen en tegelijk ook de sleutelcritria van het witboek over Europese governance en van het actieplan "Betere wetgeving" respecteren: eenvoudigheid, doelmatigheid, transparantie en verantwoordelijkheid.

Het is aangewezen een procedure voor te stellen in twee onderscheiden fasen:

In een eerste fase (de uitvoeringsfase) heeft de Commissie de verantwoordelijkheid om een voorstel voor de uitvoeringsmaatregelen op te stellen en het voor te leggen aan de vertegenwoordigers van de nationale autoriteiten in het comité. Dit comité moet zich over het voorstel uitspreken binnen een termijn die door de voorzitter van het comité wordt vastgesteld en kan invloed uitoefenen op de inhoud van de maatregel door een ongunstig advies met gekwalificeerde meerderheid (of zelfs zonder advies, door stellingnamen van de diverse nationale delegaties). Indien er een ongunstig advies is, of geen advies, is voorzien in een bijkomende termijn van één maand om een oplossing te zoeken die een gekwalificeerde meerderheid van het comité achter zich kan krijgen. De Commissie houdt echter de eindverantwoordelijkheid om over de inhoud van het voorstel een beslissing te nemen. Na afloop van deze fase stelt de Commissie dan het definitieve voorstel op, eventueel gewijzigd om rekening te houden met het advies van het comité.

In de tweede fase (de controlefase) wordt het voorstel ingediend bij het Europees Parlement en de Raad om hen in staat te stellen hun politieke controlebevoegdheid uit te oefenen. Indien binnen de termijn van één maand (verlengbaar met één maand) een van beide instellingen haar verzet tegen het voorstel kenbaar maakt, met absolute meerderheid van stemmen in het Parlement en een gekwalificeerde meerderheid in de Raad, moet de Commissie kiezen tussen twee oplossingen: ofwel de voorgestelde maatregel goedkeuren, eventueel gewijzigd om rekening te houden met de geformuleerde tegenwerpingen, ofwel een wetgevingsvoorstel indienen dat aan de medebeslissingsprocedure moet worden onderworpen. Het spreekt vanzelf dat indien binnen de gestelde termijn geen verzet tegen het voorstel wordt aangetekend, de Commissie de rechtstekst definitief volgens haar voorstel kan goedkeuren.

Een grafische voorstelling van deze procedure staat in de bijlage.

De nieuwe procedure beantwoordt aan de hierboven geformuleerde desiderata, met name:

- Elke instelling concentreert zich op haar eigen taken, zonder dat er nog verwarring bestaat tussen de wetgevende en de uitvoerende taken.

- De nieuwe procedure is eenvoudiger en begrijpelijker dan de huidige. Elke instelling heeft duidelijke en transparante verantwoordelijkheden jegens de burger, zonder dat daarom de noodzakelijke expertise van de nationale autoriteiten in de uitvoeringsfase over het hoofd wordt gezien. Meer bepaald kan de Commissie, door de centrale rol die haar wordt toebedeeld en de manoeuvreerruimte waarover zij beschikt ten aanzien van de tegenwerpingen van de wetgever, ten volle verantwoordelijkheid opnemen voor de maatregelen die zij goedkeurt.

- Het Europees Parlement en de Raad staan op voet van absolute gelijkheid wat de controle betreft van de manier waarop de Commissie zich kwijt van haar uitvoerende bevoegdheden die haar door bij medebeslissingsprocedure goedgekeurde wetsbesluiten zijn toegekend. Meer bepaald zullen de beide takken van de wetgevende macht de mogelijkheid hebben zich uit te spreken over de inhoud van een voorstel en in bepaalde gevallen kunnen zij zich in politiek gevoelige kwesties die het basisrechtsinstrument dreigen te raken, doen gelden, zodat de uitvoeringsmaatregel moet wijken voor een wetgevingsvoorstel.

- Op die manier is er geen risico meer van blokkering, aangezien gekozen zal kunnen worden tussen de goedkeuring van een uitvoeringsmaatregel of het indienen van een wetgevingsvoorstel.

Deze aanpak zal evenwel moeten worden gecombineerd met een passende oplossing voor de goedkeuring van de uitvoeringsmaatregelen volgens een spoedprocedure, in die gevallen waar een dergelijke procedure noodzakelijk blijkt om de goede toepassing van het basisinstrument te verzekeren.

2002/0298 (CNS)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel [202], derde streepje,

Gezien het voorstel van de Commissie [2],

[2] PB C [...] van [...], blz.. [...].

Gezien het advies van het Europees Parlement [3],

[3] PB C [...] van [...], blz. [...].????

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 202 van het Verdrag komt de uitvoeringsbevoegdheid van de regelgeving die de Raad, eventueel samen met het Europees Parlement, opstelt in beginsel aan de Europese Commissie toe. De Commissie oefent deze bevoegdheid uit volgens de modaliteiten die door de Raad worden vastgesteld krachtens artikel 202 en overeenkomstig het kader dat hiertoe in de op basis van het Verdrag goedgekeurde wetsteksten is bepaald.

(2) De huidige evolutie van de communautaire regelgeving wijst uit dat bij wetgevingsbesluiten steeds vaker de goedkeuring van aanvullende maatregelen is vereist waarvan de beginselen en technische details binnen zekere termijnen moeten worden vastgesteld op basis van passende analysen en onderzoeken. In de mate dat deze evolutie de wetgever ertoe brengt steeds meer bevoegdheden aan de Commissie te delegeren, is hiervan het logische gevolg dat hij in staat moet zijn zich uit te spreken over de maatregelen die de Commissie overweegt te treffen.

(3) De modaliteiten van Besluit 1999/468/EG zijn onvoldoende om aan deze evolutie te beantwoorden. De controle op bevoegdheidsoverschrijdingen, die aan het Europees Parlement is toegekend ingevolge artikel 8 van Besluit 1999/468/EG, blijkt ontoereikend. De door de Raad uitgeoefende controle kan eventueel leiden tot verwarring tussen uitvoerende en wetgevende bevoegdheden, of tot blokkering van het besluitvormingsproces. De in Besluit 1999/468/EG aangegeven modaliteiten kunnen ertoe leiden dat de Commissie een wetsbesluit moet goedkeuren zonder advies van het comité, en zonder reacties van de kant van de wetgever.

(4) Besluit 1999/468/EG zal dus aangepast moeten worden om de doelmatigheid van het besluitvormingsproces te verbeteren, door verduidelijking van de verantwoordelijkheden en procedures.

(5) Voor de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden die een werkelijke normatieve werking hebben, doordat zij de bestaande juridische situatie fundamenteel veranderen, is een doelmatige controle door het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers noodzakelijk; daarom moet de regelgevingsprocedure van toepassing zijn op maatregelen van algemene strekking die bedoeld zijn voor de toepassing van essentiële elementen, of voor de aanpassing van bepaalde andere basisrechtsinstrumenten die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

(6) In die gevallen moet de regelgevingsprocedure de Commissie in staat stellen om haar verantwoordelijkheid inzake de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen te nemen, na ontvangst van het advies van het comité van de vertegenwoordigers van de lidstaten, en tegelijkertijd ook het Europees Parlement en de Raad in staat stellen de uiteoefening van de uitvoerende macht te controleren. Daarom moet de Commissie bij onenigheid met de wetgever al naar gelang het geval hetzij een voorstel als bedoeld in artikel 251 van het Verdrag kunnen indienen, hetzij de oorspronkelijke ontwerpmaatregel kunnen vaststellen, eventueel met wijzigingen.

(7) Voor gevallen waar de in de betreffende regelgevingsprocedure aangegeven termijnen niet in acht kunnen worden genomen, moet een noodprocedure worden voorzien waardoor de Commissie onmiddellijk de uitvoeringsmaatregelen kan goedkeuren, onverminderd de latere toetsing door het Europees Parlement en de Raad.

(8) De uitvoeringsbevoegdheden van de betreffende basisrechtsinstrumenten die alleen betrekking hebben op modaliteiten van procedurele aard of op individuele besluiten, moeten als zodanig niet door de wetgever onderworpen worden aan specifieke controlemodaliteiten, aangezien die maatregelen de hoofdlijnen en beginselen van het basisinstrument moeten respecteren. Toch blijft het voor de Commissie zinvol de comités van vertegenwoordigers van de lidstaten waarin deskundigen op het betreffende terrein zitting hebben, te consulteren. De raadplegingsprocedure wordt dan ook de regel voor uitvoeringsmaatregelen als hierboven bedoeld, zoals bijvoorbeeld de uitvoering van programma's voor financiële ondersteuning. De beheersprocedure wordt afgeschaft voor de uitvoering van wetsbesluiten die door medebslissing tot stand zijn gekomen.

(9) Gezien het beperkte doel van dit besluit is het nu nog niet noodzakelijk de modaliteiten voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende bevoegdheden te herzien in andere basisrechtsinstrumenten dan die welke zijn goedgekeurd volgens de procedure als bedoeld in artikel 251 van het Verdrag. Deze modaliteiten vallen dus niet onder dit besluit. Bij wetsbesluiten die wel volgens de genoemde procedure zijn goedgekeurd, moeten de daarin bepaalde modaliteiten heroverwogen worden, op basis van een verslag dat de Commissie uiterlijk een jaar na het van kracht worden van dit besluit zal opstellen.

BESLUIT:

Artikel 1

Besluit 1999/468/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Een artikel 2bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Artikel 2bis

De procedure voor de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van basisbesluiten die zijn aangenomen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, wordt gekozen op grond van de volgende criteria:

a) telkens wanneer de uitvoeringsmaatregelen een individuele draagwijdte hebben of betrekking hebben op de procedure voor de uitvoering van basisbesluiten, wordt de raadplegingsprocedure gebruikt.

b) telkens wanneer de uitvoeringsmaatregelen essentiële onderdelen van een basisbesluit algemeen van toepassing maken of sommige andere onderdelen van het besluit aanpassen, wordt de regelgevingsprocedure gebruikt.

2. In artikel 4, lid 3, worden de woorden "onverminderd artikel 8" geschrapt.

3. Lid 5 van artikel 5 wordt geschrapt. "

4. Een artikel 5bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Artikel 5bis

Regelgevingsprocedure voor basisbesluiten die zijn aangenomen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

1. De Commissie wordt bijgestaan door een regelgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen, advies over dit ontwerp uit, eventueel door middel van een stemming. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité worden gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. Wanneer het comité een gunstig advies uitbrengt, keurt de Commissie het definitieve ontwerp goed. Wanneer het comité een ongunstig of geen advies uitbrengt, dient de Commissie onverwijld een nieuw ontwerp in waarbij ze tracht rekening te houden met het standpunt van het comité, en legt het opnieuw voor aan het comité. Het comité kan opmerkingen maken binnen een termijn van één maand na de toezending van het nieuwe ontwerp. Op basis van die opmerkingen stelt de Commissie haar definitieve ontwerp op. De afwezigheid van een advies binnen de voorgeschreven termijn belet niet dat een definitief ontwerp wordt opgesteld.

4. De Commissie zendt haar definitief ontwerp onverwijld en gelijktijdig toe aan de Raad en aan het Europees Parlement. Als geen van beide instellingen bezwaar maakt binnen een termijn van één maand na de toezending van het ontwerp, wordt de voorgestelde maatregel door de Commissie aangenomen. Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad wordt de termijn van één maand om bezwaar te maken met een extra maand verlengd.

5. Als het Europees Parlement, met absolute meerderheid van stemmen, of de Raad, met de in artikel 205, lid 2, van het Verdrag voorgeschreven meerderheid van stemmen, binnen een maand na de toezending van het definitief ontwerp van de Commissie, eventueel verlengd met een extra maand, er bezwaar tegen maakt, trekt de Commissie haar ontwerp in en dient zij een voorstel van besluit in volgens de in artikel 251 van het Verdrag voorgeschreven procedure, ofwel neemt zij de voorgestelde maatregel aan na eventuele wijziging van haar ontwerp om tegemoet te komen aan de geuite bezwaren.

6. Als de termijnen van de regelgevingsprocedure wegens dringende noodzaak niet kunnen worden nageleefd, kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen aannemen nadat zij overeenkomstig lid 2 het advies van het regelgevend comité heeft ingewonnen. Ze brengt die onverwijld ter kennis van het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten. Binnen één maand na deze kennisgeving kunnen het Europees Parlement, met absolute meerderheid van stemmen, of de Raad, met de in artikel 205, lid 2, van het Verdrag voorgeschreven meerderheid van stemmen, hun bezwaren opperen. In dat geval kan de Commissie de aangenomen maatregel intrekken en een voorstel van besluit indienen overeenkomstig de procedure in artikel 251 van het Verdrag, ofwel kan zij de maatregel handhaven en hem eventueel wijzigen om tegemoet te komen aan de geuite bezwaren.

7. Onderhavig besluit heeft geen gevolgen voor de vrijwarings- en noodprocedures die in geval van ernstige gevaren voor de veiligheid, voor de gezondheid van mens en dier of voor het leefmilieu worden ingesteld door een volgens artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit.

5. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 3 wordt vervangen door de volgende tekst:

"3. Het Europees Parlement en de Raad worden regelmatig door de Commissie op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van de comités. Daartoe ontvangen zij de agenda's van de vergaderingen van de comités, de aan de comités voorgelegde ontwerpen van maatregelen ter uitvoering van besluiten die volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag zijn vastgesteld, alsmede de uitslagen van de stemmingen, beknopte verslagen van de vergaderingen en lijsten van de autoriteiten en organisaties waarvan de personen die door de lidstaten zijn aangewezen om hen te vertegenwoordigen deel uitmaken. Het Europees Parlement wordt eveneens op de hoogte gebracht van alle door de Commissie aan de Raad toegezonden maatregelen of voorstellen voor te nemen maatregelen."

b) In lid 4 wordt de laatste zin vervangen door de volgende tekst:

"De Commissie publiceert ook een jaarverslag over de werking van de comités."

c) Lid 5 wordt vervangen door de volgende tekst:

"5. De gegevens van alle overeenkomstig lid 3 aan het Europees Parlement toegezonden documenten worden in een door de Commissie ingesteld register openbaar gemaakt."

6. Artikel 8 wordt geschrapt.

Artikel 2

Op voorstel van de Commissie nemen het Europees Parlement en de Raad de procedures opnieuw in behandeling die zijn vastgesteld in basisbesluiten welke zijn aangenomen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, op grond van een verslag dat de Commissie uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit zal opstellen.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Top