EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0747

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank - De invoering van eurobiljetten en munten : een jaar later

/* COM/2002/0747 def. */

OJ C 36, 15.2.2003, p. 2–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002DC0747

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank - De invoering van eurobiljetten en munten : een jaar later /* COM/2002/0747 def. */

Publicatieblad Nr. 036 van 15/02/2003 blz. 0002 - 0017


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ, HET COMITÉ VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE CENTRALE BANK - De invoering van eurobiljetten en -munten : een jaar later

INHOUDSOPGAVE

1. Managementresumé

2. De omschakeling op de euro: een groot succes

3. Bankbiljetten en munten in omloop in de eurozone

3.1. Bankbiljetten

3.2. Munten

3.3. Grensoverschrijdende stromen van eurobiljetten en -munten

3.4. Euroverzamelmunten

3.5. Eurogedenkmunten

3.6. Nikkel in euromunten

3.7. Namaak van de euro

4. De burger en de euro

4.1. Perceptie van de euro bij het publiek

4.2. Denken in euro

4.3. Houding ten aanzien van de dubbele prijsaanduiding

4.4. Tevredenheid over de euro

4.5. De invoering van eurocontanten bevordert de grensoverschrijdende handel en de prijstransparantie

5. Het effect van de euro-omschakeling op de inflatie

5.1. Ontwikkeling van de consumptieprijzen in de eurozone

5.2. Mogelijk effect van de euro-omschakeling op de inflatie

5.3. De discrepantie tussen gevoelsinflatie en werkelijke inflatie

6. Overzicht per sector

6.1. De banksector

6.1.1. De keuze van betalingsmiddelen

6.1.2. Opname van contant geld aan geldautomaten

6.1.3. Dubbele prijsaanduiding

6.2. De kleinhandelssector

6.3. De sector van de geldtransportbedrijven

6.4. De sector van de verkoopautomaten

7. De rol van eurogeld buiten de eurozone

7.1. De drie lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone

7.2. De kandidaat-lidstaten

7.3. De euro wereldwijd

7.3.1. Overige delen van Europa

7.3.2. Afrika...

7.3.3. Amerika

7.3.4. Azië en Oceanië

1. MANAGEMENTRESUMÉ

Bijna een jaar na de invoering van de eurobiljetten en -munten heeft de euro zijn plaats ingenomen in het dagelijkse leven van de Europese burgers.

Volgens de in november 2002 gehouden Eurobarometerenquête is de meerderheid van de Europeanen tevreden over de euro. Er zijn vijfmaal meer mensen die er geen problemen mee hebben dan mensen die aangeven nog steeds enige moeilijkheden te ondervinden. De grote meerderheid van de mensen wende vlug aan het contante eurogeld: 92,8% vindt het gemakkelijk om met de bankbiljetten om te gaan en meer dan twee derde (68,8%) zegt dat het gebruik van de euromunten geen problemen oplevert. De grote meerderheid van de Europeanen is van mening dat het aantal bestaande denominaties voor bankbiljetten (83,7%) en voor munten (53,5%) juist gepast is.

De burgers zijn nu goed vertrouwd met de munten uit andere landen van de eurozone. Vooral in grensregio's, grote steden en toeristische gebieden is een steeds groter aandeel van de munten in omloop van 'vreemde' oorsprong. De verschillende nationale afbeeldingen van de munten krijgen duidelijk heel wat belangstelling en 92,6% van de respondenten bevestigen dat zij geen moeilijkheden hebben met de verscheidenheid aan munten. Veel burgers zijn zelfs begonnen de munten te verzamelen. De belangstelling van de muntenverzamelaars ging ook uit naar de 80 "echte" euroverzamelmunten die in 2002 door verschillende lidstaten werden uitgegeven en die niet voor gewone betalingen bedoeld zijn.

De invoering van de eurobiljetten en -munten had een invloed op het gebruik van de euro buiten de eurozone, niet alleen in Europa, maar ook in andere delen van de wereld. Onder meer het gedrag van de Europese reizigers werkt deze ontwikkeling in de hand: 53% van hen geeft aan eurocontanten mee te nemen wanneer ze de eurozone verlaten, tegenover slechts 16% van de reizigers die US-dollars meenemen. Blijkbaar worden betalingen met contant eurogeld geregeld geaccepteerd in de drie lidstaten buiten de eurozone (DK, S en VK), alsmede in de twaalf kandidaat-lidstaten, hoewel deze praktijk doorgaans beperkt blijft tot de hoofdsteden en toeristengebieden. Sommige winkeliers duiden hun prijzen in euro aan. In sommige gebieden in de Balkanregio, zoals Montenegro en Kosovo, wordt de euro de facto gebruikt als de lokale valuta, vaak ter vervanging van de vroegere D-mark. Op de andere continenten had de invoering van de eurobiljetten en -munten ook enig effect, hoewel op beperktere schaal. Behalve in de Franse overzeese departementen, die geografisch buiten Europa liggen, maar deel van de EU uitmaken, en waar de euro in de plaats is gekomen van de Franse frank, wordt de euro ook als betalingsmiddel aanvaard in de toeristengebieden van sommige Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse landen, waarbij de prijzen soms in euro worden aangeduid.

In sommige landen brachten de burgers de omschakeling op de euro in verband met aanzienlijke prijsstijgingen. Deze perceptie wordt eigenlijk niet door harde feiten bevestigd. Uit een gedetailleerde statistische analyse van de prijsontwikkeling, gebaseerd op het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) is meer bepaald gebleken dat het effect van de invoering van de eurobiljetten en -munten op de prijzen varieert van 0,0 tot 0,20%. Verdere analyse heeft aangetoond dat er een duidelijke kloof bestaat tussen de gevoelsinflatie en de gemeten inflatie; dit is te verklaren door de aanzienlijke prijsstijgingen voor sommige vaak gekochte goederen en diensten (er zijn inderdaad duidelijke aanwijzingen dat de prijzen in de dienstensector zijn gestegen, met name in restaurants, hotels, bars, enz.), omdat deze een grotere rol spelen bij de vorming van de perceptie van de consumenten.

In dit stadium is het nog niet duidelijk of de invoering van het contante eurogeld een invloed heeft gehad op de betalingsgewoonten van de bevolking. In de loop van 2002 werd een opmerkelijke toename van het gebruik van niet-contante betalingen waargenomen, maar het is moeilijk om deze verschuiving uitsluitend aan de invoering van de euro toe te schrijven. Het gemiddelde bedrag dat uit geldautomaten werd opgenomen, lijkt ook te zijn toegenomen.

De recente Eurobarometerenquête bevestigt dat de "mentale omschakeling" van de Europeanen aan de gang is, maar nog verre van voltooid is: 42,2% van de consumenten rekent al hoofdzakelijk in euro, maar dit percentage zakt tot 12,5% wanneer belangrijke aankopen worden gedaan (bv. een huis of een auto), omdat de meeste mensen voor dergelijke belangrijke transacties in de nationale valuta blijven rekenen. De kleinhandelaars passen nog steeds de dubbele prijsaanduiding toe, omdat dit nog altijd wordt geapprecieerd door sommige categorieën consumenten, met name die welke nog steeds in de nationale munt rekenen. Hoewel een kleine meerderheid (50,6%) van de consumenten niet langer wil dat de winkeliers hun prijzen in de oude en de nieuwe munt aanduiden, geeft 47,2% nog steeds de voorkeur aan de dubbele prijsaanduiding. Tegelijkertijd moet worden erkend dat de voortzetting van de dubbele prijsaanduiding onvermijdelijk de mentale omschakeling op de euro vertraagt en zelfs een vlotte overgang dreigt tegen te werken. In overeenstemming met Eurocommerce beveelt de Commissie daarom de kleinhandelssector aan tegen uiterlijk 30 Juni 2003 een eind te maken aan de dubbele prijsaanduiding, en hun klanten goed van tevoren van deze verandering op de hoogte te brengen. Dezelfde aanpak wordt aanbevolen in andere sectoren waar de prijzen en bedragen nog steeds in de nationale munt en in euro worden aangeduid. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de facturen van sommige ondernemingen en voor de bankafschriften die de financiële instellingen aan hun klanten verstrekken.

De invoering van eurobiljetten en -munten

- een jaar later

Feiten en cijfers voor de eurozone

Oktober 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* De cijfers voor verzamelmunten hebben betrekking op het gehele jaar 2002

2. DE OMSCHAKELING OP DE EURO: EEN GROOT SUCCES

Een jaar na de invoering van eurobiljetten en -munten heeft de euro een plaats ingenomen in ons dagelijks leven. In deze mededeling wordt aandacht besteed aan de verschillende praktische aspecten van de euro, met name de eurobiljetten en -munten. Ze volgt op de Mededeling van de Commissie COM(2002) 124 van 6.3.2002, waarin de invoering van eurobiljetten en -munten werd geëvalueerd. Het economische effect van de euro als de eenheidsmunt van de twaalf lidstaten van de eurozone wordt in dit document niet behandeld, maar wordt besproken in de Mededeling van de Commissie 'De eurozone in de wereldeconomie - ontwikkelingen in de eerste drie jaar' (COM(2002) 332 van 19.6.2002). Ten slotte moet de invoering van de euro ook worden gezien als een belangrijke stap naar de voltooiing van de interne markt. In de aangekondigde mededeling 'De interne markt - tien jaar zonder grenzen' wordt verslag uitgebracht naar aanleiding van de tiende verjaardag van deze belangrijke gebeurtenis.

3. BANKBILJETTEN EN MUNTEN IN OMLOOP IN DE EUROZONE

3.1. Bankbiljetten

Begin januari 2002 hebben de nationale centrale banken van de eurozone circa 7,8 miljard eurobiljetten in omloop gebracht. In de loop van het jaar daalde het aantal biljetten tot het voorjaar (7,16 miljard) en daarna is het tot eind oktober gestaag toegenomen tot 7,42 miljard (zie grafiek 1 hierna).

Deze tijdelijke daling van het aantal biljetten in omloop is ten eerste te verklaren door een zekere voorzichtigheid tijdens de bevoorrading vooraf om te zorgen voor een vlotte omschakeling: de meeste banken en kleinhandelaars bestelden een aanzienlijke reservevoorraad, aangezien hun behoefte aan eurocontanten noodzakelijkerwijs op ramingen was gebaseerd. De overtollige voorraden vloeiden naderhand terug naar de centrale banken. Ten tweede hadden de kleinhandelaars toegezegd uitsluitend wisselgeld in euro terug te geven en hebben veel burgers gebruik gemaakt van verkooppunten om oude valuta in nieuwe valuta om te wisselen (waarbij zij soms met een groot bankbiljet een klein artikel kochten), en daarom hadden de kleinhandelaars veel meer biljetten nodig dan gewoonlijk, daar de inkomende nationale contanten niet opnieuw als wisselgeld konden worden gebruikt.

Grafiek 1

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De totale waarde van de bankbiljetten in omloop beliep 221,5 miljard euro tegen eind januari 2002 en is gestaag toegenomen tot 320,9 miljard euro in oktober. Dit verschil in evolutie tussen het totale aantal en de totale waarde is met name te verklaren door het accent dat tijdens de bevoorrading vooraf en tijdens de periode van dubbele circulatie op bankbiljetten van lage denominatie werd gelegd. Blijkbaar waren meer biljetten van lage denominatie uitgegeven dan nodig was, en vloeiden deze naderhand naar de centrale banken terug.

Deze cijfers kwamen erop neer dat tegen eind oktober 24,7 bankbiljetten per hoofd in omloop waren, hetgeen overeenkomt met een bedrag van 1 062,8 euro per hoofd. De totale waarde van de bankbiljetten in omloop beliep 4,5% van het BBP voor de eurozone in haar geheel.

Grafiek 2 toont de verdeling van de bankbiljetten in omloop naar denominatie in de eurozone tegen eind oktober.

Grafiek 2

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Het 50-eurobiljet is het meest voorkomende bankbiljet, zowel in aantal als in waarde, en het vertegenwoordigt een derde van de totale waarde in omloop. In de meeste landen wordt dit bankbiljet het meest door geldautomaten verstrekt. Dit houdt zeker verband met de voorkeur van de gebruikers van contanten en met de grootte van de typische bedragen die voor aankopen worden uitgegeven. Het op een na meest voorkomende bankbiljet is het 20-eurobiljet, dat bijna een vierde van alle bankbiljetten uitmaakt. In waarde echter komt het 500-eurobiljet op de tweede plaats. De twee grootste denominaties (200 euro en 500 euro) vertegenwoordigen slechts 1,5% en 2% van alle bankbiljetten in omloop.

In sommige lidstaten, met name in Italië en Griekenland, is enige discussie ontstaan over de behoefte aan 1- en 2-eurobiljetten, als aanvulling of ter vervanging van de 1- en 2-euromunten. Uit de laatste cijfers van de Eurobarometer (november) kan deze behoefte echter niet worden afgelezen. 83,7% van de respondenten gaf aan dat het aantal verschillende denominaties van bankbiljetten juist gepast was. Zelfs 78% van de Italianen en 68,5% van de Grieken waren deze mening toegedaan.

3.2. Munten

Aan het begin van het jaar 2002 brachten de centrale banken van de eurozone 40,4 miljard munten in omloop. In januari was er al een aanzienlijke daling van de hoeveelheid munten in omloop tot 37,8 miljard (zie grafiek hierna). Het aantal munten in omloop daalde verder tot april. Daarna werd een gestage toename gemeten, zodat eind oktober 2002 38,2 miljard euromunten in omloop waren. Voor munten is de evolutie in waarde vergelijkbaar met de evolutie in aantal (zie grafiek 3). Aanvankelijk werden in de eurozone munten voor een totale waarde van 13 miljard euro in omloop gebracht. Het totaal bereikte in april met ongeveer 11 miljard euro zijn laagste punt en was eind oktober 2002 weer tot 11,9 miljard euro gestegen.

De munten die werden uitgegeven door Monaco (1/500e van de door Frankrijk geslagen munten), San Marino (1 944 000 euro) en Vaticaanstad (670 000 euro) maken ook deel uit van de totale hoeveelheid circulatiemunten.

Grafiek 3

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Er zijn tussen de lidstaten van de eurozone grote verschillen wat het aantal munten betreft dat in de eurozone per hoofd in omloop werd gebracht, hetgeen verband houdt met uiteenlopende nationale betalingsgewoonten. In de eurozone werden aan het begin van het jaar gemiddeld 134 euromunten per hoofd in omloop gebracht, wat neerkomt op een gemiddelde waarde van 43 euro per persoon. De totale waarde van de munten in omloop vertegenwoordigt in oktober 0,17% van het BBP van de eurozone.

De hoeveelheid euromunten in omloop is relatief gelijkmatig verdeeld over de verschillende denominaties. De minst verspreide munt is de 2-euromunt, die 40% van de totale waarde in omloop vertegenwoordigt. De twee bimetalen munten (1 en 2 euro) vertegenwoordigen 68% van de waarde van alle munten in omloop. De kleine denominaties (1- en 2-centmunten) hebben een aandeel van respectievelijk 16,6% en 17,4%. In waarde uitgedrukt maken zij slechts 1,1% en 0,6% van de totale waarde uit.

Grafiek 4

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In Griekenland en Italië is enige discussie ontstaan over het nut van de kleine centmunten, met name de 1- en 2-centmunten. Uit het aantal munten in omloop per land blijkt echter niet dat de kleine munten niet door de bevolking worden gebruikt. Zo varieert bijvoorbeeld het aandeel van de 1-centmunt in de landen van de eurozone van 9,1% tot 21,3% van alle munten. De 2-centmunt is gelijkmatiger verspreid en heeft een aandeel dat varieert van 12,7% tot 18,8%. In Finland worden de 1- en 2-centmunten slechts in beperkte mate gebruikt, omdat een Finse wet bepaalt dat bij contante betalingen in euro het bedrag op de naaste vijf cent wordt afgerond. Daarom heeft de Finse Munt slechts beperkte hoeveelheden geslagen van de twee kleinste denominaties, waarvan er veel minder zijn uitgegeven dan gemiddeld in de andere landen.

Volgens de laatste Eurobarometer is de meerderheid van de bevolking van de eurozone (53,5%) van mening dat het aantal verschillende denominaties juist gepast is. Ten slotte mag niet worden vergeten dat de kleine munten een belangrijke rol hebben gespeeld om ervoor te zorgen dat de omrekening van de prijzen van de nationale valuta's naar euro correct geschiedde, en tot op de cent nauwkeurig.

3.3. Grensoverschrijdende stromen van eurobiljetten en -munten

Eurobiljetten en -munten kunnen in de gehele eurozone worden gebruikt; het gebruik ervan is niet beperkt tot het land van herkomst. Daardoor zijn de eurobiljetten en -munten "gemigreerd", zodat de meeste burgers in de eurozone nu een mix van eurobiljetten en -munten uit verschillende lidstaten in hun portefeuille of portemonnee hebben.

Eurobiljetten en -munten migreren door verschillende oorzaken. Een eerste oorzaak is dat burgers die naar het buitenland reizen, wat geld meenemen, hetzij voor zaken, voor vakantie, of gewoon om over de grens te gaan winkelen. Bovendien kunnen bankbiljetten en munten over de grens worden getransporteerd tijdens het herverdelingsproces tussen de nationale centrale banken, de commerciële banken en de kleinhandelaars. Buitenlandse bezoekers en toeristen van buiten de eurozone dragen ook bij tot de migratie van de euro. Wanneer zij bij hun lokale bank contant geld in euro's bestellen voordat ze op reis vertrekken, zal dit geld door hun bank vaak zijn aangekocht in een ander land dan het land waarin het uiteindelijk zal worden besteed.

De eurobiljetten en -munten uit verschillende landen zullen met de tijd steeds meer vermengd raken en misschien zal een evenwicht worden bereikt waarbij de muntenmix min of meer het aandeel van elk land in de totale uitgegeven hoeveelheid in de eurozone zal weergeven. Het is echter niet duidelijk hoe snel dit zal gebeuren. Toch beginnen zich enkele patronen af te tekenen. Het is gebleken dat munten van verschillende denominaties tegen een verschillend tempo vermengd raken en dat de munten van hoge waarde een sterkere migratieneiging vertonen. De muntenmix hangt ook in zekere mate van de plaats af. Doorgaans zal een hoger percentage buitenlandse munten worden aangetroffen in stedelijke centra, in tegenstelling tot plattelandsgebieden. Bovendien hebben mensen die dicht bij de grens met een ander land van de eurozone wonen, ook meer buitenlandse munten in hun portemonnee. In dit verband is uit een studie van de Oostenrijkse centrale bank gebleken dat op 10 september 2002 11,8% van de munten in Oostenrijk afkomstig was uit Duitsland, terwijl in gebieden dicht bij de grens het aandeel van de Duitse munten opliep tot 23,4%.

3.4. Euroverzamelmunten

Voor veel Europese burgers en buitenlandse toeristen zijn de eurocirculatiemunten een verzamelobject geworden vanwege de vele nationale zijden. Men mag echter niet vergeten dat in veel lidstaten een rijke en oude traditie bestaat in het uitgeven van verzamelmunten als hulde aan bijzondere gebeurtenissen of symbolen van nationaal belang. Zoals munten die bedoeld zijn om in omloop te worden gebracht, worden verzamelmunten officieel door de lidstaten uitgegeven, hebben ze een nominale waarde en hebben ze de status van wettig betaalmiddel, hoewel dergelijke munten zelden worden gebruikt om te betalen, daar hun marktwaarde gewoonlijk veel hoger is dan hun nominale waarde. De meeste zijn gemaakt van edele metalen zoals goud of zilver.

Deze traditie wordt in stand gehouden en verder ontwikkeld, en de door de deelnemende lidstaten uitgegeven verzamelmunten luiden nu allemaal in euro. Hoewel de eurocirculatiemunten in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel hebben, hebben de lidstaten besloten dat euroverzamelmunten alleen in het land van uitgifte de status van wettig betaalmiddel zullen genieten. Bovendien waren de lidstaten, om verwarring te voorkomen, overeengekomen tijdens de overgangsperiode (1999-2001) geen euroverzamelmunten te produceren, daar de eurocirculatiemunten op dat moment nog niet waren uitgegeven. Vanaf 2002 zijn de meeste landen van de eurozone begonnen met de uitgifte van in euro luidende verzamelmunten. Zoals tussen de lidstaten werd overeengekomen, verschillen de technische specificaties van die munten in diverse opzichten van de kenmerken van "gewone" circulatiemunten, teneinde elke mogelijke verwarring bij het publiek te voorkomen. Ten minste twee van de drie technische parameters kleur, diameter en gewicht moeten verschillen van die van de eurocirculatiemunten. Bovendien hebben verzamelmunten altijd een andere nominale waarde dan de circulatiemunten, en de afbeelding op verzamelmunten verschilt altijd van de afbeelding op de eurocirculatiemunten.

Tegen eind 2002 zullen er in totaal ongeveer 80 in euro luidende verzamelmunten zijn, waaronder 30 gouden munten. De meeste munten zijn uitgegeven door Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en Spanje. De nominale waarde van deze munten varieert van een 'kwartje' (25 cent) tot 400 euro, terwijl de meest voorkomende denominaties 5, 10 en 20 euro zijn. Deze nominale waarde stemt normaliter noch met de metaalwaarde, noch met de verkoopprijs overeen. De marktwaarde van deze verzamelobjecten is uiteraard gerelateerd aan de oplage, die gewoonlijk bij de aankoop wordt aangegeven en die kan variëren van zeer kleine oplagen (bv. 99 stuks) tot onbeperkte oplagen.

Behalve deze officiële munten worden door veel openbare en particuliere munten ook medailles geslagen en verkocht die niet de status van wettig betaalmiddel hebben. Om elke mogelijke verwarring met dergelijke medailles te voorkomen, heeft de Commissie een aanbeveling aan de lidstaten gericht over de bescherming van de euromunten. Indien deze medailles dezelfde afmetingen hebben als de euromunten, mogen ze niet in euro luiden, mag het euroteken er niet op staan en mogen ze geen afbeelding hebben die gelijkenis vertoont met die van de euromunten.

3.5. Eurogedenkmunten

Gedenkmunten vormen een andere categorie munten die ook officieel door de lidstaten worden uitgegeven. Dergelijke munten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel en zijn bedoeld om in omloop te worden gebracht, hoewel hierbij zij opgemerkt dat tot dusver geen eurogedenkmunten zijn uitgegeven. De technische kenmerken, de afmetingen en de nominale waarde van gedenkmunten stemmen precies overeen met die van de eurocirculatiemunten. Het enige verschil is dat de afbeelding op de nationale zijde wordt vervangen door een speciale afbeelding waarmee een bijzondere gebeurtenis wordt herdacht of een nationaal monument wordt weergegeven. Gewoonlijk zijn de oplagen van gedenkmunten beperkt, maar toch voldoende groot om ze naast de "gewone" munten te laten circuleren. Om de Europese burgers de kans te geven zich met de verschillende nationale zijden vertrouwd te maken en om elke mogelijke verwarring te voorkomen, zijn de lidstaten overeengekomen geen gedenkmunten uit te geven gedurende de eerste jaren die volgen op de invoering van de eurobiljetten en -munten.

3.6. Nikkel in euromunten

Het is bekend dat een klein deel van de bevolking gevoelig is voor de blootstelling van de huid aan nikkel; langdurig contact kan zelfs bepaalde allergieën veroorzaken. Hoewel enkele euromunten nog steeds wat nikkel bevatten, is 85% van alle circulatiemunten nu vrij van nikkel. Vóór de omschakeling op de euro bevatte 75% van de verschillende nationale munten nikkel, bijvoorbeeld 4 van de 8 munten in Duitsland, 4 van de 5 munten in België, 9 van de 10 munten in Frankrijk, en 7 van de 9 munten in Spanje bevatten nikkel en veel van deze munten waren gemaakt van zuiver nikkel. Het aantal munten die nikkel bevatten, is bijgevolg zeer sterk verminderd. Hoofdzakelijk om veiligheidsredenen bevatten de munten van 1 euro en 2 euro een beperkte hoeveelheid nikkel, die zich vooral in het middengedeelte van de munt en niet aan de oppervlakte bevindt. Door het gebruik van nikkel zijn de euromunten minder vatbaar voor vervalsing en wordt ervoor gezorgd dat de munten in verkoopautomaten op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd.

Hoewel aan het begin van het jaar enige verwarring is ontstaan met betrekking tot het nikkelgehalte van de euromunten en de mogelijke gevolgen ervan voor gevoelige gebruikers, kan nu met zekerheid worden gesteld dat de euromunten uitermate veilig in het gebruik zijn, zelfs veiliger dan de meeste nationale munten. In een recente studie van Prof. Pierre-Gilles de Gennes, Nobelprijswinnaar voor natuurkunde, wordt de vermindering van de hoeveelheid nikkel bevestigd. [1] Deze studie, die werd uitgevoerd in omstandigheden die de normale behandeling van munten weergeven, toont aan dat de 1- en 2-euromunten maar ongeveer half zoveel nikkel vrijgeven als sommige nationale munten.

[1] Zie Fournier, P-G., Govers, T.R., Fournier, J. and Abani, M.: Contamination by nickel and other metals resulting from the manipulation of coins - Comparison between French Francs and euro, gepubliceerd in: Comptes Rendu de l' Académie des Sciences: C.R. Physique, Vol. 3 (2002), N° 6, blz. 749-758.

3.7. Namaak van de euro

In de loop van 2002 zijn veel banken en wisselkantoren begonnen met de opleiding van hun personeel op het gebied van de beveiligingskenmerken van de nieuwe bankbiljetten en munten, teneinde de detectie van vals geld en de fraudebestrijding te verbeteren. De Commissie en de lidstaten hebben een netwerk van instellingen opgericht voor de bestrijding van namaak. In samenwerking met de ECB en Europol zorgt dit netwerk voor de classificatie van alle relevante informatie over valse bankbiljetten en munten.

Dankzij de geavanceerde beveiligingskenmerken van de eurobiljetten en -munten werd de euro in 2002 in veel mindere mate vervalst dan de oude nationale valuta's in de jaren voordien. Tot dusver zijn immers uitermate weinig valse eurobiljetten en -munten ontdekt, en op enkele zeldzame uitzonderingen na zijn zij het werk van "amateurs". Volgens de door de ECB bekendgemaakte cijfers voor de eerste helft van het jaar werden minder dan 22 000 valse eurobiljetten ontdekt, waarbij het in 65% van de gevallen om 50-eurobiljetten ging. Dit cijfer komt ruwweg neer op 7% van de totale hoeveelheid nagemaakt geld in de oude nationale valuta's die in 2001 in dezelfde periode door de nationale centrale banken van de eurozone werd geregistreerd; dit cijfer impliceert bovendien dat minder dan één vervalsing per dag werd geregistreerd voor elke 59 miljoen bankbiljetten. Het aantal nagemaakte munten is ook uitermate laag. In het eerste semester van 2002 werden slechts 68 valse munten gedetecteerd, een oneindig klein aantal vergeleken met de meer dan 38 miljard munten in omloop.

4. DE BURGER EN DE EURO [2]

[2] De in de punten 4.1.-4.5 gebruikte gegevens zijn ontleend aan de laatste Eurobarometer (Flash EB 139, vol. AB, november 2002).

4.1. Perceptie van de euro bij het publiek

Volgens de gegevens die werden verzameld tijdens de in november 2002 gehouden Eurobarometerpeiling, die gebaseerd is op interviews met 1 200 personen, hebben de meeste mensen (51,5%) in de eurozone aangegeven helemaal geen moeilijkheden met het gebruik van de euro te ondervinden. Dit positieve resultaat varieert van 71,7% in Ierland tot 36,5% in Frankrijk. Slechts 9,5% van de ondervraagden zegt heel wat moeilijkheden te hebben ondervonden (voor nadere gegevens over de landen, zie grafiek hierna). Het aandeel van degenen die helemaal geen moeilijkheden hebben, is groter bij de mannen (57%) dan bij de vrouwen (46,4%). Omgekeerd is het aandeel van degenen die aangaven heel wat problemen te ondervinden, groter bij de vrouwen (11,8%) dan bij de mannen (7,0%).

Vraag: Vindt u dat de euro momenteel nog steeds veel problemen, enkele problemen of helemaal geen problemen meer veroorzaakt?

Grafiek 5

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

4.2. Denken in euro

In november 2002 rekent 42,2% van de respondenten meestal in euro wanneer zij alledaagse goederen kopen. Omgekeerd denkt 32,4% van de mensen nog steeds vaker in de nationale munt wanneer zij hun dagelijkse inkopen doen. Het best aangepast lijken de Ieren, aangezien 85,5% van hen hun beslissingen meestal baseren op berekeningen in euro. De percentages liggen veel lager wanneer het om grote aankopen gaat. Voor aankopen waarmee een aanzienlijk bedrag gemoeid is, bv. een huis of een auto, rekent slechts 12,5% meestal in euro. Ook hier ligt het Ierse cijfer (43,1%) het verst boven het gemiddelde.

Vraag: Wanneer u tegenwoordig inkopen doet, rekent u dan uit het hoofd vaker in euro, vaker in de nationale munt of even vaak in euro als in de nationale munt (rekenen meestal in euro in %)

Grafiek 6

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

4.3. Houding ten aanzien van de dubbele prijsaanduiding

De dubbele prijsaanduiding, zowel in euro als in de nationale munt, heeft de omschakeling op de euro aanzienlijk vergemakkelijkt doordat de consumenten in staat werden gesteld prijzen te vergelijken en te beoordelen. In november wil een kleine meerderheid van de ondervraagden (50,6%) niet meer dat de winkeliers doorgaan met de dubbele prijsaanduiding. Daartegenover staat de mening van 47,2% van de ondervraagden die willen dat de dubbele prijsaanduiding wordt voortgezet. Vrouwen gaven een sterkere voorkeur te kennen voor het behoud van de dubbele prijsaanduiding (50,9%) dan mannen (43,1%). De voortzetting van de dubbele prijsaanduiding heeft voor- en nadelen. Enerzijds helpt ze sommige burgers om zich aan de nieuwe munt aan te passen, maar anderzijds vertraagt ze de mentale omschakeling van de bevolking op de euro. In sommige landen zou ze zelfs enige prijsverwarring kunnen doen ontstaan, met name indien de hoogte van de omrekeningskoers ertoe zou kunnen leiden dat de consument foutieve omrekeningen maakt. In overeenstemming met Eurocommerce beveelt de Commissie daarom aan de dubbele prijsaanduiding geleidelijk achterwege te laten teneinde tegen uiterlijk 30 Juni 2003 een eind te maken aan deze praktijk. Deze aanbeveling geldt ook voor de dubbele vermelding van bedragen op bankafschriften.

4.4. Tevredenheid over de euro

49,7% van de burgers in de eurozone is er "zeer" of "redelijk" gelukkig mee dat de euro hun munt is geworden. 11,1% is noch tevreden, noch ontevreden, terwijl 38,7% aangeeft nogal ontevreden of zeer ontevreden te zijn. Van de landen van de eurozone heeft Luxemburg het hoogste percentage tevredenen (84,2%) en Duitsland het laagste (27,8%). Voor nadere gegevens, zie de grafiek hierna.

Vraag: Bent u er persoonlijk zeer gelukkig of nogal gelukkig mee dat de euro uw munt is geworden?

Grafiek 7

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Vragen over het gebruik van bankbiljetten en munten geven een positiever houding ten aanzien van de euro te zien. Volgens de laatste Eurobarometer (nov. 2002) vindt de grote meerderheid van de Europeanen het vrij gemakkelijk of zeer gemakkelijk om de eurobiljetten en -munten van elkaar te onderscheiden en ermee om te gaan. Meer dan twee derde (68,8%) gaat gemakkelijk met de euromunten om. Voor de bankbiljetten ligt dit percentage nog hoger (92,8%). Daarbij komt nog het positieve oordeel van de burgers over het aantal verschillende muntdenominaties. De meeste Europeanen (53,5%) vinden dat het aantal verschillende denominaties juist gepast is. Het percentage positieve meningen ligt aanzienlijk hoger voor de bankbiljetten. Hiervoor vindt 83,7% van de respondenten immers dat het juiste aantal verschillende denominaties in omloop werd gebracht.

De invoering van de euromunten heeft, vanwege de verschillende nationale afbeeldingen op de keerzijde, een grote verscheidenheid aan circulatiemunten met zich meegebracht. In totaal werden 120 verschillende euromunten in omloop gebracht. Deze verscheidenheid wekte grote belangstelling bij verzamelaars. 92,6% van de ondervraagden zegt geen moeilijkheden met de verschillende nationale afbeeldingen te hebben. De overgrote meerderheid van de gebruikers van de munten lijkt dan ook de verschillende nationale afbeeldingen als een welkome bron van diversiteit te beschouwen.

4.5. De invoering van eurocontanten bevordert de grensoverschrijdende handel en de prijstransparantie

Door de invoering van de eurobiljetten en -munten wordt de integratie van de markten in de EU versterkt. De totstandbrenging van een eenheidsmunt heeft niet alleen gezorgd voor de opheffing van het wisselkoersrisico en het wegvallen van transactiekosten, maar ook voor het slechten van een psychologische barrière voor de grensoverschrijdende handel, aangezien vergelijkingen worden vergemakkelijkt door de prijstransparantie. Sinds de invoering van de eurobiljetten en -munten is 12% van de Europese consumenten meer geïnteresseerd in het kopen van goederen in een ander EU-land. Het aandeel van de mensen die zich aangemoedigd voelen om in het buitenland goederen te kopen, gaat van 31% in Nederland tot 6% in Denemarken. De cijfers lijken hoger te zijn in de kleinere landen, d.w.z. Oostenrijk (27%), Luxemburg (22%) en Ierland (22%), waar veel mensen zeer gunstig staan tegenover grensoverschrijdend winkelen. Daarentegen is de houding van de Finnen (7%) slechts heel weinig veranderd. De vrij beperkte belangstelling van de Britten (7%) en de Denen (6%) vormt geen verrassing, daar de euro in die landen niet is ingevoerd.

Vraag: Bent u, nu de euro is ingevoerd, meer geïnteresseerd in het kopen van goederen in het buitenland / het aanmoedigen van de verkoop van uw producten in het buitenland? (JA in %)

Grafiek 8

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De houding van de ondernemingen is nog sterker veranderd. Gemiddeld 32% van de ondernemingen in de EU-15 geeft aan dat zij na de invoering van de eurobiljetten en -munten meer geïnteresseerd zijn in het verkopen van hun goederen in het buitenland. De Portugese ondernemers komen wat dit betreft op de eerste plaats - 57% van hen is nu meer geïnteresseerd in het bevorderen van de grensoverschrijdende verkoop van hun producten - gevolgd door de Ierse (50%), de Zweedse (48%) en de Oostenrijkse ondernemingen (47%). Onderaan staan de ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk (16%), Denemarken (15%) en Finland (8%).

5. HET EFFECT VAN DE EURO-OMSCHAKELING OP DE INFLATIE

In de meeste landen is bij het publiek bezorgdheid ontstaan over het zogezegde prijseffect van de omschakeling op contant eurogeld. In dit punt wordt nagegaan welke bewijzen er daarvoor zijn, en wordt op basis van de beschikbare officiële gegevens geconcludeerd dat zich in sommige sectoren inderdaad prijsstijgingen hebben voorgedaan. Het effect dat de omschakeling op contant eurogeld heeft gehad op de algemene inflatie van de consumptieprijzen, is echter vrij beperkt.

Tegelijkertijd mag niet uit het oog worden verloren dat het fundamentele middellange- tot langetermijneffect van de invoering van de euro op de prijzen gunstig zal zijn. Dankzij de euro wordt het immers veel gemakkelijker om in de eurozone de prijzen met elkaar te vergelijken. Door deze grotere prijstransparantie gaat de interne markt beter functioneren en ontstaat een meer concurrerende omgeving, hetgeen op zijn beurt de economische efficiëntie stimuleert en een neerwaarts effect op de consumptieprijzen heeft.

5.1. Ontwikkeling van de consumptieprijzen in de eurozone

Na een piek met een jaarinflatie van 3,3% in mei 2001 gaven de consumptieprijzen in de eurozone, zoals gemeten door het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP), gedurende de resterende maanden van 2001 een dalende trend te zien (grafiek 9). In januari 2002, toen de eurobiljetten en -munten in de eurozone werden ingevoerd, ging de algemene HICP-inflatie scherp omhoog, van 2,0% in december naar 2,7% in januari 2002. Daarna hervatte de inflatie geleidelijk haar neerwaartse trend en tegen juni bedroeg ze 1,8%, het laagste cijfer in meer dan tweeënhalf jaar.

Grafiek 9

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

5.2. Mogelijk effect van de euro-omschakeling op de inflatie

Eurostat heeft dit jaar driemaal ramingen van het inflatoire effect van de omschakeling op contant eurogeld gepubliceerd. [3] Uit de eerste twee studies is gebleken dat de waargenomen inflatiestijging grotendeels te verklaren was door normale inflatiepatronen voor de meeste artikelengroepen en door enkele speciale factoren die geen verband hielden met de euro, zoals de invloed van slecht weer op de prijzen van fruit en groenten, hogere energieprijzen, stijgingen van regelingsprijzen, en enkele aanzienlijke verhogingen van de tabaksaccijnzen. Daardoor bleef een marge van 0-0,16 procentpunt (pp) over die aan de omschakeling op eurobiljetten en -munten kon worden toegeschreven.

[3] Zie de bijlagen bij de Eurostat News Releases nr. 23/2002 (28 februari 2002), nr. 58/2002 (16 mei 2002) en nr. 84/2002 (17 juli 2002).

In de laatste analyse van Eurostat werd de marge van het vermoedelijke inflatoire effect van de omschakeling in de eurozone licht herzien tot 0-0,20 pp. Naar het zich laat aanzien worden de door Eurostat gepresenteerde resultaten bevestigd door veel studies die in de lidstaten door de nationale statistiekbureaus en/of de nationale centrale banken zijn uitgevoerd, hoewel daarbij soms gebruik werd gemaakt van andere methodologieën en steekproeven.

In de meeste studies wordt echter gewezen op grotere prijssprongen in de dienstensector, met name voor diensten op het gebied van toerisme (hotels, accommodatiediensten) en voor kleine diensten verleend aan huishoudens (reparaties, kapper, enz.), alsmede voor enkele goedkope goederen die vaak worden gekocht (kranten en tijdschriften). De prijsstijgingen in de sector cafés en restaurants bijvoorbeeld komen neer op 4,3% (over een jaar op jaarbasis), d.w.z. bijna het dubbele van het algemene inflatiecijfer (gemeten door het HICP).

Een andere aanwijzing dat de omschakeling geen aanzienlijk effect op de algemene inflatie heeft gehad, wordt verkregen door vergelijking van de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de eurozone met die van het prijsindexcijfer van de lidstaten buiten de eurozone. [4] De indexcijfers evolueren ruwweg op dezelfde wijze (grafiek 10), hetgeen bevestigt dat de omschakeling op contant eurogeld slechts een beperkt effect heeft gehad.

[4] Deze vergelijking kan slechts een ruwe benadering opleveren, aangezien er uit statistisch oogpunt nadelen aan verbonden zijn. Zo kan bijvoorbeeld een hele reeks verschillende elementen die volstrekt geen verband houden met de omschakeling op de euro, voor de verschillende landen een bepaalde evolutie te zien geven.

Grafiek 10

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

5.3. De discrepantie tussen gevoelsinflatie en werkelijke inflatie

Veel consumenten brengen de omschakeling in verband met prijsstijgingen. De media hebben uitvoerig bericht over individuele gevallen waarin sprake was van 'europrofiteurs', waardoor ze hebben bijgedragen tot een gevoel van aanzienlijke opwaartse prijseffecten als gevolg van de omschakeling op het contante eurogeld.

De Duitse regering heeft een bijeenkomst met kleinhandelaars en consumentenverenigingen belegd om de zaak te bespreken (daarvoor werd in Duitsland de populaire term "teuro"-debat gebruikt, een term waarin het Duitse woord teuer (duur) wordt verbonden met euro). In Griekenland en Italië werden door consumentenverenigingen nationale "eurostakingen" georganiseerd, terwijl in Frankrijk en Nederland scherpe kritiek werd geuit met betrekking tot de officiële prijsindexcijfers.

De recentste stand van de publieke opinie in de gehele eurozone werd weergegeven door de Eurobarometerenquête van november 2002. [5] 84,4% van de respondenten in de eurozone vond dat de prijzen veeleer in het nadeel van de consumenten waren omgerekend en 10,9% vond dat de prijsstijgingen en -dalingen elkaar in evenwicht hielden. Slechts 2,7% hield er de tegenovergestelde mening op na dat de prijzen in het voordeel van de consument werden afgerond.

[5] Eurobarometer Flash EB 139, november 2002.

Grafiek 11

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De respondenten vonden dat de prijzen altijd naar boven waren afgerond in kleine levensmiddelenwinkels (80%), voor diensten (80%), in cafés en restaurants (85%), voor openbaar vervoer (55%), voor vrijetijdsactiviteiten (bioscopen, zwembaden, enz.), in verkoopautomaten (62%) en voor banktarieven (53%).

De in het kader van de EU-consumentenenquêtes gestelde vraag over vroegere prijstrends in de eurozone toont duidelijk aan welke discrepantie er sinds de omschakeling op het contante eurogeld bestaat tussen de gevoelsinflatie en de werkelijke inflatie. [6] Zoals uit grafiek 12 kan worden opgemaakt, heeft deze indicator in het verleden de werkelijke inflatie vrij goed gevolgd, terwijl hij sinds begin 2002 tot nooit eerder geziene niveaus is gestegen, hoewel de werkelijke inflatie daalde.

[6] Door de diensten van de Commissie opgesteld "Quarterly Report on the Euro Area", nummers van juli en september 2002. ECB "Maandbericht", nummers van juli en oktober 2002.

Grafiek 12

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Er bestaan verschillende verklaringen voor de discrepantie tussen de werkelijke inflatie en de gevoelsinflatie. De eerste is dat de consumenten voor hun perceptie van de algemene inflatie gewoonlijk afgaan op de prijsontwikkelingen van vaak gekochte goederen en diensten. [7] Nu blijkt dat na de omschakeling precies voor die goederen en diensten ongewoon hoge prijsstijgingen werden genoteerd (bv. cafés en restaurants, reparaties, kapper, kranten en tijdschriften, enz.). De prijzen van andere goederen en diensten die minder vaak worden gekocht, zijn echter in geringere mate gestegen of zijn zelfs gedaald, zoals voor computers en foto- en geluidsopnameapparatuur het geval was. In een uitgebreide meting zoals de HICP kunnen zelfs ongewoon hoge prijsstijgingen in sommige productcategorieën worden gecompenseerd door geringere prijsstijgingen of door prijsdalingen in andere categorieën die een hogere weging hebben, maar door de consumenten minder vaak worden gekocht.

[7] Zie bijvoorbeeld J. Walschots (2002) "Why does inflation feel so high?", CBS Webmagazine, 10 juni 2002. http://www.cbs.nl.

Een tweede verklaring voor de perceptie van een inflatoir effect als gevolg van de omschakeling kan verband houden met zogenaamde "menukosten"-aspecten. Het feit dat er voor prijsaanpassingen vaste kosten bestaan, kan ertoe hebben geleid dat een ongewoon hoog percentage ondernemingen zijn prijzen bij de jaarwisseling heeft aangepast. Een hoger percentage relatieve prijsaanpassingen dan gewoonlijk zorgt voor enige verwarring in de waarneming door de consumenten van het inflatoire effect van de omschakeling. Er zijn bewijzen waardoor deze verklaring wordt gestaafd. In Duitsland bijvoorbeeld werden bij prijswaarnemingen aanzienlijk hogere prijsaanpassingen dan gewoonlijk geconstateerd voor de standaardkorf van goederen en diensten die door de huishoudens tijdens de eerste maand na de omschakeling werden verbruikt. [8] Indien dergelijke prijsaanpassingen gepaard gingen met afronding naar boven en betrekking hadden op artikelen die een rol spelen bij de vorming van de perceptie van de consumenten, is de discrepantie tussen de werkelijke inflatie en de gevoelsinflatie geen verrassing meer.

[8] DEUTSCHE BUNDESBANK, MONATSBERICHT, MAART 2002.

6. OVERZICHT PER SECTOR

6.1. De banksector

In de banksector zijn enkele kleine verschuivingen in het gedrag van bankklanten en consumenten waargenomen, meer bepaald met betrekking tot het gebruik van contant geld en de keuze van betalingsmiddelen.

6.1.1. De keuze van betalingsmiddelen

De invoering van de euro lijkt het gedrag van de gemiddelde klant enigszins te hebben veranderd wat de keuze van betalingsmiddelen betreft. Alle beschikbare informatie wijst op een toename van het gebruik van niet-contante betalingsmiddelen in 2002. Uit de cijfers voor Italië blijkt bijvoorbeeld een toename van de debetkaartbetalingen met 30% en van de creditcardbetalingen met 15%. Ook in Finland geven de cijfers een stijging te zien van 15-20% voor creditcard- en debetkaartbetalingen. Dezelfde ontwikkeling is in België waar te nemen met een duidelijke toename van de niet-contante betalingen met 17% voor debetkaarten [9]. Voor creditcardbetalingen werd een stijging met 2% genoteerd, terwijl het laden van elektronische portemonnees met 120% omhoogschoot [10]. Ook voor Oostenrijk blijkt uit de informatie dat de niet-contante betalingen met 15% zijn toegenomen.

[9] Het cijfer heeft betrekking op de transacties met Bancontact/MisterCash.

[10] Het cijfer heeft betrekking op Proton.

De hier vermelde cijfers hebben betrekking op recente ontwikkelingen in 2002. Het is evenwel niet mogelijk het direct aan de euro gerelateerde effect te isoleren. Men mag niet vergeten dat nog veel andere factoren van invloed zijn op de keuze van het betalingsmiddel, zoals campagnes voor cashloos betalen of de invoering van moderne verkoopautomaten die creditcards, debetkaarten of elektronische portemonnees accepteren. Aangezien bovendien eind 2001 het aan het eurochequesysteem verbonden garantiemechanisme werd ingetrokken en sommige lidstaten helemaal zijn gestopt met het uitgeven van cheques aan klanten, is het gebruik van cheques in de eurozone nu in de meeste landen nog slechts van te verwaarlozen belang. Dit kan ook het gebruik van andere betalingsmiddelen hebben gestimuleerd. Bovendien kon de trend om meer gebruik te maken van niet-contante betalingsmiddelen, reeds vóór de invoering van de euro worden waargenomen.

6.1.2. Opname van contant geld aan geldautomaten

Uit de informatie betreffende het gemiddelde bedrag aan contant geld dat telkens wordt opgenomen, blijkt dat dit tenminste in enkele landen is gestegen. In Duitsland bijvoorbeeld is het bedrag dat telkens met creditcards en debetkaarten van het Maestrosysteem is opgenomen, gemiddeld met 12,4% gestegen. Ook de cijfers van Italiaanse banken wijzen erop dat het gemiddelde bedrag met 10-20% is gestegen. Een grote Belgische bank meldt een toename met 9%. De cijfers uit Frankrijk, Oostenrijk en Nederland wijzen eveneens op een lichte stijging. Een mogelijke verklaring voor deze verandering, die zich misschien niet gelijkmatig in de gehele eurozone voordoet, is het effect van afronding, dat met name verband houdt met het feit dat de nieuwe denominaties van eurobiljetten die door geldautomaten worden verstrekt, aanzienlijk verschillen van de vroegere nationale denominaties. In Oostenrijk bijvoorbeeld werd vroeger meestal ATS 1 000,- (EUR 72,67) opgenomen, terwijl nu gewoonlijk ofwel EUR 50,- (ATS 688,02), ofwel EUR 100,- (ATS 1 376,03) wordt opgenomen. In dit voorbeeld kan gewoon de afronding op ronde eurobedragen ofwel een daling met 31,2, ofwel een stijging met 37,6% als resultaat hebben.

Met betrekking tot de opname van contant geld uit geldautomaten in het buitenland zijn uiteenlopende resultaten te zien. Vanuit Duitsland en België wordt een lichte toename gemeld. Aan de andere kant blijkt uit cijfers van Mastercard Europe [11] dat de opname uit geldautomaten in het buitenland is teruggelopen. De Oostenrijkse overheidsbanken melden dat de geldopname door buitenlanders in Oostenrijk met 30% is gedaald. Het gedrag van de Oostenrijkers in het buitenland is onveranderd gebleven. Dit onduidelijke beeld is niet verrassend, aangezien de monetaire unie de burgers in de gelegenheid stelt om met contant geld naar het buitenland te reizen, en bijgevolg hangt de vraag of er een stimulans is om meer geld op te nemen in het binnenland of het buitenland, af van de toegepaste vergoedingen. Dit betekent dat er stimulansen zijn zowel voor een stijging als voor een daling van de opname uit geldautomaten in het buitenland. Beide effecten kunnen elkaar neutraliseren. Bovendien is op 1 juli 2002 de EU-verordening inzake grensoverschrijdende betalingen van kracht geworden, waardoor voortaan voor geldopnames in het buitenland dezelfde tarieven gelden als voor opnames in het binnenland, en deze bedroegen vóór 1 juli in de eurozone gemiddeld 4 euro. Voor klanten die geen vergoedingen voor geldopnames in het binnenland betalen, is er nu een extra stimulans om in het buitenland geld op te nemen. Voor klanten die wel kosten betalen, bv. voor opnames in het binnenland aan geldautomaten die niet tot hun bank behoren, gelden dezelfde tarieven voor opnames in het buitenland. Toch kunnen zij verkiezen niet meer geld in het buitenland op te nemen dan vroeger. In dit stadium kan nog niet worden beoordeeld of deze specifieke maatregel tot een toename van de geldopnames in het buitenland heeft geleid.

[11] Omvat zowel Mastercard als Maestro-debetkaarten.

6.1.3. Dubbele prijsaanduiding

Om de overgang naar de euro te vergemakkelijken, heeft de banksector de dubbele aanduiding van bedragen toegepast, met name op bankafschriften. Om het hun klanten gemakkelijk te maken, zijn veel banken in 2002 doorgegaan met de dubbele aanduiding, en sommige banken denken er zelfs over deze ook in 2003 voort te zetten. Sommige banken hebben nog geen beslissing genomen over de datum voor de beëindiging van de dubbele prijsaanduiding.

6.2. De kleinhandelssector

Omdat de Europese consumenten erop gebrand waren hun nieuwe eurobiljetten en -munten te gebruiken, en bovendien hun nationale geld wilden uitgeven, werd aan het begin van het jaar een toename van contante betalingen verwacht, wat ook is uitgekomen. Naderhand is de situatie veranderd en nu melden de kleinhandelaars een toename van het aandeel van niet-contante betalingen.

De dubbele prijsaanduiding heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen om de omschakeling voor de consumenten te vergemakkelijken, zowel tijdens de periode van dubbele circulatie als daarna. Doorgaans was het de bedoeling de dubbele prijsaanduiding voor goederen te handhaven tot het tweede kwartaal van 2002, maar omdat deze extra service blijkbaar door veel consumenten wordt geapprecieerd, hebben veel kleinhandelaars besloten in 2002 door te gaan met de dubbele prijsaanduiding, die door sommigen in de kleinhandelssector als een concurrentie-instrument wordt beschouwd. Sommige kleinhandelaars geven aan dat ze nog geen beslissing hebben genomen over de datum waarop aan de dubbele prijsaanduiding een eind wordt gemaakt, en zijn van plan er in 2003 mee door te gaan, althans voor de totale bedragen op facturen (zie ook punt 4.3).

6.3. De sector van de geldtransportbedrijven

De sector van de geldtransportbedrijven heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vlotte invoering van de eurobiljetten en -munten. De cashcentra, die zorgen voor het tellen en sorteren van contant geld, stonden maandenlang onder zware druk, vooral vanwege de snelle terugvloeiing van het oude nationale geld. Nu alle landen van de eurozone dezelfde gemeenschappelijke munt hebben, is nog meer dan vroeger duidelijk geworden hoe moeilijk het grensoverschrijdende geldtransport is. Daar de voorschriften betreffende het geldtransport sterk verschillen van land tot land in de eurozone, omdat ze nog niet zijn geharmoniseerd, zijn dergelijke transporten praktisch onmogelijk te organiseren.

6.4. De sector van de verkoopautomaten

De producenten in deze sector trachtten hun verkoopautomaten zo snel mogelijk aan te passen teneinde omzetverlies te voorkomen. Toch melden sommige exploitanten van verkoopautomaten dat ze aan het begin van het jaar omzetverlies hebben geleden, soms wel 20%. [12]

[12] Alle in dit punt vermelde cijfers zijn gebaseerd op een enquête van vijf eurolanden (Frankrijk, Duitsland, Italië, Ierland en Nederland), die 80% van de markt voor verkoopautomaten voor hun rekening nemen.

De op contant geld gebaseerde automaten, die de grote meerderheid van alle verkoopautomaten uitmaken (85-95% in sommige landen), vormden de grootste uitdaging, vergeleken met automaten die met kaarten of penningen werken en die alleen hoefden te worden geherprogrammeerd en van een nieuwe prijsaanduiding voorzien. Veel exploitanten van verkoopautomaten maakten bij de invoering van het contante eurogeld van de gelegenheid gebruik om de valideringsmechanismen in hun apparaten te vervangen. In Frankrijk en Duitsland bijvoorbeeld werd resp. 90% en 70% van de valideringsmechanismen vernieuwd. Alleen de resterende oude valideringsmechanismen moesten worden omgebouwd. In Ierland zijn ze voor 50% vervangen en in Italië voor 25%. De vervanging van de oude valideringsmechanismen kan als een investering voor de toekomst worden beschouwd, aangezien daardoor de betrouwbaarheid van de automaten wordt vergroot wat betreft de juiste identificatie van bankbiljetten en munten (met name de nieuwe beveiligingskenmerken), waardoor fraude wordt voorkomen. Aan de andere kant brengt de investering in nieuwe valideringsmechanismen aanzienlijke kosten met zich mee, die 375-600 euro per automaat belopen. De kosten van de installatie van een niet met contant geld werkend systeem zijn lager en komen gemiddeld op 400 euro.

In de lidstaten waar frequent gebruik wordt gemaakt van een elektronische portemonnee (België, Luxemburg, Nederland), zijn veel verkoopautomaten die vroeger munten accepteerden, aan de elektronische portemonnee aangepast. De snelle ombouw van met name parkeermeters leverde enige problemen op voor de burgers en voor toeristen, die gewoonlijk niet beschikken over de in het bezochte land gebruikte kaart.

De sector van de verkoopautomaten legt er de nadruk op dat er geen gebrek is aan munten van een bepaalde denominatie en dat de kwaliteit van de euromunten zeer bevredigend is. Daarmee wordt bevestigd dat de euromunten kunnen voldoen aan de strenge eisen van moderne valideringsmechanismen in verkoopautomaten, ook de munten uit andere landen van de eurozone. Normaliter accepteren verkoopautomaten alle muntdenominaties, behalve de 1- en 2-centmunten. De prijzen worden meestal in stappen van 5 cent vastgesteld. Met betrekking tot prijsaanpassingen als gevolg van de invoering van de euro, lopen de constateringen uiteen. Om verder ronde prijzen te kunnen toepassen, werden de prijzen naar boven en naar onder aangepast.

7. DE ROL VAN EUROGELD BUITEN DE EUROZONE

In dit punt wordt gekeken naar de circulatie en het gebruik van eurobiljetten en -munten buiten de eurozone. De euro blijkt steeds vaker te worden gebruikt, vooral in niet tot de eurozone behorende Europese landen. Buiten Europa blijft het gebruik meestal beperkt tot toeristengebieden.

Het gedrag van Europese reizigers speelt in dit verband een zeer belangrijke rol. Volgens de laatste Eurobarometer nam 53% van de reizigers uit de eurozone die naar een land buiten dit gebied gingen, eurogeld mee; 16% koos voor US-dollars.

7.1. De drie lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone

De invoering van de eurobiljetten en -munten is nauwgezet gevolgd door de niet-deelnemende lidstaten ("pre-ins"). In een in september 2002 in alle drie niet-deelnemende lidstaten gehouden enquête geven de meeste burgers aan dat zij goed of zeer goed geïnformeerd zijn over de euro (68% in Denemarken, 56% in Zweden en 53% in het VK). Het merendeel van de bevolking heeft al eurogeld in handen gehad (55% in Denemarken, 56% in Zweden en 55% in het VK), terwijl er ook veel mensen in hun eigen land in euro's geprijsde producten hebben gezien (47% van de respondenten in Denemarken, tegen 37% in Zweden en 38% in het VK). Een grote meerderheid van de bevolking in elk van deze landen is zich ervan bewust dat het door de euro veel gemakkelijker is prijsvergelijkingen tussen landen te maken.

In Denemarken bestaat een grote bereidheid eurogeld te accepteren. [13] In september 2002 was 83% van de Deense bedrijven bereid van toeristen eurogeld aan te nemen, terwijl 72% het ook goed vindt dat Denen met euro's betalen. Van degenen die euro's accepteren, maakt 15% dit via een teken aan hun klanten kenbaar, terwijl 35% het te betalen bedrag behalve in Deense kronen ook in euro's vermeldt. 13% van alle bedrijven waar met euro's kan worden betaald, hanteert voor ten minste een deel van het assortiment een dubbele prijsaanduiding, terwijl 12% zelfs euro's als wisselgeld teruggeeft.

[13] Het cijfermateriaal in deze alinea is afkomstig uit een enquête van de Deense kamer van koophandel (Dansk Handel & Service).

In Zweden accepteert een groot aantal winkels, hotels en restaurants, en niet alleen in de grote steden en specifieke toeristengebieden, betalingen in euro's, terwijl ze vroeger niet de toenmalige nationale valuta's aannamen. Wel accepteren ze doorgaans alleen eurobiljetten en geven ze als wisselgeld Zweedse kronen terug. Langs de grens met Finland wordt de euro meer gebruikt. Haparanda, een afgelegen stad in het hoge noorden, dichtbij het Finse Tornio, maar ver van andere Zweedse plaatsen, is een geval apart: de stad is min of meer op de euro overgeschakeld. De euro wordt er vaak als betaalmiddel gebruikt, en alle prijzen zijn in euro's aangegeven. Zelfs de begroting van de stad voor 2002 was behalve in kronen ook in euro's opgesteld. De Zweedse handelsfederatie bevordert de acceptatie van de euro in winkels door stickers met de tekst "Wij accepteren de euro" te verspreiden. Op 14 september 2003 wordt in Zweden een referendum over de invoering van de euro gehouden.

Ook in het VK wordt de euro soms geaccepteerd, vooral in Londen en in toeristengebieden. Wisselgeld wordt meestal in ponden gegeven. Soms worden prijzen ook in euro's aangeduid. 74% van de Britten was zich ervan bewust dat prijsvergelijkingen tussen landen eenvoudiger zijn wanneer deze landen een gemeenschappelijke munt hebben. Volgens 83% van de bevolking is de invoering van de euro door 12 EU-lidstaten een historische gebeurtenis.

7.2. De kandidaat-lidstaten

De invoering van eurogeld heeft ook een zekere invloed gehad op de kandidaat-lidstaten. Omdat het bij deze landen om buurlanden van de eurozone gaat, werd er in de media veel aandacht aan de euro geschonken. De publieke opinie staat er in de regel zeer open tegenover, vooral omdat deze landen op een zeker moment na de toetreding deel willen uitmaken van de eurozone.

In alle kandidaat-lidstaten is het gemakkelijk om bij de banken euro's te krijgen of deze in de nationale valuta om te wisselen, terwijl het doorgaans ook mogelijk is in winkels, hotels en restaurants met euro's te betalen. Er worden niet altijd extra kosten in rekening gebracht. In toeristengebieden worden de prijzen soms behalve in de nationale valuta ook in euro's aangegeven. In Bulgarije en Turkije wordt de euro op ruimere schaal gebruikt, soms zelfs in zo grote mate dat de euro, samen met de US-dollar, bijna als parallelle valuta kan worden beschouwd.

7.3. De euro wereldwijd [14]

[14] De gegevens in dit deel werden verzameld door middel van een vragenlijst over de rol en de acceptatie van de nieuwe valuta in landen buiten de eurozone, die door de buitenlandse delegaties van de Europese Unie werd ingevuld.

7.3.1. Overige delen van Europa

De Gemeenschap heeft in het verleden monetaire overeenkomsten gesloten met Monaco, San Marino en Vaticaanstad. Hierin werd bepaald dat de euro de nationale valuta van deze drie landen is en er wettig betaalmiddel is. Krachtens deze overeenkomsten mogen deze landen ook een bepaalde hoeveelheid euromunten uitgeven, die in de gehele eurozone wettig betaalmiddel zijn. Ze mogen echter geen eurobiljetten (of andere bankbiljetten) uitgeven. In Andorra, dat geen nationale valuta heeft, verving de euro de Franse frank en de Spaanse peseta, die vroeger naast elkaar in circulatie waren.

De euro wordt de facto ook gebruikt in Kosovo en Montenegro, die beide deel uitmaken van de Republiek Joegoslavië. In Kosovo, dat onder beheer van de VN staat, werd het gebruik en bezit van vreemde valuta's in september 1999 gelegaliseerd. Bij deze regio gaat het om een grotendeels op chartaal geld gebaseerde economie, die tot 2002 vooral op de Duitse mark gericht was. Begin 2002 importeerde de Bank- en betalingsautoriteit van Kosovo (Banking and Payments Authority of Kosovo, BPK) 413,3 miljoen euro in bankbiljetten and 5,5 miljoen euro in munten om de omschakeling te vergemakkelijken, terwijl particuliere banken nog eens 142 miljoen euro in Kosovo invoerden. De BPK verrichtte speciale inspanningen om de omschakeling in de Servische enclaves in Kosovo, waar de Joegoslavische dinar nog als betaalmiddel wordt gebruikt, soepel te laten verlopen. Een positief neveneffect van de omschakeling op de euro was de versterking van het bankstelsel, aangezien veel burgers bij de omschakeling hun geld op bankrekeningen zetten. In Montenegro verving de euro ook de Duitse mark, die in 1999 als betaalmiddel was ingevoerd. Anders dan in Kosovo is de euro in Montenegro wettig betaalmiddel.

In de rest van Europa heeft de euro een nog sterkere rol gekregen dan de Duitse mark, die het als betaalmiddel verving. Eurogeld kan er gemakkelijk worden verkregen of in nationale valuta worden gewisseld. In het algemeen accepteren winkels, hotels, restaurants enz. de euro als betaalmiddel, en meestal zijn de extra kosten hiervan niet al te hoog. In veel landen, en met name op de Balkan en in Oost-Europa, wordt de euro naast de US-dollar vaak voor allerlei transacties gebruikt, en kan de euro als parallelle valuta worden aangemerkt. Er worden dan ook in euro's aangegeven prijzen aangetroffen, vooral in toeristengebieden.

7.3.2. Afrika

Als gevolg van hun nauwe historische banden met bepaalde Europese landen heeft de euro in sommige delen van Afrika een groot marktaandeel bij internationale transacties. Dit geldt met name voor de landen waar de nationale valuta door een vaste wisselkoers aan de euro is gekoppeld. Dit is het geval voor alle landen van de CFA-zone, d.w.z. de Centraal-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie (CEMAC) en de West-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie (WAEMU), alsmede voor Kaapverdië. In deze landen is de interesse van het publiek voor euro-aangelegenheden veel groter dan in de andere landen.

In Afrika had de omschakeling op de euro in het algemeen weinig gevolgen. Het is er niet gemakkelijk eurogeld te krijgen of in nationale valuta te wisselen, vooral niet omdat sommige landen restricties kennen voor het wisselen van geld. Gewoonlijk zijn eurobiljetten en -munten alleen verkrijgbaar bij grote banken en op vliegvelden, en dan nog minder gemakkelijk dan US-dollars. In de meeste landen kan echter wel met euro's worden betaald. Een dubbele prijsaanduiding is alleen te vinden in sommige toeristengebieden in een paar landen (Kameroen, Egypte).

Réunion is een eiland in de Indische Oceaan. Het is een overzees departement van Frankrijk, zodat de euro er officieel is ingevoerd. Mayotte, een ander Frans eiland in de Indische Oceaan, heeft de status van "collectivité territoriale" (territoriale gemeenschap) en heeft ook officieel de euro ingevoerd aangezien het vroeger de Franse frank gebruikte.

7.3.3. Amerika

Het gehele Amerikaanse continent is sterk op de US-dollar gericht. Dit is door de invoering van de euro niet veranderd. In de meeste landen is het zelfs niet gemakkelijk euro's in de lokale valuta te wisselen of om bij de banken euro's te krijgen. De euro wordt in hotels of restaurants dan ook maar zelden als betaalmiddel geaccepteerd. Uitzonderingen zijn de Dominicaanse Republiek, Cuba en Suriname, een voormalige Nederlandse kolonie, waar eurobetalingen tegen geringe kosten gewoon wel mogelijk zijn en waar de prijzen in toeristengebieden ook in euro's worden aangegeven. Dat Suriname naast Frans Guyana ligt, dat als deel van Frankrijk volledig op de euro is omgeschakeld, kan de speciale situatie van Suriname wellicht mede verklaren. Verder wordt de euro in alle Franse overzeese departementen in het Caraïbisch gebied (Guadeloupe, Martinique) gebruikt. St.-Pierre en Miquelon (een archipel in de Atlantische Oceaan ter hoogte van Canada), dat de status van "collectivité territoriale" heeft, heeft de euro ook ingevoerd.

7.3.4. Azië en Oceanië

In het Midden-Oosten heeft de invoering van de euro nauwelijks gevolgen gehad. Eurogeld kan soms wel en soms niet gemakkelijk worden verkregen of in de nationale valuta worden gewisseld. In sommige landen is het mogelijk in winkels, hotels en restaurants met euro's te betalen. In Israël wordt de euro wat vaker gebruikt. Hoewel het officieel niet is toegestaan, wordt de euro in de belangrijkste toeristengebieden zonder veel extra kosten geaccepteerd.

In de rest van Azië waren de gevolgen van de omschakeling naar de euro soms groter. In verreweg de meeste Aziatische landen is eurogeld verkrijgbaar en kan de euro ook in de nationale valuta worden gewisseld, tenzij hiervoor wettelijke beperkingen gelden. In sommige landen, zoals Thailand, Zuid-Korea en Laos, wordt de euro op ruime schaal als betaalmiddel geaccepteerd in winkels, restaurants en hotels, gewoonlijk zonder veel extra kosten. In sommige Aziatische landen (Thailand, Filippijnen) ziet men sporadisch een dubbele prijsaanduiding, vooral in toeristengebieden. Wanneer naast de nationale valuta op grotere schaal nog een tweede betaalmiddel wordt gebruikt, is dit in de regel de US-dollar of de valuta van een buurland. Aangezien Azië hoofdzakelijk op de US-dollar is gericht, speelt de euro geen belangrijke rol bij internationale transacties. Toch hebben de media tot op zekere hoogte belangstelling voor de euro. Met name in Japan wordt veel aandacht aan de wisselkoers met de euro besteed.

Overal in Oceanië kan eurogeld gemakkelijk in de nationale valuta worden gewisseld. In het algemeen zijn er naast de nationale valuta geen vreemde valuta als betaalmiddel in circulatie. Doorgaans kan in winkels, hotels en restaurants niet met de euro worden betaald. In de Franse overzeese gebieden, zoals Nieuw-Caledonië en Frans Polynesië, ligt dit iets anders. Aangezien in deze gebieden de CFP-frank, die een vaste pariteit ten opzichte van de euro heeft, wordt gebruikt, stelt men uiteraard belang in de euro en kan men in hotels, restaurants en winkels vaak met euro's betalen. Australiërs en Nieuw-Zeelanders denken in het algemeen positief over de euro, omdat ze de euro als alternatief voor de US-dollar op de internationale markten zien, waardoor de afhankelijkheid van deze landen van de Amerikaanse valuta kleiner wordt.

Top