EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0600

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Actieplan om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU tegen te gaan

/* COM/2002/0600 def. */

52002DC0600

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Actieplan om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU tegen te gaan /* COM/2002/0600 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD - Actieplan om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU tegen te gaan

1. Inleiding

In haar Mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap") [1] heeft de Commissie zich ertoe verbonden vóór eind 2002 een actieplan voor te stellen om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU op te vangen. Zij heeft daarbij aangegeven dat dit plan zou worden gebaseerd op bilateraal overleg met de lidstaten. Bovendien zou de voorlopige initiële raming van het banenverlies worden verfijnd, en zou de kwestie van de financiële behoeften voor de begeleiding van de GVB-hervorming worden behandeld. Deze mededeling van de Commissie bevat derhalve:

[1] Mededeling van de Commissie betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap"), document COM(2002) 181 def., 28.05.2002.

* een evaluatie van de waarschijnlijke sociaal-economische gevolgen van het beperken van de visserij-inspanningen en van het inkrimpen van de vloot, en met name een herziening van de voorlopige initiële raming van het banenverlies;

* een overzicht van alle middelen die de huidige steunregelingen van de Gemeenschap (FIOV, EFRO en ESF [2]) bieden om deze gevolgen te verzachten;

[2] FIOV: Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ESF: Europees Sociaal Fonds

* een overzicht van aanvullende middelen die op korte termijn door de hervorming van het GVB en de herprogrammering van de Structuurfondsen beschikbaar zouden komen;

* een analyse van andere opties op de langere termijn.

2. Sociaal-economische gevolgen van de GVB-hervorming

2.1. Soorten geëvalueerde gevolgen

2.1.1. Gevolgen van regelingen om de visserij-inspanning te beperken

Een van de gevolgen van de hervorming van het GVB, als het voorstel van de Commissie [3] ongewijzigd wordt goedgekeurd, is dat er voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden, regelingen zullen worden voorgesteld en uitgevoerd om de visserij-inspanning in het kader van meerjarige beheersplannen te beperken. Dergelijke regelingen om de visserij-inspanning te beperken zullen door de lidstaten waarschijnlijk worden vertaald in stilleggingsregelingen. In het kader daarvan wordt het aantal visdagen dat vaartuigen doelgericht op bepaalde bestanden mogen vissen, beperkt. Dit leidt waarschijnlijk tot een inkomensdaling omdat de vaartuigen moeten overschakelen op andere, minder winstgevende soorten, of omdat de vaartuigen moeten worden stilgelegd. Sommige vaartuigen moeten misschien zelfs zolang worden stilgelegd dat zij niet meer winstgevend zijn. De kans bestaat dat reders er dan toe besluiten hun vaartuigen helemaal uit de vaart te nemen, maar er is zeker geen centraal gepland vlootinkrimpingsprogramma dat zulks beoogt.

[3] Zie hoofdstuk II van het voorstel voor een Verordening van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Document COM(2002) 185 def., 20.5.2002.

2.1.2. Gevolgen van de wijzigingen in het beleid inzake steun aan de vloot

De voorgestelde beperking [4] van de steun voor modernisering, vernieuwing en definitieve overbrenging van vissersvaartuigen naar derde landen en de aantrekkelijker regeling [5] voor de duurzame vermindering van de vangstcapaciteit zullen naar alle waarschijnlijkheid ook gevolgen hebben voor de sector. Aangezien de betrokken wijzigingen in de huidige regelingen voor structurele steun een essentieel onderdeel van de voorgestelde GVB-hervorming zijn, zal de goedkeuring van de hervorming door de Raad direct tot gevolg hebben dat deze regelingen worden herzien. Naar alle waarschijnlijkheid zullen deze gevolgen echter niet onmiddellijk merkbaar zijn, want zelfs als de voorstellen van de Commissie in hun huidige vorm worden goedgekeurd, zal de vernieuwings- en moderniseringssteun de facto geleidelijk worden afgeschaft. De lidstaten hebben namelijk vóór het einde van de programmeringsperiode van MOP IV [6] op 31 december 2002 reeds fondsen vastgelegd. Derhalve zullen waarschijnlijk ook na 1 januari 2003, de voorgestelde begindatum voor de hervorming van het GVB, nog tal van vernieuwings- en moderniseringsprojecten met steun van de Gemeenschap worden uitgevoerd.

[4] Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector. Document COM(2002) 187 def., 28.5.2002.

[5] Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van een noodmaatregel van de Gemeenschap voor de sloop van vissersvaartuigen. Document COM(2002) 190 def., 28.5.2002.

[6] MOP's: meerjarige oriëntatieprogramma's.

2.2. Evaluatiemethode

Om te kunnen voorspellen welke financiële behoeften door de hervorming van het GVB zouden kunnen ontstaan, moest de Commissie een raming maken van het maximumaantal vaartuigen en banen in de visvangst dat door de meerjarige beheersplannen zou kunnen worden getroffen.

Om te beginnen heeft zij nader onderzoek verricht naar de daling van de werkgelegenheid in de visvangst met 8 000 banen per jaar gedurende de laatste tien jaar. Volgens de ramingen van de Commissie zijn daarvan 4 000 banen per jaar verloren gegaan door de sloop van vissersvaartuigen, en nog eens 4 000 banen per jaar door de modernisering van vissersvaartuigen waarbij arbeid is vervangen door meer kapitaalsintensieve technologieën.

Vervolgens heeft de Commissie uitgerekend dat het huidige verlies van 4 000 banen per jaar door de sloop van vaartuigen na de goedkeuring van de voorgestelde hervorming van het GVB zou kunnen oplopen tot 7 000 banen per jaar, oftewel 28 000 banen in de periode van vier jaar (2003-2006). Deze raming is gebaseerd op de volgende veronderstellingen:

* voor alle bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden of overbevist zijn, moeten binnen 3 jaar meerjarige beheersplannen worden goedgekeurd die in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van visserijwetenschappers inzake de verlaging van de mortaliteit voor deze bestanden;

* de visserij-inspanning wordt verminderd door zowel de visserij-activiteit als de vangstcapaciteit te verminderen, in een verhouding van 1 op 4;

* voor ieder betrokken vlootsegment zal de vermindering van de vangstcapaciteit leiden tot het uit de vaart nemen van de oudste vaartuigen;

* het aantal banen dat per uit de vaart genomen vaartuig verloren gaat, is gelijk aan het aantal dat bij de Iberische vloot verloren is gegaan nadat de visserij-overeenkomst met Marokko werd opgezegd [7].

[7] Dit kwam overeen met het verlies van ongeveer 1 arbeidsplaats per 10 ton vangstcapaciteit die wordt geschrapt.

De conclusie luidde dat door de hervorming van het GVB:

* het aantal banen dat door het uit de vaart nemen van vaartuigen verloren gaat, door de hervorming van het GVB zou kunnen stijgen van 4 000 (het aantal dat de afgelopen tien jaar is geconstateerd) tot naar schatting maximaal 7 000 banen per jaar (een stijging van 3 000 banen per jaar), wat in een periode van vier jaar neerkomt op 28 000 banen (een nettostijging van 12 000 banen per jaar);

* het aantal van 4 000 banen per jaar (zoals waargenomen de afgelopen tien jaar) onder invloed van de tendens om arbeid door kapitaal te vervangen, aanzienlijk zou kunnen afnemen aangezien de overheidssteun voor modernisering kleiner wordt.

Ook is benadrukt dat de beperkingen van de visserij-inspanning in het kader van de meerjarige beheersplannen vooral gevolgen zullen hebben voor de kuststaten langs de Noordzee en de Oostzee.

2.3. Bilateraal overleg met de lidstaten

De uitvoering van de GVB-hervorming, met name de spreiding van de beperking van de visserij-inspanning over de verschillende onderdelen van de nationale vloten en de verschillende regio's/havens, is de taak van de lidstaten. Voor iedere verfijning van de voorlopige ramingen van het verlies aan banen door de Commissie is de medewerking van de lidstaten nodig. Derhalve heeft in september 2002 bilateraal overleg plaatsgevonden voor de bespreking van:

* de waarschijnlijke gevolgen voor de werkgelegenheid van de beperkingen van de visserij-inspanning die voortvloeien uit de meerjarige beheersplannen;

* de waarschijnlijke gevolgen van de afschaffing van de vlootsubsidies;

* de selectie van de gebieden waar wellicht behoefte bestaat aan begeleiding van vissers bij het zoeken naar een nieuwe werkkring;

* de behoefte aan aanpassing van bestaande communautaire steunregelingen, met name naar aanleiding van de tussentijdse herziening van de Structuurfondsen begin 2004.

2.3.1. Punten van belang

Uit het overleg is gebleken dat de volgende punten van belang zijn voor het verfijnen van de evaluatie van de sociaal-economische gevolgen. De punten zijn echter veeleer kwalitatief dan kwantitatief aangezien de lidstaten niet kunnen of willen aangeven hoe zij de geplande beperkingen zullen omzetten op het niveau van de vloten of de regio's.

Het beoordelen van de sociaal-economische gevolgen van de GVB-hervorming blijft in belangrijke mate een theoretische aangelegenheid, aangezien er nog geen meerjarige beheersplannen zijn goedgekeurd en er derhalve nog geen concreet tijdschema voor de goedkeuring bestaat.

De meerjarige beheersplannen moeten worden gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke adviezen. Ramingen van de beperking van de inspanningen werden tot dusverre gebaseerd op aanbevelingen uit 2001 (of vroeger) terwijl de toekomstige beheersplannen moeten worden gebaseerd op aanbevelingen die nog niet zijn geformuleerd.

Lidstaten mogen hun eigen aanpak kiezen voor de verdeling van de inspanningsbeperkingen, afhankelijk van de omvang van de vermindering van de visserij-inspanning waartoe in de Raad is besloten. Sommige lidstaten zullen de beperkingen wellicht over alle betrokken vlootsegmenten spreiden, maar andere kiezen misschien voor een selectievere aanpak die is gebaseerd op de mate van afhankelijkheid van de betrokken kustgebieden, op de winstgevendheid van de betrokken vloot, op de leeftijd of grootte van de vaartuigen of op andere geschikt geachte criteria. Tot dusverre heeft nog geen enkele lidstaat een duidelijk en strak omlijnd beleid in dezen gekozen, maar voor enkele lidstaten staat de bescherming van de kleinschalige kustvisserij (d.w.z. door vaartuigen van minder dan 12 meter) hoog op de agenda.

De sociaal-economische gevolgen moeten ook worden gemeten in verband met het voorstel van de Commissie om de steun voor de vernieuwing van de vloot en de overbrenging van vissersvaartuigen naar derde landen geleidelijk af te schaffen en om steun voor modernisering van vaartuigen alleen nog toe te staan voor het bevorderen van de veiligheid, selectiviteit en hygiëne. De resultaten van de huidige onderhandelingen zullen gevolgen hebben voor de winstgevendheid van bepaalde vlootsegmenten en voor de door de lidstaten te kiezen aanpak voor de verdeling van de inspanningsbeperkingen.

Om al deze redenen konden de lidstaten tot dusverre alleen informatie verstrekken over de getroffen vlootsegmenten en regio's, maar waren zij niet bereid of in staat om nu reeds ramingen over de mogelijke verliezen aan werkgelegenheid te geven, zelfs niet hypothetisch. Enkele lidstaten hebben benadrukt het publiceren van theoretische berekeningen ongepast te vinden, aangezien de visserijsector deze zou kunnen beschouwen als doelstellingen voor de inkrimping van de vloot.

De lidstaten waren het er echter wel over eens dat, als alle plannen binnen drie jaar en met inachtneming van de aanbevelingen van de visserijwetenschappers zouden worden uitgevoerd, de sociale gevolgen aanzienlijk zouden zijn. De meeste lidstaten hebben onderkend dat de Commissie voor het ramen van het maximale bedrag aan begrotingsmiddelen dat nodig zou zijn om de sociaal-economische gevolgen op te vangen, een vrij theoretische benadering heeft moeten volgen op basis van enkele hypothesen. Vele lidstaten hebben erop gewezen dat deze aanpak alleen verbeterd kan worden door effectbeoordelingen te verrichten voor ieder meerjarig beheersplan dat wordt voorgesteld.

Tal van lidstaten hebben verder aangevoerd dat maatregelen om de capaciteit of de inspanningen te beperken alleen gevolgen zouden mogen hebben voor vaartuigen die vissen op bedreigde doelsoorten, en niet voor het hele vlootsegment dat op de betrokken bestanden vist. De meeste lidstaten hebben ervoor gepleit dat de inspanningsbeperkingen in verhouding moeten staan tot het aandeel van de doelsoorten in de totale vangst van het betrokken vlootsegment.

De meeste lidstaten betoogden dat, gelet op het voorgaande, het aantal door de meerjarige beheersplannen getroffen vaartuigen, en derhalve het verlies aan banen, veel geringer zal zijn dan door de Commissie geraamd.

Veel lidstaten waren het er verder over eens dat het huidige tekort aan arbeidskrachten in de visvangst de gevolgen voor de werkgelegenheid nog verder zal beperken. Dit gebrek aan arbeidskrachten in de visvangst valt in de meeste lidstaten waar te nemen. Het is voor schippers steeds moeilijker om de vaartuigen te bemannen aangezien oudere werknemers met pensioen gaan en jongeren aarzelen om hun plaats in te nemen. De visvangst verliest aan aantrekkingskracht vanwege de moeilijke arbeidsomstandigheden, het lage loon in vergelijking met andere activiteiten (bijv. commerciële havenactiviteiten, baggeren, toerisme, aquacultuur en de oliewinning op zee) en de problemen bij de aanschaf van een eigen vaartuig. Om te voorkomen dat zij onderbemand moeten uitvaren of zelfs in de haven moeten blijven, gaan reders in de meeste, zo niet alle lidstaten ook die rond de Middellandse zee, over tot de aanwerving van bemanningsleden uit derde landen (kandidaat-lidstaten, Noord-Afrika, Zuid-Amerika enz.).

2.3.2. Andere punten van belang

Sommige lidstaten hebben betoogd dat de visserijsector in hun land het laatste decennium aanzienlijk geherstructureerd en ingekrompen is, en dat de omvang en winstgevendheid ervan nu net voldoende zijn om hun bestaan te rechtvaardigen. Hoewel het voor de instandhouding van de visbestanden te verdedigen valt, zou een al te drastische inkrimpingsregeling de ondergang van deze sectoren kunnen betekenen.

Aangegeven is dat de sociaal-economische gevolgen voor de toeleverende sectoren, met name de bouw, de reparatie en het onderhoud van schepen, en die voor de afnemende sectoren, weliswaar van land tot land zullen verschillen, maar plaatselijk zeer groot kunnen zijn. Aangezien bedreigde soorten vers worden verkocht, zal de sector van de afzet waarschijnlijk harder worden getroffen dan de verwerkende industrie, die steeds meer gebruik maakt van invoer uit derde landen of pelagische soorten (makreel, sardine, tonijn).

Sommige vissers die door inspanningsbeperkingsregelingen hun baan zouden verliezen, zouden in theorie een andere baan kunnen vinden aan boord van een van de overblijvende vaartuigen, maar dit is sterk afhankelijk van hun leeftijd, hun bereidheid om te verhuizen en de algemene arbeidsomstandigheden. Er bestaat alternatieve werkgelegenheid, in ieder geval in bepaalde landen of in bepaalde regio's. Dit is echter niet overal het geval en in verscheidene afgelegen gemeenschappen waar vissen een manier van leven is, is het enige alternatief voor de visserij werkloosheid of migratie.

2.4. Bijstellen van eerdere ramingen van de sociaal-economische gevolgen

Bij haar pogingen de aanvankelijke ramingen bij te stellen, is de Commissie net als de lidstaten tot de conclusie gekomen dat het verlies aan werkgelegenheid na de goedkeuring van de GVB-hervorming afhankelijk is van:

* de omvang en de reikwijdte van de meerjarige beheersplannen die de Raad uiteindelijk zal vaststellen, aangezien het enige tijd zal vergen alvorens dergelijke regelingen door de Commissie voorgesteld en door de Raad goedgekeurd kunnen worden. Dit blijkt uit de recente herstelplannen voor kabeljauw en heek, die het duidelijkst aangeven hoe dergelijke plannen er in de toekomst uit zouden kunnen zien. Te verwachten valt verder dat op korte termijn slechts een klein aantal plannen kan worden voorgesteld en goedgekeurd ten aanzien van enkele soorten die in de "Roadmap" als bedreigd zijn aangemerkt;

* de manier waarop de lidstaten de goedgekeurde verlaging van de visserijsterfte zullen verdelen in een verlaging van het aantal vaartuigen en een verlaging van het aantal visdagen. Aangezien de voorgestelde GVB-hervorming voorziet in een opheffing van de beperkingen van de MOP's, kunnen sommige lidstaten de noodzakelijke verlagingen wellicht grotendeels verwezenlijken door een beperking van visserij-inspanningen of door stilleggingsregelingen, en hoeven zij veel minder vaartuigen uit de vaart te nemen dan bij de oorspronkelijke berekeningen van de Commissie werd aangenomen;

* de besluiten van de lidstaten over de verdeling van de beperkingen van de visserij-inspanningen over de verschillende groepen vaartuigen en de verschillende kustgebieden. Naar het zich laat aanzien zullen verscheidene lidstaten, om de werkgelegenheid te beschermen, de voorkeur geven aan stimulering van de kleinschalige kustvisserij, aangezien deze arbeidsintensiever is. Dit zou de gevolgen van de meerjarige beheersplannen voor de werkgelegenheid kunnen verzachten;

* de beschikbaarheid van alternatieve visserijmogelijkheden voor de vloten die worden getroffen door de regelingen voor de beperking van de visserij-inspanningen, aangezien de vissers een aangepaste strategie zullen kiezen om de gevolgen van de beperkingen voor hun inkomen te verminderen:

- als er alternatieve visserijmogelijkheden zijn, kunnen vissers hun activiteiten daarnaar verleggen, zelfs als deze minder winstgevend zijn dan de gesloten tak van visserij. De sociaal-economische gevolgen zouden dan, wat het verlies aan banen betreft, beperkt blijven;

- als er geen alternatieve visserijmogelijkheden bestaan, moet een aantal vaartuigen worden stilgelegd, wat leidt tot een algemene verlaging van het aantal visdagen en bijgevolg tot inkomensverlies voor de betrokken vaartuigen. Hoewel dergelijke stilleggingen tot op zekere hoogte kunnen worden benut voor het onderhoud van de vaartuigen, in sommige gevallen door de bemanningsleden zelf, zou het inkomensverlies toch groter zijn dan bij een overschakeling op eventuele alternatieve visserijactiviteiten. Bovendien rijst dan het probleem van de financiële vergoeding, aangezien de het inkomen van de meeste bemanningsleden mede afhankelijk is van de opbrengst van de vangst. In ieder geval zou het verlies aan banen beperkt kunnen blijven;

- alleen als er geen alternatieve visserijmogelijkheden zijn en vaartuigen in het kader van een regeling voor de beperking van de visserij-inspanning zo lang moeten worden stilgelegd dat de betrokken visserijonderneming door inkomensverlies failliet gaat, zou er werkgelegenheid verloren gaan;

* de ernst van het gebrek aan arbeidskrachten in de visserijsector in iedere lidstaat. Hoe groter dit tekort, hoe makkelijker het voor vissers is om bij ontslag op het ene vaartuig, werk te vinden op een ander. De beschikbaarheid van alternatieve werkgelegenheid buiten de visserijsector varieert sterk per regio. In sommige kustgebieden kan een aantal vissers wellicht vervangend werk vinden in andere sectoren van de economie (vrachtvervoer, oliewinning, toerisme). In het recente verleden heeft immers ook vele vissers de visvangst verlaten omdat zij aantrekkelijker werk hadden gevonden (winstgevender, zekerder, minder gevaarlijk enz.) in andere sectoren. Toch kan het verlies aan werkgelegenheid, zelfs als het in absolute cijfers gering blijft, in sommige kustgebieden verwoestende gevolgen hebben voor de plaatselijke economie vanwege de perifere ligging (bijv. eilanden en kustgebieden in Noord-West- en Zuid-Oost-Europa) of het gebrek aan diversifiëring van de kusteconomieën (de meest van de visserij afhankelijke gebieden).

Samengevat komt uit het overleg met de lidstaten naar voren dat:

* de oorspronkelijke raming (een verlies van 28 000 arbeidsplaatsen aan boord van vissersvaartuigen gedurende de periode 2002-2006 doordat eigenaren hun vaartuigen uit de vaart nemen) moet worden beschouwd als een maximum dat veel hoger is dan wat in de lijn van de verwachting ligt. Dit komt namelijk overeen met een toename van het verlies aan werkgelegenheid dat gedurende het laatste decennium is waargenomen, met 3 000 banen per jaar netto, waardoor het nettoverlies aan werkgelegenheid maximaal 12 000 banen bedraagt;

* omwille van het ernstige tekort aan arbeidskrachten in de visvangst, het aantal vissers dat de sector moet verlaten veel geringer zal zijn dan het verlies aan arbeidsplaatsen aan boord van vaartuigen die uit de vaart worden genomen;

* de ramingen alleen verder verfijnd kunnen worden door effectbeoordelingen voor ieder meerjarig beheersplan dat wordt voorgesteld;

* het beperken van de moderniseringssteun tot het bevorderen van gezondheid, veiligheid en selectiviteit gunstig is voor de werkgelegenheid aan boord van vissersvaartuigen; eigenaars zullen namelijk minder snel geneigd zijn arbeid te vervangen door kapitaal om de personeelskosten te drukken.

De beperking van de visserij-inspanning in het kader van meerjarige beheersplannen heeft ongetwijfeld nadelige sociale gevolgen, maar uitstel van de maatregelen die op grond van de huidige overbevissing van de visbestanden van de Gemeenschap noodzakelijk zijn, zou nog veel nadeliger gevolgen hebben. Als de EU de realiteit, namelijk het feit dat de bestanden overbevist worden, negeert en het huidige stelsel voor structurele steun niet wijzigt, is het meer dan waarschijnlijk dat de werkgelegenheid even snel blijft dalen als in het afgelopen decennium, en dat de visstand verder zal verslechteren, voor de meest bedreigde soorten wellicht zelfs in een nog hoger tempo. In dat geval zou het verlies aan werkgelegenheid dus niet afnemen terwijl de vangstcapaciteit en visserij-inspanning alleen nog maar zouden toenemen door de uitbreiding van de vloot met nieuwe, efficiëntere vaartuigen. Op die manier zouden de problemen voor de Europese Gemeenschap over vijf of tien jaar alleen nog maar groter zijn en zou het nog moeilijker zijn om de vangstcapaciteit van de toegenomen vissersvloot in evenwicht te brengen met het voor exploitatie beschikbare deel van de afnemende bestanden. Hierdoor zouden nog drastischer beperkende maatregelen onvermijdelijk worden, met name voor bestanden die tegen die tijd misschien al ingestort zijn.

De problemen zullen vermoedelijk alleen nog maar verergeren door de uitbreiding, aangezien de visserijvloot van de EU daardoor groter wordt terwijl de gemeenschappelijke visbestanden gelijk blijven, wat nog grotere beperkingen van de visserijsterfte zou vereisen. Ook zou uitstel van de GVB-hervorming de toetredende landen benadelen doordat zij zouden moeten concurreren met EU-vloten die tot aan de uitbreiding van de Unie zijn gesubsidieerd, en bovendien zouden lijden onder de beperkingen ten behoeve van het herstel van de bestanden.

3. Bestaande maatregelen waarmee de herstructurering van de visserijsector kan worden ondersteund

Om de sociale gevolgen van de noodzakelijke herstructurering van de visserijsector te verzachten en de economische ontwikkeling te stimuleren van gebieden die van deze sector afhankelijk zijn, kunnen lidstaten besluiten nationale stelsels van vergoedingen te gebruiken. Zij kunnen besluiten ad-hocmaatregelen te nemen en deze uit nationale middelen te bekostigen. Om eventuele beperkingen van de nationale financiële capaciteit te overkomen, kunnen zij de de middelen aanspreken die voor hen beschikbaar zijn in het kader van de Europese Structuurfondsen.

3.1. Financiële steun in het kader van het FIOV

De FIOV-verordening [8] omvat, zowel in haar huidige als in de voorgestelde gewijzigde vorm, tal van maatregelen waarmee de sociale gevolgen van de noodzakelijke hervorming van de visserijsector kunnen worden verzacht. De overeenkomstige begroting voor de lopende begrotingsperiode (2000-2006) bedraagt 3,7 miljard euro, waarvan 2,6 miljard euro is geoormerkt voor de regio's van doelstelling 1 [9] en 1,1 miljard euro voor de overige regio's (bijlage 1).

[8] Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector. PB L 337, 30.12.1999, blz. 10.

[9] Doelstelling 1: fondsen ter bevordering van de ontwikkeling van de regio's met een ontwikkelingsachterstand.

3.1.1. Sociaal-economische maatregelen (artikel 12)

De volgende sociaal-economische maatregelen komen in aanmerking voor financiële steun uit het FIOV:

* Nationale regelingen voor de vervroegde uittreding van vissers boven de 55 die kunnen aantonen minstens tien jaar als visser te hebben gewerkt, en die maximaal 10 jaar vóór de nationale pensioengerechtigde leeftijd met pensioen willen. Deze regelingen kunnen voor zowel de eigenaars als hun bemanningsleden voordelig zijn, en kunnen worden gebruikt om oudere vissers aan te moedigen hun vaartuigen sneller uit de vaart te nemen. Lidstaten kunnen een dergelijke regeling gebruiken als zij hun maatregelen om de visserij-inspanning te beperken, willen toespitsen op specifieke groepen eigenaren en/of vaartuigen.

* Individuele (forfaitaire) premies voor vissers van wie het vaartuig waarop zij werkzaam waren, zijn activiteiten definitief heeft beëindigd. Gezien het huidige tekort aan arbeidskrachten in de meeste lidstaten zal deze maatregel naar verwachting alleen bij een gebrek aan alternatieve werkgelegenheid en in kritieke omstandigheden worden toegepast.

* Niet-hernieuwbare individuele premies voor vissers met ten minste vijf jaar ervaring ten behoeve van omscholing om werk te kunnen vinden buiten de visserijsector, bijvoorbeeld in verwante activiteiten of andere economische sectoren (aquacultuur, vrachtvervoer, oliewinning, toerisme enz.).

* Toelagen voor vissers onder de 35 die voor het eerst een eigen boot willen aanschaffen. De steun kan variëren naargelang van de leeftijd en de omvang van het vaartuig, en bedraagt ten hoogste 10% van de aanschafprijs, maar in geen geval meer dan 50 000 euro. Aangezien deze maatregel toekomstperspectieven biedt aan vissers die overwegen een eigen schip te kopen, helpt de maatregel om jongeren in de sector te krijgen en te houden. Aangezien de premies betrekkelijk klein zijn in vergelijking met de werkelijke prijs van een vissersvaartuig, zijn ze vooral aantrekkelijk voor de aanschaf van vaartuigen voor kleinschalige visserij in gebieden met schaarse alternatieve vormen van bedrijvigheid.

3.1.2. Acties van collectief belang met een beperkte duur (artikel 15)

Het FIOV kan steun verlenen om alle partijen in de sector aan te moedigen gezamenlijk hun activiteiten te verbeteren en te rationaliseren op gebieden zoals:

* de bevordering van maatregelen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de hygiënische omstandigheden in verband met de aan boord zijnde en de aan land gebrachte producten (bijv. beschermingsmiddelen, koelinrichtingen);

* collectieve aquacultuuruitrusting, bijvoorbeeld herstructurering of verbetering van aquacultuurinstallaties en collectieve behandeling van het afvalwater van aquacultuurinstallaties;

* de inzameling van basisgegevens en/of de opstelling van modellen voor milieubeheer ten behoeve van de visserij- en aquacultuursector, met het oog op de opstelling van plannen voor geïntegreerd beheer in kustgebieden;

* de ontwikkeling van clusters in de sector en/of centra voor visserij- en aquacultuurproducten;

* de toegang tot opleiding, met name opleiding met het oog op kwaliteitsverbetering, en de organisatie van de overdracht van knowhow aan boord van vaartuigen en aan land (bijv. ter verbetering van de arbeidsveiligheid);

* het ontwerpen en toepassen van systemen voor de verbetering van en de controle op de kwaliteit, de traceerbaarheid, de hygiënische omstandigheden, de statistische instrumenten en de gevolgen voor het milieu;

* het verlenen van toegevoegde waarde aan producten (o.a. via experimenten, innovatie, het geven van toegevoegde waarde aan bijproducten en nevenproducten).

3.1.3. Financiële vergoeding van de tijdelijke stillegging van activiteiten (artikel 16)

Aan vissers en eigenaars van vaartuigen die noodgedwongen hun activiteiten stilleggen, kan een tijdelijke vergoeding worden toegekend. Nationale regelingen kunnen voor een bedrag van ten hoogste 1 miljoen euro of 4% van de totale bijdrage van de Gemeenschap aan het betrokken land worden gecofinancierd.

Bij uitvoering van een plan voor het herstel van een met uitputting bedreigd bestand waartoe door de Commissie of door een of meer lidstaten is besloten, wordt de vergoeding toegekend voor ten hoogste twee jaar en kan zij met één jaar worden verlengd.

3.1.4. Specifieke maatregelen voor de kleinschalige visserij (artikel 11)

Aan groepen van scheepseigenaren of van vissersgezinnen die kleinschalige kustvisserij bedrijven, kan door het FIOV een forfaitaire premie van maximaal 150 000 euro worden verleend voor geïntegreerde collectieve projecten op onder andere de volgende gebieden:

* veiligheidsuitrusting aan boord en verbetering van de hygiënische en arbeidsomstandigheden;

* technologische vernieuwingen (bijv. meer selectieve vistechnieken);

* organisatie van de productie, verwerking en afzet (bijv. verkoopbevordering en het geven van toegevoegde waarde aan de producten);

* beroepsopleiding of scholing.

3.1.5. Modernisering van vaartuigen ten behoeve van de veiligheid of de hygiënische omstandigheden

Mits de algemene jaarlijkse MOP-doelstelling in acht genomen worden, mag overheidssteun worden verleend voor de uitrusting of modernisering van vaartuigen voorzover dit geen invloed heeft op het motorvermogen of de tonnage. De investeringen moeten gericht zijn op:

* rationalisatie van de visserij, met name door het gebruik van selectievere vangsttechnieken en -methoden aan boord, teneinde ongewenste bijvangsten te voorkomen, en/of

* verbetering van de kwaliteit van de gevangen en aan boord bewaarde producten door het gebruik van betere vangst- en bewaringstechnieken en toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke gezondheidsvoorschriften, en/of

* verbetering van de werkomstandigheden en van de veiligheid.

3.1.6. Andere maatregelen

Maatregelen ter stimulering van materiële investeringen voor de ontwikkeling van de aquacultuur en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, en voor het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden, leveren alternatieve werkgelegenheid op voor mensen die de visvangst willen verlaten en zorgen voor nieuwe arbeidsplaatsen in van de visserij afhankelijke gebieden.

3.2. Acties in het kader van de overige structuurfondsen

Aangezien wel 80% van de gebieden die van de visserij afhankelijk zijn, in regio's van doelstelling 1 of 2 ligt [10], kan financiële steun die op regionaal niveau is geprogrammeerd ter ondersteuning van productieve investeringen, het scheppen van werkgelegenheid en beroepsopleiding, worden gebruikt voor werknemers in de visserijsector en voor van de visserij afhankelijke gebieden. Aangezien de financiële toewijzing uit de Structuurfondsen voor de programmeringsperiode 2000-2006 echter niet kan worden verhoogd om rekening te houden met de herstructureringsproblemen ind de visserijsector, gaan extra uitgaven ten behoeve van de visserijsector in het kader van een bepaald programma altijd ten koste van andere, reeds toegezegde prioriteiten van de Gemeenschap.

[10] Doelstelling 2: financiële steun voor de economische en sociale omschakeling van industriële, landbouw-, stedelijke of van de visserij afhankelijke gebieden met structurele moeilijkheden.

3.2.1. EFRO-steun in gebieden van doelstelling 1 of 2

Van de visserij afhankelijke gebieden komen in aanmerking voor financiële steun uit de Structuurfondsen, hetzij voor de bevordering van hun ontwikkeling en structurele aanpassingen uit hoofde van doelstelling 1, hetzij voor de economische en sociale omschakeling uit hoofde van van doelstelling 2. Het EFRO is het belangrijkste financieringsinstrument om aan deze doelstellingen bij te dragen door middel van maatregelen zoals steun aan het MKB en de ambachtelijke sector, telecommunicatienetwerken, multimodaal vervoer en diensten, met inbegrip van haveninfrastructuur. In het kader van het EFRO is een totaal bedrag van ongeveer 19,2 miljard euro geprogrammeerd voor dergelijke maatregelen voor de periode 2000-2006 (12,8 miljard euro voor gebieden van doelstelling 1 en 6,4 miljard euro voor gebieden van doelstelling 2; bijlage 2). De regio's en lidstaten moeten echter zelf bepalen welk type acties zij gedurende de periode willen ondernemen en de afzonderlijke projecten selecteren.

Om een evenwichte ontwikkeling van multiregionale gebieden te bevorderen, verleent het EFRO via het communautair initiatief INTERREG III ook steun aan verscheidene grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsprojecten, waarvan er enkele zijn toegespitst op het geïntegreerd beheer van kustgebieden en op de bescherming van de bekkens van de Middellandse Zee en de Oostzee.

3.2.2. ESF-steun in gebieden van doelstelling 1 of 2

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) biedt steun voor de aanpassing en de modernisering van het beleid en de stelsels voor onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. Het zorgt voor ondersteuning en aanvulling van de activiteiten van de lidstaten die zijn gericht op de arbeidsmarkt en het menselijk potentieel in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Door middel van het communautair initiatief EQUAL steunt het ESF ook verscheidene innovatieve transnationale projecten (hoofdzakelijk in Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal) die zijn gewijd aan opleiding en diversifiëring in de visserij en aquacultuur.

In totaal bedraagt de ESF-financiering in de programmaperiode 2000-2006 ten behoeve van kustgebieden die van de visserij afhankelijk zijn, zo'n 5 miljard euro (bijlage 3), waarvan het grootste deel naar gebieden van doelstelling 1 gaat (4,3 miljard euro). Dit omvat niet de steun uit hoofde van doelstelling 3 waarvoor geen welbepaalde sector of regio als prioritaire begunstigde van ESF-steun is aangewezen.

Bij het analyseren van de mogelijkheden om ESF-middelen te verschuiven van de huidige geplande activiteiten naar extra steun voor de herstructurering van de visserijsector, moet rekening worden gehouden met de volgende drie punten inzake subsidiabiliteit en programmering. Ten eerste moet de ESF-steun voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel worden afgestemd op de Europese werkgelegenheidsstrategie en op de jaarlijkse richtsnoeren voor de werkgelegenheid, in het kader waarvan geen enkele sector bij voorbaat als prioritaire sector is aangemerkt. Ten tweede mogen bij ESF-maatregelen in het algemeen, en met name in het kader van de doelstelling-3-programma's, van tevoren geen kandidaten uit een specifieke sector als deelnemers worden aangewezen. Ten derde zijn de ESF-middelen toegewezen aan specifieke prioriteiten, met het doel door de Commissie en de lidstaten gemeenschappelijk vastgestelde strategische doelstellingen te verwezenlijken. Een verschuiving van de ESF-steun naar de visserijsector zou dus moeten passen in de strategie voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel die binnen elk goedgekeurd bijstandpakket voor ESF-steun is gekozen.

3.2.3. EOGFL-steun voor plattelandsontwikkeling

Steun voor de plattelandsontwikkeling in van de visserij afhankelijke gebieden die niet onder doelstelling 1 vallen, wordt geboden door de afdeling Garantie van het EOGFL [11]. Er is cofinanciering beschikbaar voor een grote verscheidenheid aan maatregelen voor plattelandsontwikkeling, die lidstaten kunnen opnemen in hun programma's voor plattelandsontwikkeling. De keuze van het geografische niveau van de maatregel is aan de lidstaten; sommige kiezen voor nationale programma's die alle (landelijke) gebieden bestrijken, maar andere volgen een sterk geregionaliseerde aanpak.

[11] Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen. PB L160 van 26.6.1999, blz. 80.

Ofschoon het aan de lidstaat of regio is om maatregelen te kiezen die bij hun situatie en behoeften passen, voorzien de meeste programma's in alle op grond van artikel 33 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling mogelijke maatregelen ter bevordering van de aanpassing en ontwikkeling van landelijke gebieden. In dit artikel worden tal van maatregelen genoemd die zijn gericht op de bevordering van een geïntegreerde ontwikkeling en diversifiëring van plattelandseconomieën, die van buitengewoon belang kunnen zijn voor plattelandsgebieden met omschakelingsproblemen, met inbegrip van kustgebieden.

Steun voor de plattelandsontwikkeling in van de visserij afhankelijke gebieden die onder doelstelling 1 vallen, wordt geboden door de afdeling Oriëntatie van het EOGFL. In gebieden van doelstelling 1 zijn de maatregelen voor plattelandsontwikkeling [12] opgenomen in de programmering van de Structuurfondsen, dus ook de mogelijke maatregelen van artikel 33.

[12] Met uitzondering van de vier zogenaamde begeleidende maatregelen, met steun voor respectievelijk vervroegde uittreding voor ondernemers en werknemers in de landbouw, landbouw in probleemgebieden, milieumaatregelen in de landbouw en bosbouwmaatregelen in de landbouw. Deze vier maatregelen worden in gebieden van doelstelling 1 ook door de afdeling Garantie gecofinancierd.

Ofschoon van alle maatregelen voor plattelandsontwikkeling kan worden gesteld dat zij de plattelandseconomiën ten goede komen (ook in de van de visserij afhankelijke gebieden), zijn de maatregelen van artikel 33 gericht op een grotere verscheidenheid aan actoren in de plattelandsgebieden. Volgens de (door de EU-gecofinancierde) programma's van de lidstaten belopen de voor de plattelandsontwikkeling geplande uitgaven voor de periode 2000-2006 in totaal 50,4 miljard euro (27,3 miljard euro in gebieden van doelstelling 1en 23,1 miljard euro daarbuiten), terwijl de geplande uitgaven in het kader van artikel 33 in totaal 11,4 miljard euro bedragen (7,8 miljard in gebieden van doelstelling 1 en 3,6 miljard euro daarbuiten).

Bovendien kan het communautaire initiatief LEADER+ worden gebruikt in alle plattelandsgebieden van de EU en ook voor activiteiten die onder het EOGFL niet mogelijk zijn, met het doel nieuwe plaatseljke strategieën voor duurzame ontwikkeling te bevorderen.

3.3. Stand van de tenuitvoerlegging van de maatregelen

Naar het zich laat aanzien zijn de lidstaten niet voornemens veel gebruik te maken van de specifieke sociaal-economische maatregelen van het FIOV. Wat de andere Structuurfondsen betreft, worden de visserijsector en de van de visserij afhankelijke regio's onder andere geconfronteerd met het probleem dat hun sociaal-economisch belang betrekkelijk gering is, waardoor zij slechts weinig aandacht krijgen van de lidstaten als deze hun programma's voor de gebieden van doelstellingen 1 en 2 of voor doelstelling 3 opstellen.

4. Extra maatregelen op korte termijn

4.1. In de GVB-hervorming opgenomen voorstellen

Er zijn bijzondere maatregelen gepland voor vaartuigen en vissers waarvoor meerjarige beheersplannen gelden. Aangezien deze maatregelen gedetailleerd zijn beschreven in de mededeling over de hervorming van het GVB (de "Roadmap"), worden zij hieronder slechts beknopt weergegeven.

4.1.1. Stimuleringsregeling voor het uit de vaart nemen van vaartuigen

Vaartuigen die hun activiteiten ingevolge de meerjarige beheersplannen met meer dan 25% moeten inkrimpen, komen in aanmerking voor een 20% hogere slooppremie uit het FIOV.

4.1.2. Sloopfonds

In 2003 wordt een bedrag van 32 miljoen euro aan extra middelen beschikbaar gesteld ter aanvulling van de middelen van het FIOV voor het slopen van vaartuigen in het kader van de meerjarige beheersplannen [13].

[13] Zie het in voetnoot 5 (hoofdstuk 2.1.2) bedoelde voorstel van de Commissie (COM(2002)190 def.).

4.1.3. Overheidssteun voor de uitrusting en modernisering van vissersvaartuigen

Er kan ook in de toekomst overheidssteun worden verleend voor de uitrusting of modernisering van vissersvaartuigen, onder andere om selectiever te kunnen vissen, mits deze de capaciteit van een vaartuig in tonnage of vermogen niet vergroten, noch de doeltreffendheid van het vistuig verbeteren.

4.1.4. Steun voor de diversifiëring van het inkomen van vissers

De voorgestelde wijziging van de FIOV-verordening voorziet in een aanpassing van artikel 12 (sociaal-economische maatregelen) om ervoor te zorgen dat vissers met ten minste vijf jaar ervaring niet-hernieuwbare individuele premies kunnen krijgen zodat zij hun activiteiten kunnen diversifiëren en toch actief kunnen blijven in de visserij. Het is gebaseerd op twee veronderstellingen: ten eerste dat financiële steun voor vissers die hun activiteiten willen diversifiëren maar toch in deeltijd of op seizoensbasis in de visserij actief willen blijven, hen zou kunnen aanmoedigen door de aanvulling op hun inkomen; ten tweede dat maatregelen om hun totale inkomen minder van de visserij afhankelijk te maken, de negatieve gevolgen van de visserij-inspanningsbeperkingen voor dit inkomen zouden kunnen verzachten of zelfs volledig zouden kunnen compenseren.

4.2. Herprogrammering van de Europese Structuurfondsen

Aangezien de door de Structuurfondsen gecofinancierde maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het beleid van de Gemeenschap [14], en aangezien de hervorming van het GVB met zich brengt dat de visserijvloten van de EU niet langer voor steun in aanmerking komen, zou de steun uit het FIOV geherprogrammeerd moeten worden om de sociaal-economische gevolgen van de beperkingen van de visserij-inspanningen zoveel mogelijk op te vangen. Communautaire actie is echter alleen toegestaan als aanvulling op of bijdrage tot overeenkomstige nationale acties [15] en het initiatief om de financiële en beleidsaspecten van een bepaald programma te wijzigen moet uitgaan van de beheersautoriteiten dan wel het comité van toezicht van het programma op nationaal of regionaal niveau.

[14] Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen. PB L161, 26.6.1999, blz. 1.

[15] Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1260/1999.

De herprogrammering van de steun uit andere Structuurfondsen zou tot op zekere hoogte ook een bijdrage kunnen leveren aan het verzachten van de sociaal-economische gevolgen van de visserij-inspanningsbeperkingen, met name in van de visserij afhankelijke gebieden. Naar alle waarschijnlijkheid zal het effect van een dergelijke herprogrammering echter beperkt blijven, aangezien lidstaten wellicht al verplichtingen zijn aangegaan over de toekomstige besteding van geprogrammeerde middelen, aangezien de huidige beleids- en financieringsbesluiten zijn gebaseerd op de behoeften en prioriteiten die geen verband houden met de visstand en aangezien de tussentijdse herziening van de Structuurfondsen niet is bedoeld om de programma's volledig om te gooien.

4.2.1. Standpunten van de lidstaten inzake herprogrammering van het FIOV

Tijdens het bilateraal overleg hebben de lidstaten geen principiële bezwaren gemaakt tegen herprogrammering, maar hun aanpak varieerde wel naargelang van hun standpunt inzake de voorgestelde geleidelijke afschaffing van bepaalde vormen van structurele steun voor de vissersvloot. Lidstaten met bezwaren tegen deze afschaffing, weigerden een herprogrammering te plannen, terwijl de andere instemden met een herprogrammering waarbij voorrang wordt verleend aan slooppremies en, indien nodig, sociaal-economische maatregelen.

De lidstaten benadrukten daarbij dat besluiten over herprogrammering zullen worden gebaseerd op:

- de bedragen die reeds vastgelegd of uitbetaald zijn op het moment van het uitvoeren van de meerjarige beheersplannen en die bepalend zijn voor de te herprogrammeren middelen;

- het reeds voor de aanpassing van de vloot en sociaal-economische maatregelen geprogrammeerde bedrag;

- het resultaat van de onderhandelingen over het voorgestelde beleid inzake steun voor de vloot;

- de flexibiliteit om middelen van andere sectoren (bijv. aquacultuur, verwerkende industrie) te herprogrammeren, gelet op het feit dat de meeste lidstaten hierbij reeds uitdrukkelijk enkele kanttekeningen hebben geplaatst.

4.2.2. Herprogrammering van het FIOV ter ondersteuning van aanpassingen van de vloot en sociale maatregelen

Het voorstel om vanaf 2003 geen overheidssteun meer te verlenen voor de overbrenging van vissersvaartuigen, ook niet in het kader van gemengde vennootschappen, noch voor de bouw van nieuwe vaartuigen, en om moderniseringssteun te beperken tot bepaalde doelstellingen, heeft tot gevolg dat een bedrag van zo'n 611 miljoen euro niet volgens de programmering kan worden besteed. Deze raming is gebaseerd op de veronderstelling dat tegen eind 2002 een derde van de bedragen die zijn geprogrammeerd voor de overbrenging van vaartuigen en gemengde vennootschappen gedurende de periode 2000-2006, zal zijn gebruikt. Hierdoor blijft 151,1 miljoen euro over zodra de overbrenging van vaartuigen en gemengde vennootschappen niet meer voor FIOV-steun in aanmerking komen. Ook is verondersteld dat tegen het eind van 2002 een derde van de bedragen die voor de periode 2000-2006 zijn geprogrammeerd voor steun voor de bouw van nieuwe vaartuigen, zal zijn gebruikt, terwijl modernisering wel subsidiabel blijft, zij het in beperkte mate. Op basis van deze raming zou 460,6 miljoen euro, oorspronkelijk bedoeld voor de bouw en modernisering van schepen, geherprogrammeerd kunnen worden.

Aangezien herprogrammering moet gebeuren op het niveau van de lidstaten en niet op het niveau van het FIOV, is de daadwerkelijk voor de afzonderlijke lidstaten beschikbare hoeveelheid extra middelen in totaal kleiner dan de theoretische raming van 611 miljoen euro.

Lidstaten wordt verzocht de door de voorgestelde GVB-hervorming beschikbaar gekomen middelen toe te wijzen aan sociaal-economische maatregelen, aangezien de tot dusverre geprogrammeerde middelen beperkt zijn (3% van het FIOV-totaal). Zij zouden dan wel bereid moeten zijn specifieke vervroegde-uittredings- of werkloosheidsregelingen voor de visserijsector vast te stellen, iets wat tot dusverre door de meeste lidstaten (DK, D, VK) van de hand gewezen is, aangezien zij niet van plan zijn extra middelen voor dergelijke maatregelen uit te trekken.

4.2.3. Andere Structuurfondsen

Lidstaten die te lijden hebben onder de sociaal-economische gevolgen van grote visserij-inspanningsbeperkingen in het kader van de hervorming van het GVB, kunnen de in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 3 ontvangen structurele bijstand herprogrammeren. Dit zou kunnen gebeuren bij gelegenheid van de tussentijdse herziening van de steun van de Structuurfondsen die voor eind 2003 of begin 2004 is gepland. Om deze herziening voor te bereiden verrichten de nationale beheersautoriteiten een tussentijdse evaluatie die met name is bedoeld om de relevantie van de prioriteiten van de verleende bijstand te beoordelen, rekening houdend met de sociaal-economische context en de risico's en mogelijkheden van de betrokken regios' en sectoren. Als deze evaluatie eenmaal is voltooid, is het aan de regio's en lidstaten om passende wijzigingen op de bestaande prioriteiten voor te stellen.

Ook zou het mogelijk moeten zijn gebieden aan te wijzen die nog niet onder doelstelling 1 of 2 vallen en die bijzondere bijstand behoeven, teneinde deze eventueel ook tot doelstelling 2 te rekenen. De kaderverordening betreffende de Structuurfondsen [16] biedt wel ruimte voor een aanpassing van de gebieden van doelstelling 2 in het kader van de tussentijdse herziening, mits deze aanpassing niet leidt tot een uitbreiding van de binnen de betrokken lidstaat voor steun in aanmerking komende bevolking.

[16] Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen. PB L 161, 26.6.1999, blz. 1.

5. Andere opties op langere termijn

5.1. Betere synergie tussen de Structuurfondsen met het oog op de sociaal-economische ontwikkeling van gebieden die van de visserij afhankelijk zijn

De mogelijkheden om het FIOV in zijn huidige vorm te gebruiken voor de ontwikkeling van alternatieve activiteiten, zijn beperkt aangezien het FIOV geen steun mag verlenen aan activiteiten buiten de visserijsector. Een verruiming van de FIOV-verordening om het mogelijk te maken dat het FIOV ook activiteiten buiten de visserijsector steunt met het doel kustgemeenschappen minder van de visserij afhankelijk te maken, is moeilijk voorstelbaar vóór de volgende programmeringsperiode (2007-2014). Ondertussen moet worden gestreefd naar een betere dialoog tussen de nationale en/of regionale autoriteiten/ministeries die instaan voor het beheer van de Structuurfondsen om de synergie bij het gebruik van de fondsen te verbeteren, zodat het effect wordt geoptimaliseerd en alle hulpbehoevende sectoren kunnen profiteren van de verschillende, in het kader van deze fondsen beschikbare maatregelen.

5.2. Specifieke maatregelen voor kleinschalige visserij

De kleinschalige visserij, d.w.z. de visserij met vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter zonder gebruik te maken van gesleept tuig, verdient bijzondere aandacht aangezien zij goed is voor 75% van het totale aantal communautaire vissersvaartuigen (77% bij uitbreiding tot de vaartuigen met gesleept tuig) en 44% van de werkgelegenheid in de visserij (50% bij utbreiding tot de vaartuigen met gesleept tuig), terwijl de bijdrage aan de totale vangsten ongeveer 20% bedraagt.

Maatregelen voor financiële steun aan kleinschalige vissers hebben niet het gewenste effect voor de bescherming van deze sector gehad. Integendeel, het aandeel van de kleinschalige visserij in de totale vloot is in de loop der jaren voortdurend kleiner geworden.

Aangezien de concurrentie met grotere en efficiëntere vaartuigen een van de grootste problemen is, zouden de lidstaten kunnen helpen de kleinschalige visserij doeltreffend te beschermen door andere maatregelen dan financiële steun, zoals het voorbehouden van bepaalde kustgebieden (bijvoorbeeld de twaalfmijlszone) voor de kleinschalige vloten, of het voor deze vloten reserveren van een bepaald gedeelte van het nationale aandeel in de bij de meerjarige beheersplannen vastgestelde visserijinspanningen.

Om de werkgelegenheid in de kustgebieden te beschermen en de sociaal-economische gevolgen van de meerjarige beheersplannen te verzachten in de gebieden die het meest van de visserij afhankelijk zijn, zou de regeling voor structurele steun ook kunnen worden toegesneden op de behoeften van de kleinschalige vissersvloten.

5.3. Verbetering van het imago van de sector

Het imago van de sector moet worden verbeterd, met name om jongeren aan te trekken. Er zouden initiatieven kunnen worden ontplooid om de opleidingen aan te passen aan de nieuwe vereisten inzake veiligheid, milieu, bedrijfsvoering enz.

Ook zou de sociale dialoog kunnen worden versterkt om de sociale aspecten van de visserij te verbeteren en een halt toe te roepen aan de huidige tendens onder jonge vissers om de sector vanwege de zware arbeidsomstandigheden al na een paar jaar weer te verlaten. De Commissie zal de sociale partners, met name het "Maritime Fisheries Committee of Sectoral Dialogue" uitnodigen na te denken over maatregelen om de levens- en arbeidsomstandigheden in de visserijsector te verbeteren. Ter verbetering van deze omstandigheden zal de Commissie de geldende wetgeving onderzoeken met het oog op voorstellen om de arbeidsomstandigheden en de sociale bescherming te verbeteren, aangezien het vissersberoep nog steeds één van de gevaarlijkste is en beduidend hogere ongevallencijfers laat optekenen dan de rest van de primaire sector. Waar zulks nodig is, zal de Commissie voorstellen doen om het wettelijke kader te verbeteren.

Aangezien de hervorming van het GVB ook voorziet in de geleidelijke afschaffing van structurele steun voor de vernieuwing van vaartuigen en daarmee gepaard een verhoging van de slooppremies, zal de prijs van goede tweedehands vaartuigen naar verwachting stijgen. Ook kan worden overwogen maatregelen te nemen om de eerste aanschaf van een vaartuig niet alleen voor jonge vissers te vergemakkelijken, maar ook voor vissers die wensen over te schakelen van visserij op volle zee naar kustvisserij. Specifieke compenserende maatregelen zouden dan ook een duidelijk signaal geven aan jonge vissers: wellicht kunnen ook zij op een dag hun eigen visserijonderneming beginnen.

Wat het imago van de sector echter het meest zou verbeteren, zijn maatregelen om de winstgevendheid van de visserij te verhogen, en dit vergt in de eerste plaats een toename van de beschikbare hoeveelheden vis en een vermindering van de concurrentie tussen vloten om deze bestanden.

5.4. Verbetering van de rol van de vrouw

Meer erkenning voor en bevordering van de rol van de vrouw in de visserij en in de bevordering van de duurzame ontwikkeling van kustgebieden zou welkom zijn. Er zou met name aandacht moeten worden besteed aan de beroepsopleiding in de visserijsector voor vrouwen die betrokken zijn of wensen te worden bij administratieve of bestuurlijke activiteiten (bijvoorbeeld management, afzet, detailhandel, bedrijfsplanning, boekhouding, arbeidsrecht en belastingen, veiligheid op zee, milieubeheer en beheer van de bestanden). Er zou ook steun kunnen worden uitgetrokken voor vrouwen die de toegevoegde waarde van de productie willen verhogen (bijvoorbeeld kwaliteitscontrole, moderne verwerkingsmethoden, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake gezondheid enz.). Ten slotte zouden vrouwen steun moeten kunnen krijgen als zij zich wensen te wijden aan alternatieve economische activiteiten die al dan niet aansluiten bij de voortdurende ontwikkeling van de visserijsector.

De Commissie zal in januari 2003 een conferentie organiseren over de rol van de vrouw in de visserijsector om vrouwen de gelegenheid te geven ervaringen en goede praktijken uit te wisselen en mogelijke maatregelen te ontwikkelen die de rol van de vrouw in de sector en in van de visserij afhankelijke gebieden, met name bij het bevorderen van de duurzame visserij, ten goede zouden komen.

5.5. Verbetering van de evaluatie van en het toezicht op de afhankelijkheid van kustgemeenschappen van de visserij

Er is behoefte aan betere methoden om te beoordelen in hoeverre kustgebieden van de visserij afhankelijk zijn, en methoden om te anticiperen op de gevolgen van alternatieve beheersregelingen en maatregelen voor de economie in die gebieden. Ook moet de bijdrage die de visserij en aquacultuur plaatselijk aan de werkgelegenheid en de welvaart leveren, worden gemeten.

Een gedetailleerde evaluatie van de werkgelegenheid en van de afhankelijkheid van de visserij in Europese regio's was het doel van een reeks van 22 regionale studies die begin 2000 is voltooid [17]. Tegelijkertijd heeft een coördinatie- en consolideringsstudie plaatsgevonden, in het kader waarvan onder andere de regionale afhankelijkheid van de visserij in de EU is gekwantificeerd, beschreven en onderzocht, en waarbij de ontwikkeling van de werkgelegenheid in en afhankelijkheid van de visserij sinds 1990 is onderzocht. Door middel van deze studies konden de resultaten van een vergelijkbaar onderzoek dat begin jaren '90 had plaatsgevonden, worden bijgewerkt.

[17] Een gedetailleerd overzicht van de methoden en de belangrijkste resultaten van deze studies alsmede een volledige gegevensbank zijn te vinden op: http://europa.eu.int/comm/fisheries/doc_et_publ/liste_publi/dgf1.html.

Momenteel is een onderzoeksproject gaande om de methoden voor regionale sociaal-economische onderzoeken te evalueren en te verfijnen, en om nieuwe hulpmiddelen en modellen vast te stellen voor de evaluatie van de bijdrage van de visserij en de aquacultuur aan de regionale ontwikkeling. Vóór eind 2002 moet bovendien een lopend methodologisch onderzoek zijn afgerond voor de vaststelling van sociaal-economische indicatoren aan de hand waarvan het relatieve belang van de visserijsector kan worden bepaald in de regio's of gebieden die het meest van de visserij afhankelijk zijn. Deze methodologische aspecten zullen worden gebruikt voor een latere, meer verfijnde evaluatie van de mate waarin kustgemeenschappen van visserijactiviteiten afhankelijk zijn.

5.6. Een strategie voor de duurzame ontwikkeling van kustgebieden

Tot dusverre had de herstructurering van de vloot impliciet ten doel specialisatie en intensivering van de activiteiten van de vissers te bevorderen. Een alternatieve strategie is het aanmoedigen van diversifiëring van deze activiteiten. Het kan daarbij gaan om combinaties van deeltijds vissen met andere deeltijdse economische activiteiten. Diversifiëring buiten de visserijsector zou ook kunnen worden aangemoedigd om vissers die de visvangst willen opgeven maar hun kuststreek niet willen verlaten, nieuw werk te geven. Er zijn echter veel factoren die diversifiëring bemoeilijken, zoals de noodzaak om te voldoen aan nieuwe regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid en veiligheid), en ook sociale en culturele factoren, aangezien het gedragspatroon dat de visserij als kostwinning en als manier van leven vereist en bevordert, misschien niet bij uitstek geschikt is voor andere economische activiteiten. Met dergelijke factoren moet rekening worden gehouden bij de opstelling van een strategie om de bijdrage van de visserijsector aan de duurzame ontwikkeling van kustgebieden te bevorderen.

In het kader van zo'n strategie mag de visserijsector niet los van andere aspecten worden gezien, zoals is gebleken uit het demonstratieprogramma van de EU over het geïntegreerd beheer van kustgebieden [18]. Er is juist behoefte aan een geïntegreerde aanpak voor alle relevante sectoren, bestuursniveaus en belanghebbenden volgens de beginselen van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa [19]. In dit verband moet dieper worden nagedacht over de toekomst van het structureel beleid voor de visserijsector (na 2006), bijvoorbeeld in het kader van een begin 2004 te organiseren conferentie.

[18] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake geïntegreerd beheer van kustgebieden: een strategie voor Europa, COM(2000)547 van 27.9.2000.

[19] Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa, 2002/413/EG, L148 van 6.6.2002, blz. 24.

6. Conclusie

Het bilateraal overleg met de lidstaten heeft bevestigd dat de ramingen van het verlies aan arbeidsplaatsen die de Commissie heeft gemaakt om de mogelijke financiële consequenties van de GVB-hervorming te evalueren, moeten worden beschouwd als een theoretische raming op basis van verscheidene veronderstellingen. Bij het overleg is benadrukt dat het vermoedelijke verlies aan arbeidsplaatsen in de visserijsector als gevolg van de hervorming van het GVB, sterk afhankelijk zal zijn van factoren zoals het resultaat van de onderhandelingen over het beleid inzake steun voor de vloot, het beleid van de lidstaten inzake de nationale verdeling van de visserij-inspanningsbeperkingen, het in de meeste lidstaten geconstateerde toenemende tekort aan arbeidskrachten in de visvangst, en de werkgelegenheid in andere sectoren. De conclusie van de lidstaten luidt dan ook dat een meer realistische en betrouwbaardere raming van het verlies aan werkgelegenheid vooralsnog onmogelijk is, en dat de raming van de Commissie moet worden beschouwd als een maximum. De kans dat dit maximum zal worden gehaald is bovendien zeer gering.

Op basis van deze premissen moet voor iedere mogelijke extra behoefte aan financiële middelen eerst een oplossing worden gezocht in het kader van de bestaande Structuurfondsen, met name het FIOV. De lidstaten hebben zich bereid verklaard tot herprogrammering, maar hebben er nogmaals op gewezen dat dit in belangrijke mate afhankelijk is van de resultaten van de onderhandelingen over het beleid inzake steun voor de vloot, en van de nog te nemen nationale beslissingen over de verdeling van de visserij-inspanningsbeperkingen en over de eventuele toepassing en verruiming van sociaal-economische maatregelen, voorzover nodig.

Ofschoon een groot gedeelte van het debat over de mogelijke gevolgen van de wijziging van het beleid inzake steun voor de vloot is gericht op de negatieve gevolgen, moet worden benadrukt dat sommige gevolgen ook positief zouden kunnen blijken te zijn voor andere belanghebbenden. Zo zou het stimuleren van de sloop van oudere, minder winstgevende visserijvaartuigen in combinatie met het afschaffen van de steun voor de vernieuwing van de vloot kunnen leiden tot een verhoging van de prijs van tweedehands vaartuigen. Dit kan worden beschouwd als negatieve ontwikkeling voor degenen die de aanschaf van een vaartuig overwegen, maar ook als positief voor eigenaars die met pensioen willen gaan. Het verbeteren van de financiële voorwaarden voor uittreding kan deze groep aanmoedigen vroeger met pensioen te gaan dan gepland, wat weer bijdraagt tot vermindering van de visserij-inspanning, en dat komt de gehele visserijsector te goede.

In ieder geval lijdt het geen twijfel, zelfs na het afwegen van de positieve en negatieve sociaal-economische gevolgen van de beperkingen van de visserij-inspanningen in het kader van de meerjarige beheersplannen, dat uitstel van de maatregelen die op grond van de huidige overbevissing van de visbestanden van de Gemeenschap noodzakelijk zijn, nog veel nadeliger sociale gevolgen zou hebben. Als nu niet krachtdadig wordt opgetreden, zal de toestand van de gemeenschappelijke visbestanden ongetwijfeld nog verder verslechteren en zullen de meest bedreigde bestanden waarschijnlijk instorten. Hierdoor zouden de inkomsten van nog veel meer vissers verslechteren, zouden reders die hun leningen niet kunnen afbetalen, met name de eigenaars van de modernste en duurste vaartuigen, failliet gaan, en zou het verlies aan arbeidsplaatsen in de visvangst waarschijnlijk blijven toenemen. Tegen de tijd dat de EU dan de nodige beperkende programma's zou goedkeuren, zouden nog drastischer maatregelen onvermijdelijk zijn, met inbegrip van de volledige stillegging van de visserij op de doelsoorten waarvan de bestanden zijn ingestort. De ervaringen met de instorting van de haringbestanden in de Noordzee eind jaren zeventig en recentelijker met de kabeljauwvisserij bij Newfoundland zijn krachtige argumenten die de ernst van de crisis onderstrepen.

Bijlage 1

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Bijlage 2

Bedragen aan EFRO-steun die in verband kunnen worden gebracht met de visserijsector en de haveninfrastructuren (2000-2006) (in miljoenen euro's)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

N.B.: Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste maatregelen die van de visserij afhankelijke regio's ten goede kunnen komen. De gegevens hebben betrekking op de totale EFRO-financiering voor de gebieden en zones die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 voor de gehele programmeringsperiode 2000-2006. Het type maatregel is gekozen op basis van het verband met de visserijsector of de haveninfrastructuur. De gegevens zijn ontleend aan de aan het begin van de programmaperiode ontvangen programmacomplementen. Zij mogen niet worden beschouwd als kredieten die specifiek beschikbaar zijn voor van de visserij afhankelijke gebieden.

Bijlage 3

Raming ESF-bedragen voor regio's die kustgebieden omvatten (2000-2006) (in miljoenen euro's)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

N.B.: Deze tabel geeft een overzicht van de ESF-financiering voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel in de kustgebieden en/of in verband met de visserijsector. Aangezien de steunverlening uit hoofde van doelstelling 3 normaliter niet is toegespitst op een specifieke sector, is in de eerste plaats nagegaan in welke gevallen ESF-steun is verleend in de kustgebieden in de regionale programma's uit hoofde van doelstellingen 1 en 2. De gegevens moeten echter met de nodige omzichtigheid worden gelezen aangezien zij geen rekening houden met de daadwerkelijke stand van de uitvoering van de programma's, noch met de verplichtingen die de lidstaten mogelijkerwijs ten aanzien van het toekomstige gebruik van deze ESF-middelen zijn aangegaan; bovendien zijn de gegevens niet homogeen en derhalve niet tussen lidstaten of regio's vergelijkbaar.

Top