EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0804

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/804 van de Commissie van 11 mei 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

C/2017/2922

OJ L 121, 12.5.2017, p. 3–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 14/07/2023: This act has been changed. Current consolidated version: 06/05/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/804/oj

12.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/804 VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 2017

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie („de basisverordening”) (1), en met name artikel 9, lid 4,

In overleg met de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 13 februari 2016 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 4 januari 2016 was ingediend door het Defence Committee of the Seamless Steel Tubes Industry of the European Union („de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(2)

Op 12 november 2016 heeft de Commissie bij Verordening (EU) 2016/1977 van de Commissie (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”, „China” of „het betrokken land”).

2.   Vervolg van de procedure

(3)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben producenten in de Unie, Chinese producenten-exporteurs en een vereniging van Chinese producenten-exporteurs schriftelijke opmerkingen ingediend. De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

(4)

De Commissie heeft de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en heeft in voorkomend geval de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(5)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen in te stellen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen hebben binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken ten aanzien van deze mededeling van de definitieve bevindingen. De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in aanmerking genomen.

3.   Steekproeven

(6)

In de overwegingen 7 tot en met 9 van de voorlopige verordening verzocht de Commissie om opmerkingen over de representativiteit van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(7)

Een Chinese producent-exporteur voerde aan dat de desbetreffende producent in de Unie uit de steekproef moest worden verwijderd, omdat de gegevens ervan de bevindingen voor de gehele bedrijfstak zouden verstoren. Een tweede Chinese producent-exporteur wees erop dat Vallourec de grootste onderneming in de steekproef was, waardoor onduidelijk bleef of de steekproef representatief was voor de bedrijfstak van de Unie. De klager voerde aan dat de Chinese producenten ook steeds meer concurreren op het gebied van op maat gemaakte en hoogwaardige producten. De klager wees er ook op dat de olie- en gasproducten voornamelijk worden uitgevoerd naar landen buiten de Unie, zodat dit verschil in assortiment op de markt van de Unie slechts een kleine rol speelt.

(8)

De Commissie heeft om aanvullende gegevens verzocht en een aanvullend controlebezoek uitgevoerd bij de producent in de Unie. Uit de bevindingen bleek dat de producent in de Unie een breder productassortiment produceert dan de andere in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, maar dat dit brede gamma, waaronder buizen voor energieopwekking, olie en gas en de bouwnijverheid, binnen de productomschrijving valt. Zowel de producenten in de Unie als de Chinese producenten houden zich bezig met zowel standaardproducten als hoogwaardige producten. De specifieke producent in de Unie vertegenwoordigt een groot deel van de productie in de Unie. De Commissie concludeerde daarom dat de producent in de Unie deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Unie en dat er geen reden is om hem van de steekproef uit te sluiten. Eventuele ongewenste invloeden die de specifieke situatie van deze onderneming op het beeld van de schade zou kunnen hebben, zijn met prijscorrecties en wegingen gecorrigeerd, zoals uiteengezet in de overwegingen 81, 84 en 146.

(9)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs herhaalde haar eerdere kritische opmerkingen met betrekking tot de opening van het onderzoek, waaronder haar bezwaar tegen de methode waarmee voorafgaand aan de opening van het onderzoek een voorlopige steekproef wordt samengesteld. Daarnaast stelde de vereniging dat de klacht niet onderbouwd was, dat deze van slechte kwaliteit was en gebaseerd op veronderstellingen, dat de productomschrijving te ruim was en producten combineerde die te veel van elkaar verschillen, en dat er te veel vertrouwelijke elementen waren.

(10)

De Commissie herinnerde eraan dat belanghebbenden opmerkingen konden indienen over de voorlopige selectie van in de steekproef opgenomen ondernemingen. De opmerkingen van de Chinese vereniging werden pas na het verstrijken van de uiterste termijn ontvangen, toen de steekproef al bevestigd was. Dit argument werd derhalve afgewezen. Met betrekking tot de overige argumenten merkte de Commissie op dat in het stadium van indiening van een klacht niet evenveel bewijsmateriaal voor dumping en schade vereist was als nodig zou zijn voor de instelling van maatregelen. De argumenten met betrekking tot de vertrouwelijke bijlagen bij de klacht werden onderzocht en de vertrouwelijkheid ervan werd gerechtvaardigd geacht. De Chinese vereniging heeft in elk geval een gedetailleerd antwoord op haar argumenten tegen de opening van het onderzoek ontvangen.

(11)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de methode voor het nemen van de steekproeven waren ontvangen, werden de in de overwegingen 10 tot en met 13 van de voorlopige verordening vastgestelde voorlopige bevindingen bevestigd.

4.   Individueel onderzoek

(12)

Zoals vermeld in overweging 14 van de voorlopige verordening, verzochten drie producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen om de vaststelling van een individuele dumpingmarge overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. Na de bekendmaking van de voorlopige maatregelen besloten twee van hen echter hun verzoek om een individueel onderzoek in te trekken. De enige producent-exporteur die zijn oorspronkelijke verzoek om een individueel onderzoek handhaafde, was Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd.

5.   Formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming

(13)

Tijdens het onderzoek werd door geen van de producenten-exporteurs een aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming ingediend. De bevindingen van overweging 15 van de voorlopige verordening werden derhalve bevestigd.

6.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(14)

Naast de vragenlijsten en bezoeken die in de overwegingen 16 en 17 van de voorlopige verordening zijn beschreven, heeft de Commissie de klager en een producent in de Unie aanvullende vragen gesteld om de bevindingen in de voorlopige verordening betreffende schade en oorzakelijk verband te controleren. Bovendien heeft een Chinese producent-exporteur een vragenlijst voor een individueel onderzoek ontvangen.

(15)

Bij de volgende partijen werd een controlebezoek uitgevoerd:

a)

Producenten-exporteurs in de VRC:

Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd (individueel onderzoek)

b)

Producenten in de Unie:

Vallourec Deutschland GmbH, Duitsland

c)

Niet-verbonden importeurs:

Edgen Murray GmbH, Oostenrijk/Verenigd Koninkrijk

Meever & Meever BV, Nederland

Cuñado SA, Spanje.

7.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(16)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs uitte kritiek op het beginpunt van de beoordelingsperiode (2012) en stelde dat het jaar 2011 een geschikter beginpunt zou zijn geweest. Zij voerde aan dat de invoer van het betrokken product uit China naar de EU tussen 2011 en 2012 was gedaald van 46 657 ton tot 39 195 ton. Dit betekent dat met 2012 als basisjaar de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode een stijging (tot 42 539 ton) te zien geeft, en met 2011 als basisjaar juist een daling. Zij vroeg om een aanvullende toelichting op de keuze voor 2012.

(17)

De Commissie merkte op dat de beoordelingsperiode in overeenstemming met de gangbare praktijk was vastgesteld. Zoals uiteengezet in overweging 18 van de voorlopige verordening bestrijkt de beoordelingsperiode drie volledige kalenderjaren voorafgaand aan het onderzoektijdvak. Er is geen grond om een ander tijdvak te kiezen. De opmerking werd derhalve afgewezen. De van de belanghebbenden verkregen gegevens hadden hoe dan ook uitsluitend betrekking op de beoordelingsperiode. Het vaststellen van de schade-indicatoren was dus alleen mogelijk voor de periode 2012 tot en met 2015. De Commissie kon de gegevens over de omvang van de invoer uit China sinds 2011 dus niet gebruiken om conclusies te trekken over de algehele ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Aangezien de winstgevendheid sinds 2012 een dalende trend vertoonde, zoals beschreven in de overwegingen 91 tot en met 92, zou de situatie van de bedrijfstak van de Unie een nog negatievere ontwikkeling hebben vertoond als het jaar 2011 in de beoordelingsperiode was meegeteld.

(18)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd door een Chinese producent-exporteur en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs aangevoerd dat de verklaring die de Commissie in overweging 59 (overeenkomend met overweging 47 van het algemene informatiedocument) aanvoerde voor de verschillen in de omvang van de uitvoer, niet op enig bewijs gebaseerd was.

(19)

De Commissie maakte duidelijk dat overweging 59 geen betrekking had op het argument dat het jaar 2011 in het onderzoektijdvak had moeten worden opgenomen, maar op een opmerking van een andere belanghebbende, die had gewezen op een vermeende inconsistentie in vergelijking met een eerder onderzoek met betrekking tot hetzelfde product. De argumenten van de Chinese vereniging van producenten-exporteurs met betrekking tot het onderzoektijdvak zijn in overweging 17 behandeld.

(20)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het onderzoektijdvak waren ontvangen, werd overweging 18 van de voorlopige verordening bevestigd.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(21)

Een van de Chinese producenten-exporteurs voerde aan dat de productomschrijving te ruim was, aangezien deze ook productsoorten van gelegeerd staal omvatte waarvan de respectieve kosten en prijzen aanzienlijk afwijken van het standaard betrokken product. De producent-exporteur vroeg om productsoorten van gelegeerd en hooggelegeerd staal (3) van de productomschrijving uit te sluiten.

(22)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs stelde dat de productomschrijving drie verschillende marktsegmenten verenigt, namelijk a) olie/gas, b) energiecentrales en c) bouwnijverheid, en dat de schade voor elk van die segmenten afzonderlijk had moeten worden beoordeeld. Zij verklaarde dat het product, als het bestemd is voor een van de marktsegmenten, moet voldoen aan specifieke industriële normen en daarom niet in een ander segment kan worden gebruikt. Daarbij verwees zij als bewijs naar de praktijk in Canada en de Verenigde Staten, waar bij antidumpingonderzoeken onderscheid was gemaakt tussen buizen en pijpen voor de olie- en gassector en buizen en pijpen voor andere sectoren.

(23)

Met betrekking tot dit laatste argument voerde één belanghebbende aan dat zijn uitvoer naar de Unie uitsluitend betrekking had op de bouwsector.

(24)

Met betrekking tot het eerste argument, aangaande gelegeerd en hooggelegeerd staal, merkte de Commissie op dat de omschrijving van het betrokken product een grote verscheidenheid aan productsoorten bestrijkt die allemaal dezelfde of vergelijkbare technische en fysieke basiskenmerken hebben. De Commissie heeft rekening gehouden met de verschillen tussen de productsoorten en een eerlijke vergelijking gewaarborgd. Elke productsoort die door de Chinese producenten-exporteurs werd geproduceerd en verkocht en elke productsoort die door de bedrijfstak van de Unie werd geproduceerd en verkocht, kreeg een uniek productcontrolenummer (PCN). Het PCN was gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van het product, in dit geval productsoort, uitwendige diameter, wanddikte, afschrikken & ontlaten, lengte, buisuiteinde en tests. De uit China ingevoerde productsoorten werden dus op PCN-basis vergeleken met de door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte producten die dezelfde of vergelijkbare kenmerken hadden. Met name via het eerste kenmerk (productsoort) werden niet-gelegeerde, gelegeerde en hooggelegeerde staalsoorten van elkaar gescheiden. Bij de vergelijkingen werd dus rekening gehouden met de verschillen in kosten en prijzen tussen gelegeerd en hooggelegeerd staal. Om te kunnen bepalen of producten voldoende gelijk zijn om hen als hetzelfde product te kunnen beschouwen, moet volgens de jurisprudentie (4) worden vastgesteld of zij dezelfde technische en fysieke kenmerken, basisgebruiksdoeleinden en prijs-kwaliteitverhouding hebben. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge uitwisselbaarheid en de concurrentie tussen die producten. Uit het onderzoek is gebleken dat alle productsoorten gemaakt zijn van staal en worden vervaardigd met behulp van productieprocessen die vereist zijn voor naadloze buizen, dus met gebruikmaking van vergelijkbare machines, zodat producenten al naargelang de vraag kunnen omschakelen op andere varianten van het product. Hoewel alle verschillende productsoorten onderling niet rechtstreeks uitwisselbaar zijn, concurreren producenten dus met elkaar voor bestellingen die een breed scala aan productsoorten bestrijken. Bovendien worden deze productsoorten zowel door de bedrijfstak van de Unie als door de Chinese producenten-exporteurs geproduceerd en verkocht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vergelijkbare productiemethode.

(25)

Met betrekking tot het tweede argument (over de marktsegmenten) wordt niet onderbouwd op welke basis productsoorten uit het ene of het andere marktsegment van de productomschrijving moet worden uitgesloten. Evenmin wordt aangegeven waarom per segment een afzonderlijke schadebeoordeling moet worden uitgevoerd. De definitie van het betrokken product, naadloze buizen en pijpen met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, is noch na het bericht van inleiding, noch in de antwoorden op de vragenlijsten of tijdens de controlebezoeken betwist. Zoals uiteengezet in overweging 24 is het PCN gebaseerd op fysieke en technische basiskenmerken, niet op potentieel eindgebruik of marktsegment. In elk geval is uit het onderzoek gebleken dat zowel de Chinese producenten-exporteurs als de producenten in de Unie in elk van de drie segmenten actief zijn. Bovendien worden de rechten voor iedere individuele Chinese producent-exporteur berekend op basis van een gewogen gemiddelde per productsoort. Dit betekent dat voor een gegeven productmix de totale te betalen rechten gelijk zouden blijven. Hoewel sommige productsoorten lagere marges zouden krijgen en andere hogere, zou de som van alle marges gelijk zijn aan het gewogen gemiddelde van alle productsoorten.

(26)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden een Chinese producent-exporteur en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs verdere bezwaren aan met betrekking tot de productomschrijving. Zij voerden aan dat de producten voor het olie- en gassegment, vanwege uiteenlopende eisen inzake normen, soort legering en gebruiksdoeleinden, verschilden van de producten voor de twee andere segmenten en daarmee niet uitwisselbaar waren. Volgens hen was een behoorlijke vergelijking tussen de productsoorten op basis van het PCN niet mogelijk, aangezien de productomschrijving zelf niet naar behoren was vastgelegd. Wat het feit betreft dat producenten hun aandacht naar andere segmenten verschoven, voerden zij aan dat de moeilijkheden in de twee andere segmenten daarom het resultaat moesten zijn van marktwerking en geen verband hadden met de invoer uit China. Daarnaast voerden zij aan dat de verschuiving van de aandacht van producenten in de Unie naar andere segmenten een commerciële strategie was, die vanwege de lagere verkoopprijzen in de andere segmenten in vergelijking met die van olie- en gasproducten noodzakelijkerwijs tot teruglopende inkomsten leidde.

(27)

De Commissie verwees naar overweging 24, waarin zij tot de conclusie was gekomen dat sommige van de verschillende productsoorten, ook al waren ze — met name vanwege uiteenlopende eisen inzake normen en grondstoffen — niet rechtstreeks uitwisselbaar, toch dezelfde of vergelijkbare technische en fysieke basiskenmerken vertoonden. Wat de verschuiving van de aandacht naar andere segmenten betreft, werd de mogelijkheid van de producenten om hun aandacht van het ene segment naar het andere te verleggen door de opmerkingen van de belanghebbenden niet in twijfel getrokken. Zo bevestigden de opmerkingen de in overweging 24 vermelde bevindingen dat de producten voor verschillende segmenten door dezelfde producenten en met gebruikmaking van vergelijkbare machines werden vervaardigd en dat de producenten afhankelijk van de vraag op andere varianten kunnen omschakelen. Daarom concludeerde de Commissie dat de productomschrijving correct was, en dus dat het mogelijk was productsoorten op basis van het PCN met elkaar te vergelijken. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat deze argumenten niet in tegenspraak waren met de bevindingen van het onderzoek.

(28)

De Commissie concludeerde dan ook dat alle soorten van het betrokken product dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben. Daarom werden de bovenstaande argumenten afgewezen en de bevindingen in de overwegingen 19 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Referentieland

(29)

Zoals vermeld in de overwegingen 24 tot en met 28 van de voorlopige verordening werd Mexico gekozen als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(30)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen voerde een van de belanghebbenden aan dat Zuid-Korea als een geschikter referentieland moet worden beschouwd, aangezien de productiekosten en het productieproces van de Koreaanse fabrieken veel dichter bij die van de Chinese liggen. Er werd ook aangevoerd dat er tussen een aantal Chinese producenten-exporteurs en de producent in het referentieland of producenten in de Unie sprake is van aanzienlijke verschillen op het vlak van kosten en productietechnologie. Het productieproces van de Chinese fabrieken is naar verluidt geavanceerder en bepaalde aanpassingen zijn nodig om een eerlijke vergelijking te waarborgen.

(31)

Hierbij moet worden opgemerkt dat het betrokken product een nichemarkt vormt, zodat slechts een relatief klein aantal producenten het kan produceren. Bovendien werken de producenten in het referentieland mee op vrijwillige basis. CISA suggereerde weliswaar dat Zuid-Korea een geschikter referentieland zou zijn, maar vermeldde daarbij geen specifieke Koreaanse producent die tot medewerking bereid zou zijn. Hierbij wordt eraan herinnerd dat de Commissie in de voorlopige fase 13 ondernemingen in 8 landen om medewerking heeft gevraagd. Hoewel een van die onderneming een Zuid-Koreaanse was, heeft die specifieke onderneming nooit op het verzoek gereageerd. Op basis van informatie op internet en na raadpleging van de websites van 41 producenten van staalproducten in Zuid-Korea werd vastgesteld dat slechts drie van hen naadloze buizen en pijpen produceerden. Twee van die producenten produceerden buizen en pijpen met een kleine diameter die niet tot het betrokken product behoorden, terwijl de enige producent van het betrokken product in Zuid-Korea een productietechnologie gebruikte die niet vergelijkbaar is met de technologieën die voornamelijk werden gebruikt door de Chinese producenten. Uit het onderzoek is gebleken dat Zuid-Korea voornamelijk naadloze buizen en pijpen met een kleine diameter produceerde die niet tot het onderzochte product behoren, of gebruikmaakte van een productietechnologie die niet vergelijkbaar is met de technologie die door de Chinese producenten van het betrokken product wordt gebruikt. Daarom concludeerde de Commissie dat Zuid-Korea niet als geschikt referentieland kon worden beschouwd.

(32)

Bovendien komt het productieproces van de Mexicaanse producent — ook al maken de Chinese producenten gebruik van een verscheidenheid aan productieprocessen — overeen met een van die door de Chinese producenten gebruikte processen. De overeenkomsten tussen de productieprocessen in Mexico en de VRC bood verdere ondersteuning voor de conclusie dat Mexico in het kader van dit onderzoek een geschikt referentieland was.

(33)

De belanghebbende leverde onvoldoende bewijs om de verschillen tussen zijn vermeende geavanceerde productietechnologie en de in Mexico gebruikte technologie toe te lichten en te kwantificeren in termen van kosten. De belanghebbende verstrekte geen enkele informatie over de kosten voor specifieke Chinese producenten of voor de bedrijfstak in China en verwees evenmin naar andere producenten die soortgelijke productieprocessen gebruikten, op basis waarvan de Commissie tot een beoordeling had kunnen komen van de vermeende verschillen tussen de in China gebruikte technologie en de technologie van de medewerkende Mexicaanse producent en van de eventuele invloed op de geschiktheid van Mexico als referentieland. Bovendien werd geen medewerking verkregen van Zuid-Korea. Het argument werd daarom afgewezen. De Commissie bevestigde derhalve dat Mexico het enige beschikbare geschikte referentieland was.

(34)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een van de Chinese producenten-exporteurs aan dat de Commissie Mexico kritiekloos als referentieland had geaccepteerd, enkel en alleen omdat die keuze paste bij haar behoefte om hoge dumpingmarges vast te stellen.

(35)

Dit specifieke argument is niet meer dan een bewering en werd door de belanghebbende niet verder onderbouwd, net zomin als de belanghebbende bewijs leverde voor zijn stelling dat Mexico geen geschikt referentieland zou zijn. Hoe het ook zij, de Commissie wijst erop dat zij, op grond van het GLS-arrest van het Hof van Justitie (C-338/10), verplicht is om in gevallen waarin slechts één producent-exporteur in een land met een markteconomie medewerking verleent, dat land te gebruiken. Het argument werd daarom afgewezen.

2.   Normale waarde

(36)

De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 29 tot en met 37 van de voorlopige verordening.

(37)

Een van de Chinese producenten-exporteurs voerde aan dat de meeste gegevens voor de vaststelling van de dumpingmarge zonder redelijke onderbouwing vertrouwelijk zijn gehouden. De partij plaatste in het bijzonder kanttekeningen bij het feit dat de normale waarde van de medewerkende producent niet was meegedeeld.

(38)

Volgens artikel 19, lid 1, van de basisverordening zijn inlichtingen die wegens hun aard vertrouwelijk zijn inlichtingen waarvan de bekendmaking: 1) een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven, of 2) degene die de inlichtingen heeft verstrekt of degene van wie degene die de inlichtingen heeft verstrekt deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen. Aangezien gegevens over verkoopcijfers en kosten wegens hun aard vertrouwelijk zijn, zijn de gegevens met betrekking tot de winst, verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten van de producent in het referentieland in de voorlopige verordening op procentuele basis en als orde van grootte verstrekt, waarmee maximale transparantie wordt geboden zonder het vertrouwelijke karakter van die gegevens te schenden. De producent in het referentieland had een onderbouwd verzoek ingediend tot vertrouwelijke behandeling van zijn verkoopcijfers en kosten, aangezien de bekendmaking van die gegevens nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de concurrentiepositie van de onderneming. Daarnaast zou de bekendmaking van de normale waarde concurrenten in staat kunnen stellen de prijzen en kosten van de producent in het referentieland te reconstrueren. Het argument werd daarom afgewezen.

(39)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de normale waarde waren ontvangen, werden de overwegingen 29 tot en met 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

(40)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een Chinese producent-exporteur, Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd („Gross”), aan dat de Commissie slechts één door berekening vastgestelde normale waarde gebruikte voor alle 27 productsoorten die Gross in het onderzoektijdvak uitvoerde, zonder onderscheid te maken tussen de verschillende soorten staal en rekening te houden met de kosten voor afschrikken en ontlaten in het productieproces. Dit specifieke argument was gebaseerd op een lezing en interpretatie van losse delen van het algemene informatiedocument, waarbij geen rekening werd gehouden met de context van het document als geheel.

(41)

De Commissie wees er in dit verband op dat de details van de berekening van de dumpingmarge in de overwegingen 44 tot en met 47 van de voorlopige verordening en in overweging 41 van het algemene informatiedocument waren uiteengezet. In overweging 44 van de voorlopige verordening wordt juist vermeld dat de Commissie de normale waarde en de uitvoerprijs voor elk product afzonderlijk vergeleek en nooit één enkele normale waarde voor alle productsoorten gebruikte. In de vragenlijsten die werden verzonden aan de producent in het referentieland, de Chinese producenten-exporteurs en de producenten in de Unie waren de voor de vergelijking gebruikte productsoorten omschreven. De staalsoort, de noodzaak tot afschrikken en ontlaten en andere kenmerken werden aangegeven en bij de berekening van de productiekosten en die van de normale waarde voor elke productsoort afzonderlijk in aanmerking genomen, waarbij voor elk kenmerk naar behoren werd gecorrigeerd. Omdat het argument gebaseerd was op een onjuiste interpretatie van het algemene informatiedocument, werd het afgewezen.

(42)

Gross voerde ook aan dat de Commissie bij het vaststellen van zijn uitvoer alle productsoorten die TAMSA (de Mexicaanse producent in het referentieland) niet produceert, moet uitsluiten.

(43)

Naar aanleiding van de WTO-uitspraken in de zaak „Europese Gemeenschappen — Definitieve antidumpingmaatregelen inzake bepaalde ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China” (5) volgt de Commissie de regel dat voor alle door de producent-exporteur uitgevoerde productsoorten een normale waarde moet worden gevonden of berekend. Het argument werd daarom door de Commissie afgewezen.

3.   Uitvoerprijs

(44)

Aangezien er geen opmerkingen over de uitvoerprijs waren ontvangen, werden de overwegingen 38 en 39 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Vergelijking

(45)

De details van de methode waarmee de normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs met elkaar werden vergeleken, zijn uiteengezet in de overwegingen 40 tot en met 43 van de voorlopige verordening.

(46)

Er wordt aan herinnerd dat China een beleid hanteert waarbij de btw bij uitvoer slechts gedeeltelijk wordt vergoed. Om te garanderen dat de normale waarde op hetzelfde belastingniveau als de uitvoerprijs werd uitgedrukt, werd de normale waarde in de voorlopige verordening vermeerderd met dat deel van de btw op de uitvoer van naadloze buizen en pijpen met een grote diameter dat niet aan de Chinese producenten-exporteurs werd vergoed. De specifieke niet-terugvorderbare btw bedroeg 8 % voor alle productsoorten.

(47)

In dit verband voerden de klagers aan dat de terugvorderbare btw in China niet voor alle productsoorten gelijk was. Specifiek was de terugvorderbare btw 13 % voor buizen en pijpen die in de olie- en gaswinning worden gebruikt, en 9 % voor de andere productsoorten. De klager betoogde dat de dumpingmarges op die basis zouden moeten worden herberekend, en vroeg een bevestiging dat de specifieke btw daadwerkelijk was betaald voordat zij werd vergoed.

(48)

Omdat de btw in China voor alle productsoorten gelijk was, namelijk 17 %, bedroeg de niet-terugvorderbare btw voor buizen en pijpen voor de olie- en gaswinning dus 4 % en voor de andere productsoorten 8 %.

(49)

In reactie hierop heeft de Commissie de correcties herzien voor ondernemingen die de werkelijk vergoede btw voor elke transactie afzonderlijk in hun antwoorden op de vragenlijst hadden vermeld. Dit betrof specifiek de producenten-exporteurs Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd en Hengyang Valin MPM Co., Ltd De dumpingmarges voor deze ondernemingen werden dienovereenkomstig herberekend. De herberekening waarbij rekening werd gehouden met de specifieke niet-terugvorderbare btw-tarieven heeft geleid tot iets lagere dumpingmarges. De dumpingmarges van de andere in de steekproef opgenomen ondernemingen bleven op het voorlopige niveau.

(50)

Tijdens de controlebezoeken werd bevestigd dat de btw daadwerkelijk was betaald voordat zij werd vergoed.

5.   Dumpingmarges

(51)

De details van de berekening van de dumping zijn uiteengezet in de overwegingen 44 tot en met 47 van de voorlopige verordening.

(52)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben de preciezere btw-correcties op de normale waarden geleid tot de volgende definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge (%)

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd.

45,4

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd.

103,8

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd.

39,9

Hengyang Valin MPM Co., Ltd.

92,9

Andere medewerkende producenten

73,6

Alle andere producenten

103,8

Voor de enige producent-exporteur die om een individueel onderzoek heeft verzocht, Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd, werd de definitieve dumpingmarge in het algemene informatiedocument vastgesteld op 66,0 %.

(53)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een Chinese producent-exporteur, Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd („Gross”), aan dat zijn dumpingmarge (66,0 %) niet hoger kan zijn dan de dumpingmarges van Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd, („Chengde”) en Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd („Lontrin”), die respectievelijk 45,4 % en 39,9 % bedroegen. Dat argument was gebaseerd op een combinatie van twee overwegingen: i) de aanname dat bij de berekening van de dumpingmarge voor de drie Chinese exporteurs dezelfde normale waarde werd gebruikt, en ii) het feit dat de gemiddelde uitvoerprijs per eenheid van Gross volgens de Chinese handelsstatistieken op het niveau van de douanecodes hoger was dan de respectieve prijzen van Chengde en Lontrin.

(54)

Met betrekking tot de door Gross gemaakte aanname herinnerde de Commissie eraan dat de berekening van de dumpingmarge niet was gebaseerd op een gemiddelde normale waarde voor iedere producent-exporteur, maar op de normale waarde van elke productsoort die door deze producent-exporteur naar de markt van de Unie werd uitgevoerd. De productmix die werd uitgevoerd was dus de bepalende factor voor de berekening van de gewogen gemiddelde dumpingmarge. Aangezien de drie producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak niet dezelfde productmix uitvoerden, is de specifieke aanname van Gross onjuist. Bovendien waren de uitvoerprijzen per eenheid die voor de berekening van de dumpingmarge werden gebruikt, gebaseerd op de werkelijke uitvoertransacties en niet op statistische gegevens. Tegelijkertijd werden de uitvoerprijzen per eenheid vastgesteld op het niveau van de productsoorten, wat niet overeenkomt met het niveau van de douanecodes waar Gross in zijn argument van uitgaat. Omdat het argument was gebaseerd op onjuiste aannamen en onvoldoende met feiten was gestaafd, werd het afgewezen. Wel werden tijdens het heronderzoek van de dumpingmargeberekeningen een aantal administratieve fouten ontdekt, die na correctie leidden tot een daling van de definitieve dumpingmarge van 66,0 % tot 52,3 %.

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(55)

Aangezien er geen opmerkingen over de bedrijfstak van de Unie waren ontvangen, werden de overwegingen 49 tot en met 51 van de voorlopige verordening bevestigd.

(56)

De opmerkingen bij overweging 52 van de voorlopige verordening betreffende de steekproef van de bedrijfstak van de Unie zijn hierboven aan de orde gekomen in samenhang met de opmerkingen bij de overwegingen 7 tot en met 9 van de voorlopige verordening.

E.   SCHADE

1.   Verbruik in de Unie

(57)

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie waren ontvangen, werden de conclusies in overweging 53 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

Omvang en marktaandeel van de betrokken invoer

(58)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistte een van de Chinese producenten-exporteurs de in overweging 54 van de voorlopige verordening vermelde omvang van de invoer in 2012, met als argument dat die omvang verschilde van de gegevens die waren gebruikt in een reeds beëindigd onderzoek dat betrekking had op hetzelfde product.

(59)

De Commissie verduidelijkte dat de klacht in dat vorige onderzoek was ingediend in december 2012. Daarom had die klacht geen betrekking op de omvang van de invoer in het gehele jaar 2012, maar op de omvang van de invoer in de tweede helft van 2011 en de eerste helft van 2012. De in overweging 54 van de voorlopige verordening gebruikte gegevens waren gebaseerd op de gegevens van Eurostat voor de jaren 2012 tot en met 2015. Het argument werd daarom afgewezen.

(60)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden een Chinese producent-exporteur en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs aan dat de Commissie in haar uitleg in overweging 59 niet is ingegaan op hun argument dat 2011 een beter beginjaar voor het onderzoektijdvak zou zijn geweest.

(61)

De Commissie verduidelijkte dat overweging 59 betrekking had op een ander argument, dat door een andere belanghebbende was aangedragen. Het argument met betrekking tot het onderzoektijdvak werd behandeld in overweging 17.

(62)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de omvang van de invoer waren ontvangen, werden de overwegingen 54 en 55 van de voorlopige verordening bevestigd.

Invoerprijzen en prijsonderbieding

(63)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd een administratieve fout met betrekking tot de invoerstatistieken vastgesteld in de overwegingen 56 tot en met 58 en in overweging 105 van de voorlopige verordening.

(64)

Als gevolg hiervan werden de bevindingen in overweging 56 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer uit China:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Gemiddelde prijs in EUR/ton

1 096

1 079

1 037

1 099

Index (2012 = 100)

100

98

95

100

Bron: Europese Commissie (Eurostat)

(65)

De bevindingen in overweging 57 van de voorlopige verordening werden als volgt herzien:

De gemiddelde invoerprijzen zijn vastgesteld aan de hand van de Eurostat-invoerstatistieken. De gemiddelde invoerprijzen vanuit de VRC zijn redelijk stabiel gebleven tijdens de beoordelingsperiode. De invoerprijzen waren enigszins lager gedurende het jaar 2014 dan in de voorgaande jaren, maar in 2015 stegen de prijzen weer naar hun oorspronkelijke niveau.

(66)

Verder werden de bevindingen in overweging 58 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

De gemiddelde invoerprijzen zijn echter afhankelijk van de productmix, met name van de staalkwaliteit, die niet getoond wordt in de handelsstatistieken. Terwijl de gemiddelde verkoopprijs bij uitvoer van alle Chinese producenten-exporteurs 1 099 EUR/ton bedroeg gedurende het OT, was de gemiddelde verkoopprijs bij uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs 1 102 EUR/ton, variërend van 946 EUR/ton tot 1 444 EUR/ton.

(67)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de invoerprijzen waren ontvangen, werden de overwegingen 56 tot en met 59 van de voorlopige verordening, zoals herzien in de overwegingen 64 tot en met 66, bevestigd.

(68)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen werd door een van de Chinese producenten-exporteurs en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs verzocht om een nadere motivering voor het weglaten van twee kenmerken uit de productcontrolenummers (PCN) bij de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge. Volgens hen zou het weglaten van deze twee kenmerken tot onredelijk hoge schademarges kunnen hebben geleid. Zij vroegen de Commissie tevens om nader toe te lichten waarom de uit China uitgevoerde productcontrolenummers 214NN en 215NN niet overeenkwamen met de verkoop in de Unie door producenten in de Unie.

(69)

In overeenstemming met de informatie die in het kader van de voorlopige bevindingen aan de producenten-exporteurs was verstrekt, legde de Commissie uit dat er onvoldoende onderlinge afstemming kon worden gevonden op basis van het volledige, uit zeven kenmerken bestaande PCN. Het PCN werd vereenvoudigd door de productkenmerken „afschrikken & ontlaten” en „tests” weg te laten. Als gevolg van de vereenvoudiging kwam in de voorlopige fase 62 % tot 99 % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs overeen met productsoorten die in de Unie door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht. In tegenstelling tot hetgeen werd beweerd, konden de bevindingen inzake schade dankzij het hogere niveau van overeenstemming op een representatieve basis worden gestoeld en niet slechts op een klein aantal transacties. Naar aanleiding van de argumenten van de Chinese producenten-exporteurs heeft de Commissie de vergelijkingsmethode aangepast. De invoerprijzen van de overgebleven productsoorten die niet door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht, werden vergeleken met een berekende verkoopprijs in de Unie die gebaseerd was op de gemiddelde verkoopprijs van de meest overeenkomende groep productsoorten, namelijk die met hetzelfde eerste PCN-kenmerk. Zo werd 100 % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs gekoppeld aan een soortgelijk aandeel van de verkoop door producenten in de Unie. De prijsonderbiedingsmarges liepen uiteen van 15,2 % tot 29,1 %.

(70)

Wat de specifieke productcontrolenummers betreft, lichtte de Commissie toe dat de reden waarom deze uitvoer in de voorlopige fase niet aan een overeenkomstige verkoop door producenten in de Unie was gekoppeld, het feit was dat de desbetreffende productsoort met een wanddikte van meer dan 30 mm niet door producenten in de Unie werd verkocht. In de definitieve fase werden ook deze productsoorten volgens de hierboven uiteengezette aangepaste methode in de prijsvergelijking opgenomen.

(71)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg een Chinese producent-exporteur om zijn individuele schademarge in vergelijking met die van de andere Chinese producenten-exporteurs nader toe te lichten aan de hand van een prijsvergelijking van de douanestatistieken. Daarnaast maakte deze producent-exporteur bezwaar tegen het feit dat de PCN-code met het weglaten van de twee kenmerken was vereenvoudigd, omdat deze vereenvoudiging volgens hem niet te verdedigen was en kan hebben geleid tot een vergelijking op verschillende niveaus. In plaats daarvan verzocht hij de Commissie om voor een aantal van zijn productsoorten een correctie voor fysieke kenmerken toe te passen voor het proces van afschrikken en ontlaten, door de gemiddelde kosten van dat proces bij de berekening van het prijsbederf buiten beschouwing te laten. Ten derde wees dezelfde producent erop dat de verkoopprijzen in de Unie geen logische patronen volgden in relatie tot lengte en wanddikte. Ten vierde vroeg hij tevens om nadere informatie over de herkomst van de berekende verkoopprijs in de Unie voor de productsoorten waarvoor geen uitvoer naar de Unie was vastgesteld.

(72)

Met betrekking tot het eerste argument verklaarde de Commissie dat de prijsvergelijkingen worden gemaakt op basis van productsoort. Om die reden volgt het resultaat niet noodzakelijkerwijs de patronen van de gemiddelde prijs op het niveau van de douanecodes, aangezien de productmixen binnen eenzelfde douanecode van producent-exporteur tot producent-exporteur verschillen. Wat betreft het tweede argument aanvaardde de Commissie het verzoek om een correctie. Als gevolg hiervan werd de schademarge voor deze producent-exporteur opnieuw berekend voor de productsoorten waarop het verzoek betrekking had. Afschrikken en ontlaten bleek op minder dan 5 % van de verkoop in de Unie van de betrokken producten te worden toegepast. Uit de beschikbare gegevens bleek dat de kosten van de afschrik- en ontlaatbehandeling tussen [30-60] EUR/ton bedroegen. De invloed van de aanpassing op de schademarge van de Chinese producent-exporteur bedroeg minder dan 0,2 %. Met betrekking tot het derde argument (over patronen in de prijsstelling) verduidelijkte de Commissie dat de gemiddelde verkoopprijzen in de Unie waren vastgesteld aan de hand van gecontroleerde transacties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De prijzen waren afhankelijk van de specifieke marktomstandigheden op het tijdstip van elke transactie. Ten vierde verduidelijkte de Commissie, met betrekking tot de herkomst van de berekende verkoopprijs, dat de verkoopprijs per eenheid overeenkomstig de informatiedocumenten was berekend door het gemiddelde te nemen van de verkoopprijs in de Unie van alle productsoorten met hetzelfde eerste PCN-kenmerk.

(73)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd de berekende verkoopprijs in de Unie door een tweede Chinese producent-exporteur betwist. Die producent-exporteur betoogde dat de verkoopprijzen in de Unie niet zouden moeten worden gebaseerd op de gemiddelde verkoopprijs in de Unie van alle producten in dezelfde categorie, zoals uitgelegd in overweging 69, maar op de gemiddelde verkoopprijs in de Unie van alleen die productsoorten die door de individuele Chinese producent-exporteur waren uitgevoerd.

(74)

De Commissie wees erop dat een dergelijke methode voor hetzelfde PCN tot verschillende verkoopprijzen in de Unie zou hebben geleid, afhankelijk van de productmix van iedere individuele producent-exporteur. Zo zou een gelijke behandeling van alle Chinese producenten-exporteurs derhalve niet gewaarborgd zijn. Resultaten die op minder productsoorten worden gebaseerd, zouden ook minder representatief zijn dan de resultaten die gebaseerd zijn op alle productsoorten die in de Unie worden verkocht. Het argument werd daarom afgewezen.

(75)

De Chinese producent-exporteur betwistte het gebruik van verkoopprijzen in de Unie voor de berekening van de prijsonderbieding in overweging 60 en voor de berekening van de schademarge in de overwegingen 138 tot en met 140 van de voorlopige verordening. Volgens de producent-exporteur was die methode niet correct, omdat de gemiddelde resultaten van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk niet gelijk zijn aan het specifieke resultaat van elk productcontrolenummer. Hij betoogde dat de vergelijking in plaats daarvan op basis van de kosten had moeten worden gemaakt.

(76)

De Commissie wees erop dat het gebruik van de kosten in plaats van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, zoals voorgesteld door de Chinese producent-exporteur, tot een minder nauwkeurige vergelijking zou hebben geleid. Dat komt omdat een vergelijking op basis van kosten niet voor het handelsstadium kan worden gecorrigeerd, aangezien het handelsstadium alleen in aanmerking kan worden genomen door specifieke verkooptransacties, namelijk de rechtstreekse verkoop aan eindgebruikers, buiten beschouwing te laten. Een op kosten gebaseerde berekening zou daarentegen gebaseerd zijn op de productiekosten, waarbij alle producten dus samen worden genomen. De invoer uit China verloopt via handelaars. Bij de directe verkoop aan eindgebruikers is doorgaans sprake van bijkomende specifieke vereisten, zoals uiteengezet in overweging 61 van de voorlopige verordening. Een berekening op basis van kosten zou er dus toe hebben geleid dat verschillende soorten transacties en producten met elkaar zouden zijn vergeleken. In tegenstelling tot wat wordt beweerd, leidde het feit dat rekening werd gehouden met het handelsstadium juist tot lagere schademarges, aangezien de dure rechtstreekse verkoop aan eindgebruikers niet in de berekening werd meegenomen.

(77)

De klager maakte bezwaar tegen het feit dat in overweging 61 van de voorlopige verordening de rechtstreekse verkoop aan eindgebruikers buiten beschouwing werd gelaten. Hij voerde aan dat de verkoop van de Chinese producten ook specifieke en hoogwaardige producten omvat, ondanks het feit dat deze verkoop via distributeurs verloopt. Volgens de klager is er dus geen reden om de rechtstreekse verkoop aan eindgebruikers bij de vergelijking buiten beschouwing te laten.

(78)

De Commissie merkte op dat zowel de bedrijfstak van de Unie als de Chinese exporteurs voornamelijk via handelaars verkopen. Daarom was zij van oordeel dat een vergelijking van prijzen in hetzelfde handelsstadium, zoals beschreven in de overwegingen 60 en 61 van de voorlopige verordening, de meest betrouwbare beschikbare methode is om de prijzen bij invoer uit China te vergelijken met de meest gelijksoortige transacties bij verkoop in de Unie.

(79)

Daarom werden de conclusies in de overwegingen 60 tot en met 62 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(80)

In de overwegingen 8 en 107 van de voorlopige verordening werd de aandacht gevestigd op de hoge kosten van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Dit is na de instelling van de voorlopige maatregelen verder onderzocht.

(81)

Ten eerste is het effect van buitengewone afschrijvingen van een producent in de Unie buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de winstgevendheid van de verkoop door producenten in de Unie. De buitengewone afschrijvingen in de jaarrekening hadden betrekking op het waardeverlies van bepaalde activa na de terugval in de verkoop in het olie- en gassegment buiten de Unie. De afschrijvingen bedroegen in totaal zo'n 1 400 miljoen EUR voor de groep in de periode 2014-2015. Een deel van de afschrijvingen had gevolgen voor de waarde van de productiefaciliteiten voor het betrokken product in Europa en was geregistreerd als productiekosten. Dit deel van de afschrijving zorgde er dus voor dat de verkoop door producenten in de Unie verliesgevender leek dan wanneer die verkoop een normale kostenstructuur zou hebben gehad. Daarom werd deze waardevermindering niet opgenomen in de kosten van de verkoop door producenten in de Unie. Als gevolg hiervan kwamen de gemiddelde kosten van de verkoop door producenten in de Unie in 2014 en 2015 60-80 EUR/ton lager uit.

(82)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht een Chinese producent-exporteur de Commissie om toe te lichten of zij de afschrijvingen van alle vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie had onderzocht en hoe zij die afschrijvingen aan het betrokken product had toegewezen.

(83)

De Commissie verduidelijkte dat de normale afschrijvingen van alle vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in aanmerking waren genomen. In gevallen waarin de activa ook voor de productie van andere dan het betrokken product werden gebruikt, werd slechts een deel van de totale afschrijvingen, proportioneel aan het aandeel van de hoeveelheden van het betrokken product, in de kosten van het betrokken product meegeteld. De in overweging 81 uiteengezette correctie heeft de effecten van de normale afschrijvingen niet beïnvloed. Die correctie betrof uitsluitend de buitengewone afschrijvingen van één producent in de Unie in 2014 en 2015.

(84)

Ten tweede zijn de vaste kosten in verband met de niet-gebruikte reservecapaciteit van deze in de steekproef opgenomen producent in de Unie buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de winstgevendheid van de verkoop door producenten in de Unie. Tussen 2012 en 2015 verloor deze producent een aanzienlijk marktaandeel [20 %-40 %] (voornamelijk bestemd voor de uitvoer). De capaciteit werd niet ingekrompen naar aanleiding van deze verliezen, maar bleef aanwezig — klaar om te worden ingezet wanneer de vraag weer toenam. Daarom werden de kosten voor deze reservecapaciteit niet opgenomen in de kosten van de verkoop door producenten in de Unie.

(85)

De Commissie heeft onderzocht of het gerechtvaardigd zou zijn om dezelfde correctie ook toe te passen op de andere in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zij stelde vast dat de andere producenten in de Unie ook uitvoer hadden verloren, zij het in mindere mate, en daarbij hun capaciteit stabiel hadden gehouden. Omwille van de coherentie heeft de Commissie dezelfde correctie toegepast op de kosten van alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, wat echter slechts een klein effect had (niet meer dan 0,5 procentpunt van de schademarge).

(86)

Als gevolg hiervan kwamen de gemiddelde kosten van de verkoop door producenten in de Unie in 2014 en 2015 30-100 EUR/ton lager uit.

(87)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg een van de Chinese producenten-exporteurs meer informatie over de kostencorrectie, de uitsplitsing van de kosten en de gevolgen van de correctie. Daarnaast stelde dezelfde producent-exporteur dat de resultaten die in de financiële verslagen van een in de steekproef opgenomen producent in de Unie waren gepubliceerd, afweken van de kosten en de winstgevendheid zoals vermeld in de mededeling van de definitieve bevindingen.

(88)

Wat betreft de bekendmaking van de kostencorrectie wees de Commissie erop dat het totale effect van de correctie voor de kosten van 2014 en 2015 in overweging 86 was vermeld. De Commissie verduidelijkte dat voor de correctie rekening was gehouden met alle vaste kosten, inclusief overheadkosten, indirecte loonkosten, afschrijvingen en verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten. Vanwege de commercieel gevoelige aard van informatie over de kosten van individuele producenten in de Unie kon de Commissie geen gedetailleerde uitsplitsing van de kosten geven. In plaats daarvan heeft de Commissie het effect in de vorm van een orde van grootte bekendgemaakt. Wat het tweede argument betreft, merkte de Commissie op dat de gepubliceerde financiële verslagen betrekking hadden op de resultaten van de hele groep en op alle producten. Daarentegen hadden de bevindingen van het onderzoek specifiek betrekking op de verkoop in de Unie van het betrokken product. De kosten en de winstgevendheid van de twee bronnen verschilden dus van elkaar omdat zij niet betrekking hadden op activiteiten met dezelfde reikwijdte.

(89)

De correcties leiden tot een daling van de overheadkosten in verband met de verkoop door producenten in de Unie, en dus ook tot kleinere verliezen bij die verkoop in 2014 en 2015.

(90)

Als gevolg van de kostencorrecties heeft de Commissie de bevindingen in overweging 79 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

In dezelfde periode bleven de kosten van de bedrijfstak van de Unie relatief stabiel als de effecten van buitengewone kosten en reservecapaciteit buiten beschouwing worden gelaten. De combinatie van stabiele kosten en dalende verkoopprijzen had tot gevolg dat de bedrijfstak vanaf 2013 verliesgevend was.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers

1 839

1 679

1 773

1 584

Index (2012 = 100)

100

91

96

86

Kosten per eenheid voor verkochte producten (EUR/ton)

1 733

1 713

1 942

1 873

Index (2012 = 100)

100

99

112

108

Kosten per eenheid voor verkochte producten (EUR/ton) na kostencorrectie

1 733

1 713

1 830

1 704

Index (2012 = 100)

100

99

106

98

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(91)

Daarnaast heeft de Commissie de bevindingen in overweging 80 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de kasstroom, de investeringen, het rendement van de investeringen van de producenten in de Unie en hun vermogen om kapitaal aan te trekken zich als volgt:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

+ 5,7

– 2,0

– 9,5

– 18,3

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet) na kostencorrectie

+ 5,7

– 2,0

– 3,2

– 7,6

Kasstroom (EUR)

9 480 887

8 224 523

14 894

3 814 661

Investeringen (EUR)

2 522 406

5 241 449

2 642 167

2 465 992

Index (2012 = 100)

100

208

105

98

Rendement van investeringen (%)

16,6

– 6,2

– 27,7

53,6

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(92)

Ten slotte heeft de Commissie de bevindingen in overweging 88 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

Zoals in het voorgaande is aangetoond, is de productie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode afgenomen en daarmee ook de werkgelegenheid. De bedrijfstak van de Unie heeft verkoopvolumes en marktaandeel verloren, terwijl de invoer uit de VRC de prijzen van de Unie onderboden hebben, waardoor de prijzen onder druk kwamen te staan. Hierdoor zijn de verkoopprijzen afgenomen. Belangrijker nog is dat de bedrijfstak verlies is gaan lijden: de winstgevendheid is tijdens de beoordelingsperiode afgenomen, waarbij het slechtste resultaat in het OT werd bereikt.

(93)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen vroeg de klager om een nadere toelichting bij de vaststelling van de schade-indicatoren in gevallen waarin dezelfde productielijn ook kan worden gebruikt voor de vervaardiging van buizen met een kleinere diameter, zoals vermeld in de overwegingen 68 tot en met 70 van de voorlopige verordening.

(94)

De Commissie lichtte toe dat de bezettingsgraad is vastgesteld op basis van het gebruik van de totale capaciteit voor alle producten op dezelfde productielijnen. Voor alle andere schade-indicatoren is alleen rekening gehouden met het betrokken product.

(95)

De klager merkte op dat het effect van de dumping, dat in overweging 76 van de voorlopige verordening wordt beoordeeld, als aanzienlijk moet worden beschouwd. De klager vroeg tevens om een toelichting bij de in overweging 77 van de voorlopige verordening vermelde conclusie dat in het verleden geen dumping was geconstateerd.

(96)

De Commissie lichtte toe dat de hoogte van de dumpingmarge, gezien de hoge dumpingmarges, de aanzienlijke omvang, het aanzienlijke marktaandeel en de aanzienlijk lagere prijzen van de invoer uit China, een schadefactor is die gevolgen heeft voor de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening. De Commissie lichtte verder toe dat overweging 77 van de voorlopige verordening verwijst naar het feit dat de Commissie nog niet eerder had vastgesteld dat er tijdens de beoordelingsperiode sprake was van dumping van het betrokken product. In 2013 was weliswaar een eerder onderzoek geopend, maar dat was vervolgens beëindigd zonder dat was geconcludeerd dat er voor of tijdens het onderzoektijdvak sprake was geweest van dumping.

(97)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen plaatste een van de Chinese producenten-exporteurs vraagtekens bij de bevindingen in overweging 79 van de voorlopige verordening, en vroeg met name waarom de gemiddelde kosten van de verkochte goederen in de beoordelingsperiode met 8 % waren gestegen en of die stijging, als zij toe te schrijven was aan slechts één producent in de Unie, wel een afspiegeling vormde van de door de bedrijfstak van de Unie als geheel geleden schade.

(98)

De Commissie merkte op dat de gemiddelde kosten van de verkochte goederen na de in de overwegingen 81 en 84 uiteengezette kostencorrectie tijdens de beoordelingsperiode grotendeels stabiel bleven. Tegelijkertijd daalden de gemiddelde verkoopprijzen op de markt van de Unie met 14 %, zoals vermeld in de overwegingen 78 en 79 van de voorlopige verordening. Dit leidde vanaf 2013 tot verliezen voor de bedrijfstak van de Unie. Daarom moet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel schade heeft geleden als gevolg van de dalende verkoopprijzen.

(99)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs vroeg om een nadere toelichting bij de in overweging 87 van de voorlopige verordening vermelde loonkosten en het effect van de overheadkosten op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(100)

De Commissie lichtte toe dat het totale aantal werknemers tijdens de beoordelingsperiode met 13 % daalde, zoals vermeld in overweging 75 van de voorlopige verordening, en dat de gemiddelde loonkosten per werknemer met 8 % daalden, zoals vermeld in overweging 87 van de voorlopige verordening. Die daling van de gemiddelde loonkosten per werknemer was deels het gevolg van loonsverlagingen, en deels van een daling van het aantal gewerkte uren. Het kleinere aantal gewerkte uren per werknemer komt ook tot uiting in de gemiddelde productie per werknemer, die met 13 % daalde, zoals vermeld in overweging 75 van de voorlopige verordening. Dit betekent dat het algehele effect van de loonkosten per ton tijdens de beoordelingsperiode grotendeels stabiel is gebleven, zodat dit geen belangrijke schadefactor kan zijn geweest.

(101)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie waren ontvangen, en na de in de overwegingen 79, 80 en 88 aangebrachte wijzigingen, werden de andere conclusies in de overwegingen 63 tot en met 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(102)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen merkte de vereniging van Chinese producenten-exporteurs op dat de prijzen van de invoer uit China naar de Unie volgens overweging 56 van de voorlopige verordening in het jaar 2014 hun hoogste punt bereikten, maar dat de ontwikkeling van de schade-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie in dat jaar geen directe relatie vertoont met de ontwikkeling van de invoer uit China.

(103)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs betwistte ook de bevindingen in overweging 94 van de voorlopige verordening. Zij trok het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de invoer uit China en de verliezen van de bedrijfstak van de Unie in twijfel. De vereniging betoogde, ten eerste, dat de moeilijkheden van de bedrijfstak van de Unie al ruim vóór 2013 waren begonnen, zoals blijkt uit de eerder ingediende antidumpingklacht uit 2012. Ten tweede kan de stijging van de invoer uit China niet als aanzienlijk worden aangemerkt. Ten derde zijn de gevolgen van de daling van de invoer uit China in 2013 niet toegelicht. Ten vierde zou de schadeanalyse zich niet op één bepaald jaar mogen concentreren. Ten vijfde vertoonden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in 2014 een positieve ontwikkeling, ondanks de toename van de invoer uit China. Over het geheel genomen voerde de vereniging aan dat de verliezen van de bedrijfstak van de Unie te veel schommelden om gerelateerd te kunnen zijn aan de omvang van de invoer uit China. De schade voor de bedrijfstak van de Unie moet dus door andere factoren dan de invoer uit China zijn veroorzaakt.

(104)

De vereniging van Chinese producenten-exporteurs voerde ook aan dat afzonderlijke schadeanalyses hadden moeten worden gemaakt voor elk van de drie segmenten binnen de productomschrijving (olie en gas, energieopwekking en machinebouw/bouwnijverheid). Anders zouden de verschillen tussen de producten en de prijzen een deugdelijke vergelijking in de weg staan. Meer in het bijzonder betrof de invoer uit China vooral het segment machinebouw/bouwnijverheid, terwijl de producenten in de Unie relatief sterker vertegenwoordigd waren in de segmenten energieopwekking en olie en gas.

(105)

Een Chinese producent-exporteur merkte op dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit China volgens de handelsstatistieken tijdens de betrokken periode stabiel zijn gebleven. Daarom kan prijsonderbieding door de invoer uit China niet de oorzaak zijn geweest van de dalende verkoop van de bedrijfstak van de Unie.

(106)

Dezelfde producent-exporteur betwistte ook de prijzen bij invoer uit China en andere landen in overweging 105 van de voorlopige verordening. De producent-exporteur wees erop dat de lage gemiddelde prijzen bij invoer uit China geen weerspiegeling vormden van de hogere prijzen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs.

(107)

De Commissie was het ermee eens dat niet alle schade-indicatoren op jaarbasis een correlatie vertonen met de ontwikkeling van de invoer uit China. De effecten worden echter pas een jaar later merkbaar, wanneer de prijzen en de zakelijke relaties zich aan de toegenomen oneerlijke concurrentie hebben aangepast. De invoer uit China vindt plaats via handelaars en uit het onderzoek van de niet-verbonden importeurs is gebleken dat er, door de tijd die nodig is voor de productie, het vervoer, de opslag bij de handelaar en de definitieve levering, een aanzienlijke tijd verstrijkt tussen het tijdstip van bestelling van de producten uit China en de levering aan de eindgebruiker. Het totale effect van de laaggeprijsde invoer kan dus alleen worden waargenomen als de beoordelingsperiode als geheel wordt bekeken. Geen van de partijen betwistte de bevinding in overweging 62 van de voorlopige verordening dat de Chinese producten op de markt van de Unie werden ingevoerd tegen prijzen die de prijzen in de Unie in aanzienlijke mate onderboden. Evenmin werd betwist dat de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode in absolute zin toenam, wat in een context van afnemend verbruik in de Unie een nog grotere toename in relatieve zin betekende.

(108)

Wat betreft de segmenten wees de Commissie erop dat de relevante verschillen tussen productsoorten worden weerspiegeld in het productcontrolenummer (PCN), dat ervoor zorgt dat alleen vergelijkbare producten met elkaar worden vergeleken. De belangrijkste kenmerken van de segmenten worden door het PCN onderscheiden: gelegeerd staal en hooggelegeerd staal (segment energieopwekking), niet-gelegeerd staal (bouwsegment) en de specifieke productcategorieën van buizen en pijpen voor olie- of gasleidingen, bekledingsbuizen, exploitatiebuizen en boorpijpen (olie- en gassegment). Bovendien zouden, ook wanneer de schademarge voor elk segment afzonderlijk zou zijn vastgesteld, de totale te betalen rechten voor een gegeven productmix gelijk zijn gebleven, zoals uiteengezet in overweging 25.

(109)

Wat betreft de handelsstatistieken merkte de Commissie op dat in die statistieken geen rekening wordt gehouden met de productmix, zoals uiteengezet in overweging 58 van de voorlopige verordening. De gemiddelde prijzen in verschillende jaren kunnen dus verschillende producten vertegenwoordigen. Daarentegen is de in overweging 62 van de voorlopige verordening vastgestelde prijsonderbieding — tussen 15,1 % en 30,2 % — gebaseerd op een vergelijking van de prijzen van dezelfde productsoorten, niet op de algemene gemiddelden. Daarom worden de verschillende productmixen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun individuele schademarges.

(110)

Daarom werden de conclusies in de overwegingen 91 tot en met 95 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Gevolgen van andere factoren

(111)

Overeenkomstig overweging 114 van de voorlopige verordening heeft de Commissie nader onderzoek verricht naar de oorzaken van de aanmerkelijke afname in de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(112)

Zoals gevraagd in overweging 98 van de voorlopige verordening, heeft de klager gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het wereldwijde verbruik van naadloze buizen en pijpen in de beoordelingsperiode met meer dan 10 % is afgenomen. Die afname was geconcentreerd in de olieproducerende regio's en werd veroorzaakt door het stopzetten van activiteiten in de olie- en gaswinning als gevolg van de lage olieprijs. De segmenten energieopwekking en machinebouw zijn weliswaar niet rechtstreeks beïnvloed door de moeilijkheden in het olie- en gassegment, maar hebben daarvan wel een indirect effect ondergaan. Volgens de bedrijfstak van de Unie hebben de producenten, toen de vraag vanuit het olie- en gassegment stilviel, getracht in plaats daarvan aan de andere segmenten te verkopen, wat ertoe leidde dat ook in die segmenten een hogere concurrentiedruk ontstond.

(113)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen vroegen de Chinese producenten-exporteurs en hun vereniging, in aanvulling op de percentages in overweging 96 van de voorlopige verordening, om de gegevens over de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie. Zij voerden ook aan dat de zwakke uitvoerprestaties, met name in het olie- en gassegment, de oorzaak waren van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Zij stelden dat het verlies aan afzet meer invloed heeft gehad dan de betrekkelijk geringe stijging van de invoer uit China naar de Unie. Volgens hen werden de verliezen van de bedrijfstak van de Unie veroorzaakt door de lagere productiviteit als gevolg van de afname van het productievolume.

(114)

De Commissie verstrekte de onderstaande gegevens over de uitvoer:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Uitvoer van de bedrijfstak van de Unie (ton)

188 730

194 744

192 027

130 367

Index (2012 = 100)

100

103

102

69

(115)

Uit de cijfers blijkt dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 31 % is gedaald. Deze daling van de uitvoer was hiermee groter dan de wereldwijde daling van het verbruik. Zoals vermeld in overweging 96 van de voorlopige verordening nam ook de verkoop van de Unie tijdens de beoordelingsperiode af, zodat het aandeel van de uitvoer hoog bleef, namelijk 56 % van de totale verkoop tijdens het OT. De andere bevindingen in de overwegingen 96 en 97 van de voorlopige verordening werden bevestigd.

(116)

De Commissie kwam tot de conclusie dat de afname van de uitvoer een negatief effect heeft gehad op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie en tot de schade heeft bijgedragen. De afname van de verkoop leidde tot een lagere bezettingsgraad en daarmee tot een verhoging van het aandeel van de overheadkosten in alle verkopen, ook de verkoop in de Unie. Op die manier waren de zwakke uitvoerprestaties, doordat ze een stijging van de kosten van de verkoop in de Unie tot gevolg hadden, een van de factoren die hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Bij de berekening van de schademarge is hiervoor grotendeels gecorrigeerd door de kostencorrecties voor de producenten in de Unie, zoals uiteengezet in de overwegingen 81 en 84. En zelfs al zou die correctie niet volledig zijn geweest, dan zou het eventueel resterende effect op de hoogte van de schademarge slechts marginaal zijn.

(117)

De uitvoerprestaties kunnen geen verklaring bieden voor de schade die het gevolg is van de toename van de invoer uit China tegen prijzen die de prijzen van de Unie onderbieden en de daaruit voortvloeiende neerwaartse druk op de prijzen van de Unie. Als er geen invoer met dumping was geweest, hadden de producenten in de Unie hun producten op de markt van de Unie kunnen verkopen tegen prijzen die geen schade veroorzaken. Het oorzakelijke verband tussen de invoer uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd derhalve niet verbroken door de uitvoerprestaties.

Verkoop aan verbonden partijen

(118)

Aangezien er geen opmerkingen waren ontvangen, werden de conclusies in de overwegingen 99 en 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

Invoer uit derde landen en afnemend verbruik vanwege de crisis in de olie- en gassector

(119)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen verklaarde een van de Chinese producenten-exporteurs dat de toename van de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode 3 344 ton bedroeg. In dezelfde periode nam het verbruik in de Unie met 18 212 ton af en nam de invoer uit andere derde landen met 9 711 ton toe, waarvan 3 535 ton de invoer uit Japan betrof. De producent-exporteur wees erop dat al deze factoren een grotere invloed hadden dan de toename van de invoer uit China.

(120)

De Commissie was het ermee eens dat de afname van het verbruik en de toename van de invoer uit andere landen van invloed kunnen zijn geweest op de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, doordat deze ontwikkelingen leidden tot een vermindering van de afzet van de bedrijfstak van de Unie.

(121)

Deze factoren bieden echter geen verklaring voor de toename van de invoer uit China tegen prijzen die de prijzen van de Unie onderbieden. De invoer uit China is gestegen in een context van afnemend verbruik in de Unie. In het bijzonder, zoals vermeld in de overwegingen 101 tot en met 105 van de voorlopige verordening, lagen de prijzen van de invoer uit de andere landen boven de prijzen van de invoer uit China, steeg de gemiddelde prijs van die invoer tijdens de beoordelingsperiode en bleef het marktaandeel ervan klein. De invoer uit derde landen kan daarom niet de oorzaak zijn geweest van de daling van de verkoopprijzen in de Unie. Als de invoer uit derde landen al zou hebben geleid tot enige schade op het vlak van prijzen of volumes, zou die schade derhalve marginaal zijn. Het oorzakelijke verband tussen de invoer uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd door die factoren dus niet verbroken. Voor zover die factoren een meer dan marginaal effect hadden, worden zij hoe dan ook weerspiegeld in de correctie voor ongebruikte capaciteit, zoals beschreven in de overwegingen 84 en 85.

(122)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte een van de Chinese producenten-exporteurs bezwaar tegen de handelsstatistieken in overweging 105 van de voorlopige verordening op grond van het feit dat de prijzen per ton van de invoer uit andere landen dan China en Japan abnormaal hoog zouden zijn. Volgens die Chinese producent-exporteur kwam dit doordat een deel van de ingevoerde hoeveelheden niet was aangegeven, met hoge gemiddelde prijzen tot gevolg. Als gevolg daarvan zouden de bevindingen met betrekking tot het oorzakelijk verband onjuist zijn, omdat daarin geen rekening werd gehouden met de vermeende grotere hoeveelheden en lagere prijzen van de invoer uit derde landen.

(123)

De Commissie verduidelijkte dat de gegevens in overweging 105 van de voorlopige verordening waren gebaseerd op publiekelijk beschikbare gegevens van Eurostat. De Commissie heeft de gegevens aangevuld in de vorm van een uitgebreidere tabel, waarin ook gedetailleerde gegevens waren opgenomen over de invoer uit de VS en de invoer uit alle andere landen dan China, Japan en de VS. Daarnaast corrigeerde de Commissie de administratieve fouten die na de mededeling van de definitieve bevindingen waren ontdekt. Als gevolg hiervan werden de bevindingen in overweging 105 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

Op basis van het bovenstaande luidt de conclusie dat de gevolgen van deze invoer niet zodanig waren dat het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

Land

 

2012

2013

2014

OT (2015)

China

Volume (ton)

39 195

35 337

41 590

42 539

Index (2012 = 100)

100

90

106

109

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

22,2

20,6

26,8

26,8

Index (2012 = 100)

100

93

121

121

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 096

1 079

1 037

1 099

Index (2012 = 100)

100

98

95

100

Japan

Volume (ton)

2 222

8 922

3 690

5 757

Index (2012 = 100)

100

402

166

259

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

1,3

5,2

2,4

3,6

Index (2012 = 100)

100

414

166

259

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 146

1 700

2 779

1 143

Index (2012 = 100)

100

79

130

53

Totaal van alle derde landen behalve de VRC

Volume (ton)

5 313

16 308

18 387

15 024

Index (2012 = 100)

100

307

346

283

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

3,0

9,5

11,9

9,5

Index (2012 = 100)

100

316

394

315

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 717

2 060

2 889

4 073

Index (2012 = 100)

100

76

106

150

VS

Volume (ton)

1 179

2 591

3 867

2 392

Index (2012 = 100)

100

220

328

203

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

0,7

1,5

2,5

1,5

Index (2012 = 100)

100

227

374

226

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

3 360

2 514

2 695

15 421

Index (2012 = 100)

100

75

80

459

Totaal van alle derde landen behalve de VRC, Japan en de VS

Volume (ton)

1 915

4 795

10 830

6 875

Index (2012 = 100)

100

250

566

359

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

1,1

2,8

7,0

4,3

Index (2012 = 100)

100

258

645

400

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 983

2 485

2 996

2 557

Index (2012 = 100)

100

83

100

86

Bron: Europese Commissie (Eurostat)

(124)

Uit de invoerstatistieken bleek dat de invoer uit de VS tijdens het OT een zeer hoge prijs per eenheid had. De prijzen van de invoer uit overige derde landen kwamen grotendeels overeen met de prijzen in de Unie en bleven in de loop der tijd vrij stabiel. De hoge gemiddelde invoerprijzen weerspiegelden dus de prijsschommelingen bij invoer uit de VS. De Commissie merkte op dat de stelling dat de invoerstatistieken onjuist zouden zijn, niet met bewijs was onderbouwd. Hoe dan ook, zelfs als er, zoals de Chinese producent-exporteur aanvoerde, sprake zou zijn geweest van een fout in de statistieken betreffende de VS, dan zou dit, gezien de relatief hoge prijzen van de invoer uit de VS — ook tijdens de voorgaande jaren — en het kleine marktaandeel ervan, niets hebben afgedaan aan de bevindingen in overweging 121 dat de invoer uit derde landen het oorzakelijk verband tussen de invoer uit China en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie niet heeft verbroken.

(125)

Aangezien er geen andere opmerkingen waren ontvangen, werden de conclusies in de overwegingen 101 tot en met 106 van de voorlopige verordening bevestigd.

Verschillen op het gebied van kosten en winstmarges binnen de bedrijfstak van de Unie

(126)

In overeenstemming met de overwegingen 107 tot en met 110 van de voorlopige verordening heeft de Commissie de situatie van een van de producenten in de Unie nader onderzocht.

(127)

De gemiddelde kosten van deze producent in de Unie lagen inderdaad boven die van de andere producenten in de Unie. Dit kan echter worden verklaard door het bredere assortiment in vergelijking met de andere producenten in de Unie, met onder meer een groter aandeel aan duurdere producten van gelegeerd en hooggelegeerd staal. De desbetreffende producent in de Unie verkoopt op maat gemaakte producten ook rechtstreeks aan eindafnemers in plaats van distributeurs. Deze verkoop levert doorgaans hogere prijzen op.

(128)

De producent in de Unie heeft aangetoond dat bepaalde Chinese producenten-exporteurs de noodzakelijke kwaliteitscertificaten hebben behaald om ook voor de meest kritische toepassingen in de Unie producten te kunnen leveren, zodat zij ook voor projecten in het topsegment in de Unie met de producent in de Unie concurreren en er prijsdruk ontstaat op diens verkoop in de Unie.

(129)

In de beoordelingsperiode is het verlies van productievolume bij de producent in de Unie sneller gegaan dan bij de andere producenten in de Unie, met name op het gebied van de uitvoer, wat heeft geleid tot een toename van het relatieve gewicht van de vaste kosten. Er was sprake van buitengewone afschrijvingen die de moeilijkheden op de olie- en gasmarkten weerspiegelden. Ten slotte had de winstgevendheid van de verkoop door producenten in de Unie ook te lijden onder de daling van de verkoopprijzen in de Unie.

(130)

Hoewel een deel van de verliezen van de producent in de Unie te wijten was aan het verloren verkoopvolume en de daaruit voortvloeiende lage bezettingsgraad, stelde de Commissie ook vast dat een deel van de financiële verliezen van die producent veroorzaakt werd door de dalende prijzen op de markt van de Unie. Er bestaat dus een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit China, waarmee de prijzen van de Unie werden onderboden, en de door de producent in de Unie geleden schade. Dit oorzakelijke verband, dat van invloed is op de verkoopprijzen in de Unie, wordt niet verbroken door de specifieke kosten van de producent in de Unie in de periode 2014-2015.

(131)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 81, 84, 85, 90 en 91 werden correcties toegepast op de kosten van de producent in de Unie en werd de winstgevendheid van de verkoop in de Unie opnieuw berekend. Door de kostencorrecties wordt grotendeels gecorrigeerd voor het effect van de uitvoer en de waardeverminderingen in verband met de specifieke situatie op de olie- en gasmarkten. En ook als de kostencorrecties niet volledig voor dit effect zouden corrigeren, dan zou het eventueel resterende effect op de hoogte van de schademarge slechts marginaal zijn. Zelfs na de kostencorrecties bleef de winstgevendheid van de producent in de Unie negatieve gevolgen ondervinden van het feit dat diens verkoopprijzen in de Unie werden onderboden.

Verschuiving van het zwaartepunt van de bedrijfstak van de Unie naar lager geprijsde producten

(132)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden een Chinese producent-exporteur en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs, zoals uiteengezet in overweging 26, aan dat de moeilijkheden die de bedrijfstak van de Unie ondervond bij de verkoop in de andere segmenten dan olie en gas het gevolg waren van marktwerking en geen verband hielden met de invoer uit China. Zij voerden ook aan dat de producenten in de Unie hadden besloten het zwaartepunt van hun activiteiten uit commercieel-strategische overwegingen te verschuiven van olie- en gasproducten naar goedkopere marktsegmenten, wat de negatieve trend bij de winstgevendheid zou verklaren.

(133)

De Commissie merkte op dat de invoer met dumping uit China de prijzen van de Unie voor producten binnen de hele productomschrijving had onderboden, niet alleen in het olie- en gassegment. De schade als gevolg van de invoer uit China was dus niet beperkt tot een bepaald segment. Als de prijzen in de Unie niet door de invoer met dumping waren onderboden, had de bedrijfstak van de Unie in alle segmenten hogere prijzen kunnen krijgen, ongeacht het zwaartepunt van de producenten in de Unie. Voor zover de verschuiving naar andere segmenten een bron van schade is geweest, kwam dit door de uitvoerprestaties en de daling van het verbruik; beide factoren zijn hierboven beoordeeld als andere mogelijke oorzaken van schade, met als conclusie dat zij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet konden verbreken. Het argument werd daarom afgewezen.

Cumulatieve beoordeling van de overige factoren waarvan is gebleken dat zij tot het ontstaan van de schade hebben bijgedragen

(134)

De Commissie concludeerde dat de andere oorzaken van schade, zowel afzonderlijk als samen, het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken. Dit komt omdat de invoer met dumping duidelijk schade veroorzaakte door de prijzen in de Unie te onderbieden en zo een neerwaartse druk uit te oefenen op de verkoopprijzen op de markt van de Unie.

(135)

De andere oorzaken van schade hielden daarentegen geen verband met de onderbieding van de verkoopprijzen in de Unie en hun cumulatieve impact was marginaal. De schade als gevolg van de dalende verkoop hield geen verband met de prijzen in de Unie en de gevolgen ervan waren — na de kostencorrecties voor de producenten in de Unie — hooguit marginaal. De invoer uit derde landen was niet omvangrijk en vond plaats bij hoge en stijgende prijzen. Deze invoer leidde dus niet tot prijsverlagingen en als er al een effect was, was dit marginaal. Met de kostencorrecties werd voor de specifieke kostenstructuur van een producent in de Unie gecorrigeerd, en een eventueel resterend effect was hooguit marginaal.

(136)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een Chinese producent-exporteur aan dat het algemene niveau van lonen en kosten in China lager lag dan in de Unie, wat zou verklaren waarom de Chinese prijzen onder die van de Unie lagen. Volgens die producent-exporteur was prijsonderbieding dus een normaal verschijnsel, en was het oneerlijk de prijzen van de Unie met de prijzen bij invoer te vergelijken.

(137)

De Commissie wees erop dat antidumpingrechten alleen worden opgelegd in situaties waarin de prijzen bij uitvoer lager zijn dan de normale waarde. De argumenten met betrekking tot de lagere kosten in het algemeen waren dan ook niet relevant.

(138)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werden de bevindingen met betrekking tot het oorzakelijke verband door een andere Chinese producent-exporteur en de vereniging van Chinese producenten-exporteurs betwist. Volgens hen kon de invoer uit China de verschillen in winstgevendheid binnen de bedrijfstak van de Unie niet verklaren. Zij waren van mening dat andere oorzaken dan de invoer uit China de schade voor de bedrijfstak van de Unie hadden veroorzaakt. Volgens hen kunnen de kostencorrecties niet in de plaats komen van de analyse van het oorzakelijk verband.

(139)

De Commissie merkte op dat via de kostencorrecties werd bepaald wat de daadwerkelijke kosten van de bedrijfstak van de Unie waren, zoals uiteengezet in de overwegingen 81, 84, 85 en 86. Ten tweede merkte de Commissie op dat de vaststelling dat de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode was toegenomen in een context van afnemend verbruik in de Unie, niet werd betwist door de argumenten die na de mededeling van de definitieve bevindingen waren aangevoerd. Die argumenten ondergroeven ook de vaststelling niet dat de invoer uit China de prijzen van de Unie had onderboden en dat daardoor schade voor de bedrijfstak van de Unie was ontstaan. In de overwegingen 111 tot en met 135 onderzocht de Commissie in detail de andere factoren die hadden bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Uit de cumulatieve analyse, in de overwegingen 134 en 135, van de toerekenbaarheid van de andere factoren bleek dat die factoren, zowel afzonderlijk als tezamen, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit China waarmee de prijzen van de Unie werden onderboden en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken, en dat er geen schade aan de invoer met dumping was toegeschreven die in werkelijkheid aan andere factoren te wijten was. De argumenten werden daarom afgewezen.

(140)

Zelfs een beoordeling van het cumulatieve effect van de overige factoren die mogelijk tot het ontstaan van de schade hadden bijgedragen, leidde dus niet tot het verbreken van het oorzakelijke verband tussen dumping en schade. Op basis hiervan werden de conclusies in overweging 115 van de voorlopige verordening bevestigd.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(141)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte een van de Chinese producenten-exporteurs bezwaar tegen de conclusies in overweging 124 van de voorlopige verordening, waarin het bestaan van meerdere alternatieve voorzieningsbronnen wordt vermeld. Dit bezwaar werd echter niet onderbouwd. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat de meeste niet-verbonden importeurs al producten uit andere bronnen betrekken.

(142)

Het argument werd afgewezen en de conclusies in de overwegingen 116 tot en met 132 van de voorlopige verordening werden bevestigd.

H.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(143)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde een van de Chinese producenten-exporteurs aan dat de streefwinst van + 5,7 % (die, zoals beschreven in overweging 137 van de voorlopige verordening, voor het bepalen van de schademarge werd gebruikt) niet in een context van normale concurrentie was bereikt. Dit argument werd echter niet onderbouwd en er werd niet bij aangegeven welke methode of winstmarge dan had moeten worden gebruikt. Het argument werd daarom afgewezen.

(144)

De klager voerde aan dat de streefwinst op + 15 % zou moeten liggen, aangezien er al in 2012 sprake was van invoer uit China. Hij stelde voor dit niveau te onderbouwen met gegevens uit de jaren vóór 2012.

(145)

De Commissie merkte op dat de methode om de voorlopige streefwinst op basis van het jaar 2012 vast te stellen in de klacht was voorgesteld, en dat het niveau gebaseerd was op gecontroleerde gegevens van de producenten in de Unie. De producenten in de Unie hebben geen historische winstgegevens verstrekt uit de jaren vóór 2012 die konden worden gecontroleerd. Het argument werd derhalve afgewezen, en de conclusies in de overwegingen 134 tot en met 137 van de voorlopige verordening werden bevestigd voor zover deze de methode betroffen om de streefwinst vast te stellen op basis van het jaar 2012.

(146)

In de voorlopige fase werd de gemiddelde winstgevendheid in sterke mate bepaald door de producten met een hoog prijsniveau, aangezien de berekening gebaseerd was op de verkoopwaarde. Bij het grootste deel van de verkoop door producenten in de Unie en de invoer uit China ging het echter om goedkopere standaardproducten. De methode op basis van de verkoopwaarde geeft de producten met een hoog prijsniveau dus een onevenredig groot gewicht in verhouding tot hun werkelijke aandeel op de markt van de Unie. Om die redenen is aan de producenten in de Unie bij de berekening van de schademarge een gewicht toegekend op basis van hun aandeel in het verkoopvolume in plaats van de verkoopwaarde.

(147)

De gewogen gemiddelde winstgevendheid is als volgt:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Gemiddelde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, gewogen naar verkoopvolume in de Unie (%)

+ 4,7

– 0,9

– 4,0

– 3,9

(148)

Met deze methode kwam de winst over het jaar 2012 uit op + 4,7 % in plaats van + 5,7 %. De streefwinst werd derhalve vastgesteld op + 4,7 %.

(149)

De gewogen winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT en de streefwinst worden gebruikt voor de berekening van de niet-schadeveroorzakende prijzen, in overeenstemming met de overwegingen 139 en 140 van de voorlopige verordening.

(150)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen plaatste een van de Chinese producenten-exporteurs vraagtekens bij de berekening van de streefprijs per eenheid. Volgens die producent-exporteur zouden de streefprijzen per eenheid niet 9 % hoger moeten zijn dan de verkoopprijzen in de Unie, zoals vermeld in de mededeling van de definitieve bevindingen, maar 4,7 %.

(151)

De Commissie verduidelijkte dat het verschil tussen de verkoopprijs in de Unie en de streefprijs per eenheid is samengesteld uit het gemiddelde verlies (– 3,9 %) en de streefwinst (+ 4,7 %). Deze percentages worden berekend aan de hand van de verkoopprijzen in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 139 van de voorlopige verordening. Diezelfde waarden leiden tot een verschil van 9 % als zij worden uitgedrukt als percentage van de cif-waarde bij invoer.

(152)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verwees een tweede Chinese producent-exporteur naar de gepubliceerde jaarrekening van een in de steekproef opgenomen producent in de Unie en voerde aan dat die producent in 2014 winst had gemaakt en dat hij, ook al had hij in 2015 verlies geleden, toch als winstgevend kon worden beschouwd wanneer de kosten werden gecorrigeerd door het waardeverlies van de activa buiten beschouwing te laten en de kosten van verkochte goederen en de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten evenredig aan de verkoop te verminderen. Op basis hiervan meende de Chinese producent-exporteur dat de bedrijfstak van de Unie in 2013-2015 winstgevend was geweest en dat bij de berekening van de schademarge de streefwinst daarom geen rol mag spelen en ook de verliezen van de bedrijfstak van de Unie buiten beschouwing moeten worden gelaten.

(153)

De Commissie merkte op dat de financiële resultaten in de jaarrekening betrekking hadden op de resultaten van de hele groep en op alle producten, terwijl het bij de bevindingen van het onderzoek specifiek ging om de verkoop in de Unie van het betrokken product. De winstgevendheid van de verkoop in de Unie van het betrokken product kon dus niet worden berekend op basis van de gepubliceerde jaarrekeningen, omdat deze betrekking hadden op activiteiten met een andere reikwijdte.

(154)

De opmerkingen met betrekking tot de methode voor het vaststellen van de schademarge zijn behandeld in de overwegingen 75 tot en met 78. Aangezien er geen andere opmerkingen waren ontvangen, werden de conclusies in de overwegingen 138 tot en met 141 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Definitieve maatregelen

(155)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product, waarbij de regel van het laagste recht uit artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt aangehouden. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(156)

Op basis van het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Schademarge (%)

Dumpingmarge (%)

Definitief antidumpingrecht (%)

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd.

29,2

45,4

29,2

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd.

54,9

103,8

54,9

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd.

44,6

39,9

39,9

Hengyang Valin MPM Co., Ltd.

48,2

92,9

48,2

Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd.

41,4

52,3

41,4

Andere medewerkende producenten

45,6

73,6

45,6

Alle andere producenten

54,9

103,8

54,9

(157)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(158)

Een onderneming die haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (6). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(159)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van een verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat op „alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(160)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(161)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, moeten de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd tot het bedrag van de definitieve rechten.

(162)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7304 19 90, ex 7304 29 90, 7304 39 98 en 7304 59 99 (Taric-code 7304299090) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd.

29,2

C171

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd.

54,9

C172

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd.

39,9

C173

Hengyang Valin MPM Co., Ltd.

48,2

C174

Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd.

41,4

C204

In de bijlage vermelde ondernemingen

45,6

C998

Alle andere producenten

54,9

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Deze eis geldt niet voor rechten die krachtens Verordening (EU) 2016/1977 als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Wanneer een producent-exporteur uit China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat

i)

hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen van oorsprong uit China tijdens het onderzoektijdvak (1 januari — 31 december 2015) niet heeft uitgevoerd;

ii)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn; en

iii)

hij de betrokken goederen hetzij werkelijk heeft uitgevoerd, dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het eind van het onderzoektijdvak een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren,

kan artikel 1, lid 2, worden gewijzigd door de nieuwe producent-exporteur aan de lijst in de bijlage toe te voegen.

Artikel 3

De krachtens Verordening (EU) 2016/1977 als zekerheid voor de voorlopige antidumpingrechten gestelde bedragen worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Verordening (EU) 2016/1977 van de Commissie van 11 november 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 305 van 12.11.2016, blz. 1).

(3)  Chroomgehalte minimaal 0,5 % en lager dan 7 %; chroomgehalte minimaal 7 % en lager dan 10,5 %. Deze soorten zijn in de PCN-tabel herkenbaar als categorie 4 en 5 aan de hand van het eerste cijfer van het PCN.

(4)  Zaak C-595/11; PB C 164 van 8.6.2013, blz. 6.

(5)  WTO, rapport van de beroepsinstantie, AB-2015-7, WT/DS397/AB/RW van 18 januari 2016.

(6)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

De niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China:

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Tianjin Pipe Manufacturing Co., Ltd.

C998

Shandong Luxing Steel Pipe Co., Ltd.

C998

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd.

C998

Wuxi SP. Steel Tube Manufacturing Co., Ltd.

C998

Zhangjiagang Tubes China Co., Ltd.

C998

TianJin TianGang Special Petroleum Pipe Manufacture Co., Ltd.

C998

Shandong Zhongzheng Steel Pipe Manufacturing Co., Ltd.

C998


Top