EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0747

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/747 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de criteria voor de berekening van vooraf te betalen bijdragen, en de omstandigheden en voorwaarden waaronder de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen geheel of gedeeltelijk kan worden opgeschort (Voor de EER relevante tekst. )

C/2015/9016

OJ L 113, 29.4.2017, p. 2–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2017/747/oj

29.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/747 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2015

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de criteria voor de berekening van vooraf te betalen bijdragen, en de omstandigheden en voorwaarden waaronder de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen geheel of gedeeltelijk kan worden opgeschort

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), en met name artikel 69, lid 5, en artikel 71, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (hierna het „Fonds” genoemd) is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 806/2014 opgericht als een gemeenschappelijke financieringsregeling voor alle lidstaten die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme in de zin van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (2) en aan het gemeenschappelijk afwikkelingmechanisme deelnemen (hierna de „deelnemende lidstaten” genoemd).

(2)

Krachtens artikel 67 van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds opgericht en worden de doelen vastgelegd waarvoor de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (hierna de „afwikkelingsraad” genoemd) een beroep kan doen op de middelen van het Fonds.

(3)

Overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EU) nr. 806/2014 kan in het kader van een afwikkelingsregeling slechts een beroep op het Fonds worden gedaan wanneer dat volgens de afwikkelingsraad noodzakelijk is om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren overeenkomstig de opdracht van het Fonds. Het Fonds moet derhalve over toereikende financiële middelen beschikken opdat het afwikkelingskader doeltreffend kan functioneren en het Fonds waar nodig kan optreden met het oog op een doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en ter bescherming van de financiële stabiliteit zonder dat het geld van de belastingbetalers moet worden aangesproken.

(4)

Artikel 70, lid 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bepaalt dat de afwikkelingsraad bevoegd is voor de berekening van de individuele vooraf te betalen bijdragen die zijn verschuldigd door alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, en dat die jaarlijkse bijdragen moeten worden berekend op basis van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag dat is vastgesteld als percentage van het bedrag van de gedekte deposito's van alle kredietinstellingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend.

(5)

Daarom moet de afwikkelingsraad er conform artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 voor zorgen dat de beschikbare financiële middelen van het Fonds aan het einde van een initiële periode van acht jaar vanaf 1 januari 2016, of anders vanaf de datum waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 krachtens artikel 99, lid 6, van die verordening van toepassing wordt, ten minste het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag bereiken.

(6)

Overeenkomstig de artikelen 67 en 69 van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad er tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode voor zorgen dat de bijdragen aan het Fonds zo evenwichtig mogelijk in de tijd gespreid worden totdat het streefbedrag is bereikt, en moet hij de initiële periode met ten hoogste vier jaar verlengen ingeval het Fonds gecumuleerde uitbetalingen van meer dan 50 % van het streefbedrag heeft verricht en indien is voldaan aan de criteria van deze verordening. De overeenkomstig artikel 69, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 geïnde jaarlijkse bijdragen kunnen dus meer dan 12,5 % van het streefbedrag bedragen. Indien na de initiële periode de beschikbare financiële middelen dalen tot onder het streefbedrag, moet de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat de reguliere vooraf te betalen bijdragen worden verhoogd totdat het streefbedrag is bereikt. Nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt en indien de beschikbare financiële middelen vervolgens zijn gedaald tot minder dan twee derde van het streefbedrag, moet de Raad ervoor zorgen dat deze bijdragen worden vastgesteld op een niveau waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat het streefbedrag binnen zes jaar kan worden bereikt. Derhalve kunnen de in artikel 69, lid 4, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde jaarlijkse bijdragen meer dan 12,5 % van het streefbedrag bedragen om dit streefbedrag binnen zes jaar te bereiken.

(7)

Overeenkomstig artikel 69, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet bij de berekening van de vooraf te betalen bijdragen rekening worden gehouden met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen.

(8)

Bij de berekening van elke verandering die in lagere vooraf te betalen bijdragen resulteert, moet rekening gehouden met het feit dat dit later tot een verhoging zou kunnen leiden om ervoor te zorgen dat het streefcijfer binnen de vastgestelde termijnen wordt bereikt.

(9)

Alle veranderingen in het niveau van de vooraf te betalen bijdragen of verlengingen van de initiële periode moeten gelijkelijk op alle instellingen in de deelnemende lidstaten worden toegepast opdat geen herschikking tussen deze instellingen van de bijdragen wordt teweeggebracht.

(10)

Overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad de door een instelling achteraf te betalen buitengewone bijdragen geheel of gedeeltelijk opschorten indien dat noodzakelijk is om haar financiële positie te beschermen. Bij het bepalen of de opschorting noodzakelijk is om de financiële positie van een instelling te beschermen, moet de afwikkelingsraad de mogelijke gevolgen onderzoeken van een betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de solvabiliteits- en liquiditeitspositie van deze instelling.

(11)

De opschorting van buitengewone achteraf te betalen bijdragen moet op verzoek van een instelling door de afwikkelingsraad worden verleend om de beoordeling door de afwikkelingsraad te vergemakkelijken van de vraag of deze instelling voldoet aan de in artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde opschortingsvoorwaarden. De betrokken instelling moet alle gegevens verstrekken die door de afwikkelingsraad noodzakelijk worden geacht om een dergelijke beoordeling uit te voeren. De afwikkelingsraad moet rekening houden met alle gegevens waarover de nationale bevoegde autoriteiten beschikken om overlappingen met betrekking tot de kennisgevingsverplichtingen te voorkomen.

(12)

Bij de beoordeling van de gevolgen van de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de solvabiliteit of liquiditeit van de instelling moet de afwikkelingsraad de gevolgen van de betaling voor de kapitaal- en liquiditeitspositie van de instelling onderzoeken. In de analyse moet worden uitgegaan van een verlies op de balans van de instelling dat overeenstemt met het bedrag dat moet worden betaald wanneer het is verschuldigd, en moet voor een passende termijn een raming worden opgesteld van de kapitaalratio's van de instelling na dit verlies. Voorts moet worden uitgegaan van een uitstroom van middelen die overeenstemt met het bedrag dat moet worden betaald wanneer het is verschuldigd, en moet het liquiditeitsrisico worden beoordeeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels tot bepaling van:

1.

de criteria voor de spreiding in de tijd van de bijdragen aan het Fonds overeenkomstig artikel 69, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014;

2.

de criteria voor het bepalen van het aantal jaren waarmee de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode uit hoofde van artikel 69, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 kan worden verlengd;

3.

de criteria voor het vaststellen van de in artikel 69, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde jaarlijkse bijdragen;

4.

de omstandigheden en voorwaarden waaronder de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen uit hoofde van artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 geheel of gedeeltelijk kan worden opgeschort.

Artikel 2

Definities

Tevens wordt in de zin van deze verordening verstaan onder:

1.   „initiële periode”: een periode als omschreven in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014;

2.   „opschortingsperiode”: een periode van ten hoogste zes maanden.

HOOFDSTUK II

CRITERIA MET BETREKKING TOT VOORAF TE BETALEN BIJDRAGEN

Artikel 3

Criteria voor de spreiding in de tijd van vooraf te betalen bijdragen tijdens de initiële periode

1.   Bij de beoordeling van de conjunctuurcyclus en het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen overeenkomstig artikel 69, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014, neemt de afwikkelingsraad ten minste de volgende indicatoren in aanmerking:

a)

de in de bijlage opgenomen macro-economische indicatoren om vast te stellen in welke fase de conjunctuurcyclus zich bevindt;

b)

de in de bijlage opgenomen indicatoren om de financiële positie vast te stellen van de instellingen die de bijdragen betalen.

2.   De door de afwikkelingsraad in aanmerking te nemen indicatoren worden voor alle deelnemende lidstaten gezamenlijk vastgesteld.

3.   Elk besluit van de afwikkelingsraad om de bijdragen in de tijd te spreiden, wordt gelijkelijk toegepast op alle instellingen die aan het Fonds bijdragen.

4.   Het niveau van de jaarlijkse bijdragen mag in een gegeven bijdrageperiode pas relatief lager zijn dan het gemiddelde van de overeenkomstig artikel 69, lid 1, en artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 berekende jaarlijkse bijdragen wanneer de afwikkelingsraad op basis van conservatieve prognoses bevestigt dat het streefbedrag aan het einde van de initiële periode kan worden bereikt.

Artikel 4

Criteria om het aantal jaren te bepalen waarmee de initiële periode kan worden verlengd

1.   Voor het bepalen van het aantal jaren waarmee de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode overeenkomstig artikel 69, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 kan worden verlengd, houdt de afwikkelingsraad ten minste rekening met de volgende criteria:

a)

het minimumaantal jaren dat vereist is om het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag te bereiken waarbij de jaarlijkse bijdragen in de loop van de initiële periode niet tweemaal het gemiddelde van de jaarlijkse bedragen overschrijden;

b)

de conjunctuurcyclus en het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen, zoals aangegeven door de in artikel 4, lid 1, bedoelde indicatoren;

c)

eventuele additionele uitbetalingen door het Fonds die, na raadpleging van het Europees Comité voor systeemrisico's, in de volgende periode van vier jaar door de afwikkelingsraad worden verwacht.

2.   De afwikkelingsraad verlengt in geen geval de initiële periode met meer dan vier jaar.

Artikel 5

Criteria voor het vaststellen van de jaarlijkse bijdragen na de initiële periode

Bij de berekening van de in artikel 69, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde bijdragen houdt de afwikkelingsraad rekening met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen, zoals aangegeven door de in artikel 4 bedoelde indicatoren.

HOOFDSTUK III

OPSCHORTING VAN ACHTERAF TE BETALEN BIJDRAGEN

Artikel 6

Opschorting van buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.   De afwikkelingsraad schort, hetzij op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit, hetzij op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 de betaling door een instelling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen geheel of gedeeltelijk op, indien dat noodzakelijk is om haar financiële positie te beschermen.

2.   De opschorting van buitengewone achteraf te betalen bijdragen kan door de afwikkelingsraad worden toegekend op verzoek van een instelling. De betrokken instelling verstrekt alle gegevens die door de afwikkelingsraad noodzakelijk worden geacht om de beoordeling uit te voeren van de gevolgen van de betaling van de buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor haar financiële positie. De afwikkelingsraad houdt rekening met alle gegevens waarover de nationale bevoegde autoriteiten beschikken om uit te maken of de betrokken instelling aan de in lid 4 genoemde opschortingsvoorwaarden voldoet.

3.   Bij het bepalen of de betrokken instelling aan de opschortingsvoorwaarden voldoet, onderzoekt de afwikkelingsraad de mogelijke gevolgen van een betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de solvabiliteits- en liquiditeitspositie van de instelling. Ingeval deze instelling deel uitmaakt van een groep, heeft de beoordeling ook betrekking op de gevolgen voor de solvabiliteit en de liquiditeit van de groep als geheel.

4.   De afwikkelingsraad kan de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen opschorten wanneer hij van oordeel is dat deze een van de volgende gevolgen met zich kan brengen:

a)

een waarschijnlijke inbreuk binnen de komende zes maanden op de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgelegde minimale eigenvermogensvereisten voor een instelling;

b)

een waarschijnlijke inbreuk binnen de komende zes maanden op het in artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde en in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (4) gepreciseerde minimale liquiditeitsdekkingsvereiste.

c)

een waarschijnlijke inbreuk binnen de komende zes maanden op het in artikel 105 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde specifieke liquiditeitsvereiste voor een instelling.

5.   De afwikkelingsraad beperkt de opschortingsperiode tot de duur die noodzakelijk is om risico's te voorkomen voor de financiële positie van de betrokken instelling of van de groep waartoe zij behoort. De afwikkelingsraad gaat op gezette tijden na of de in lid 4 genoemde opschortingsvoorwaarden tijdens de opschortingsperiode nog steeds zijn vervuld.

6.   Op verzoek van deze instelling kan de afwikkelingsraad de opschortingsperiode verlengen wanneer hij van oordeel is dat de in lid 4 genoemde opschortingsvoorwaarden nog steeds zijn vervuld. De duur van een dergelijke verlenging is niet langer dan zes maanden.

Artikel 7

Beoordeling van de gevolgen van de opschorting voor de solvabiliteit

1.   De afwikkelingsraad, of de nationale afwikkelingsautoriteit, beoordeelt de gevolgen van de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de toetsingsvermogenspositie van de instelling. Deze beoordeling omvat een analyse van de mogelijke gevolgen van een betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de naleving door de instelling van de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde minimale eigenvermogensvereisten.

2.   Ten behoeve van deze beoordeling wordt het bedrag van de achteraf te betalen bijdragen van de eigenvermogenspositie van de instelling afgetrokken.

3.   De in lid 1 bedoelde analyse heeft ten minste betrekking op de periode tot de volgende in artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie (6) vastgelegde rapportage-inleverdatum voor het eigenvermogensvereiste.

Artikel 8

Beoordeling van de gevolgen van de opschorting voor de liquiditeit

1.   De afwikkelingsraad, of de nationale afwikkelingsautoriteit, beoordeelt de gevolgen van de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor de liquiditeitspositie van de instelling. Deze beoordeling omvat een analyse van de mogelijke gevolgen van een betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen voor het vermogen van de instelling om te voldoen aan het in artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde en in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vastgelegde liquiditeitsdekkingsvereiste.

2.   Ten behoeve van de in lid 1 bedoelde analyse voegt de afwikkelingsraad bij de berekening van de in artikel 20, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 omschreven netto liquiditeitsuitstromen een liquiditeitsuitstroom toe gelijk aan 100 % van het bedrag dat moet worden betaald wanneer de betaling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen is verschuldigd.

3.   De afwikkelingsraad beoordeelt ook de gevolgen van een onder lid 2 vastgestelde dergelijke uitstroom voor de in artikel 105 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde specifieke liquiditeitsvereisten.

4.   De in lid 1 bedoelde analyse heeft ten minste betrekking op de periode tot de volgende in artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 vastgelegde rapportage-inleverdatum voor het liquiditeitsdekkingsvereiste.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).


BIJLAGE

Macro-economische indicatoren om vast te stellen in welke fase de conjunctuurcyclus zich bevindt

Bbp-groeiprognoses en economische vertrouwensindex van de Europese Commissie.

Bbp-groei van de macro-economische prognoses voor het eurogebied van de Europese Centrale Bank.

Indicatoren om de financiële positie vast te stellen van de instellingen die de bijdragen betalen

1.

Kredietstroom in de particuliere sector als percentage van het bbp en verandering in de totale verplichtingen van de financiële sector van het scorebord voor macro-economische onevenwichtigheden van de Europese Commissie.

2.

Samengestelde indicator van systeemstress en waarschijnlijkheid dat twee of meer grote en complexe bankgroepen van de deelnemende lidstaten gelijktijdig in gebreke blijven van het risicodashboard van het Europees Comité voor systeemrisico's.

3.

Wijzigingen in de acceptatiecriteria voor kredietverlening aan huishoudens (woninghypotheken) en wijzigingen in de kredietacceptiecriteria voor leningen aan niet-financiële vennootschappen van het risicodashboard van het Europees Comité voor systeemrisico's.

4.

Indicatoren van de rentabiliteit van grote bankgroepen van de deelnemende lidstaten die zijn opgenomen in het risicodashboard van de Europese Bankautoriteit, zoals rendement van het eigen vermogen en netto rentebaten als percentage van de totale bedrijfsopbrengsten.

5.

Indicatoren van de solvabiliteit van de grote bankgroepen van de deelnemende lidstaten die zijn opgenomen in het risicodashboard van de Europese Bankautoriteit, zoals tier 1-kapitaal als percentage van de totale activa ongerekend immateriële activa, alsook probleemleningen en achterstallige leningen als percentage van de totale leningen.


Top