EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R1953

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1953 van de Commissie van 29 oktober 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika

OJ L 284, 30.10.2015, p. 109–139 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 17/01/2022: This act has been changed. Current consolidated version: 30/10/2015

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/1953/oj

30.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/109


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1953 VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 13 mei 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/763 („de voorlopige verordening”) (2) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal (grain oriented electrical sheets, „GOES”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”), Japan, de Republiek Korea („Korea”), de Russische Federatie („Rusland”) en de Verenigde Staten van Amerika („de VS”) (tezamen „de betrokken landen”).

(2)

De procedure is op 14 augustus 2014 ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 30 juni 2014 door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) was ingediend namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van GOES in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals in overweging 15 van de voorlopige verordening is uiteengezet, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan is besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), maakten meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen waarin zij hun standpunt ten aanzien van de voorlopige bevindingen kenbaar maakten. De partijen die daartoe een verzoek indienden, werden gehoord. De Japanse producenten-exporteurs JFE Steel Corporation en Nippon Steel & Sumitoma Metal Corporation hebben deelgenomen aan hoorzittingen met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(5)

Zoals in de overwegingen 27, 224 en 239 van de voorlopige verordening is uiteengezet, is de Commissie voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Na de instelling van de voorlopige maatregelen zijn bij de volgende gebruikers in de Europese Unie vijf aanvullende controlebezoeken gebracht:

Siemens Aktiengesellschaft, München, Duitsland

ABB AB, Brussel, België

SGB-Smit Group, Regensburg, Duitsland

Končar — Distribution and Special Transformers, Inc., Zagreb, Kroatië

Schneider Electric SA, Metz, Frankrijk

(6)

Daarnaast werd bij de volgende producenten in de Unie ter plaatse een controle verricht:

ThyssenKrupp Electrical Steel UGO SAS, Isbergues, Frankrijk

ThyssenKrupp Electrical Steel GmbH, Gelsenkirchen, Duitsland

Tata Steel UK Limited (Orb Electrical Steels), Newport, Verenigd Koninkrijk

(7)

Alle betrokken partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie definitieve antidumpingmaatregelen wilde instellen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Een vereniging van gebruikers heeft deelgenomen aan een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(8)

De Commissie heeft de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en heeft in voorkomend geval de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(9)

Zoals is uiteengezet in overweging 16 van de voorlopige verordening, gaat het bij het betrokken product om gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een dikte van meer dan 0,16 mm van oorsprong uit de VRC, Japan, Korea, Rusland en de VS, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7225 11 00 en ex 7226 11 00 („het betrokken product”).

(10)

Sommige belanghebbenden betoogden dat het betrokken product, zoals omschreven in overweging 16 van de voorlopige verordening, en het soortgelijke product niet soortgelijk zijn zoals in overweging 22 van de voorlopige verordening wordt verklaard, aangezien zij niet dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben en niet voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Drie producenten-exporteurs, een vereniging van gebruikers en twee individuele gebruikers voerden aan dat de soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit en/of van de kwaliteit „domain refined” van het onderzoek moesten worden uitgesloten omdat zij in de Unie niet of niet in voldoende hoeveelheden worden geproduceerd. Een van die producenten-exporteurs preciseerde dat het hierbij zou moeten gaan om soorten van het betrokken product met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg of minder en een magnetische polarisatie van meer dan 1,88 T. Een andere producent-exporteur verzocht om uitsluiting van soorten met een maximaal kernverlies van 0,95 W/kg of minder, omdat er slechts een beperkte concurrentieoverlapping bestaat met producten die de bedrijfstak van de Unie aanbiedt. Een andere producent-exporteur stelde dat soorten van het betrokken product met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg bij 1,7 T/50 Hz of minder en een permeabiliteit (inductie) van 1,88 T of meer, en soorten met een maximaal kernverlies van 1,05 W/kg bij 1,7 T/50 Hz of minder en een permeabiliteit (inductie) van 1,91 T of meer, moesten worden uitgesloten. Voorts voerde één gebruiker aan dat soorten van het betrokken product met een maximaal kernverlies van 0,80 W/kg bij 1,7 T/50 Hz of minder en geluidsarme soorten met een B800-factor van 1,9 T of meer moesten worden uitgesloten. Sommigen van hen voerden ook aan dat de productsoorten met de laagste kernverliezen wezenlijk andere eigenschappen en gebruiksdoelen hebben, en derhalve niet door dezelfde afnemers worden gekocht en niet concurreren met andere soorten van het betrokken product. Verder stelde een andere gebruiker dat twee afzonderlijke analyses van de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moesten worden uitgevoerd. Ten slotte verzocht een andere gebruiker om intrekking van de voorlopige maatregelen, en, als dat niet mogelijk zou zijn, om ten minste de soorten met hoge permeabiliteit (dus soorten met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder) van de productomschrijving uit te sluiten.

(11)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende belanghebbenden dit verzoek herhaald. Eén gebruiker stelde dat het feit dat de Commissie drie verschillende minimuminvoerprijzen voor verschillende categorieën GOES heeft vastgesteld, aantoonde dat het relevant is de verschillende categorieën afzonderlijk te bekijken en derhalve de uitsluiting rechtvaardigt.

(12)

De Commissie overwoog dat het betrokken product, ongeacht het kernverlies of het geluidsniveau, en ongeacht of het conventionele producten zijn dan wel producten met hoge permeabiliteit, gewalste platte producten van gelegeerd staal zijn met een georiënteerdekorrelstructuur waardoor het product een magnetisch veld kan geleiden. De korreloriëntatie beperkt de technische en fysische eigenschappen van het staal tot een uniek product met een buitengewoon grote korrelstructuur. De productomschrijving omvat dus een welomschreven productgroep. Ook werd vastgesteld dat alle soorten van het betrokken product dezelfde chemische eigenschappen hebben en vooral voor één doel worden gebruikt, namelijk bij de productie van transformatoren. Bovendien is er een zekere mate van substitueerbaarheid tussen de verschillende soorten van het betrokken product.

(13)

Aangaande het argument dat een uitsluiting gerechtvaardigd zou zijn wegens de ontoereikende productie van bepaalde soorten van het betrokken product door producenten in de Unie, zij er eerst aan herinnerd dat geen enkele bepaling van de basisverordening eist dat alle soorten van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie op commerciële schaal worden geproduceerd. Bovendien produceerde de bedrijfstak van de Unie in het OT verschillende productsoorten met hoge permeabiliteit. Zoals in overweging 131 wordt vermeld, is bij de verificatie ook gebleken dat de producenten in de Unie hebben geïnvesteerd in de productie van soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit, waardoor zij de productie van GOES met hoge permeabiliteit zullen kunnen vergroten. Zoals gezegd in overweging 12 is de definitie van het onderzochte product bovendien gebaseerd op de technische eigenschappen van de GOES. De verlangde uitsluiting kan leiden tot een vermindering van het niveau van bescherming van die soorten met hoge permeabiliteit tegen schade veroorzakende dumping, en dus het huidige niveau van productie ervan door de bedrijfstak van de Unie negatief beïnvloeden. In die omstandigheden volstaat het feit dat bepaalde soorten GOES met hoge permeabiliteit niet door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd, niet om ze uit te sluiten van de productomschrijving.

(14)

Aangaande het betoog dat de verdeling in drie verschillende categorieën GOES (zie overweging 11) aantoont dat een uitsluiting gerechtvaardigd is, zij eraan herinnerd dat het onderzoek slaat op het betrokken product zoals het is omschreven in overweging 9, en dat derhalve één alomvattende analyse van de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie is verricht. Dat de Commissie heeft erkend dat er kwaliteitsverschillen zijn tussen de verschillende productsoorten en dat deze kwaliteitsverschillen in aanmerking zijn genomen bij de beslissing over de vorm van de maatregelen in het kader van de beoordeling van het belang van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 172, kan geen reden zijn om de werkingssfeer van de maatregelen te wijzigen.

(15)

Derhalve verwierp de Commissie de verzoeken om die productsoorten uit te sluiten van de productomschrijving. De Commissie heeft de kwaliteitsverschillen evenwel in aanmerking genomen bij de vaststelling van de vorm van de maatregel (zie overweging 172)

(16)

Eén Russische producent-exporteur stelde dat de door hem uitgevoerde betrokken producten van de eerste keuze (die vlakker zijn en minder lasnaden hebben) en die van de tweede en de derde keuze (die meer gebreken vertonen, naden hebben en minder vlak zijn) in de Russische industrie in de praktijk volstrekt niet onderling uitwisselbaar zijn (in geen van beide richtingen) en verschillende producten vormen. Hij voerde daarom aan dat materiaal van de tweede en de derde keuze moet worden uitgesloten van de productomschrijving.

(17)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Russische producent-exporteur zijn argument en betoogde hij dat deze uitgevoerde soorten van de tweede en de derde keuze in de transformatorindustrie alleen kunnen worden gebruikt in een beperkt aantal toepassingen indien zij verder worden verwerkt in staalservicebedrijven, zodat zij moeten worden uitgesloten.

(18)

De huidige omschrijving en de GN-code van het betrokken product kunnen vanuit het oogpunt van de kwaliteit een grote verscheidenheid aan soorten omvatten. De productie van een product van lagere kwaliteit door de producenten in de Unie en door de producenten-exporteurs is echter inherent aan het productieproces, en soorten van lagere kwaliteit worden vervaardigd van hetzelfde basismateriaal en met dezelfde productie-installaties. De uitgevoerde soorten van de zogenoemde „tweede” en „derde keuze” worden ook verkocht voor gebruik in de transformatorindustrie, en voldoen volledig aan de omschrijving van het betrokken product. Dat verdere verwerking nodig is, is niet ongebruikelijk en mag geen reden zijn om een soort uit te sluiten. Daarom heeft de Commissie dit verzoek verworpen.

(19)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het betrokken product dat wordt vervaardigd en verkocht in de betrokken landen en het product dat wordt vervaardigd en verkocht door de bedrijfstak van de Unie soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. De overwegingen 16 tot en met 21 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Algemene werkwijze

(20)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen over de algemene werkwijze van de Commissie voor de berekening van de dumping, worden de overwegingen 33 tot en met 45 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Republiek Korea

2.1.   Normale waarde

(21)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de enige producent-exporteur aan dat zijn kosten voor binnenlands vervoer en op- en overslag hadden moeten worden afgetrokken van de normale waarde. Bovendien hadden de kosten voor de conversie van hele coils in geslitte coils moeten worden aangepast. Overeenkomstig de in overweging 56 van de voorlopige verordening uiteengezette algemene werkwijze werd dit argument aanvaard en werden de berekeningen dienovereenkomstig gewijzigd. Bijgevolg worden de bevindingen in overweging 46 van de voorlopige verordening ten aanzien van de producent-exporteur gewijzigd.

2.2.   Uitvoerprijs

(22)

De producent-exporteur stelde dat hij één economische eenheid vormde met zijn handelsondernemingen en de verbonden ondernemingen in de Unie en dat daarom voor de bepaling van de uitvoerprijs geen correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening had mogen worden verricht.

(23)

Vaststaat dat de producent-exporteur en de verbonden importeurs tot dezelfde groep van ondernemingen behoren. Derhalve wordt een associatie geacht tussen hen te bestaan. In die omstandigheden moet de Commissie de uitvoerprijs berekenen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Derhalve wordt het argument afgewezen en worden de overwegingen 50 tot en met 54 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.3.   Vergelijking

(24)

De producent-exporteur verzocht krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening ook om een correctie voor verschillen in handelsstadium, op grond dat de binnenlandse verkoop plaatsvond tussen de verbonden ondernemingen en eindgebruikers, terwijl de uitvoerprijzen de facto als een prijs aan distributeurs werden geconstrueerd omdat de Commissie de VAA-kosten en de winstmarges van de verbonden handelaren in de Unie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening had afgetrokken.

(25)

Het feit dat de uitvoerprijs is berekend overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening betekent niet dat het handelsstadium waarin de uitvoerprijs is vastgesteld, gewijzigd is. De grondslag voor de samengestelde uitvoerprijs blijft de prijs die wordt aangerekend aan eindgebruikers. Een correctie voor verschil in handelsstadium is in dit geval niet gerechtvaardigd, nu de producent-exporteur op de binnenlandse markt en op de markt van de Unie verkocht in hetzelfde handelsstadium. De producent-exporteur heeft hoe dan ook niet aangetoond dat het gestelde verschil in handelsstadium gevolgen had voor de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals blijkt uit permanente en duidelijke verschillen in de functies en prijzen van de verkoper in de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. Hij stelde integendeel enkel dat de correctie gelijk moest zijn aan de correctie voor de berekening van de uitvoerprijs op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Dit argument werd dan ook afgewezen.

2.4.   Dumpingmarges

(26)

Als gevolg van de wijzigingen van de normale waarde overeenkomstig overweging 21 worden de definitieve dumpingmarges voor Korea vastgesteld als volgt:

Land

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Republiek Korea

POSCO, Seoul

22,5 %

Alle andere ondernemingen

22,5 %

3.   Volksrepubliek China

3.1.   Referentieland

(27)

Er werden geen verdere opmerkingen ontvangen over het gebruik van de Republiek Korea als referentieland. De Commissie bevestigt de bevindingen in de overwegingen 65 tot en met 71 van de voorlopige verordening.

3.2.   Normale waarde

(28)

De normale waarde voor de twee producenten-exporteurs in de VRC werd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde normale waarde in het referentieland, in dit geval Korea.

(29)

De normale waarde voor de Chinese ondernemingen werd gewijzigd overeenkomstig de wijziging van de normale waarde voor Korea, zoals uiteengezet in overweging 21.

3.3.   Uitvoerprijs

(30)

Daar geen andere opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 73 en 74 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Vergelijking

(31)

Aangezien geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 75 tot en met 78 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.5.   Dumpingmarges

(32)

Op basis van hun antwoorden op de vragenlijst stelde de Commissie in overweging 80 van de voorlopige verordening vast dat de twee medewerkende producenten-exporteurs verbonden waren door een gemeenschappelijke eigenaar. Daarom werd voor de twee ondernemingen voorlopig één enkele dumpingmarge vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van hun individuele dumpingmarges.

(33)

Beide medewerkende Chinese producenten-exporteurs (Baosteel en WISCO) betwistten het besluit van de Commissie om hen als verbonden ondernemingen te behandelen en derhalve één gewogen gemiddeld antidumpingrecht vast te stellen. Zij stelden dat zij zowel op de binnenlandse markt als op exportmarkten concurreren.

(34)

De Commissie herhaalt dat de twee medewerkende producenten-exporteurs verbonden waren door een gemeenschappelijke eigenaar, de staat. In de gegeven omstandigheden hebben deze ondernemingen er echter weinig belang bij om na de instelling van de maatregelen hun exportactiviteiten te coördineren, aangezien die maatregelen, zoals in de overwegingen 175 en 176 wordt uiteengezet, bestaan uit een variabel recht op basis van een zelfde minimuminvoerprijs voor alle producenten-exporteurs. Daarom was de Commissie in het definitieve stadium van mening dat het niet nodig is te bepalen of de twee ondernemingen op grond van artikel 9, lid 5, van de basisverordening als één enkele entiteit moesten worden behandeld. In het kader van dit onderzoek zijn daarom twee verschillende dumpingmarges vastgesteld.

(35)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde de klager dat de vaststelling van twee individuele rechten voor de twee Chinese producenten-exporteurs kan leiden tot gecoördineerde exportactiviteiten wanneer de prijzen tot onder de minimuminvoerprijs („MIP”) vallen. Hij betoogde dat voor beide één enkel recht moest worden vastgesteld. Zoals hiervoor reeds gezegd, beschikt de Commissie in de bijzondere omstandigheden van deze zaak echter over aanwijzingen dat de internationale prijzen op middellange tot lange termijn vermoedelijk hoger zullen blijven dan de minimuminvoerprijzen. Derhalve acht zij het risico van coördinatie tussen de twee producenten-exporteurs onbeduidend, en meent zij dat de mogelijkheid van een tussentijds nieuw onderzoek in geval van gewijzigde omstandigheden een meer evenredige manier is om dit risico aan te pakken. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(36)

De mate van medewerking was hoog, aangezien de invoer van de twee medewerkende producenten-exporteurs goed was voor 100 % van de totale uitvoer van de VRC naar de Unie tijdens het OT. Op deze basis heeft de Commissie de dumpingmarge voor het hele land vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge voor de medewerkende onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(37)

Op grond hiervan worden de definitieve dumpingmarges voor de Volksrepubliek China vastgesteld als volgt:

Land

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Volksrepubliek China

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd., Shanghai

21,5 %

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd., Wuhan

54,9 %

Alle andere ondernemingen

54,9 %

4.   Japan

4.1.   Normale waarde

(38)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de vaststelling van de normale waarde in de overwegingen 84 en 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Uitvoerprijs

(39)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de vaststelling van de uitvoerprijs in de overwegingen 86 tot en met 88 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Vergelijking

(40)

Aangezien geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 89 tot en met 92 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Dumpingmarges

(41)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over de dumpingmarges werden ontvangen, worden de overwegingen 93 tot en met 95 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Russische Federatie

5.1.   Normale waarde

(42)

De volledige productie van het betrokken product in Rusland bestaat uit conventionele GOES, en zowel producten van eerste als van andere kwaliteiten werden verkocht op de markt van de Unie. De Russische producent-exporteur stelde dat de normale waarde moest worden gecorrigeerd om rekening te houden met het feit dat producten van andere dan eerste kwaliteit naar de markt van de Unie werden uitgevoerd tegen lagere prijzen dan producten van eerste kwaliteit.

(43)

De Commissie heeft overwogen of het mogelijk was om voor producten van andere dan eerste kwaliteit de normale waarde te corrigeren. Opgemerkt zij dat, op verzoek van de producent-exporteur, in het voorlopige stadium een onderscheid is gemaakt tussen producten van eerste kwaliteit en andere, waarbij met het oog op een billijke vergelijking de prijzen en kosten van elke soort werden gedifferentieerd. Dit onderscheid met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs moet worden gehandhaafd.

(44)

Een correctie van de normale waarde zelf, in de zin van een verlaging van de productiekosten van producten van andere dan eerste kwaliteit, is echter niet gerechtvaardigd. Een dergelijke correctie zou ertoe leiden dat een aanzienlijk deel van de kosten niet wordt toegewezen aan het betrokken product, terwijl zij met betrekking tot dat product wel zijn gedragen. De normale waarde voor alle productsoorten is berekend op basis van feitelijke gegevens die door de producent-exporteur zijn verstrekt en ter plaatse zijn gecontroleerd. De Commissie heeft de verdeling van de kosten onderzocht, en er is geen reden voor een kunstmatige verdeling van deze kosten of voor andere correcties. Eventuele prijsverschillen tussen de verschillende productsoorten zijn noodzakelijkerwijs gerechtvaardigd, aangezien de normale waarde wordt vastgesteld per productsoort. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(45)

Volgens de onderneming staafden de verschillende dumpingmarges voor producten van eerste kwaliteit en andere producten haar betoog. Het is echter volstrekt normaal dat voor verschillende productsoorten verschillende dumpingmarges gelden. Een verschillende dumpingmarge kan geen rechtvaardiging zijn voor een correctie van de normale waarde. Ook dit argument moet dus worden afgewezen.

(46)

De bedrijfstak van de Unie stelde dat de Commissie een fout heeft gemaakt door de productiekosten van de Russische producenten niet overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening te corrigeren. Hij stelde voorts dat zelfs indien de Commissie tot de conclusie zou komen dat de Russische producenten vergelijkbare prijzen aanrekenen binnen de groep en voor externe verkoop, het de vraag is of de transactieprijzen binnen de groep een redelijk beeld geven van de volledige kosten die het product in kwestie genereert. De Commissie vergeleek die prijzen met de prijzen voor derden en stelde op basis daarvan vast dat de aankoopprijzen van grondstoffen van de twee verbonden Russische producenten in het onderzoektijdvak marktprijzen waren en dus de normale kosten weerspiegelden. Voorts wees niets in het onderzoek erop dat de volledige kosten niet tot uiting kwamen in de prijsstelling. Derhalve werd een correctie niet nodig geacht.

(47)

Aangezien geen verdere opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 98 en 99 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Uitvoerprijs

(48)

De Russische producent-exporteur stelde dat de uitvoer van producten van derde kwaliteit moest worden uitgesloten van de berekening van de dumping. Aangezien ook producten van derde kwaliteit een vorm van het betrokken product zijn, is er geen reden om deze producten uit te sluiten. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(49)

De Russische producent voerde aan dat de correcties voor de winst en de VAA-kosten van de verbonden importeur (Novex) niet gerechtvaardigd zijn en stelde het niet eens te zijn met de uitlegging van de artikelen 2, leden 8 en 9, van de basisverordening door de Commissie.

(50)

De Russische producent-exporteur betoogde dat een correctie voor VAA-kosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 9, slechts gerechtvaardigd is wanneer de verkoopvoorwaarden verlangen dat bij de levering van een product de invoerrechten zijn betaald. Wanneer producten worden verkocht vóór inklaring, is daarentegen artikel 2, lid 8, van toepassing, dat wil zeggen dat VAA-kosten en winst niet mogen worden afgetrokken. De producent-exporteur stelde voorts dat Novex fungeerde als „export-arm” van de NLMK-groep, geen invoer verrichtte en geen kosten droeg die „gewoonlijk door een importeur worden gedragen”.

(51)

Zoals in de voorlopige verordening is uiteengezet en anders dan wordt betoogd, is bij het onderzoek gebleken dat Novex in het onderzoektijdvak wel degelijk dezelfde invoerfuncties vervulde voor alle verkopen van het betrokken product. Novex verrichtte die functies zelfs voor een veel groter aantal ijzer- en staalproducten dan uitsluitend voor het betrokken product. De verschillende Incoterms (ddp, dap of cif) doen niet af aan het feit dat Novex voor alle transacties actief was als verbonden importeur op de markt van de Unie. Er is niets aangevoerd dat die bevinding ontkracht. Daarom wordt bevestigd dat overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening correcties voor VAA-kosten en winst moeten worden toegepast.

(52)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Russische producent-exporteur zijn argument dat de correctie op grond van artikel 2, lid 9, niet gerechtvaardigd is voor verkopen op ddu/dap-basis. Er werden echter geen nieuwe argumenten aangevoerd om deze bewering te staven. De Commissie blijft van mening dat voor alle verkopen een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, moet worden toegepast, omdat Novex, zoals in de voorlopige verordening is uiteengezet, bij alle transacties optrad als invoerder en de prijzen die de Russische producenten-exporteurs aan Novex aanrekenden, wegens de tussen hen bestaande band onbetrouwbaar waren.

(53)

Aangezien geen verdere opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.   Vergelijking

(54)

Aangezien geen verdere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen, worden de overwegingen 101 en 102 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.4.   Dumpingmarges

(55)

Aangezien geen verdere opmerkingen over de dumpingmarges werden ontvangen, worden de overwegingen 103 tot en met 105 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   Verenigde Staten van Amerika

6.1.   Normale waarde

(56)

Aangezien geen opmerkingen over de normale waarde in de Verenigde Staten van Amerika werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 107 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Uitvoerprijs

(57)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de vaststelling van de uitvoerprijs in de overwegingen 108 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3.   Vergelijking

(58)

Aangezien geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 112 en 113 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.4.   Dumpingmarges

(59)

Er zijn geen opmerkingen gemaakt over de voorlopige bevindingen van de Commissie betreffende de medewerkende producent-exporteur. Daarom worden de dumpingmarges, zoals vastgesteld in de overwegingen 114 tot en met 116 van de voorlopige verordening, bevestigd.

7.   Dumpingmarges voor alle betrokken landen

(60)

Op basis van het bovenstaande bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Land

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Volksrepubliek China

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd., Shanghai

21,5 %

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd., Wuhan

54,9 %

Alle andere ondernemingen

54,9 %

Japan

JFE Steel Corporation, Tokyo

47,1 %

Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo

52,2 %

Alle andere ondernemingen

52,2 %

Republiek Korea

POSCO, Seoul

22,5 %

Alle andere ondernemingen

22,5 %

Russische Federatie

OJSC Novolipetsk Steel, Lipetsk; VIZ Steel, Ekaterinburg

29,0 %

Alle andere ondernemingen

29,0 %

Verenigde Staten van Amerika

AK Steel Corporation, Ohio

60,1 %

Alle andere ondernemingen

60,1 %

D.   SCHADE

1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(61)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 117 en 118 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Verbruik in de Unie

(62)

Een Japanse producent-exporteur betoogde dat het gebruik van marges bij gegevens over het verbruik in de Unie niet correct is, aangezien dergelijke gegevens in beginsel niet vertrouwelijk mogen blijven.

(63)

Zoals vermeld in overweging 134 van de voorlopige verordening, is gedurende de beoordelingsperiode de invoer van het betrokken product uit Japan in Nederland vermeld onder een vertrouwelijke GN-code. De marges zijn gebruikt om het vertrouwelijke karakter van de door de belanghebbenden verstrekte gegevens te beschermen. Indien voor het verbruik in de Unie geen marges, maar precieze cijfers waren verstrekt, zou dit één Japanse producent-exporteur in staat hebben gesteld de invoer van de andere Japanse producent-exporteur te berekenen. Bovendien boden de in de voorlopige verordening gebruikte marges de betrokken partijen bruikbare informatie. De cijfers inzake het verbruik in de Unie geven trouwens ook een goed inzicht in de trends van het verbruik in de Unie.

(64)

Aangezien er geen andere opmerkingen aangaande het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 119 tot en met 124 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Invoer uit de betrokken landen

3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(65)

Twee producenten-exporteurs stelden dat de cumulatieve beoordeling van de invoer uit hun land en die uit de andere betrokken landen niet gerechtvaardigd was: één van de Japanse producenten-exporteurs voerde aan dat hij enkel hoogwaardige soorten van het betrokken product uitvoert en dat aangezien zijn uitvoer afneemt, deze geen druk uitoefent op de prijzen op de markt van de Unie. De Amerikaanse producent-exporteur voerde aan dat de invoer uit de VS in de beoordelingsperiode met 400 % is gedaald en dat hij zijn prijzen altijd heeft vastgesteld op veel hogere niveaus dan andere producenten. Voorts stelde één gebruiker dat een dergelijke cumulatieve beoordeling niet gerechtvaardigd is wegens de daling van de invoer en het verschillende prijsbeleid, naast het feit dat één producent-exporteur soorten van het betrokken product verkoopt die de producenten in de Unie en andere producenten in de betrokken landen niet verkopen.

(66)

Zoals uiteengezet in overweging 132 van de voorlopige verordening, is de invoer uit Japan en de VS in de beoordelingsperiode gedaald. Ook die invoer heeft echter bijgedragen aan de prijsdruk op het betrokken product op de markt van de Unie. De invoer uit Japan en de VS geschiedde met dumping en de producten in kwestie staan duidelijk in rechtstreekse concurrentie met EU-producten en met producten van andere producenten-exporteurs. Alle soorten van het betrokken product, met inbegrip van de door de Japanse en Amerikaanse producenten-exporteurs verkochte soorten, worden verkocht voor gebruik bij de productie van transformatorkernen en aan dezelfde, relatief kleine groep van afnemers. Daarom heeft de Commissie het verzoek tot decumulatie afgewezen.

(67)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Amerikaanse producent-exporteur zijn verzoek om decumulatie en beweerde hij dat de door hem geproduceerde soorten van het betrokken product niet concurreren met de producten van de bedrijfstak van de Unie, nu ze op de markt van de Unie slechts worden verkocht omdat ze van betere kwaliteit zijn dan de producten van de bedrijfstak van de Unie.

(68)

Naast de argumenten die in overweging 66 zijn vermeld betreffende de invoer uit de VS in het algemeen, moet worden opgemerkt dat een cumulatieve beoordeling echter wordt verricht voor het gehele land en alle soorten van het betrokken product, en niet voor een specifiek bedrijf en bepaalde soorten van het betrokken product. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(69)

De Commissie concludeerde dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en de invoer uit de betrokken landen werd voor de schadevaststelling dan ook cumulatief beoordeeld. Bijgevolg worden de conclusies van de overwegingen 125 tot en met 132 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(70)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 133 tot en met 136 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Prijzen van de ingevoerde producten uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(71)

Bij gebreke van opmerkingen worden de bevindingen in de overwegingen 137 tot en met 148 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.1.   Algemene opmerkingen

(72)

Een Koreaanse producent-exporteur stelde dat de voornaamste schade-indicatoren een verstoord beeld geven, omdat zij niet voldoende rekening houden met de evolutie van de productmix, waardoor het betrokken product en het soortgelijke product tijdens de beoordelingsperiode dunner zijn geworden. Hij betoogde dat, om een eerlijk en correct beeld te geven, bij de bedrijfstak van de Unie gegevens moeten worden opgevraagd die de productie in lengte weergeven, hetzij in absolute zin of althans door de vervaardigde lengte te berekenen aan de hand van de productmix.

(73)

De Commissie is van oordeel dat de producent-exporteur geen gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat een benadering op basis van de lengte een van de schadefactoren zou wijzigen. Bovendien is tonnage de standaardmaat voor de productie, de aankoop en de verkoop van het betrokken product en het soortgelijke product. Ook de Eurostat-gegevens over het betrokken product en het soortgelijke product zijn in tonnages uitgedrukt. Daarom werd de analyse van de tonnages als een accurate methode beschouwd en is het argument van de belanghebbende afgewezen.

(74)

Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat het gebruik van de schade-indicatoren een correct beeld gaf.

4.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(75)

Dezelfde belanghebbende en een gebruiker stelden dat een aantal bevindingen van de Commissie in de voorlopige verordening elkaar tegenspreken. In de overwegingen 220 en 222 van de voorlopige verordening heeft de Commissie enerzijds uiteengezet dat de bedrijfstak van de Unie overschakelt van de productie van conventionele soorten van het soortgelijke product naar soorten met hoge permeabiliteit. Anderzijds nam de productiecapaciteit in de beoordelingsperiode volgens de tabel in overweging 150 van de voorlopige verordening toe (van 486 600 tot 492 650 ton). Volgens deze belanghebbenden is het algemeen bekend dat een grotere nadruk op dunnere producten (met hoge permeabiliteit) automatisch leidt tot een vermindering van de productiecapaciteit.

(76)

De Commissie wijst deze argumenten af. Om te beginnen was de capaciteitsverhoging hoofdzakelijk het gevolg van een stijging van de capaciteit van één van de producenten in de Unie gedurende de beoordelingsperiode. Die producent in de Unie produceert thans alleen conventionele soorten van het betrokken product. Bovendien is in overweging 222 van de voorlopige verordening vooral sprake van de toekomst, en niet uitsluitend van de beoordelingsperiode. Dit wordt gestaafd doordat in overweging 196 van de voorlopige verordening wordt verklaard dat de producenten in de Unie overschakelen naar een productmix met geringere kernverliezen.

(77)

Op grond daarvan worden de conclusies in de overwegingen 150 tot en met 154 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(78)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 155 tot en met 158 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Andere schade-indicatoren

(79)

Aangezien er geen opmerkingen over de ontwikkeling van de andere schade-indicatoren in de beoordelingsperiode werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 159 tot en met 174 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.   Conclusie inzake schade

(80)

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening is de conclusie over de schade getrokken op basis van geverifieerde gegevens uit het OT. De gegevens over de periode na het OT zijn daarentegen verzameld en geverifieerd in het kader van de analyse van het belang van de Unie (zie ook de overwegingen 110 en 111). Uit de tabel in overweging 170 van de voorlopige verordening blijken de uitzonderlijk hoge verliezen en de negatieve kasstromen sinds 2012. De conclusie dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT schade leed, wordt derhalve bevestigd.

(81)

Zelfs indien gegevens van na het OT in aanmerking werden genomen voor sommige schade-indicatoren, met name de kleine winst in de periode januari-mei 2015, zou dit niet afdoen aan de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie schade lijdt.

(82)

Gezien het bovenstaande en bij ontbreken van andere opmerkingen wordt de conclusie in de overwegingen 175 tot en met 179 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

5.   Gevolgen van de invoer met dumping

(83)

Verschillende belanghebbenden voerden aan dat de invoer uit de betrokken landen niet de oorzaak kan zijn van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, vooral omdat er geen sprake is van prijsonderbieding. Voorts werd aangevoerd dat de producenten in de Unie in veel gevallen zelf het voortouw hebben genomen bij prijsdalingen, zowel in de Unie als op andere grote markten. Eén Japanse producent-exporteur voegde daaraan toe dat er geen aanzienlijke toename van de invoer met dumping is, en dat de invoer de prijzen niet in significante mate doet dalen. Die invoer kan dan ook niet de oorzaak zijn van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, aangezien hij geen prijsdruk op de markt van de Unie kan hebben uitgeoefend. Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde een Japanse producent-exporteur dat de verklaring van de Commissie dat deze invoer de prijzen op de markt van de Unie in aanzienlijke mate drukte, niet volstaat om vast te stellen dat de druk op de prijzen door de invoer is veroorzaakt. De vaststelling dat de prijzen dalen, bevestigt enkel een wereldwijde tendens, hetgeen niet betekent dat de invoer de prijsdaling op de markt van de Unie heeft veroorzaakt.

(84)

Ook werd gesteld dat de Commissie de werkelijke schade moet ramen die is veroorzaakt door de invoer met dumping en de schade die is veroorzaakt door andere bekende factoren, en dat het niveau van de rechten niet hoger mag zijn dan wat nodig is om de door de invoer met dumping berokkende schade weg te nemen. Deze opmerkingen werden na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald.

(85)

De bewering dat de invoer uit de betrokken landen niet de oorzaak kan zijn van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, werd niet gestaafd door de onderzochte feiten. Zoals in de overwegingen 137 tot en met 164 van de voorlopige verordening is vermeld, is de gemiddelde prijs per eenheid van de met dumping ingevoerde producten tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 30 % gedaald. Daardoor oefende deze invoer een significante druk uit op de prijzen op de markt van de Unie, zodat de producenten in de Unie zelfs gedwongen werden hun verkoopprijzen tot beneden de kostprijs te verlagen om ze af te stemmen op de prijzen van de invoer uit de betrokken landen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 181 tot en met 183 van de voorlopige verordening is er bovendien een duidelijk vastgesteld tijdsverband tussen enerzijds de omvang van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen en anderzijds het dalende verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie en de prijsdaling die resulteerden in een verlieslijdende situatie.

(86)

Het argument dat de prijsdaling enkel een wereldwijde tendens bevestigt, wordt om de volgende redenen afgewezen. In de eerste plaats bestaat er, anders dan voor bepaalde andere goederen, voor het betrokken product geen wereldmarktprijs. In de tweede plaats bleek uit de bevindingen inzake dumping dat verschillende dumpingmarges worden toegepast, hetgeen erop wijst dat op de verschillende markten verschillende prijsniveaus bestaan. In de derde plaats is uit het onderzoek gebleken dat de prijzen en de geraamde prijsverhogingen in verschillende delen van de wereld (voor 2014 tot het eerste kwartaal van 2015) niet gelijk lopen. In de vierde plaats, ook al zijn er aanwijzingen dat de prijzen in verschillende delen van de wereld in het onderzoektijdvak zijn gedaald, varieert die daling van regio tot regio, waarbij met name de prijzen op de markt van de Unie, die een open markt is, zoals in overweging 85 is uiteengezet, sterk zijn gedaald.

(87)

Zelfs als er geen sprake was geweest van de in de voorlopige verordening vastgestelde onderbieding, konden de producenten in de Unie hun prijzen niet hoger stellen dan hun kosten, hetgeen resulteerde in zware verliezen in de beoordelingsperiode. Het ontbreken van prijsonderbieding — slechts één van de factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij de analyse van de schade — impliceert dus niet dat de invoer met dumping geen schade kan hebben veroorzaakt. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie waren het gevolg van de sterke prijsdruk als gevolg van de goedkope invoer met dumping. Zonder die sterke prijsdruk zou de bedrijfstak van de Unie geen reden hebben gehad om zijn prijzen tot een dergelijk laag niveau te verlagen. Wegens de sterke prijsdruk van de invoer met dumping op hun verkoopprijzen hadden de producenten in de Unie, wilden zij hun marktaandeel verdedigen en een economisch productieniveau handhaven, geen andere keuze dan onder de kostprijs te verkopen. Daarom worden deze argumenten verworpen. Aangaande het argument dat de Commissie de werkelijke schade moet kwantificeren die is veroorzaakt door de invoer met dumping en de schade die is veroorzaakt door andere bekende factoren, meent de Commissie dat, zoals reeds uiteengezet in overweging 201 van de voorlopige verordening, alle andere factoren, zelfs indien zij tezamen worden genomen, het oorzakelijke verband tussen de schade en de invoer met dumping niet verbreken.

(88)

Met betrekking tot de prijzen en de prijsstelling in de beoordelingsperiode voerde een Chinese producent-exporteur aan dat de bedrijfstak van de Unie bij het begin van de beoordelingsperiode het initiatief nam voor de prijsdalingen. Eén gebruiker voerde ook aan dat de intensieve prijsconcurrentie veeleer het rechtstreekse gevolg was van het feit dat de producenten van de Unie en de producenten-exporteurs poogden de afzet te handhaven of te verhogen in het licht van de krimpende vraag.

(89)

Zoals uiteengezet in overweging 158 van de voorlopige verordening, worden deze argumenten afgewezen. In de eerste plaats wijst niets erop dat de bedrijfstak van de Unie het initiatief voor deze prijsdalingen heeft genomen. In de tweede plaats heeft de bedrijfstak van de Unie er economisch geen belang bij om producten met groot verlies te gaan verkopen als hij daar niet toe gedwongen wordt. Ten slotte zij eraan herinnerd dat de omvang van de invoer met dumping tegen steeds dalende prijzen duidelijk samenviel met de daling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie en de prijsdalingen, hetgeen voor de producenten van de Unie resulteerde in grotere verliezen.

(90)

Voorts stelde de Chinese producent-exporteur dat moeilijk valt in te zien hoe hogere prijzen van de producenten-exporteurs tot een prijsdaling kunnen leiden. Een Japanse producent voerde aan dat de Commissie geen verband heeft aangetoond tussen de prijsdalingen in de Unie en de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen. Een gebruiker had zijn twijfels over de geldigheid van de voornaamste argumenten van de Commissie, aangezien zij geen rekening heeft gehouden met het ontbreken van prijsonderbieding. In dezelfde context merkte één gebruiker op dat het vermogen van een producent om een langdurige prijzenoorlog te voeren, behalve van de omvang, de sterkte en de strategie van het concern waartoe de producent behoort, afhankelijk is van een aantal factoren zoals efficiëntie, de kosten van de productiemiddelen en de kwaliteit van het product.

(91)

De argumenten van de belanghebbenden worden om de volgende redenen afgewezen. Los van de opmerkingen in overweging 87, kunnen agressieve prijsstrategieën in het bijzonder op de markt van de Unie om de volgende reden langer worden volgehouden door de producenten-exporteurs dan door de producenten in de Unie: de producenten-exporteurs hebben een veel groter marktaandeel op hun binnenlandse markt dan de producenten in de Unie in de Unie. De markt van de Unie is ook een open markt, terwijl de binnenlandse markten van de producenten-exporteurs uit de betrokken landen niet gemakkelijk toegankelijk zijn voor andere concurrenten, inclusief producenten in de Unie. Door de overcapaciteit op de wereldmarkt als gevolg van de groei van de markt in de jaren 2003-2010, gingen de producenten van de Unie en de producenten-exporteurs tijdens de beoordelingsperiode over tot een agressieve prijsstelling. In dit verband merkte de Commissie op dat alle producenten-exporteurs behalve één een hogere productiecapaciteit hebben dan de daadwerkelijke productie in het OT. Wat ten slotte het verband tussen de prijsdalingen in de Unie en de invoer van het betrokken product betreft: er is een rechtstreeks verband met de prijsdalingen, maar niet evenredig aan het invoervolume.

(92)

Om alle deze redenen meent de Commissie dat de schade, zoals uiteengezet in overweging 145 van de voorlopige verordening, vooral blijkt uit de beperkingen die de producenten in de Unie ondervonden als gevolg van de sterke prijsdruk op hun verkoopprijzen. Die druk dwong hen onder de kostprijs te verkopen om hun marktaandeel op de markt van de Unie te behouden, waardoor zij een duurzaam productieniveau konden handhaven.

(93)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 181 tot en met 183 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   Gevolgen van andere factoren

6.1.   De economische crisis

(94)

Eén belanghebbende stelde dat, anders dan in overweging 185 van de voorlopige verordening is geconcludeerd, de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode ondermaats presteerde, met name wegens de dalende vraag naar conventionele soorten van het betrokken product op de markt van de Unie. Een andere belanghebbende stelde dat de daling van het verbruik in de Unie met ongeveer 11 % de cruciale factor is die verklaart waarom de bedrijfstak van de Unie door de invoer van producten van de producenten-exporteurs geen aanmerkelijke schade heeft geleden. Hij betoogde dat de trend in de prestaties van de bedrijfstak van de Unie wat verkoopvolume betreft, parallel loopt met de daling van het verbruik in de Unie, en dus de meest cruciale factor is voor de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

(95)

Uit de overwegingen 121 en 156 van de voorlopige verordening blijkt dat de ontwikkeling van het verbruik in de Unie en van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie inderdaad parallel liep, hoewel de daling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie iets groter was dan de daling van het verbruik. Zoals hiervoor reeds is overwogen, was de beslissende factor voor de vaststelling van de schade echter dat de producenten in de Unie gedwongen waren onder de kostprijs te verkopen. De desbetreffende argumenten van de belanghebbende moeten dan ook worden afgewezen. Verder blijft de Commissie erbij dat de economische crisis heeft geleid tot een daling van de vraag in de Unie, zoals in overweging 184 van de voorlopige verordening is erkend, maar dat dit niet de belangrijkste oorzaak van de schade was. Hoewel het verbruik in de Unie tussen 2011 en 2012 daalde, was het verbruik in 2012 ongeveer hetzelfde als in 2010. In 2010 maakte de bedrijfstak van de Unie echter een winst van 14 %, terwijl hij in 2012 een verlies van bijna 10 % noteerde. Ook als de economische crisis tot de schade heeft bijgedragen, kan derhalve niet worden geconcludeerd dat zij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie verbreekt.

(96)

De conclusies in de overwegingen 184 en 185 van de voorlopige verordening worden dan ook bevestigd.

6.2.   De producenten in de Unie zijn niet voldoende concurrerend

(97)

De Chinese producent-exporteur stelde dat vele andere factoren dan de invoer met dumping de uitdagingen voor de producenten in de Unie verklaren, zoals de hoge prijzen van grondstoffen, de handel in CO2-emissierechten, en misschien vooral, de economische onzekerheid en het sterk gedaalde verbruik, met name in Zuid-Europa.

(98)

Mogelijkerwijs hebben de producenten in de Unie een comparatief nadeel wanneer vele andere factoren (inclusief de kosten voor grondstoffen enz.) worden vergeleken met die van de producenten-exporteurs, zoals die in Rusland, China en de VS.

(99)

Deze argumenten kunnen echter niet voldoende verklaren waarom de bedrijfstak van de Unie in 2010 en de jaren daarvoor nog ongeveer 14 % winst kon boeken, aangezien dit mogelijke comparatieve nadeel wat kosten betreft in 2010 en de jaren daarvoor niet anders was.

(100)

Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

6.3.   Invoer uit derde landen

(101)

Aangezien er geen opmerkingen over de invoer uit derde landen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 189 en 190 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.4.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(102)

Twee producenten-exporteurs stelden dat de gegevens over de uitvoer van de producenten in de Unie hun agressieve prijsbeleid aantonen, aangezien deze prijzen aanzienlijk lager zijn dan de gewogen gemiddelde verkoopprijzen op de markt van de Unie en zelfs onder hun kostprijs liggen. Een andere producent-exporteur stelde dat de Commissie duidelijk onderscheid moet maken tussen de schadelijke gevolgen van de economische crisis en de slechte uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie. Een andere gebruiker stelde dat de conclusie van de Commissie dat de uitvoerprestaties op een hoog peil gehandhaafd bleven en niet doorslaggevend waren voor de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, niet door de feiten wordt gestaafd, aangezien de uitvoer in de beoordelingsperiode daalde met 22,7 % en de binnenlandse verkoop met 11 %.

(103)

Deze argumenten worden om de volgende redenen afgewezen. De lagere eenheidsprijs die de producenten in de Unie aanrekenden in vergelijking met de eenheidsprijs op de markt van de Unie moet worden gezien in het licht van het feit dat de uitvoer voor een groot deel bestaat uit GOES van tweede kwaliteit, die hoofdzakelijk wordt uitgevoerd en verkocht met korting. Bovendien is in overweging 193 van de voorlopige verordening reeds erkend dat de uitvoerprestaties hebben bijgedragen tot de schade, maar dat zij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken.

(104)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 191 tot en met 193 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.5.   Overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie

(105)

Een andere belanghebbende vermeldde dat de bedrijfstak van de Unie te kampen heeft met een enorme overcapaciteit en dat de daling van de productie van de producenten in de Unie hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de daling van het verbruik in de Unie en de sterke daling van de uitvoer van de producenten in de Unie, met name tussen 2012 en 2013.

(106)

Dit argument werd afgewezen omdat de vermeende overcapaciteit, zoals vermeld in de overwegingen 194 tot en met 197 van de voorlopige verordening, eerder een gevolg van de invoer met dumping is dan een oorzaak van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(107)

Aangezien dienaangaande geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie in de overwegingen 194 tot en met 197 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.6.   De invoer uit Rusland betreft de conventionele soorten

(108)

Aangezien dienaangaande geen opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie in de overwegingen 198 en 199 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(109)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 200 tot en met 202 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Voorafgaande opmerkingen

(110)

Volgens artikel 6, lid 1, van de basisverordening wordt informatie die betrekking heeft op de tijd na het onderzoektijdvak normaliter niet in aanmerking genomen. Bij de beoordeling of er een belang van de Unie bestaat zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, van de basisverordening, kan echter rekening gehouden worden met informatie die betrekking heeft op een recentere periode dan het onderzoektijdvak (3).

(111)

Zowel van gebruikers als van producenten-exporteurs zijn opmerkingen ontvangen over de noodzaak om rekening te houden met belangrijke ontwikkelingen na het onderzoektijdvak. De meeste opmerkingen en bezwaren die na de instelling van de voorlopige maatregelen zijn ontvangen, betroffen de volgende ontwikkelingen na het onderzoektijdvak. Soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit worden steeds schaarser op de markt van de Unie, vooral gelet op de inwerkingtreding van fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp (zoals reeds vermeld in overweging 233 van de voorlopige verordening), maar ook omdat de producenten in de Unie niet in staat zouden zijn de vereiste kwaliteit van deze productsoorten met hoge permeabiliteit op de markt te brengen. Bovendien is de prijs van het betrokken product en het soortgelijke product na het OT sterk gestegen. De betrokken partijen stelden ook dat de Commissie de impact van de voorlopige maatregelen op de transformatorproducenten had onderschat, met name doordat zij het aandeel van het betrokken product in de totale productiekosten van de gebruikers onderschatte. Tot slot werd aangevoerd dat de producenten in de Unie opnieuw winstgevend waren, zodat zij niet langer bescherming behoefden.

(112)

Deze gestelde ontwikkelingen na het OT, met name de combinatie van een verandering in de regelgeving, een sterke stijging van de prijzen en een tekort aan bepaalde productsoorten op de markt, zijn, als ze bevestigd worden, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak relevant voor de beoordeling van het belang van de Unie bij het opleggen van passende maatregelen. Daarom heeft de Commissie, bij wijze van uitzondering, beslist verder onderzoek te doen naar deze ontwikkelingen na het OT in de periode tussen juli 2014 en mei 2015. Zoals reeds vermeld in overweging 5 en gelet op de overwegingen 27, 224 en 239 van de voorlopige verordening, is aanvullende informatie verzameld over de ontwikkelingen na het OT, en is na de instelling van de voorlopige maatregelen een controlebezoek gebracht aan een aantal gebruikers en producenten in de Unie.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(113)

Enkele belanghebbenden voerden aan dat er geen maatregelen hoefden te worden opgelegd omdat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de aanzienlijk gestegen prijzen na het OT een hoog niveau had bereikt, en dat de markt zichzelf had gereguleerd. Bijgevolg zou de bedrijfstak van de Unie na het OT niet langer schade lijden.

(114)

Zoals vermeld in overweging 5, zijn acht aanvullende controlebezoeken ter plaatse uitgevoerd om deze beweringen te verifiëren. Uit die verificaties is gebleken dat de rentabiliteit van de verschillende producenten in de Unie varieert, maar dat de producenten in de Unie in de periode juli-december 2014 gemiddeld verliezen van – 16,6 % boekten en in de periode januari-mei 2015 weer een winst van 1,1 %. Daarom werd geconcludeerd dat het herstel van de bedrijfstak van de Unie na het OT bescheiden was. Deze percentages geven de gewogen gemiddelde winstgevendheid vóór belasting van alle producenten in de Unie weer, zoals die voortvloeit uit hun resultatenrekeningen voor de periode januari-mei 2015, uitgedrukt als percentage van hun verkopen aan niet-verbonden afnemers in de Unie.

(115)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde een vereniging van gebruikers dat de producenten in de Unie niet langer schade lijden, aangezien zij op volle kracht draaien en nauwelijks in staat zijn te voldoen aan de vraag. Een gebruiker maakte een soortgelijke opmerking, namelijk dat hij als gevolg van de voortdurende prijsstijgingen verwacht dat de winstmarges al in het voorjaar van 2015 meer dan 5 % zullen bedragen.

(116)

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening is de conclusie over de schade echter getrokken op basis van geverifieerde gegevens over het OT. De gegevens over de periode na het OT zijn daarentegen verzameld en geverifieerd in het kader van de analyse van het belang van de Unie. Uit de tabel in overweging 170 van de voorlopige verordening blijken de uitzonderlijk hoge verliezen en de negatieve kasstromen sinds 2012.

Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met gegevens van na het OT, lijdt de bedrijfstak van de Unie nog steeds schade: de geringe winst tijdens de periode januari-mei 2015 weegt niet op tegen de vier opeenvolgende jaren met grote verliezen. Bovendien is de schadeanalyse gebaseerd op een aantal factoren, waarvan de winstgevendheid slechts één van de vele is.

(117)

De conclusie dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT schade leed, wordt derhalve bevestigd. Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is, nu dit de bedrijfstak van de Unie in staat zal stellen te herstellen van de gevolgen van de vastgestelde schadelijke dumping.

3.   Belang van de niet-verbonden importeurs

(118)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de niet-verbonden importeurs en handelaren werden ontvangen, worden de overwegingen 208 tot en met 212 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Belang van de gebruikers

4.1.   Inleiding

(119)

Zoals in de overwegingen 5 en 6 in detail is uiteengezet, is bij gebruikers aanvullende informatie over de ontwikkelingen na het OT ingewonnen en zijn controlebezoeken verricht bij vijf grote gebruikers die na de instelling van de voorlopige maatregelen uitgebreide informatie hebben verstrekt.

(120)

Een van de belanghebbenden stelde dat hij een zeer groot aandeel vertegenwoordigt in de bedrijfstak transformatoren in de Unie, die bestaat uit kleine, middelgrote en grote producenten in de meeste lidstaten van de Unie. Hij voerde aan dat er vele kleine en middelgrote bedrijven zijn, die door de maatregelen het hardst zullen worden getroffen. In dit verband stelde de vereniging van Italiaanse transformatorondernemingen dat 60 % van de omzet in Italië wordt gerealiseerd door de kleine en middelgrote Italiaanse ondernemingen.

(121)

Het argument dat er veel kleine en middelgrote transformatorproducerende ondernemingen (kmo's) zijn die door de maatregelen het hardst zullen worden getroffen, kon door het ontbreken van bewijsstukken niet systematisch worden onderzocht. In het licht van de informatie die is ingewonnen bij de vijf gecontroleerde gebruikers, waarvan één een kmo is, lijkt deze stelling echter plausibel.

4.2.   Ontoereikend aanbod en verschillen in kwaliteit

(122)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen stelden verschillende gebruikers dat de soorten met hoge permeabiliteit in de Unie slechts beperkt beschikbaar zijn, en dat de situatie na het OT nog slechter geworden is. Die beperkte beschikbaarheid zou te wijten zijn aan een groeiend onevenwicht tussen het aanbod en de toenemende vraag van de gebruikers naar deze specifieke soorten van het betrokken product. In dit verband stelden zij voorts dat de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie niet volstaat om aan de toenemende vraag op de markt van de Unie te voldoen en dat geen andere bronnen dan de producenten-exporteurs beschikbaar zijn. Voorts betoogden zij dat, ondanks de strategische keuze van de producenten in de Unie om naar verhouding meer producten met hoge permeabiliteit dan conventionele soorten van het betrokken product te gaan produceren, die omschakeling tijd zal vergen omdat de nodige technische expertise moet worden opgebouwd en verder verdiept. Bovendien stelden sommige gebruikers dat eventuele antidumpingmaatregelen ten aanzien van invoer uit de betrokken landen de beschikbaarheid van soorten met hoge permeabiliteit in de Unie nog verder zou verminderen nu de productiecapaciteit en de hoogtechnologische vaardigheden van de producenten in de Unie ontoereikend zijn. In dit verband voerde de bedrijfstak van de Unie aan dat zij juridisch geenszins verplicht zijn aan de gehele vraag naar bepaalde soorten in de Unie te voldoen.

(123)

Uit de gegevens van na het OT blijkt dat de producenten in de Unie nog steeds niet aan de totale vraag naar alle soorten GOES met hoge permeabiliteit kunnen voldoen, met name wat productsoorten met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder betreft. Bovendien werden voor deze soorten ondanks eerder overeengekomen leveringsvoorwaarden productieachterstanden en vertragingen bij de levering vastgesteld, met name na het OT. Eén Koreaanse producent-exporteur, die in het OT vooral soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit exporteerde, heeft na het OT zijn uitvoer naar de Unie stopgezet. De redenen daarvoor zijn niet bekend. Voorts wordt verwacht dat de vraag naar de superieure soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit blijft toenemen als gevolg van de uitvoering van de eerste fase van de verordening inzake ecologisch ontwerp die in juli 2015 in werking is getreden, zoals in overweging 140 en volgende wordt uiteengezet.

(124)

Aangaande de technische expertise en kwaliteit stelden verschillende gebruikers dat zelfs in gevallen waarin de bedrijfstak van de Unie GOES produceert met de vereiste gegarandeerde lage kernverliezen, het bij de producenten-exporteurs betrokken product met soortgelijke kernverliezen over het geheel genomen van hogere kwaliteit is wat maximale kernverliezen en geluidsemissies betreft.

(125)

Door de gebruikers verstrekt bewijsmateriaal betreffende de periode na het OT wees op problemen die zij hebben ondervonden, vooral met producenten in de Unie. Die gebruikers konden hun beweringen onderbouwen met bewijzen, gebaseerd op interne statistieken en technische controles.

(126)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde één gebruiker dat het tekort aan soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit een rechtstreeks gevolg is van het gebrek aan investeringen door de producenten in de Unie. Hij betoogde dat het louter speculatief is of de GOES-bedrijven in de EU al dan niet gaan investeren in de productie van hoogwaardige GOES. Een andere gebruiker stelde dat het niet geloofwaardig is dat de producenten in de Unie nu de capaciteit zouden hebben en de kwaliteit zouden kunnen leveren om op korte of middellange termijn te voldoen aan de behoeften van de gebruikers in de Unie.

(127)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde één gebruiker dat in de zaak betreffende stapelvezels van polyesters de tekorten — anders dan in de huidige procedure — een van de dwingende redenen vormden om bij de beoordeling van het belang van de Unie geen maatregelen in te stellen, omdat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was aan de vraag van de Unie te voldoen (4).

(128)

De zaak van de polyester stapelvezels en de onderhavige zaak kunnen om twee redenen niet met elkaar worden vergeleken. Anders dan in deze procedure was de klacht in de zaak van de polyester stapelvezels ingetrokken. De beoordeling van het belang van de Unie was bijgevolg verschillend. Artikel 9, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de procedure kan worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie. In de onderhavige zaak is artikel 21, lid 1, van toepassing, volgens hetwelk maatregelen niet mogen worden toegepast indien de autoriteiten, op grond van alle voorgelegde informatie, tot de duidelijke gevolgtrekking kunnen komen dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Unie is.

(129)

Een ander verschil met de zaak van de polyester stapelvezels is dat de producenten in de Unie in die zaak het betrokken product (5) omzetten in andere producten (niet het betrokken product). In het onderhavige geval pogen de producenten in de Unie daarentegen bij te benen door meer en meer de soorten met hogere permeabiliteit te produceren.

(130)

De Commissie kan niet voorzien of de producenten in de EU de capaciteit zullen hebben en de kwaliteit zullen kunnen leveren om in de nabije toekomst te voldoen aan de behoeften van de gebruikers in de Unie, met name wat de beschikbaarheid van een aantal soorten GOES met hoge permeabiliteit betreft. Een antidumpingonderzoek heeft evenwel niet tot doel een industriebeleid te voeren; het beoogt slechts de eerlijke mededingingsvoorwaarden tussen de producenten in de Unie en de producenten-exporteurs te herstellen.

(131)

Tijdens het onderzoek is echter gebleken dat de producenten in de Unie hebben geïnvesteerd in de productie van soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit, hoe moeilijk dit als gevolg van de moeilijke economische situatie van de producenten in de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode ook is geweest. Eén producent heeft bewijsmateriaal overgelegd over een nieuwe productielijn van hoogwaardige GOES die in augustus 2015 in bedrijf is gesteld.

(132)

In het licht van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de soorten met hoge permeabiliteit tijdens het OT in de Unie slechts beperkt beschikbaar waren, en dat de situatie na het OT verslechterde, vooral gelet op de toenemende vraag ten gevolge van de inwerkingtreding van fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp.

4.3.   Prijsstijgingen

(133)

Een producent-exporteur stelde dat de prijs van het betrokken product na het OT met 50 tot 70 % was gestegen ten opzichte van de gemiddelde verkoopprijs van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode. Volgens een andere producent-exporteur stegen de prijzen blijkens publieke indexcijfers tussen maart 2014 en maart 2015 met ongeveer 30 %. Van vele gebruikers werden soortgelijke opmerkingen ontvangen. Zo stelde één gebruiker bijvoorbeeld dat de prijzen bij een vergelijking van de prijzen in de tweede helft van 2014 en de eerste helft van 2015 met de prijzen tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 8 en 25 % waren gestegen. Een andere gebruiker stelde bijvoorbeeld dat van juni 2014 tot april 2015 de prijsstijging meer dan 45 % bedroeg voor soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit en meer dan 25 % voor conventionele soorten. Hij stelde ook dat deze ontwikkeling van de prijzen duurzaam is en op de korte, middellange en lange termijn zal voortduren. Veel gebruikers voerden ook aan dat al deze prijsstijgingen uiteindelijk zullen leiden tot bedrijfssluitingen, het verlies van werkgelegenheid in de Unie en de verplaatsing van bepaalde activiteiten naar buiten de Unie.

(134)

Anderzijds stelde één belanghebbende, die weliswaar de prijsstijgingen na het onderzoektijdvak erkende, dat de prijzen ook met deze stijgingen na het onderzoektijdvak nog steeds niet boven de prijzen van 2010 en 2011 uitkwamen.

(135)

Uit het onderzoek is gebleken dat de gestelde prijsverhogingen in de periode na het OT inderdaad hebben plaatsgevonden. In de eerste plaats zijn de prijzen van het soortgelijke product in vergelijking met de reële gemiddelde prijzen in het onderzoektijdvak volgens gegevens van de producenten in de Unie in de periode juli-december 2014 gemiddeld gestegen met 3 % en in de periode januari-mei 2015 met 14 %. Verder zijn blijkens de beschikbare gegevens van de medewerkende gebruikers in de periode na het OT tot aan mei 2015 prijsstijgingen van het betrokken product van ongeveer 30 % — en voor sommige productsoorten zelfs meer — waargenomen.

(136)

Vastgesteld werd dat de prijzen begonnen te stijgen in de tweede helft van 2014, met verdere stijgingen in de eerste helft van 2015. Deze prijsstijgingen zijn vastgesteld voor zowel soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit als voor conventionele soorten, en voor het soortgelijke product. Bovendien wordt op basis van steekproeven van contracten tussen gebruikers en producenten voor de tweede helft van 2015 verwacht dat de prijzen voor deze bestellingen tussen 22 % en 53,5 % hoger zullen liggen dan in het onderzoektijdvak.

(137)

In het licht van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat in de periode na het OT (tot mei 2015) prijsverhogingen zijn waargenomen, zowel voor soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit als voor conventionele soorten, en voor het soortgelijke product. Zoals reeds uiteengezet in overweging 133, zullen de prijzen in de tweede helft van 2015 bovendien naar verwachting verder stijgen.

4.4.   Concurrentievermogen van de gebruikers in de Unie

(138)

Zoals in overweging 228 van de voorlopige verordening is uiteengezet, maken GOES als grondstof volgens gegevens uit en prijzen in het OT ongeveer 6-13 % van de totale kosten voor de bouw van een transformator uit. Eén producent-exporteur en enkele gebruikers hebben deze percentages betwist en gesteld dat zij aanzienlijk lijken te zijn onderschat, zelfs voor het OT, toen de prijzen van GOES veel lager waren dan in de periode na het OT. Bovendien stelden alle gebruikers dat de prijzen na het einde van het onderzoektijdvak sterk begonnen te stijgen. Het cijfer van 6-13 % is gebaseerd op gegevens die zijn verstrekt door de medewerkende gebruikers, die vervolgens zijn geverifieerd en die dus terecht zijn vermeld in de voorlopige verordening. De Commissie erkent evenwel dat, hoewel het precieze percentage dat de prijs van GOES uitmaakt, afhankelijk is van de soort transformator, de stijging van de prijs van GOES na het OT logischerwijs leidt tot een stijging van de kosten voor de constructie van een transformator, hetgeen gevolgen zal hebben voor de concurrentiepositie van de transformatorproducenten in de Unie. Zoals in de markt van de Unie, wordt het concurrentievermogen van de producenten van transformatoren buiten de Unie echter ook beïnvloed door dezelfde trend van stijgende prijzen vanaf de tweede helft van 2014 voor GOES op markten zoals de VRC, India en Noord-Amerika.

4.5.   Conclusie over het belang van de gebruikers

(139)

De Commissie aanvaardt het argument dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een prijsverhoging van GOES, ten nadele van de gebruikers. Zij concludeert ook dat het concurrentievermogen van de gebruikers, in het licht van de aanzienlijke prijsverhogingen na het onderzoektijdvak, nog meer zou lijden indien maatregelen werden ingesteld in de vorm van een ad-valoremrecht.

4.6.   Andere factoren

(140)

Zoals uiteengezet in overweging 233 van de voorlopige verordening, is fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp, die betrekking heeft op de nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren ter verbetering van hun energie-efficiëntie, sinds 1 juli 2015 van toepassing.

(141)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben verschillende gebruikers de volgende opmerkingen gemaakt. In de eerste plaats leidt de uitvoering van fase 1 binnen de Unie tot een hogere vraag naar soorten GOES met hoge permeabiliteit, met name naar soorten GOES met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder. In de tweede plaats is de tendens om soorten met hoge permeabiliteit en de laagste kernverliezen aan te kopen, hoogstwaarschijnlijk onomkeerbaar, aangezien fase 2 (met vanaf 2021 nog strengere eisen) zal leiden tot nog meer vraag naar soorten met hoge permeabiliteit. In de derde plaats voeren ook andere landen overal ter wereld (zoals de VRC, India, enz.) soortgelijke eisen inzake energie-efficiëntie in, wat op mondiaal niveau heeft geleid tot een grote vraag naar soorten GOES met hoge permeabiliteit. In de vierde plaats is het weliswaar zo dat aan fase 1 in zekere mate kan worden voldaan door het gebruik van conventionele soorten GOES, maar dit zou dit leiden tot extra kosten voor de gebruikers, aangezien een andere, grotere transformator moet worden ontwikkeld, die een aanzienlijk grotere inzet van engineering, arbeid en materiaal vergt. In sommige gevallen maakt het productdossier voor een bepaalde transformator het in het geheel niet mogelijk om conventionele soorten GOES te gebruiken.

(142)

Volgens de Commissie zal deze toenemende vraag, niet alleen in de Unie, maar in de hele wereld, zeer waarschijnlijk verdere negatieve gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van soorten met hoge permeabiliteit, met name die met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder, en zeer waarschijnlijk tot verdere prijsstijgingen leiden. Het is dan ook in het algemeen belang van de Europese Unie zoals het zijn weerslag vindt in juridisch bindende productnormen, om voor de productie en het op de markt brengen van transformatoren in de Unie te zorgen voor een voldoende aanbod van soorten met hoge permeabiliteit, ongeacht de oorsprong ervan.

(143)

Daarom wordt geconcludeerd dat maatregelen zouden leiden tot een aanzienlijke verdere toename van de invoerprijzen boven die welke reeds in de periode na het OT is vastgesteld.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(144)

Geconcludeerd wordt dat definitieve maatregelen de producenten in de Unie in staat zouden stellen terug te keren naar duurzame winstniveaus. Indien geen maatregelen worden ingesteld, zou onzeker zijn of de bedrijfstak van de Unie de noodzakelijke investeringen zou kunnen verrichten om de soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit, die de gebruikers vragen en die daadwerkelijk nodig zijn om transformatoren in overeenstemming te brengen met de verordening inzake ecologisch ontwerp, verder te ontwikkelen.

(145)

Wat het belang van de gebruikers betreft, zou de instelling van de voorgestelde maatregelen een negatief effect hebben op de prijzen van transformatoren en op de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de gebruikers, maar dit kan onder marktomstandigheden zoals die in het onderzoektijdvak zijn waargenomen, niet als onevenredig worden beschouwd.

(146)

Op grond van een gezamenlijke beoordeling van alle verschillende belangen wordt dan ook geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn die pleiten tegen de instelling van definitieve antidumpingrechten op het betrokken product van oorsprong uit de vijf betrokken landen.

(147)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkten verschillende belanghebbenden op dat de Commissie onder meer had gewezen op de gestage en aanzienlijke stijging van de prijzen van alle soorten tijdens de periode na het OT en dat de producenten in de Unie in de periode januari-mei 2015 weer een winst van 1,1 % hadden behaald. Daarom werd beweerd dat de instelling van maatregelen indruist tegen het belang van de Unie. Een andere gebruiker stelde dat wegens de prijsstijging grote delen van de transformatorproductie, en met name de kleine en middelgrote ondernemingen, momenteel verliesgevend zijn, terwijl de GOES-bedrijven in de EU comfortabele winsten boeken.

(148)

Aangaande de winstgevendheid van de producenten in de Unie wordt verwezen naar overweging 116. Zoals in de overwegingen 149 en 169 uitvoerig wordt uiteengezet, heeft de aanzienlijke stijging van de prijzen de Commissie er onder meer toe gebracht de vorm van de maatregelen te veranderen om een evenwicht te vinden tussen de belangen van alle partijen. Zoals reeds vermeld, herinnert de Commissie er verder aan dat de schade is beoordeeld op basis van geverifieerde gegevens over het OT, en dat gegevens van na het OT alleen zijn gebruikt bij de analyse van het belang van de Unie.

(149)

Gelet op de ontwikkelingen na het OT en om de eventuele ernstige gevolgen te beperken voor de gebruikers die erg afhankelijk zijn van het aanbod van het betrokken product, met name van het topsegment met hoge permeabiliteit, achtte de Commissie het in overeenstemming met het belang van de Unie om de vorm van de maatregelen te veranderen, en geen ad-valorem- maar variabele rechten in te stellen. Indien een recht in de vorm van een ad-valoremrecht zou worden opgelegd bovenop de prijsstijgingen in het OT, zouden de gebruikers onevenredig worden geschaad, wat in het licht van de stijgende vraag naar en de tekorten op de markt van met name soorten met hoge permeabiliteit negatieve gevolgen zou hebben voor hun concurrentievermogen ten opzichte van hun concurrenten buiten de Unie. Bovendien zou de doelstelling van de verordening inzake ecologisch ontwerp, te zorgen voor een toereikende aanvoer van productsoorten met hoge permeabiliteit, gelet op de toegenomen vraag naar met name de productsoorten met hoge permeabiliteit, worden ondermijnd door de oplegging van maatregelen in de vorm van een ad-valoremrecht.

G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(150)

Na de mededeling van de voorlopige en de definitieve bevindingen betwistte de bedrijfstak van de Unie de streefwinst die werd gebruikt voor het bepalen van de schademarge zoals beschreven in overweging 245 van de voorlopige verordening. Hij stelde opnieuw dat op basis van de netto winstmarge vóór belasting van de bedrijfstak van de Unie in 2010, een winstmarge vóór belasting van 14 % een redelijke en marktgerelateerde winst zou zijn.

(151)

Zoals uiteengezet in overweging 243 van de voorlopige verordening, stemde de winstmarge die is gebruikt om de schademarge te bepalen overeen met de winstmarge die de bedrijfstak van de Unie redelijkerwijs zou kunnen behalen onder normale concurrentievoorwaarden en zonder invoer met dumping. Dat is het percentage dat is gebruikt tijdens het vorige onderzoek, toen de verkoop van de bedrijfstak van de Unie winstgevend was. Zoals vermeld in overweging 242 van de voorlopige verordening werd de gemiddelde winstmarge in 2010 als uitzonderlijk hoog beschouwd, rekening houdend met de geleden verliezen vanaf 2011 en de exploderende prijzen, zelfs in 2010, voor GOES op de wereldmarkt. Derhalve wordt het redelijk geacht de winstmarge vast te stellen op 5 %.

(152)

Een Japanse producent-exporteur verzocht om te worden gehoord door de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Hij betwistte de toepassing van artikel 2, lid 9, voor de berekening van de schade door de Commissie, op grond van het argument dat artikel 2, lid 9, tot de bepalingen van de basisverordening over dumping behoort en niet naar analogie kan worden toegepast voor de schadeberekening. Hij voerde ook aan dat de behandelingskosten als gevolg van het slitten van hele coils door een verbonden partij op de markt van de Unie niet hadden mogen worden afgetrokken en dat de kosten na invoer waren onderschat. Deze opmerking werd na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald. Een Koreaanse producent-exporteur had een soortgelijk verzoek, stellende dat de prijs in het vrije verkeer moet worden gebaseerd op de prijs die zijn verbonden importeurs in de Unie aanrekenden aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie.

(153)

De berekening van een schademarge heeft tot doel te bepalen of de toepassing op de uitvoerprijs van de invoer met dumping van een lager recht dan het recht op basis van de dumpingmarge volstaat om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade op te heffen. Deze beoordeling moet worden gebaseerd op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, daar deze zich bevindt op een niveau dat vergelijkbaar wordt geacht met de prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. In het geval van uitvoer via verbonden importeurs, wordt de uitvoerprijs naar analogie met de aanpak die wordt gevolgd voor de berekening van de dumpingmarge berekend op basis van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer en terdege gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Aangezien de uitvoerprijs een onmisbaar element is in de berekening van de schademarge, en aangezien dit artikel het enige artikel van de basisverordening is met aanwijzingen over de berekening van de uitvoerprijs, is de analoge toepassing van dit artikel gerechtvaardigd. Artikel 2, lid 9, vormt ook een basis voor de aftrek van verwerkingskosten, daar correcties worden toegepast voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten. Derhalve meende de Commissie dat de gevolgde aanpak correct was en verwierp zij deze argumenten.

(154)

Een andere Japanse producent-exporteur stelde dat de gegevens in de mededeling van de voorlopige bevindingen het niet mogelijk maken opmerkingen in te dienen over de juistheid en de relevantie van de door de Commissie geconstateerde schade. In dat verband verzocht hij op 27 mei 2015 om een toelichting op en de openbaarmaking van bepaalde weggelaten gegevens. Hij stelde ook dat de Commissie in haar antwoord van 4 juni 2015 niet naar behoren was ingegaan op het verzoek en dat zij de onderneming niet in staat had gesteld opmerkingen te maken over de juistheid en de relevantie van de bevindingen met betrekking tot schade. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde deze Japanse producent-exporteur zijn argumenten en stelde hij dat de raadadviseur-auditeur had aanbevolen verdere gegevens openbaar te maken. In de tweede plaats stelde de onderneming dat voor sommige van de producten die zij uitvoerde in de vorm van een volledige, niet-getrimde coil waarvoor de uitvoerprijzen gelijk waren aan de waarde van de volledige coil met getrimde randen, dat de correcties voor fysieke verschillen die met het oog op de berekening van de schademarge waren aangebracht aan haar uitvoerprijzen, niet ten volle rekening werd gehouden met de marktwaarde van getrimde coils (vergeleken met niet-getrimde coils) en derhalve niet beantwoorden aan de toepasselijke voorschriften en de desbetreffende rechtspraak. Een Koreaanse producent-exporteur voerde ook aan dat zijn recht van verdediging was geschonden omdat in de mededeling van de voorlopige bevindingen onvoldoende toelichting is gegeven over de vergelijking van de verschillende productsoorten.

(155)

Wat in de eerste plaats het verzoek om openbaarmaking van meer gegevens betreft, meende de Commissie dat zij daarop niet volledig kon ingaan, aangezien zij de andere belanghebbenden, in dit geval de producenten in de Unie, vertrouwelijkheid moet garanderen. Aangezien er geen andere middelen zijn om de vertrouwelijkheid te garanderen en tegelijkertijd de betrokken partijen relevante informatie te verstrekken, achtte de Commissie de in de voorlopige mededeling van de definitieve bevindingen gehanteerde marges adequaat. De bekendmaking verstrekte bijgevolg alle nodige informatie, waarbij het recht op relevante informatie enerzijds en de bescherming van vertrouwelijkheid anderzijds met elkaar in evenwicht waren.

(156)

Wat de specifieke opmerkingen van de Japanse producent-exporteur na de mededeling van de definitieve bevindingen betreft, is in de notulen van de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures sprake van de uiteenlopende standpunten van de Japanse producent-exporteur en van de diensten van de Commissie, op grond waarvan de raadadviseur-auditeur aanbeval om de besprekingen voort te zetten. De raadadviseur-auditeur in handelsprocedures stelde als alternatief voor de bekendmaking van onder de geheimhoudingsplicht vallende gegevens tevens voor, de berekeningen van de Commissie te controleren. Op 30 juli 2015 vond een follow-upvergadering met de Japanse producent-exporteur plaats, met als doel verduidelijking te geven en aanvullende informatie te verstrekken. Bovendien is in de definitieve mededeling aan deze Japanse producent-exporteur extra informatie verstrekt (zoals de streefprijs voor een bepaalde productsoort, en de totale waarde en omvang van de verkoop in de Unie). Ten slotte heeft de raadadviseur-auditeur ook de schadeberekeningen gecontroleerd en heeft hij geen onregelmatigheden of fouten ontdekt. Dit heeft de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan de Japanse producent-exporteur meegedeeld.

(157)

Wat in de tweede plaats de correcties voor het trimmen betreft, kon een redelijke correctie worden verricht op basis van een correctie van het gewicht (volledige niet-getrimde coils tegenover volledige coils met getrimde randen). Na de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen is het niveau van deze correctie echter aangepast omdat in het voorlopige stadium de voor de correctie van het gewicht gehanteerde percentages niet geheel accuraat waren. Het voor de correctie gebruikte verliespercentage was gebaseerd op de gegevens die werden verzameld tijdens het onderzoek ter plaatse bij de Japanse producent-exporteur. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Japanse producent-exporteur zijn opmerkingen.

(158)

De Commissie was van mening dat de aangepaste correctie een accurate weerspiegeling was van het verschil in marktwaarde tussen getrimde en niet-getrimde coils. De berekening van de Japanse producent-exporteur werd niet accuraat geacht omdat bij de berekening van het verschil tussen de gemiddelde prijzen van getrimde en niet-getrimde coils geen rekening was gehouden met het netto gewicht van getrimde producten.

(159)

Dezelfde Japanse producent-exporteur stelde ook dat de mededeling van de voorlopige bevindingen een aantal fouten bevatte. In de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn inderdaad enkele kleine berekeningsfouten vastgesteld die werden gecorrigeerd. Als gevolg van deze correcties en de correctie waarover in de vorige overweging uitleg is gegeven, werd de schademarge voor deze onderneming gewijzigd en vastgesteld op 39,0 %. Zoals hierboven is vermeld, zijn de berekeningen bezien door de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(160)

De Russische producent-exporteur stelde dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie die werden gebruikt voor de berekening van de prijsonderbieding voor sommige productsoorten onrealistisch hoog waren in vergelijking met nagenoeg identieke productsoorten. Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd dit argument herhaald, waarbij werd gesteld dat er bij de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf door de Commissie onregelmatigheden waren begaan en werd gewezen op de zeer verschillende productiekosten voor twee vergelijkbare soorten van het betrokken product.

(161)

De Commissie stelde echter vast dat de gegevens over de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie juist waren. Met name zijn de twee door de Russische producent-exporteur genoemde vergelijkbare soorten onderzocht, en de productiekosten ervan zijn vergeleken met de productiekosten van andere productsoorten. De verschillen in de productiekosten van sommige productsoorten in vergelijking met nagenoeg identieke productsoorten kunnen worden verklaard door de verschillende mix van producenten in de Unie die deze soorten produceren.

(162)

Bovendien stelde de Russische producent-exporteur dat er bij producten van andere dan eerste kwaliteit sprake is van een gebrek aan symmetrie tussen de berekening van de dumping en van de schade. Dit argument sloeg op het feit dat, zoals in overweging 147 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, de Russische producten van de „tweede en derde keuze” niet werden vergeleken met producten van de bedrijfstak van de Unie van de „eerste en tweede keuze”.

(163)

Volgens de Commissie had het feit dat met het oog op een billijke vergelijking van productsoorten de producten van andere dan eerste kwaliteit niet zijn vergeleken met producten van de bedrijfstak van de Unie, geen invloed op de juistheid van de berekening van de dumping noch van de berekening van de schade. Integendeel, teneinde een billijke vergelijking te garanderen, werden in het laatste geval alleen vergelijkbare productsoorten vergeleken. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(164)

De Chinese producenten-exporteurs stelden dat de berekening van het prijsbederf in de voorlopige bevindingen onjuist was, met name omdat zij zou zijn gebaseerd op de gemiddelde prijzen in de Unie die waren opgenomen in de voorlopige verordening.

(165)

Dit argument werd afgewezen. De Chinese producent-exporteur produceerde en verkocht in de Unie slechts een deel van de productsoorten, die vervolgens voor de berekening van de prijsonderbieding werden vergeleken met dezelfde productsoorten die worden vervaardigd en verkocht door de producenten in de Unie. Bij deze berekeningen zijn geen gemiddelde prijzen in de Unie gebruikt.

(166)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het schade opheffend prijsniveau werden ontvangen, en afgezien van de wijziging van de schademarge voor één Japanse producent van 34,2 % tot 39 %, zoals uiteengezet in overweging 159, worden de conclusies in de overwegingen 241 tot en met 246 van de voorlopige verordening bevestigd.

Land

Onderneming

Definitieve schademarge

Volksrepubliek China

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd., Shanghai;

32,9 %

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd., Wuhan

36,6 %

Japan

JFE Steel Corporation, Tokyo

39,0 %

Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo

35,9 %

Republiek Korea

POSCO, Seoul

37,2 %

Russische Federatie

OJSC Novolipetsk Steel, Lipetsk; VIZ Steel, Ekaterinburg

21,6 %

Verenigde Staten van Amerika

AK Steel Corporation, Ohio

22,0 %

2.   Definitieve maatregelen

(167)

Gelet op de definitieve conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie dienen antidumpingmaatregelen te worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(168)

Antidumpingmaatregelen kunnen verschillende vormen aannemen. Hoewel de Commissie over veel vrijheid beschikt wat de keuze van de vorm van de maatregelen betreft, bestaat het doel er steeds in de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren. Overeenkomstig de regel van het laagste recht is het volgende ad-valoremrecht vastgesteld, dat varieert van 21,5 % tot 39 %:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Ad-valoremantidumpingrecht

VRC

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd, Shanghai

21,5 %

32,9 %

21,5 %

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd., Wuhan

54,9 %

36,6 %

36,6 %

Alle andere ondernemingen

 

36,6 %

36,6 %

Japan

JFE Steel Corporation, Tokyo

47,1 %

39,0 %

39,0 %

Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo

52,2 %

35,9 %

35,9 %

Alle andere ondernemingen

 

39,0 %

39,0 %

Korea

POSCO, Seoul

22,5 %

37,2 %

22,5 %

Alle andere ondernemingen

 

37,2 %

22,5 %

Rusland

OJSC Novolipetsk Steel, Lipetsk

VIZ Steel, Ekaterinburg

29,0 %

21,6 %

21,6 %

Alle andere ondernemingen

 

21,6 %

21,6 %

Verenigde Staten

AK Steel Corporation, Ohio

60,1 %

22,0 %

22,0 %

Alle andere ondernemingen

 

22,0 %

22,0 %

(169)

Zoals in overweging 149 is uiteengezet, is het passend de vorm van de maatregelen te veranderen. In de gegeven omstandigheden is de Commissie van mening dat een variabel recht in de vorm van een minimuminvoerprijs („MIP”) in dit geval de meest passende maatregel is. Enerzijds zou een MIP de producenten in de Unie in staat stellen te herstellen van de gevolgen van de schadelijke dumping. Hij zou een vangnet bieden om hen in staat te stellen terug te keren naar een duurzame winstgevendheid en hij zou hen ertoe aanzetten de nodige investeringen te doen om verhoudingsgewijs meer van de soortgelijke producten met hoge permeabiliteit te produceren. Anderzijds moet een MIP ook de eventuele negatieve gevolgen voorkomen van ongerechtvaardigde prijsstijgingen na het onderzoektijdvak, die voor de zaken van de gebruikers significante negatieve gevolgen kunnen hebben. Hij zou ook tegemoetkomen aan de zorgen van de gebruikers, die vrezen voor een tekort aan het betrokken product, met name soorten met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder, waaraan voor het bereiken van de voor fase 1 gestelde energie-efficiëntiedoelstellingen van de verordening inzake ecologisch ontwerp grote nood bestaat. Meer in het algemeen zou hij ernstige verstoringen in de bevoorrading van de markt van de Unie voorkomen.

(170)

Vindt de invoer plaats tegen een cif-prijs grens Unie die gelijk is aan of hoger dan de MIP, dan behoeft geen recht te worden betaald. Vindt de invoer plaats tegen een prijs die lager is dan de MIP, dan moet het definitieve antidumpingrecht gelijk zijn aan het verschil tussen de toepasselijke MIP en de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring. In geen geval mag het recht hoger zijn dan de ad-valoremrechten die zijn vastgesteld in overweging 168 en artikel 1 van deze verordening.

(171)

Vindt de invoer plaats tegen een prijs die lager is dan de MIP, dan moet het laagste van de twee volgende bedragen worden betaald: het verschil tussen de MIP en de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, of het ad-valoremrecht dat is vermeld in de laatste kolom van de tabel in overweging 168.

(172)

Zoals in detail is uiteengezet in overweging 19, betrof het onderzoek het betrokken product zoals het is omschreven in overweging 9, en is derhalve één alomvattende analyse van de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie verricht. Bij de beslissing over de vorm van de maatregelen hield de Commissie tegelijkertijd als volgt rekening met de verschillen in kwaliteit. Met het oog op een doeltreffende toepassing van de MIP en aan de hand van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie besliste de Commissie om op grond van hun maximale kernverliezen onderscheid te maken tussen drie categorieën van het betrokken product. Voor elke categorie is een afzonderlijke minimuminvoerprijs berekend. De drie categorieën zijn:

soorten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,90 W/kg;

soorten met een maximaal kernverlies van meer dan 0,90 W/kg maar niet meer dan 1,05 W/kg;

soorten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg.

(173)

Soorten met een maximaal kernverlies van 0,90 W/kg en minder zijn het topsegment van de soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit. Soorten met een kernverlies van meer dan 0,90 W/kg tot en met 1,05 W/kg zijn niet het topsegment, maar zijn nog steeds soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit, die voornamelijk worden geproduceerd met een maximaal kernverlies van 1,05 W/kg. Daartoe behoort ook een deel van de conventionele soorten van het betrokken product van betere kwaliteit. Soorten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg zijn vooral de conventionele soorten van het betrokken product. De kernverliezen moeten worden gemeten in watt per kilogram bij een frequentie van 50 Hz en een magnetische inductie van 1,7 tesla.

(174)

Om deze regel te kunnen toepassen, moest een geen schade veroorzakende prijs of een geen schade veroorzakende MIP worden vastgesteld. Voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs is zowel rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges als met het bedrag van het recht dat nodig is om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt, zoals beschreven in de voorlopige verordening.

(175)

De MIP's zijn gelijk aan het gewogen gemiddelde van:

wanneer de rechten zijn gebaseerd op de schademarge: de productiekosten tijdens het onderzoektijdvak van de producenten in de Unie plus winst (5 %) voor de Amerikaanse, Japanse en Russische producenten-exporteurs en één Chinese producent-exporteur en;

wanneer de rechten zijn gebaseerd op de dumpingmarge: de normale waarde, inclusief vervoer (om te komen tot een cif-prijs grens Unie), voor de Koreaanse producenten-exporteurs en één Chinese producent-exporteur.

(176)

Op basis van deze methode worden de MIP's vastgesteld op:

Betrokken landen

Assortiment

Minimuminvoerprijs

(EUR/t nettoproductgewicht)

Volksrepubliek China, Japan, Verenigde Staten van Amerika, Russische Federatie, Republiek Korea

Producten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg

EUR 2 043

Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 0,9 W/kg maar niet meer dan 1,05 W/kg

EUR 1 873

Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg

EUR 1 536

(177)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen dienden belanghebbenden de volgende opmerkingen in.

(178)

In de eerste plaats stelde een vereniging van gebruikers dat de MIP de markt verstoort doordat de prijzen in de Unie worden losgekoppeld van de wereldmarktprijzen. Zij stelde dat de Commissie de prijzen van alle soorten GOES fixeert op een aanzienlijk hoger niveau dan de gemiddelde prijzen die de Commissie heeft berekend voor het OT plus de rechten die zijn vastgesteld in de voorlopige verordening. Deze vereniging zag voor maatregelen geen legitieme behoefte. Zij voerde ook aan dat de MIP's te hoog waren, en derhalve moesten worden aangepast door ze elk jaar met 5 % te verlagen.

(179)

In de tweede plaats verheugde de Koreaanse producent-exporteur zich over het voorstel voor een MIP, die passender werd geacht dan ad-valoremrechten. Hij stelde echter dat de Commissie haar methodologie moest herzien en voor elke producent-exporteur een MIP moest opleggen die niet hoger is dan nodig om de schade veroorzakende dumping door de (Koreaanse) producent-exporteur weg te nemen.

(180)

In de derde plaats stelde een andere gebruiker dat de voorgestelde MIP's te hoog zijn, en in elk geval hoger dan de invoerprijzen tijdens het OT plus de ad-valoremrechten die zijn vastgesteld in de mededeling van definitieve bevindingen, althans voor twee betrokken landen (Korea en Rusland). Verder stelde hij dat de Commissie niet alle productiekosten mag gebruiken als basis voor de berekening van het geen schade veroorzakende niveau, maar dat zij veeleer alle kosten moet aanvaarden die een goed functionerende en concurrerende GOES-producent moet dragen.

(181)

In de vierde plaats merkte een andere gebruiker op dat hij de keuze van een minimuminvoerprijs in plaats van ad-valoremrechten waardeerde. Hij verzocht de Commissie echter na te denken over de vaststelling van een of twee MIP's. Als twee prijzen worden vastgesteld, moet de scheiding redelijkerwijs nagenoeg samenvallen met de grens tussen conventionele GOES en soorten met hoge permeabiliteit.

(182)

In de vijfde plaats steunde de bedrijfstak van de Unie een stelsel van MIP's gebaseerd op de drie productcategorieën. Hij verzette zich echter tegen de methode die is gebruikt voor de berekening van de MIP's, aangezien de door de Commissie gehanteerde methode van gewogen gemiddelden erin resulteerde dat de voorgestelde MIP's lager zijn dan de schademarge en dus te laag zijn vastgesteld. Hij betoogde ook dat de thans voorgestelde MIP's momenteel ver onder de huidige marktprijzen in de EU en derde landen liggen. De Commissie moet daarom haar berekening van de MIP herzien, en die uitsluitend baseren op de schademarges voor alle producenten-exporteurs, vermeerderd met een redelijke winst (voor elke relevante soort van het betrokken product). Voorts herhaalde de bedrijfstak van de Unie zijn opmerking dat de Commissie een streefwinst van 14 % zou moeten hanteren, de winst van het jaar 2010.

(183)

In de zesde plaats uitte de Amerikaanse producent-exporteur ernstige twijfel over het nut en de geschiktheid van het voorstel van de Commissie voor MIP's, aangezien de marktprijzen van het betrokken product momenteel veel hoger zijn dan de MIP's.

(184)

In de zevende plaats stelde een andere gebruiker dat hij voorstander was van de instelling van een minimuminvoerprijs ten aanzien van de gehele productomschrijving, als een compromisoplossing om de tegenstrijdige behoeften van de GOES- en de transformatorindustrie te verzoenen. Hij stelde echter dat de MIP's te hoog zijn (vooral voor de tweede en derde categorie, in vergelijking met de verkoopprijzen in het OT, waaraan de ad-valoremrechten werden toegevoegd) en voor de transformatorproducenten in de Unie het concrete gevaar opleveren dat zij rechten zullen moeten betalen vóór de bedrijfstak van de Unie aan hun behoeften kan voldoen.

(185)

In de achtste plaats was de Russische producent-exporteur ingenomen met het voorstel van de Commissie om in plaats van ad-valoremrechten een variabel antidumpingrecht in de vorm van een MIP vast te stellen. Hij betoogde echter dat de thans voorgestelde methode van berekening van drie verschillende MIP's (uitsluitend op basis van verschillende maximale kernverliezen), zonder onderscheid te maken tussen de verschillende producenten-exporteurs of tussen landen van oorsprong, in strijd is met artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Daarom stelde hij dat deze methode de antidumpingrechten niet vaststelt op een „passend percentage” en leidt tot discriminatie van de invoer uit Rusland. De Russische producent-exporteur verzocht de Commissie ook om voor de berekening van de minimuminvoerprijs een vierde categorie producten te creëren die uitsluitend soorten van het betrokken product van mindere of de laagste kwaliteit zou bevatten, met fysieke kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de uitgevoerde soorten van de „tweede” en de „derde keuze”. Hij stelde dat de MIP's, die uitsluitend zijn gebaseerd op maximale kernverliezen, de Russische producent, en uiteindelijk Rusland als enige bron van uitgevoerde soorten van de „tweede” en de „derde keuze”, in een wezenlijk andere situatie zou brengen dan eender welk ander betrokken land van uitvoer.

(186)

De Commissie heeft alle opmerkingen grondig onderzocht; hieronder zet zij uiteen welke methodologie zij in het licht van deze opmerkingen heeft gebruikt. Zij kwam tot de volgende conclusies.

(187)

Voor de berekening van de drie MIP's heeft de Commissie de volgende methodologie gebruikt. Zoals bij elk antidumpingonderzoek heeft de Commissie gegevens verzameld voor het OT, welke zijn geverifieerd met het oog op de vaststelling van de normale waarde per productsoort en van de geen schade veroorzakende streefprijzen voor de bedrijfstak van de Unie, ook per productsoort. De streefprijzen voor de bedrijfstak van de Unie bestonden uit de productiekosten plus een redelijke winst. Op basis van deze gegevens werd de in overweging 169 en volgende omschreven methodologie toegepast. De MIP's zijn derhalve rechtstreeks gebaseerd op geverifieerde gegevens over het OT. Tevens is rekening gehouden met de regel van het laagste recht. Wanneer de ad-valoremrechten waren gebaseerd op de dumpingmarges, zijn voor de berekening van de MIP's de normale waarden gebruikt, waar de vervoerskosten zijn bijgeteld teneinde te komen tot een cif-prijs, grens Unie. Wanneer de ad valoremrechten waren gebaseerd op de schademarge, is de voor de bedrijfstak van de Unie geen schade veroorzakende streefprijs gebruikt. De MIP's werden vervolgens berekend als een gewogen gemiddelde van de normale waarden en de geen schade veroorzakende streefprijzen. De wegingsfactor is vastgesteld op basis van de verhouding tussen de omvang van de invoer in de Unie uit de bedrijven waarvoor het ad-valoremrecht is gebaseerd op de dumpingmarge en de omvang van de invoer uit de bedrijven waarvoor het ad-valoremrecht is gebaseerd op de schademarge. Elke MIP is een gewogen gemiddelde van de prijzen (normale waarde en streefprijzen) van de verschillende productsoorten binnen elk van de drie productcategorieën.

(188)

De drie MIP's voor de drie verschillende productcategorieën gelden voor alle producenten-exporteurs en alle betrokken landen indien de cif-prijs grens Unie gelijk is aan of hoger dan de MIP (in welk geval geen recht verschuldigd is). Wanneer rechten verschuldigd zijn, dus wanneer de prijzen lager zijn dan de MIP, is het toepasselijke recht gelijk aan het verschil tussen de MIP en de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, en de ad-valoremrechten. Dienovereenkomstig geldt voor elke producent-exporteur een individueel recht. In geen geval mag het recht hoger zijn dan het ad-valoremrecht dat specifiek is vastgesteld voor elke producent-exporteur van elk betrokken land. Een door verschillende belanghebbenden voorgesteld alternatief zou de invoering van verschillende MIP's per producent-exporteur zijn geweest. Dit zou echter leiden tot ten minste 21 verschillende MIP's (namelijk drie MIP's voor de drie categorieën maal zeven medewerkende producenten-exporteurs), hetgeen de uitvoering van de maatregelen voor de autoriteiten zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zou maken.

(189)

De MIP's zijn vervolgens vergeleken met de verkoopprijzen op de markt van de Unie tijdens de periode na het OT. De gegevens over deze prijzen zijn tijdens het onderzoek na de mededeling van de voorlopige bevindingen verkregen van de gebruikers en van de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de overwegingen 5 en 6. Uit dat onderzoek is gebleken dat de voorgestelde MIP's, met name die voor de hoogwaardige soorten, voor de drie productcategorieën onder de verkoopprijzen na het OT liggen, in welk geval geen recht verschuldigd is. Zoals in de overwegingen 182 en 183 reeds is vermeld, werd deze bevinding van het onderzoek bevestigd door verklaringen van de bedrijfstak van de Unie, verschillende gebruikers en de Amerikaanse producent-exporteur.

(190)

In het licht daarvan heeft de Commissie alle argumenten met betrekking tot de gebruikte methode en de hoogte van de MIP's verworpen.

(191)

Aangaande de bewering dat de Commissie de prijzen fixeert, herinnert de Commissie eraan dat zij drie MIP's heeft vastgesteld voor drie verschillende productcategorieën, teneinde de gevolgen weg te nemen van schade veroorzakende dumping en gebruikers te vrijwaren van de eventuele schadelijke gevolgen van ongerechtvaardigde prijsstijgingen na het onderzoektijdvak, zoals vermeld in overweging 169. De Commissie creëert geen verstoring van de markt voor de marktprijzen in de Unie, die doorgaans boven de voorgestelde MIP's liggen, zoals is uiteengezet in overweging 189. Bovendien zijn de MIP's geen bodemprijzen, zodat producenten-exporteurs die dat wensen, nog kunnen verkopen tegen lagere prijzen dan de MIP's. Ongeacht de MIP's kunnen de producenten-exporteurs en de producenten in de Unie dus nog steeds met elkaar concurreren door hun prijzen te differentiëren.

(192)

Aangaande de bewering dat (een of) twee MIP's geschikter zouden zijn geweest dan de drie voorgestelde MIP's, wees de Commissie op het objectieve prijsverschil (ongeveer 170 euro per ton, zie overweging 176) voor de eerste en de tweede productcategorie, die beide bestaan uit soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit. Indien er maar twee MIP's zouden zijn met een grens tussen conventionele soorten van het betrokken product en soorten met hoge permeabiliteit, zou de prijs van de eerste productcategorie (dat wil zeggen productsoorten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg) in feite worden gecombineerd met de prijs van de tweede productcategorie, die ook grotendeels bestaat uit soorten van het betrokken product met hoge permeabiliteit, maar met hogere maximale kernverliezen. Indien die methode zou zijn gevolgd, zou de MIP van de superieure productsoorten met hoge permeabiliteit proportioneel worden onderschat. Aangaande de bewering dat er geen individuele rechten gelden voor iedere producent-exporteur wordt verwezen naar overweging 187, waarin de methode wordt beschreven op grond waarvan individuele rechten gelden wanneer een ad-valoremrecht verschuldigd is.

(193)

Aangaande de bewering dat de Commissie niet alle productiekosten mag gebruiken als basis voor de berekening van het geen schade veroorzakende niveau, maar veeleer de kosten die worden gedragen door een goed functionerende en concurrerende producent, zij eraan herinnerd dat de berekening was gebaseerd op gecontroleerde gegevens. De Commissie verwierp dit argument, omdat het ook niet door bewijsmateriaal werd gestaafd en niet werd aangegeven met welke alternatieve methode een dergelijke aanpassing van de productiekosten moet worden verricht.

(194)

Het voorstel om de MIP elk jaar met 5 % te verminderen zou niet stroken met het doel de schadelijke dumping weg te nemen. Bovendien werd geen bewijsmateriaal verstrekt dat een dergelijke vermindering van 5 % per jaar zou rechtvaardigen.

(195)

Aangaande het verzoek om een vierde productcategorie in te voeren, met uitsluitend soorten van het betrokken product van mindere of de laagste kwaliteit, meent de Commissie dat er geen duidelijk ijkpunt is om een dergelijk nader onderscheid te maken. Ook zijn de MIP's gebaseerd op een combinatie van productsoorten, ongeacht of zij bijvoorbeeld al dan niet bijgesneden zijn, en ook ongeacht of zij van mindere kwaliteit zijn. De drie verschillende productcategorieën zijn gebaseerd op maximale kernverliezen, een objectief, niet-discriminerend criterium.

(196)

Twee gebruikers vroegen ook om de duur van de maatregelen te beperken tot een periode van minder dan vijf jaar, op grond dat een vangnet van meer dan twee tot drie jaar niet nodig is om de GOES-producenten in de EU een voldoende stimulans te geven om te investeren in de productie van GOES van hoogwaardige kwaliteit.

(197)

De gebruikers hebben echter geen bewijzen aangevoerd voor hun bewering dat een relatief korte periode van 2-3 jaar zou volstaan om te investeren en ten minste enig rendement op investeringen te behalen. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening vervalt een definitief antidumpingrecht vijf jaar nadat het is ingesteld.

(198)

De basisverordening voorziet in verschillende mogelijkheden voor het geval dat de marktverhoudingen zijn gewijzigd. Indien de wijziging duurzaam is, bepaalt artikel 11, lid 3, van de basisverordening dat kan worden verzocht om de noodzaak tot handhaving van maatregelen te onderzoeken, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken. Indien de wijziging tijdelijk is, kunnen maatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat. De Commissie zal de merites van enig uit hoofde van een van deze twee bepalingen ingediend en naar behoren met redenen omkleed verzoek met bekwame spoed onderzoeken, zodat een evenwichtig niveau van bescherming tegen schade veroorzakende dumping wordt gehandhaafd.

(199)

Ten slotte is het argument van de Russische producent-exporteur dat de MIP niet uitsluitend mag worden gebaseerd op kernverliezen, om de volgende reden niet aanvaard. Het maximale kernverlies is een objectief criterium om onderscheid te maken tussen verschillende soorten van het betrokken product, terwijl het verschil tussen soorten van eerste of tweede kwaliteit van het betrokken product zeer subjectief is, hetgeen de monitoring van de uitvoering van de maatregelen zou bemoeilijken. Zoals in overweging 187 in detail is uiteengezet, maakt de MIP bovendien een onderscheid tussen de individuele producenten-exporteurs en de betrokken landen.

(200)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingmaatregelen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en vervaardigd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, zijn de maatregelen van toepassing die voor „alle andere ondernemingen” gelden. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingmaatregelen.

(201)

Een bedrijf kan om de toepassing van deze individuele antidumpingmaatregelen verzoeken indien het de naam van zijn entiteit verandert of een nieuwe productie- of verkoopentiteit vestigt. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (6). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten, waaronder wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie, verkoop in binnen- en buitenland in verband met, bijvoorbeeld, de naamsverandering of de verandering in de productie-en verkoopentiteiten. De Commissie zal de lijst van ondernemingen met individuele antidumpingmaatregelen bijwerken, indien dit gerechtvaardigd is.

(202)

Om het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. De bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur en een geldig fabriekscertificaat, die voldoen aan de eisen die zijn vermeld in de artikelen van deze verordening. Voor invoer die niet vergezeld gaat van een dergelijke factuur en een fabriekscertificaat, geldt het ad-valoremrecht voor alle andere ondernemingen, zonder verwijzing naar de minimuminvoerprijzen.

(203)

Mocht als gevolg van de instelling van maatregelen een verandering in de structuur van het handelsverkeer in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening optreden, dan kan een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend en kunnen, mits aan de voorwaarden is voldaan, ad-valoremrechten worden ingesteld.

(204)

Om zich te wapenen tegen een mogelijke absorptie van de maatregelen, met name tussen verbonden bedrijven, zal de Commissie ook onverwijld een nieuw onderzoek openen overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening, en kan zij de invoer aan registratie onderwerpen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, mochten er aanwijzingen voor een dergelijke absorptie bestaan.

3.   Geen inning van het voorlopige recht

(205)

Het voorlopige recht in de vorm van ad-valoremrechten tussen 21,6 % en 35,9 % dat in de periode van 13 mei 2015 tot en met 13 november 2015 van toepassing was op de invoer van het betrokken product, wordt niet geïnd. De Commissie is van mening dat de inning van het voorlopige recht, dat een andere vorm had dan de definitieve rechten, in de gegeven omstandigheden niet in het belang van de Unie is, aangezien de prijzen tijdens die periode doorgaans hoger waren dan de vastgestelde MIP's.

(206)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling opmerkingen maken. De door andere partijen gemaakte opmerkingen werden terdege overwogen, maar waren niet van dien aard dat de conclusies erdoor werden gewijzigd.

H.   VERBINTENISSEN

(207)

De Russische en de Koreaanse producent-exporteur boden een prijsverbintenis aan overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening De Koreaanse producent-exporteur trok dat aanbod naderhand weer in.

(208)

De Russische producent-exporteur voert twee soorten GOES uit („topkwaliteit” en „gewone kwaliteit”, in het laatste geval met bijvoorbeeld oppervlaktedefecten) die alle tot de onderkant van het assortiment behoren (producten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg). Hij verzocht om in deze productcategorie twee MIP's in te stellen bovenop die welke zijn vastgesteld voor het recht, teneinde een onderscheid te maken tussen de twee soorten van het betrokken product die hij naar de Unie uitvoert. De Russische producent-exporteur heeft een aantal verbonden ondernemingen in de Unie, maar tot dusver verkocht hij het betrokken product uitsluitend via zijn verbonden handelaar in Zwitserland.

(209)

De Commissie heeft dit aanbod onderzocht tegen de achtergrond van de vorm van de maatregelen, namelijk MIP's die zijn vastgesteld voor drie categorieën van productsoorten en die van toepassing zijn op alle producenten-exporteurs uit alle betrokken landen, zoals uiteengezet in de overwegingen 175 en 176. Het aanbod verschilt sterk van deze aanpak en vereist een maatregel die specifiek is voor de onderneming.

(210)

Het onderscheid tussen producten die al dan niet van topkwaliteit zijn, leek voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen erg subjectief te zijn nu wordt voorgesteld om het onderscheid tussen deze twee productsoorten te baseren op een Russische norm. Volgens de Commissie wordt de verbintenis hierdoor onuitvoerbaar, zeker als die norm komt bovenop het onderscheid tussen productsoorten op basis van kernverliezen.

(211)

Bovendien maakt het grote aantal productsoorten (zijn gehele assortiment van het betrokken product) die hij in de Unie verkoopt en de structuur van de onderneming het voor de diensten van de Commissie moeilijk het aanbod te controleren, met name tegen de achtergrond van de vorm van de maatregelen, namelijk algemene MIP's die voor de drie categorieën van productsoorten zijn vastgesteld in plaats van de meer gebruikelijke ad-valoremrechten. Ten slotte zijn het algemeen belang van de Unie en het effect op de gebruikers in het onderhavige geval reeds in aanmerking genomen door de algemene MIP's, zoals in detail is uiteengezet in de overwegingen 149 en 169. Dit is een andere reden om de aangeboden prijsverbintenis af te wijzen.

(212)

Op grond van het voorgaande, en om redenen van algemeen beleid, wees de Commissie het aanbod van een verbintenis van de Russische producent-exporteur af.

(213)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een dikte van meer dan 0,16 mm, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7225 11 00 (Taric-codes 7225110011, 7225110015 en 7225110019) en ex 7226 11 00 (Taric-codes 7226110012, 7226110014, 7226110016, 7226110092, 7226110094 en 7226110096), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika.

2.   Het bedrag van het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product, geproduceerd door de in lid 4 genoemde rechtspersonen, is gelijk aan het verschil tussen de in lid 3 vastgestelde minimuminvoerprijs en de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, indien deze laatste lager is dan de minimuminvoerprijs. Er wordt geen recht geïnd wanneer de nettoprijs, franco grens Unie, gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige in lid 3 vastgestelde minimuminvoerprijs. In geen geval mag het recht hoger zijn dan de ad-valoremrechten die zijn vastgesteld in lid 4.

3.   Voor de toepassing van lid 2 geldt de in de tabel hieronder vastgestelde minimuminvoerprijs. Indien bij controle na invoer blijkt dat de nettoprijs, franco grens Unie, die daadwerkelijk is betaald door de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie (de prijs na invoer), lager is dan de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, zoals deze blijkt uit de douaneaangifte, en de prijs na invoer lager is dan de minimuminvoerprijs, geldt een recht dat gelijk is aan het verschil tussen de in de onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs en de prijs na invoer, tenzij de toepassing van het in lid 4 opgenomen ad-valoremrecht plus de prijs na invoer leidt tot een bedrag (de daadwerkelijk betaalde prijs plus het ad-valoremrecht) dat lager is dan de in de onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs.

Betrokken landen

Assortiment

Minimuminvoerprijs

(EUR/t nettoproductgewicht)

Volksrepubliek China, Japan, Verenigde Staten van Amerika, Russische Federatie, Republiek Korea

Producten met een maximaal kernverlies van niet meer dan 0,9 W/kg

EUR 2 043

Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 0,9 W/kg maar niet meer dan 1,05 W/kg

EUR 1 873

Producten met een maximaal kernverlies van meer dan 1,05 W/kg

EUR 1 536

4.   Voor de toepassing van lid 2 gelden de in de tabel hieronder vastgestelde ad-valoremrechten.

Onderneming

Ad-valoremrecht

Aanvullende Taric-code

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd., Shanghai, VRC

21,5 %

C039

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd., Wuhan, VRC

36,6 %

C056

JFE Steel Corporation, Tokyo, Japan

39,0 %

C040

Nippon Steel & Sumitomo Metal Corporation, Tokyo, Japan

35,9 %

C041

POSCO, Seoul, Republiek Korea

22,5 %

C042

OJSC Novolipetsk Steel, Lipetsk; VIZ Steel, Ekaterinburg, Russische Federatie

21,6 %

C043

AK Steel Corporation, Ohio, Verenigde Staten van Amerika

22,0 %

C044

5.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek worden genoemd in lid 4, is het ad-valoremrecht dat is opgenomen in de onderstaande tabel.

Onderneming

Ad-valoremrecht

Aanvullende Taric-code

Alle andere Chinese ondernemingen

36,6 %

C999

Alle andere Japanse ondernemingen

39,0 %

C999

Alle andere Koreaanse ondernemingen

22,5 %

C999

Alle andere Russische ondernemingen

21,6 %

C999

Alle andere Amerikaanse ondernemingen

22,0 %

C999

6.   De maatregelen voor de in lid 4 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur en een fabriekscertificaat, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlagen I en II, wordt overgelegd. Wanneer het fabriekscertificaat of de factuur niet worden overgelegd, wordt het recht toegepast dat geldt voor alle andere ondernemingen. Het fabriekscertificaat vermeldt de daadwerkelijke kernverliezen voor elke coil in watt per kilogram bij een frequentie van 50 Hz en een magnetische inductie van 1,7 tesla.

7.   Voor de specifiek genoemde producenten geldt dat wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijs wordt verlaagd, bovenbedoelde minimuminvoerprijs wordt verlaagd met hetzelfde percentage als de verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs. Het te betalen recht is dan gelijk aan het verschil tussen de verlaagde minimuminvoerprijs en de verlaagde nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

8.   Voor alle andere ondernemingen geldt dat wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijs wordt verlaagd, het op basis van lid 2 berekende antidumpingrecht wordt verlaagd met hetzelfde percentage als de verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.

9.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid werden gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat bij Verordening (EU) nr. 763/2015 werd vastgesteld, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/763 van de Commissie van 12 mei 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 120 van 13.5.2015, blz. 10).

(3)  Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2011 in zaak T-192/08, Transnational Company „Kazchrome”, punt 221.

(4)  PB L 160 van 19.6.2007, blz. 32, overweging 20.

(5)  PB L 160 van 19.6.2007, blz. 31, overweging 15.

(6)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE I

De in artikel 1, lid 6, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) siliciumstaal met georiënteerde korrel met een kernverlies van (kernverlies) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

Datum en handtekening


BIJLAGE II

Het in artikel 1, lid 6, bedoelde geldige fabriekscertificaat moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die het certificaat uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat het siliciumstaal met georiënteerde korrel dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop dit certificaat, waarin het gemeten maximale kernverlies in watt per kilogram bij een frequentie van 50Hz en een magnetische inductie van 1,7 tesla alsmede de dikte in mm is vermeld, betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in dit fabriekscertificaat verstrekte informatie juist en volledig is.”

Datum en handtekening


Top