EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0776

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/776 van de Commissie van 18 mei 2015 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad is ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen

OJ L 122, 19.5.2015, p. 4–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/08/2019: This act has been changed. Current consolidated version: 19/05/2015

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/776/oj

19.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/776 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2015

tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad is ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

1.1.   Bestaande maatregelen

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) („de oorspronkelijke maatregelen”).

(2)

Naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (3) besloten dat de bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd.

(3)

Naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (4) het geldende antidumpingrecht verhoogd tot 48,5 %.

(4)

In mei 2013 heeft de Raad, naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, bij Verordening (EU) nr. 502/2013 (5) besloten het geldende antidumpingrecht van 48,5 % te handhaven, behalve voor drie ondernemingen waarvoor een individueel recht werd vastgesteld (19,2 % voor Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd, 0 % voor Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd en 0 % voor Ideal (Dongguan) Bike Co., Ltd) („de bestaande maatregelen”).

(5)

In mei 2013 heeft de Raad, naar aanleiding van een antiontwijkingsonderzoek op grond van artikel 13 van de basisverordening, bij Verordening (EU) nr. 501/2013 (6) besloten de bestaande maatregelen betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC uit te breiden tot de invoer van rijwielen verzonden vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië („het eerdere antiontwijkingsonderzoek”).

1.2.   Verzoek

(6)

Op 23 juli 2014 heeft de Commissie een verzoek op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC en om de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen („bij het onderzoek betrokken landen”), al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, aan registratie te onderwerpen.

(7)

Dit verzoek was ingediend door de European Bicycle Manufacturers Association (EBMA) namens vijftien rijwielfabrikanten in de Unie.

1.3.   Opening van het onderzoek

(8)

Nadat zij, na de lidstaten te hebben geïnformeerd, had vastgesteld dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening een onderzoek te openen, heeft de Commissie besloten een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC, en de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, aan registratie te onderwerpen.

(9)

Het onderzoek is geopend bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 938/2014 van de Commissie van 2 september 2014 (7) („de openingsverordening”).

1.4.   Onderzoek

(10)

De Commissie heeft de autoriteiten van de VRC, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, de producenten-exporteurs in die landen, de haar bekende betrokken importeurs in de Unie en de bedrijfstak van de Unie officieel in kennis gesteld van de opening van het onderzoek.

(11)

Zij heeft vrijstellingsaanvragen toegestuurd aan de haar bekende producenten/exporteurs in Cambodja en Pakistan en op de Filipijnen of via de respectieve missies van die landen bij de Europese Unie. Zij heeft vragenlijsten toegestuurd aan de haar bekende producenten/exporteurs in de VRC of via de missie van de VRC bij de Europese Unie. Er zijn ook vragenlijsten gestuurd aan de bekende niet-verbonden importeurs in de Unie.

(12)

Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de bij de openingsverordening vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle partijen zijn ervan in kennis gesteld dat niet-medewerking kan leiden tot toepassing van artikel 18 van de basisverordening en tot aan de hand van de beschikbare gegevens getrokken conclusies.

(13)

De aan het onderzoek medewerkende Pakistaanse onderneming heeft tijdens het onderzoek erom gevraagd dat raadadviseur-auditeur wordt ingeschakeld. De hoorzitting heeft op 23 maart 2015 plaatsgevonden. Hierop zijn de bewijskracht van formulier A voor de rijwielonderdelen die via een handelaar bij een verbonden onderneming in Sri Lanka zijn gekocht, zoals uiteengezet in overweging 98, en de analoge toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening voor die in Sri Lanka gekochte rijwielonderdelen besproken.

(14)

Vijf producenten/exporteurs in Cambodja, één in Pakistan en twee op de Filipijnen hebben de vrijstellingsaanvragen ingevuld teruggestuurd. De producenten-exporteurs in de VRC die niet verbonden zijn met de producenten/exporteurs in de onderzochte landen, hebben geen medewerking verleend. Drie niet-verbonden importeurs in de Unie hebben de vragenlijst beantwoord.

(15)

De Commissie heeft bij de volgende ondernemingen een controle ter plaatse uitgevoerd:

a)

producenten in de betrokken landen:

A and J (Cambodia) Co., Ltd, Sangkar Bavet, Krong Baver, Ket Svay Rieng, Cambodja,

Asia Leader International (Cambodia) Co. Ltd, Svay Rieng Province, Cambodja,

Opaltech (Cambodia) Co. Ltd, Khum Poek, Srok Angsnoul, Kandal Province, Cambodja,

Smart Tech (Cambodia) Co., Ltd, Bavet City, Svay Rieng, Cambodja,

Speedtech Industrial Co. Ltd and Bestway Industrial Co., Sangkat Bavet, Krong Bavet, Svay Rieng Province, Cambodja,

Collie Cycle Inc., Cavite, Filipijnen,

Procycle Industrial Inc., Cavite, Filipijnen;

b)

producent van rijwielonderdelen die verbonden is met de rijwielfabrikant in Pakistan:

Great Cycles (Pvt.) Ltd Katunayake, Sri Lanka.

1.5.   Verslagperiode en onderzoektijdvak

(16)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2014. Er zijn gegevens verzameld voor het onderzoektijdvak, onder meer om na te gaan of zich na de instelling van de maatregelen en de uitbreiding daarvan in 2013 tot Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië inderdaad een verandering in de structuur van het handelsverkeer had voorgedaan en of er sprake was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond. Voor de verslagperiode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 zijn meer gedetailleerde gegevens verzameld, teneinde te onderzoeken of de invoer de corrigerende werking van de geldende maatregelen, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden, heeft ondermijnd en of dumping heeft plaatsgevonden.

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Algemene overwegingen

(17)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening is beoordeeld of er mogelijk sprake was van ontwijking, door achtereenvolgens na te gaan of zich een verandering in de structuur van het handelsverkeer had voorgedaan tussen de VRC, de betrokken landen, de landen waarop het eerdere antiontwijkingsonderzoek betrekking had en de Unie; of die verandering het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond; of was bewezen dat er sprake was van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het onderzochte product, werd ondermijnd, en of was bewezen dat dumping plaatsvond ten aanzien van de eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening.

2.2.   Betrokken product en onderzocht product

(18)

Bij het betrokken product gaat het om rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70, van oorsprong uit de VRC („het betrokken product”).

(19)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat hierboven is omschreven, maar wordt verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-codes als het betrokken product („het onderzochte product”).

(20)

Uit het onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven rijwielen die uit de VRC naar de Unie worden uitgevoerd en die welke vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen naar de Unie worden verzonden, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en dezelfde toepassingen hebben, en derhalve moeten worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Mate van medewerking

2.3.1.   Cambodja

(21)

Tijdens de verslagperiode werden in Cambodja door zes ondernemingen rijwielen gefabriceerd. Vijf ondernemingen hebben meegewerkt en een verzoek tot vrijstelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening ingediend. Deze vijf ondernemingen waren goed voor iets meer dan 100 % van de totale invoer uit Cambodja in de Unie, zoals gerapporteerd in Comext (8). Uit het onderzoek is echter gebleken dat bepaalde invoer (namelijk die in Nederland) niet aan een van de medewerkende ondernemingen kon worden toegeschreven, zoals in de overwegingen 66 en 67 wordt uiteengezet. Als gevolg daarvan werd vastgesteld dat de medewerkende ondernemingen goed waren voor 94 % van de totale invoer uit Cambodja in de Unie. Een van de medewerkende ondernemingen is verbonden met een Tunesische onderneming waarvan in het eerdere antiontwijkingsonderzoek was vastgesteld dat zij de maatregelen ontwijkt. De zesde onderneming is verbonden met een onderneming in Sri Lanka waarop de in het kader van Verordening (EU) nr. 501/2013 uitgebreide maatregelen van toepassing zijn en met de in overweging 22 genoemde medewerkende onderneming in Pakistan. Zij heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek.

2.3.2.   Pakistan

(22)

Tijdens de verslagperiode werden in Pakistan door één onderneming rijwielen gefabriceerd. Die enige Pakistaanse onderneming heeft een verzoek tot vrijstelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening ingediend en was goed voor iets meer dan 100 % van de totale invoer uit Pakistan in de Unie, zoals gerapporteerd in Comext. De onderneming werd geacht medewerking te verlenen. Zij heeft ermee ingestemd dat het controlebezoek plaatsvond in Sri Lanka, in de zetel van de met haar verbonden leverancier van onderdelen.

2.3.3.   Filipijnen

(23)

Tijdens de verslagperiode fabriceerden twee ondernemingen rijwielen op de Filipijnen. Zoals in de overwegingen 39 en 40 uiteengezet, bleek één van deze ondernemingen via twee niet-verbonden handelaren naar de markt van de Unie uit te voeren. Tijdens het eerdere antiontwijkingsonderzoek was tevens gebleken dat een van de handelsondernemingen soortgelijke transacties verrichtte met een andere in Sri Lanka gevestigde onderneming.

(24)

De twee Filipijnse ondernemingen die een verzoek tot vrijstelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hebben ingediend, waren goed voor iets meer dan 100 % van de totale invoer uit de Filipijnen in de Unie, zoals gerapporteerd in Comext. Slechts één van deze ondernemingen werd geacht volledig mee te werken.

(25)

De medewerking van de tweede onderneming werd om de volgende redenen als onvoldoende aangemerkt:

a)

de onderneming heeft de in de vrijstellingsaanvraag verlangde informatie niet binnen de daartoe gestelde termijnen verstrekt; in het bijzonder heeft zij geen gedetailleerde uitsplitsing naar het soort door haar in de VRC gekochte rijwielonderdelen overgelegd. Haar verbonden onderneming in de VRC heeft de vragenlijst voor exporteurs niet beantwoord;

b)

zij heeft het onderzoek ernstig belemmerd, aangezien zij de ter zake dienende werkbladen en andere bewijsstukken die nodig zijn om de in de vrijstellingsaanvraag verstrekte informatie tijdens de controle ter plaatse te verifiëren, niet of slechts met aanzienlijke vertraging heeft overgelegd;

c)

zij heeft onjuiste of misleidende informatie verstrekt. Ten eerste stemden de hoeveelheid en de kwaliteit van de gebruikte lak alsmede de omvang en de kwaliteit van de chemische behandeling van de frames zoals die in de diverse stadia van het controlebezoek waren vastgesteld, niet overeen met de hoeveelheid afgewerkte rijwielen die in de verslagperiode zouden zijn gefabriceerd. Ten tweede roept het feit dat er tijdens het controlebezoek geen voor de fabricage van frames gebruikte grondstoffen voor inspectie beschikbaar waren, twijfel op over de bewering van de onderneming dat zij een fabrikant van fietsframes is. Ten derde heeft de onderneming in antwoord op de op 13 oktober 2014 verstuurde schriftelijke aanmaning tot het verstrekken van de ontbrekende gegevens informatie verstrekt in de vorm van een groot aantal Excel-bestanden met facturen, die niet te rijmen vielen met de gegevens die eerder over de inkoopprijs van onderdelen waren verstrekt. Ten vierde heeft zij tijdens het controlebezoek enkel op papier een tweede reeks documenten voor de inkoop van onderdelen ingediend, die nieuwe informatie bevatten over de vermeende leverancier van onderdelen. Ten vijfde is uit het onderzoek gebleken dat de exportfacturen en de desbetreffende certificaten van oorsprong niet de naam van dezelfde onderneming vermeldden, wat de vraag doet rijzen of de onderneming werkelijk exporteur van rijwielen is en dus of de overgelegde facturen juist zijn. Ten zesde was de over afschrijvings-, loon- en energiekosten verstrekte informatie hoogst twijfelachtig, aangezien die kosten waarschijnlijk te hoog waren opgegeven.

(26)

Bijgevolg is de onderneming op 16 januari 2015 overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening in kennis gesteld van het voornemen om de door haar verstrekte informatie gedeeltelijk buiten beschouwing te laten en is een termijn vastgesteld waarbinnen zij opmerkingen kon maken.

(27)

In haar antwoord van 30 januari 2015 heeft de onderneming onderstaand standpunt ingenomen over de in overweging 25 vermelde redenen.

(28)

Wat de in overweging 25, onder a), bedoelde reden betreft, heeft de onderneming aangevoerd dat in de vrijstellingsaanvraag geen gedetailleerde uitsplitsing van de gekochte rijwielonderdelen werd verlangd, dat het omslachtig was de gekochte onderdelen per soort in kaart te brengen en te classificeren, en dat dergelijke gedetailleerde gegevens de Commissie geen extra waardevolle informatie zouden verschaffen om te kunnen vaststellen of was voldaan aan de criteria van artikel 13 van de basisverordening. Op dezelfde dag, dat wil zeggen meer dan twee maanden na de controle ter plaatse, heeft de onderneming tevens een nieuw document overgelegd met de uitsplitsing naar soort in de verslagperiode gekochte onderdelen.

(29)

De Commissie is het hiermee niet eens, aangezien de omvang en de waarde van de inkopen nodig zijn om te beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Om deze informatie is ook expliciet in de vrijstellingsaanvraag verzocht. Alle andere ondernemingen die aan het huidige onderzoek hebben meegewerkt, waren in staat de ter zake dienende informatie in de vereiste vorm te verstrekken. De te laat ingediende nieuwe informatie viel niet volledig met de voordien verstrekte informatie te rijmen. Daarom werd die informatie, gezien de aard en de hoeveelheid ervan en het feit dat zij na de controle ter plaatse werd ingediend en niet meer kon worden gecontroleerd, buiten beschouwing gelaten.

(30)

Voorts heeft de onderneming aangevoerd dat de Commissie niet voldoende uitleg had verstrekt over de vraag of de met haar verbonden Chinese onderneming die zich bezighield met de fabricage, de verkoop of het op de markt brengen van rijwielen, de vragenlijst voor exporteurs had moeten invullen. Zij heeft tevens aangevoerd dat de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheden gering waren en dat deze informatie derhalve volgens haar niet relevant voor het onderzoek was. In weerwil hiervan stuurde de Filipijnse onderneming de vragenlijst voor exporteurs uiteindelijk ingevuld terug, zij het in een zeer laat stadium van het onderzoek.

(31)

Met betrekking tot bovenstaande argumenten moet worden opgemerkt dat die informatie in de vrijstellingsaanvraag duidelijk wordt verlangd, los van de uitgevoerde hoeveelheden, waar de onderneming ook uitdrukkelijk op is gewezen in de op 13 oktober 2014 verstuurde schriftelijke aanmaning. Daarnaast was de Commissie door de late indiening van het antwoord op de vragenlijst niet in staat om de daarin verstrekte informatie te verifiëren en kon derhalve niet worden beoordeeld of dat antwoord wezenlijke gevolgen voor de situatie van de onderneming had. Daarom werden de bovenstaande argumenten en de verstrekte informatie van de hand gewezen.

(32)

Met betrekking tot de in overweging 25, onder b), vermelde reden heeft de onderneming in haar opmerkingen van 30 januari 2015 aangevoerd dat tijdens de controle ter plaatse slechts kleine discrepanties aan het licht waren gekomen, dat de vertraging die was opgetreden bij de overlegging van de verlangde documenten onbeduidend was en moest worden toegeschreven aan de beperkte organisatorische middelen van de onderneming. Bovendien had de Commissie aan het einde van het controlebezoek alle documenten ontvangen waarom zij had verzocht.

(33)

In dit verband zij erop gewezen dat de bij de controle ter plaatse vastgestelde discrepanties met name betrekking hadden op het productievolume van rijwielen; dit is belangrijke informatie met het oog op de beoordeling van de vrijstellingsaanvraag. Wat haar vermeende beperkte middelen betreft, heeft de onderneming op geen enkel tijdstip vóór het controlebezoek gesteld over beperkte middelen te beschikken waardoor de controle vertraging zou kunnen oplopen. Voorts had de onderneming een aantal documenten van substantieel belang waarom was verzocht, vóór het einde van de controle nog steeds niet ingediend, zoals de aan de lokale autoriteiten overgelegde documenten op grond waarvan deze de certificaten van oorsprong op een andere naam dan de naam van de onderneming hadden afgegeven, en de documenten die als grondslag dienden voor de bepaling van de economische gebruiksduur van de bedrijfsgebouwen met het oog op de berekening van de afschrijvingsperiode ervan, die een grote impact op de kosten hadden.

(34)

Met betrekking tot de eerste en de tweede reden vermeld in overweging 25, onder c), heeft de onderneming betoogd dat de analyse van de Commissie dat de hoeveelheid en de kwaliteit van de gebruikte lak alsmede de omvang en de kwaliteit van de chemische behandeling van de frames zoals die in de diverse stadia van het controlebezoek waren vastgesteld, niet overeenstemden met de hoeveelheid afgewerkte rijwielen die in de verslagperiode zouden zijn gefabriceerd, onduidelijk is. Evenzo laat de twijfel die de Commissie koestert over de capaciteit van de onderneming om frames te produceren, aan duidelijkheid te wensen over.

(35)

In dit verband wordt erop gewezen dat, zoals vermeld in overweging 29, de onderneming niet de noodzakelijke gegevens had verstrekt waarom in de vrijstellingsaanvraag was verzocht en aan de hand waarvan de Commissie de hoeveelheid gekochte frames en de hoeveelheid gefabriceerde frames kan berekenen. Tijdens de controle ter plaatse heeft de Commissie de fabriek bezocht en vastgesteld dat bepaalde werkzaamheden niet zonder onderbreking werden uitgevoerd, zoals door het productieproces wel wordt voorgeschreven. Zo heeft de Commissie bijvoorbeeld na een eerste bezoek tijdens hetwelk de fabricage op volle toeren leek te draaien, bij een tweede bezoek vastgesteld dat de fabricageactiviteit was stopgezet, aangezien frames waren achtergelaten op de afdeling voor chemische behandeling en de elektriciteit in de lakafdeling was afgesloten hoewel de frames niet volledig waren afgelakt, zonder dat hiervoor een duidelijke geldige reden werd aangevoerd. Die onderbreking van het fabricageproces kon juist een bijzonder nadelige uitwerking op de kwaliteit van de afgewerkte frames hebben, wat niet strookt met een uit economisch oogpunt rationeel productieproces. Verder kon de Commissie tijdens het controlebezoek niet verifiëren of de voor de fabricage van de frames gebruikte grondstoffen in de bedrijfsgebouwen voorhanden waren. Niettemin kwam tijdens dit bezoek aan het licht dat de onderneming daadwerkelijk over bepaalde apparatuur voor de fabricage van frames beschikte, en werd niet uitgesloten dat de onderneming in de verslagperiode een aantal frames zou hebben kunnen fabriceren. Op basis van de onvolledige informatie die door de onderneming was ingediend, zoals uiteengezet in overweging 25, onder c), heeft de Commissie derhalve, door alle aankopen van frames bij elkaar op te tellen waarvan de onderneming melding had gemaakt in de Excel-bestanden die zij had overgelegd in antwoord op de schriftelijke aanmaning van 13 oktober 2014, geconcludeerd dat ondanks de aanwezigheid van de apparatuur het merendeel van de frames die zijn gebruikt voor de assemblage van de rijwielen die in de verslagperiode naar de markt van de Unie zijn uitgevoerd, eigenlijk in de VRC was gekocht.

(36)

Met betrekking tot de derde reden vermeld in overweging 25, onder c), heeft de onderneming aangevoerd dat de ongerijmdheden ten aanzien van de waarde van de gekochte onderdelen het gevolg zijn van het feit dat de onderneming uitsluitend de fob-prijzen (free on board — vrij aan boord) in plaats van de op de factuur vermelde cif-prijzen (cost, insurance and freight — kosten, verzekering en vracht) had verstrekt. Tevens heeft zij een nieuw document met vermelding van de fob- en cif-prijzen overgelegd.

(37)

Wat de afstemming van de aankoopprijzen betreft, wordt in de vrijstellingsaanvraag verlangd dat de onderneming de factuurwaarde en de feitelijke leveringsvoorwaarde voor elke aankooptransactie aangeeft. De onderneming heeft in de ingevulde vrijstellingsaanvraag voor geen enkele gemelde transactie aangegeven dat de leveringsvoorwaarde fob of cif was, maar veeleer cfr (cost and freight — kostprijs en vracht) of cod (cash on delivery — betaling bij levering). Aangezien zij deze argumenten bovendien pas in een laat stadium van het onderzoek naar voren heeft gebracht en die informatie niet meer kon worden geverifieerd, ook gelet op de aard en hoeveelheid ervan, werd dit argument afgewezen.

(38)

Wat de vierde reden vermeld in overweging 25, onder c, betreft, is aangevoerd dat de indirecte verkoop van de verbonden Chinese onderneming via leveranciers met wie zij geen banden zou hebben, een klein gedeelte van de totale inkoop van de onderneming vertegenwoordigt. De Commissie kon de exacte hoeveelheid bij de verbonden leverancier gekochte onderdelen om de in overweging 29 vermelde redenen niet vaststellen. Derhalve twijfelt de Commissie nog steeds aan de betrouwbaarheid van de aankoopprijs van de onderdelen en de identiteit van de belangrijkste leverancier.

(39)

Met betrekking tot de vijfde reden vermeld in overweging 25, onder c), betreffende de juistheid van de uitvoerprijs, is aangevoerd dat de onderneming gewoonlijk rijwielen naar de markt van de Unie uitvoert via twee niet-verbonden handelsondernemingen die de rijwielen vervolgens doorverkopen aan de eindafnemers in de Unie. Bovendien wordt volgens de onderneming met de vermelding van de namen van de handelsondernemingen op sommige door haar ingediende certificaten van oorsprong enkel aangegeven dat die handelsondernemingen de uiteindelijke verkopers aan de afnemers in de Unie zijn.

(40)

In dit verband heeft de onderneming er geen melding van gemaakt dat haar niet-verbonden handelsondernemingen tot haar afnemers behoren, wat niet strookt met haar argument dat zij feitelijk de uiteindelijke verkopers aan de afnemers in de Unie waren. Dit bevestigt in feite de opvatting van de Commissie dat de tijdens de controle ter plaatse overgelegde facturen tussen de onderneming en de afnemers in de Unie geen afspiegeling van de werkelijke uitvoertransacties zijn, aangezien de afnemers in de Unie dan door de niet-verbonden handelaren hadden moeten worden gefactureerd. Daarom werd de opgegeven uitvoerprijs niet betrouwbaar geacht en buiten beschouwing gelaten.

(41)

Met betrekking tot de zesde reden vermeld in overweging 25, onder c), betreffende de onbetrouwbaarheid van de afschrijvings-, loon- en elektriciteitskosten, heeft de onderneming het volgende aangevoerd.

Wat in de eerste plaats de afschrijvingskosten betreft, heeft de onderneming de bouwjaren van haar panden vermeld, maar geen enkel bewijsstuk tot staving hiervan overgelegd. Bovendien heeft de Commissie tijdens de controle ter plaatse herhaaldelijk verzocht om bewijsmateriaal over het bouwjaar van de panden en de beoordeling van de afschrijvingsduur van de gebouwen, gezien het grote belang van de waardevermindering voor de berekening van de toegevoegde waarde overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening. Meer bepaald had de onderneming de economische gebruiksduur van haar gebouwen aanzienlijk lager vastgesteld dan de volgens de internationale standaarden voor jaarrekeningen gebruikelijke duur (50 jaar). De afschrijvingskosten waren daardoor hoog, wat een grote impact had op de gerapporteerde totale kosten van de geassembleerde rijwielen. De onderneming kon geen bewijsstukken overleggen, zoals bijvoorbeeld relevante analyses of documenten inzake de onderliggende redenen voor de interne besluitvorming die een dergelijke afwijking van de normale praktijk zouden rechtvaardigen. Tijdens het controlebezoek heeft de Commissie niet kunnen achterhalen waarom de onderneming niet in staat zou zijn de gebouwen langer te gebruiken dan zij had opgegeven. Daarom is het argument van de onderneming afgewezen en de afschrijvingsduur gecorrigeerd op basis van een meer accurate economische gebruiksduur van de gebouwen, namelijk 20 jaar.

(42)

Wat in de tweede plaats de loonkosten betreft, heeft de onderneming zich afgevraagd of de analyse van de Commissie duidelijk was. In dit verband heeft de Commissie, zoals in overweging 35 uiteengezet, op basis van de informatie die is verstrekt in antwoord op de schriftelijke aanmaning van 13 oktober 2014, berekend dat het merendeel van de frames die zijn gebruikt voor de assemblage van de rijwielen die in de verslagperiode naar de markt van de Unie zijn uitgevoerd, eigenlijk in de VRC was gekocht. Daarom waren de door de onderneming opgegeven loonkosten significant onevenredig aan het productievolume en werden zij gecorrigeerd op basis van de bevindingen voor de daadwerkelijke Filipijnse producent.

(43)

Ook wat in de derde plaats de energiekosten betreft heeft de onderneming een vraagteken geplaatst bij de duidelijkheid van de analyse van de Commissie. NET als de loonkosten waren ook de door de onderneming opgegeven energiekosten significant onevenredig aan het productievolume en werden zij gecorrigeerd op basis van de bevindingen voor de daadwerkelijke Filipijnse producent.

(44)

Daarom moest de door de onderneming verstrekte informatie gedeeltelijk worden herzien, zoals uiteengezet in de overwegingen 41 tot en met 43, en moest de informatie over de prijs bij uitvoer naar de Unie volledig buiten beschouwing worden gelaten. Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werden de conclusies met betrekking tot de prijs van de door de onderneming naar de Unie uitgevoerde producten bijgevolg gebaseerd op de beschikbare gegevens. De uitvoerprijs werd dus vastgesteld op basis van cijfers van Comext.

2.3.4.   VRC

(45)

Er is door geen van de niet-verbonden Chinese producenten-exporteurs medewerking verleend, maar wel door bepaalde Chinese producenten-exporteurs die verbonden waren met de producenten/exporteurs uit de onderzochte landen en die melding hebben gemaakt van de verkoop van zeer geringe hoeveelheden naar de markt van de Unie en aan Cambodja en de Filipijnen tijdens het onderzoektijdvak. Daarom werden de conclusies inzake enerzijds de invoer van het betrokken product uit de VRC in de Unie en anderzijds de uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Cambodja, Pakistan en de Filipijnen gebaseerd op de door de medewerkende verbonden Chinese producenten-exporteurs verstrekte gegevens en op de beschikbare gegevens als bedoeld in artikel 18, lid 1, van de basisverordening. De met betrekking tot de invoer in de Unie gebruikte beschikbare gegevens waren afkomstig van Comext. Voor het bepalen van de omvang van de uitvoer uit de VRC naar Cambodja, Pakistan en de Filipijnen werden Chinese nationale statistieken gebruikt.

(46)

De plaatselijke autoriteiten in Cambodja en Pakistan en op de Filipijnen hebben alleen gedeeltelijke informatie ingediend met betrekking tot de invoer van rijwielen uit de VRC. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de respectieve plaatselijke autoriteiten in Cambodja en Pakistan en op de Filipijnen geen kruiscontroles verrichten tussen de Chinese uitvoerstatistieken en de respectieve lokale invoerstatistieken.

2.4.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer

2.4.1.   Invoer uit de VRC, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen in de Unie

(47)

De totale invoer van het betrokken product uit de VRC in de Unie is in 2012 met 27 % gedaald in vergelijking met 2011. Nadat de invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek in 2012 werd geregistreerd, is de invoer uit de VRC met 44 % gestegen. In de verslagperiode is de invoer uit de VRC vergeleken met 2013 met 7 % teruggelopen. In totaal is de invoer uit de VRC in het onderzoektijdvak met 2 % gedaald.

(48)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 21, 22 en 24, lag de gecontroleerde uitvoer van de medewerkende ondernemingen in de onderzochte landen iets boven het invoervolume zoals gerapporteerd in Comext. Aangezien de gegevens van de medewerkende ondernemingen juister werden geacht omdat zij waren gecontroleerd, zijn de Comext-gegevens dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(49)

Tegelijkertijd is de invoer van het onderzochte product uit Cambodja in de Unie vanaf 2011 gestegen. In 2012 is de invoer met 120 % toegenomen in vergelijking met 2011, terwijl die in 2013 is verdrievoudigd vergeleken met datzelfde jaar. In het onderzoektijdvak is de invoer uit Cambodja in de Unie met 180 % gestegen. De toename van de invoer uit Cambodja in de Unie moet worden gezien in samenhang met de daling van de invoer uit Sri Lanka en Tunesië in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 59 % respectievelijk 57 % voor Sri Lanka en met 32 % respectievelijk 23 % voor Tunesië). Deze daling viel samen met de registratie van de invoer uit Sri Lanka en Tunesië in de Unie na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek in 2012, zoals uiteengezet in overweging 21.

(50)

De invoer van het onderzochte product uit Pakistan in de Unie was vóór 2013 verwaarloosbaar. In de verslagperiode is de invoer gestegen tot een niveau van betekenis. De toename van de invoer uit Pakistan in de Unie moet worden gezien in samenhang met de daling van de invoer uit Sri Lanka in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 59 % respectievelijk 57 %). Deze daling viel samen met de registratie van de invoer uit Sri Lanka in de Unie na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek, zoals uiteengezet in overweging 21.

(51)

Aangezien alle Pakistaanse invoer in de Unie afkomstig was van de enige Pakistaanse producent/exporteur, zoals uiteengezet in overweging 22, kan de exacte totale omvang van de uitvoer uit Pakistan naar de Unie om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt.

(52)

Ten slotte is de invoer van het onderzochte product uit de Filipijnen in de Unie in de verslagperiode ten opzichte van 2011 gestegen met 40 % à 65 %. De toename van de invoer uit de Filipijnen in de Unie moet worden gezien in samenhang met de daling van de invoer uit Sri Lanka in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 59 % respectievelijk 57 %). Deze daling viel samen met de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek, zoals uiteengezet in overweging 23.

(53)

Aangezien de Filipijnse invoer van het onderzochte product in de Unie afkomstig was van twee producenten/exporteurs, zoals uiteengezet in overweging 23, kan de totale omvang van de uitvoer uit de Filipijnen naar de Unie om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt.

(54)

Tabel 1 laat zien hoeveel rijwielen in het onderzoektijdvak uit de VRC, Cambodja, Pakistan, de Filipijnen, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië in de Unie zijn ingevoerd.

Tabel 1

Invoer in de EU

(stuks)

2011

2012

2013

1.9.2013 — 31.8.2014

VRC

492 945

357 894

517 010

480 706

Index (2011 = 100)

100

73

105

98

Cambodja

493 874

1 085 845

1 506 966

1 382 474

Index (2011 = 100)

100

220

305

280

Pakistan

0

0

[1 000-7 500]

[150 000-190 000]

Index (2013 = 100)

0

0

100

2 993

Filipijnen

[470 000-520 000]

[630 000-730 000]

[840 000-930 000]

[820 000-910 000]

Index (2011 = 100)

100

[110-130]

[145-170]

[140-165]

Indonesië

641 948

629 387

252 071

170 934

Index (2011 = 100)

100

98

39

27

Maleisië

170 199

159 405

78 732

298

Index (2011 = 100)

100

94

46

0

Sri Lanka

958 574

958 678

393 648

410 212

Index (2011 = 100)

100

100

41

43

Tunesië

518 430

447 969

350 656

397 544

Index (2011 = 100)

100

86

68

77

Bron: door de ondernemingen ingevulde vrijstellingsaanvragen en Comext-statistieken (zoals gecorrigeerd)

2.4.2.   Uitvoer uit de VRC naar Cambodja, Pakistan en de Filipijnen

(55)

De uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Cambodja is eerst van 2011 tot en met 2012 gestegen met 65 %. In 2013 heeft de invoer ten opzichte van 2012 een lichte daling met 10 % te zien gegeven; in de verslagperiode is hij evenwel met 76 % gestegen ten opzichte van 2013. In het onderzoektijdvak is de uitvoer uit de VRC naar Cambodja in totaal met 159 % gestegen. De toename van de uitvoer uit de VRC naar Cambodja moet worden gezien in samenhang met de daling van de uitvoer uit de VRC naar Sri Lanka en Tunesië in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 44 % respectievelijk 30 % voor Sri Lanka en met 66 % respectievelijk 57 % voor Tunesië). Dit viel samen met de registratie van de invoer uit Sri Lanka en Tunesië in de Unie na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek.

(56)

De uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar Pakistan is in 2012 gedaald in vergelijking met 2011, met 22 %. Na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek is de uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Pakistan evenwel met 57 % gestegen en in de verslagperiode verder toegenomen. In het onderzoektijdvak is de uitvoer uit de VRC naar Pakistan in totaal met 57 % gestegen. De toename van de uitvoer uit de VRC naar Pakistan moet worden gezien in samenhang met de daling van de uitvoer uit de VRC naar Sri Lanka in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 44 % respectievelijk 30 %). Dit viel samen met de registratie van de invoer uit Sri Lanka in de Unie na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek.

(57)

Ten slotte is de uitvoer uit de VRC naar de Filipijnen in 2012 ten opzichte van 2011 met 27 % gedaald. Na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek is de uitvoer uit de VRC naar de Filipijnen evenwel in 2013 meer dan verdubbeld. In het onderzoektijdvak is de uitvoer uit de VRC naar de Filipijnen in totaal met 140 % gestegen. De stijging van de uitvoer uit de VRC naar de Filipijnen moet worden gezien in samenhang met de daling van de uitvoer uit de VRC naar Sri Lanka in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 (met 44 % respectievelijk 30 %). Dit viel samen met de registratie van de invoer uit Sri Lanka in de Unie na de opening van het eerdere antiontwijkingsonderzoek.

(58)

Tabel 2 laat zien hoeveel rijwielen in het onderzoektijdvak uit de VRC naar Cambodja, Pakistan, de Filipijnen, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië zijn uitgevoerd.

Tabel 2

Uitvoer uit de VRC

(stuks)

2011

2012

2013

1.9.2013-31.8.2014

Cambodja

7 445

12 285

10 963

19 316

Index (2011 = 100)

100

165

147

259

Pakistan

243 005

189 113

297 683

381 290

Index (2011 = 100)

100

78

123

157

Filipijnen

456 057

331 851

1 084 001

1 095 534

Index (2011 = 100)

100

73

238

240

Indonesië

3 848 450

4 773 631

6 215 767

5 858 330

Index (2011 = 100)

100

124

162

152

Maleisië

1 794 077

1 790 371

1 321 983

1 278 543

Index (2011 = 100)

100

100

74

71

Sri Lanka

706 828

644 280

395 770

497 363

Index (2011 = 100)

100

91

56

70

Tunesië

229 543

136 287

78 174

99 102

Index (2011 = 100)

100

59

34

43

Bron: Goodwill China Business Information Ltd

2.4.3.   Conclusie over de verandering in de structuur van het handelsverkeer

(59)

De daling van de uitvoer uit de VRC en uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië naar de Unie en de gelijktijdige stijging van de uitvoer uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen naar de Unie alsmede de stijging van de uitvoer uit de VRC naar Cambodja, Pakistan en de Filipijnen en de gelijktijdige daling van de uitvoer uit de VRC naar Maleisië, Sri Lanka en Tunesië na de uitbreiding van de antidumpingmaatregelen naar aanleiding van het eerdere antiontwijkingsonderzoek vormen een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Unie in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. Voor de drie betrokken landen kan deze conclusie zowel: i) in het algemeen, als ii) voor elk van de onderzochte landen afzonderlijk worden getrokken.

2.5.   Bestaan van ontwijkingspraktijken

(60)

Artikel 13, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg moet zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. De praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het via derde landen verzenden van het product waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn en de assemblage van delen in de Unie of een derde land. Of assemblage heeft plaatsgevonden, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

2.5.1.   Productie

(61)

De plaatselijke autoriteiten in de onderzochte landen hebben geen informatie verstrekt over het productievolume van het onderzochte product in hun eigen land.

(62)

Op basis van de door de ondernemingen ingevulde vrijstellingsaanvragen kon echter worden vastgesteld dat de producenten in Cambodja en op de Filipijnen hun productie van het onderzochte product tussen 2011 en het einde van de verslagperiode met 161 % respectievelijk tussen de 20 % en 55 % hebben opgeschroefd.

(63)

Wat Pakistan betreft, is de enige medewerkende onderneming in dat land in 2013 met de uitvoer van rijwielen begonnen. Daarom is de conclusie dat er in Pakistan geen daadwerkelijke productie plaatsvond, gebaseerd op de door deze onderneming verstrekte informatie die is gecontroleerd.

(64)

Zoals uiteengezet in overweging 24, werd op de Filipijnen medewerking verleend door twee ondernemingen, waarvan er één geen daadwerkelijke producent bleek te zijn, zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 112 tot en met 125. Derhalve kan het productievolume op de Filipijnen om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt.

Tabel 3

Fabricage van rijwielen door de producenten in Cambodja en op de Filipijnen

(stuks)

2011

2012

2013

1.9.2013-31.8.2014

Cambodja

594 811

1 375 967

1 621 963

1 551 254

Index

100

231

273

261

Filipijnen

[450 000-520 000]

[550 000-650 000]

[575 000-630 000]

[600 000-670 000]

Index

100

[110-130]

[115-140]

[120-155]

Bron: door de ondernemingen ingevulde vrijstellingsaanvragen

2.5.2.   Cambodja

Algemeen

(65)

Aangezien de vijf medewerkende ondernemingen in Cambodja het overgrote deel van de uitvoer naar de EU voor hun rekening namen, kon een gedetailleerde analyse worden uitgevoerd. Zoals vermeld in overweging 21, kon bepaalde invoer in Nederland niet aan een van de medewerkende ondernemingen worden toegeschreven. Daarnaast heeft een van de medewerkende ondernemingen banden met een Tunesische onderneming, die volgens het eerdere antiontwijkingsonderzoek de maatregelen bleek te ontwijken.

(66)

Het onderzoek heeft aangetoond dat de invoer uit Cambodja in Nederland in 2013 en in de verslagperiode in vergelijking met 2011 aanzienlijk is gestegen (met 672 % respectievelijk 533 %), terwijl de invoerprijs in 2013 en in de referentieperiode ten opzichte van 2011 is gedaald (met 43 % respectievelijk 21 %), zoals blijkt uit tabel 4:

Tabel 4

Invoer uit Cambodja in Nederland

 

 

2011

2012

2013

1.9.2013-31.8.2014

Omvang

stuks

20 137

25 463

155 426

127 466

Index

%

100

126

772

633

Waarde

EUR

2 172 310

3 320 550

9 636 470

10 816 490

Index

%

100

153

444

498

Gemiddelde invoerprijs

EUR/stuk

107,88

130,41

62,00

84,86

Index

%

100

121

57

79

Bron: Comext-statistieken

(67)

Een meer gedetailleerde analyse op basis van de maandelijkse gegevens, die in tabel 5 hieronder is weergegeven, heeft aan het licht gebracht dat de prijzen bij invoer uit Cambodja in Nederland in de eerste vier maanden van de verslagperiode op een veel lager niveau lagen dan de prijzen die vanaf januari 2014 golden. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de niet-medewerkende onderneming uit Cambodja eind 2013 naar Pakistan is verplaatst. Voorts hebben drie Cambodjaanse medewerkende ondernemingen geringe hoeveelheden rijwielen naar Nederland uitgevoerd tegen prijzen die aanzienlijk hoger waren dan de gemiddelde prijzen die in de eerste vier maanden van de verslagperiode zijn vastgesteld. De twee andere ondernemingen hebben geen rijwielen naar Nederland uitgevoerd. Op grond hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat invoer uit Cambodja in Nederland ook door de niet-medewerkende onderneming plaatsvond.

Tabel 5

Gemiddelde maandelijkse prijzen bij invoer uit Cambodja in Nederland

Periode

sept. 13

okt. 13

nov. 13

dec. 13

jan. 14

febr. 14

Gemiddelde prijs (EUR/stuk)

45,58

69,43

72,35

66,37

147,70

168,51

Periode

mrt. 14

apr. 14

mei 14

jun. 14

jul. 14

aug. 14

Gemiddelde prijs (EUR/stuk)

137,45

125,70

148,06

151,30

131,15

145,96

Bron: Comext-statistieken

Overlading

(68)

De medewerkende Cambodjaanse ondernemingen namen in de verslagperiode 94 % van de volledige uitvoer uit Cambodja naar de Unie voor hun rekening.

(69)

Voor een van de vijf medewerkende ondernemingen konden de gegevens over het soort in de VRC gekochte frames niet in overeenstemming worden gebracht met de gegevens over het soort naar de Unie uitgevoerde rijwielen, terwijl de onderneming in die periode geen frames fabriceerde. Daarom luidde de conclusie dat de rijwielen waren overgeladen.

(70)

Na de mededeling van feiten en overwegingen was de onderneming het niet eens met de Commissie dat er sprake was van overlading. De onderneming verstrekte aanvullende documenten en voerde aan dat de Commissie over geen enkel bewijsmateriaal in het dossier beschikt waaruit blijkt dat de frames uit de VRC afkomstig waren.

(71)

Er zij aan herinnerd dat het de Commissie tijdens de controle ter plaatse niet mogelijk was aan de hand van de door de onderneming verstrekte informatie een verband te leggen tussen het soort gekochte frames en het soort naar de Unie uitgevoerde rijwielen, omdat de onderneming door haar gekochte frames van staal toonde, terwijl zij rijwielen met frames van staal en aluminium in verschillende maten uitvoerde. Dit zou betekenen dat de uitgevoerde rijwielen niet in Cambodja zijn geassembleerd. Bovendien was het enige bewijs dat de onderneming tijdens de controle ter plaatse had overgelegd om de oorsprong van deze frames aan te tonen, het door de Vietnamese autoriteiten namens een Vietnamese handelaar afgegeven formulier A/certificaat van oorsprong. Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de onderneming betoogd dat het formulier A/certificaat van oorsprong ten onrechte vermeldde dat alle frames van staal waren, terwijl zij in feite ook van aluminium waren. De nieuwe documenten die de onderneming na de mededeling van feiten en overwegingen in het Vietnamees en het Chinees, met gedeeltelijk vertaling in het Engels, heeft ingediend, bevatten meerdere tegenstrijdigheden (het aantal gekochte frames viel niet te rijmen met het aantal uitgevoerde rijwielen zoals dat tijdens de controle ter plaatse was vastgesteld; een als factuur overgelegd document vermeldde geen prijzen; er was geen bewijsmateriaal verstrekt met betrekking tot de overige fabricagestappen voor de frames zoals het snijden, vorm geven, stansen en lakken). Deze nieuwe documenten werden daarom als onvolledig beschouwd en ontoereikend geacht om aan te tonen dat de frames in kwestie in Vietnam waren vervaardigd.

(72)

Verder is uit het onderzoek gebleken dat de onderneming het overgrote deel (70 %) van de andere onderdelen die worden gebruikt voor de assemblage van de rijwielen bij verbonden ondernemingen in de VRC had gekocht, terwijl de resterende onderdelen (op een paar onbelangrijke uitzonderingen na) van Vietnamese handelaren afkomstig waren. De onderneming kon echter geen bewijsmateriaal of gegevens omtrent de feitelijke producenten van deze andere onderdelen verstrekken.

(73)

Evenmin kon zij het door het ministerie van Handel van Cambodja voor de rijwielen in kwestie afgegeven formulier A/certificaat van oorsprong overleggen. Derhalve, en bij gebrek aan andere beschikbare informatie, wordt geconcludeerd dat de betrokken onderdelen van oorsprong uit de VRC waren. De bovengenoemde argumenten werden dan ook afgewezen.

(74)

Bijgevolg wordt op basis van het bovenstaande vastgesteld dat er in Cambodja sprake is van overladingspraktijken met betrekking tot producten van oorsprong uit de VRC in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening.

Assemblage

(75)

Voor elke medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden in Cambodja werden ontweken. Voor drie van de vijf medewerkende ondernemingen maakten de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit de VRC niet 60 % of meer uit van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product. Daarom hoefde niet te worden onderzocht of de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg.

(76)

De twee andere ondernemingen zijn in 2013 in Cambodja opgericht. Een daarvan houdt zich bezig met overladingspraktijken, zoals is vastgesteld in de overwegingen 69 tot en met 74. Beide ondernemingen produceren naar eigen zeggen frames. Zij hebben de onderdelen uit de VRC hetzij bij verbonden ondernemingen hetzij via verbonden handelaren in Hongkong gekocht. Bij het onderzoek is vastgesteld dat de toerekening van de vaste kosten (d.w.z. afschrijving, huur en directe en indirecte kosten voor elektriciteit) aan de fabricage van frames niet strookte met het productievolume van de rijwielen en dat hierdoor de waarde van de gefabriceerde frames kunstmatig werd verhoogd. Bovendien bleek de hoeveelheid bij de fabricage van de frames gebruikte lak te hoog te zijn opgegeven in vergelijking met de van de daadwerkelijke producenten afkomstige gegevens. Daarnaast bleken op basis van de bevindingen met betrekking tot de daadwerkelijke producenten de aan de fabricage van frames en de assemblage van rijwielen toegerekende loonkosten te hoog te zijn en onbetrouwbaar in vergelijking met de hoeveelheid gefabriceerde frames en geassembleerde rijwielen. De toerekening van deze verschillende kosten aan de fabricage van frames werd daarom gecorrigeerd, waardoor de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit de VRC feitelijk meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product uitmaakten, terwijl de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, minder dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg.

(77)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één onderneming aangevoerd dat een aanzienlijk deel van haar fabricage van rijwielen bestemd was voor markten buiten de Unie. In dit verband wordt opgemerkt dat in de verslagperiode de verkoop van de onderneming buiten de Unie minder dan 6 % van de totale verkoop bedroeg en het hierbij om één transactie (één factuur) ging.

(78)

Deze onderneming heeft de bevindingen van de Commissie betwist dat de onderdelen uit de VRC meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product uitmaakten. Volgens haar is de Commissie er ten onrechte van uitgegaan dat alle grondstoffen bedoeld zijn voor rijwielen die in de Unie worden verkocht, hoewel zij ook buiten de Unie verkoopt. Tevens bedragen de fabricagekosten voor in de Unie verkochte rijwielen meer dan voor buiten de Unie verkochte rijwielen. Derhalve moet de Commissie haar bevindingen aldus wijzigen dat de kosten van de onderdelen en de materialen voor de fabricage van voor verkoop buiten de Unie bestemde rijwielen niet worden meegerekend. Bovendien heeft de Commissie zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat bepaalde niet-Chinese producten (frames en andere rijwielonderdelen) in werkelijkheid van oorsprong uit de VRC waren. De onderneming heeft tevens betoogd dat sommige onderdelen waarop twee aankooporders betrekking hadden, door haar abusievelijk waren opgegeven als van oorsprong uit de VRC.

(79)

In dit verband zij opgemerkt dat, zoals in overweging 77 is uiteengezet, de verkoop buiten de Unie minder dan 6 % van de totale verkoop van de onderneming bedroeg en derhalve de analyse van de Commissie niet wezenlijk kon hebben vertekend. De onderneming heeft in antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen een nieuw document ingediend waarin wordt vermeld welke onderdelen zijn gebruikt voor de rijwielen die naar landen buiten de Unie zijn uitgevoerd. Zij heeft echter geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat deze onderdelen daadwerkelijk zijn gebruikt voor de assemblage van de rijwielen die naar landen buiten de Unie zijn uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld rekeningen voor materialen voor de naar landen buiten de Unie uitgevoerde rijwielen, waarop wordt vermeld welk soort onderdelen is gebruikt. Wat de onderdelen betreft waarvan de Commissie volgens de onderneming ten onrechte heeft aangenomen dat het om Chinese onderdelen ging, wordt opgemerkt dat de onderneming heeft aangegeven verschillende onderdelen bij Vietnamese handelaren te hebben gekocht, maar dat geen bewijzen zijn verstrekt met betrekking tot de producenten van deze onderdelen (zie overweging 71). Bij gebrek aan bewijsmateriaal betreffende de feitelijke producenten van deze onderdelen en rekening houdend met het feit dat de onderneming verbonden ondernemingen in de VRC heeft waar zij rijwielonderdelen koopt, wordt derhalve geconcludeerd dat de onderdelen in kwestie ook uit de VRC afkomstig zijn. De twee bovengenoemde aankooporders hebben volgens de onderneming zelf betrekking op de aankoop van onderdelen bij de met haar verbonden onderneming in de VRC, en er is na de mededeling van feiten en overwegingen niet aangetoond dat de onderneming een vergissing heeft begaan door deze onderdelen als van oorsprong uit de VRC aan te geven. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(80)

Beide ondernemingen die zich met assemblage bezighielden, waren het niet eens met de correctie van hun kosten door de Commissie. In het algemeen moet worden benadrukt dat bij de berekening, ingevolge artikel 13, lid 2, van de basisverordening, of de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen is toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, de toegevoegde waarde niet alleen wordt vastgesteld aan de hand van de primaire kosten (bijvoorbeeld loonkosten, feitelijk gemaakte overheadkosten, afschrijving van assemblagefaciliteiten, intern gefabriceerde onderdelen), maar ook van de kosten die worden gemaakt bij het fabricageproces dat leidt tot een waardevermeerdering van het eindproduct. Het moet dan ook gaan om kosten die specifiek worden gemaakt bij de fabricage en eindmontage van rijwielen.

(81)

Eén onderneming heeft aangevoerd dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de kosten die verband houden met haar geografische ligging. In dit verband moet worden opgemerkt dat de onderneming geen bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat er in Cambodja regionale verschillen tussen de kosten bestaan. Derhalve werd dit argument afgewezen.

(82)

Wat de afschrijvingskosten betreft, heeft één onderneming tijdens de controle ter plaatse aangevoerd dat de vaste activa zijn betaald door de aandeelhouders en niet door de onderneming zelf. Aangezien de onderneming dus geen kosten heeft gemaakt voor de aankoop van de vaste activa, zijn de door de onderneming opgegeven afschrijvingskosten buiten beschouwing gelaten. Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de onderneming evenwel betoogd dat het bij de door de aandeelhouders gekochte installaties in feite om een kapitaalinbreng in natura ging. Aangezien dit argument pas in een laat stadium van het onderzoek naar voren is gebracht, kon het niet door de Commissie worden geverifieerd en werd het om die reden afgewezen.

(83)

Beide ondernemingen huren gebouwen voor de assemblage van rijwielen. In de verslagperiode is een groot deel van hun productiecapaciteit onbenut gebleven. Beide ondernemingen hebben evenwel de totale uitgaven voor huur omgeslagen over de fabricage van frames en de assemblage van rijwielen. Hierbij hebben zij er geen rekening mee gehouden dat de gehuurde gebouwen slechts voor een deel voor het productieproces werden gebruikt. Derhalve heeft de Commissie met het oog op de berekening van de toegevoegde waarde de omslag van de huuruitgaven over de fabricage van frames en de assemblage van rijwielen gecorrigeerd naar rato van het feitelijke productievolume. De resterende huurkosten van de ondernemingen zijn beschouwd als kosten die geen bijdrage leveren aan het genereren van toegevoegde waarde waarvan op grond van artikel 13, lid 2, van de basisverordening sprake moet zijn.

(84)

Wat de lakkosten betreft, heeft één onderneming aangevoerd dat zij gebruikmaakt van een complexer lakprocedé waarbij drie laklagen worden aangebracht en derhalve meer lak gebruikt dan de ondernemingen waarop een beroep is gedaan voor de berekening van een referentiewaarde voor het lakverbruik (ongeveer 2,5 keer zoveel). In dit verband moet worden opgemerkt dat de ondernemingen waarvan is uitgegaan voor de berekening van de referentiewaarde, eveneens drie laklagen aanbrengen. Zelfs al was de referentiewaarde gecorrigeerd op de door de onderneming voorgestelde wijze, zou dit niets hebben veranderd aan de conclusie van de Commissie dat de onderneming niet voldoet aan het criterium van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening, dat wil zeggen 25 % aan toegevoegde waarde. De onderneming heeft daarnaast aangevoerd dat de Commissie de kosten van het zandstralen niet in aanmerking heeft genomen. De desbetreffende facturen heeft zij na de mededeling van feiten en overwegingen overgelegd. De facturen waren evenwel na afloop van de verslagperiode opgesteld en moesten daarom buiten beschouwing blijven. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(85)

Volgens deze onderneming is het onjuist om de energiekosten toe te rekenen op basis van het aantal vierkante meter van elke locatie in plaats van op basis van het verbruik. In dit verband wordt opgemerkt dat niet alle energieverbruik van deze onderneming op het fabricageproces valt terug te voeren. Zelfs als de energiekosten niet waren gecorrigeerd, zou dit hoe dan ook niets hebben veranderd aan de conclusie van de Commissie dat de onderneming niet voldoet aan het criterium van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening inzake 25 % aan toegevoegde waarde. Dezelfde conclusie dringt zich op indien zowel de lak- als de energiekosten op de door de onderneming verlangde wijze zouden zijn gewijzigd.

(86)

Volgens de andere onderneming had de Commissie haar kosten niet mogen corrigeren op basis van de gegevens van haar materiaalstaat, omdat de methode voor de vaststelling van de kosten in de materiaalstaat verschilt van de methode van de Commissie voor de bepaling van de energiekosten. De onderneming heeft haar argument niet verder uitgewerkt. Zelfs als de energiekosten niet waren gecorrigeerd op basis van de uitgaven voor energie die waren vermeld op de door de onderneming tijdens de controle ter plaatse overgelegde materiaalstaat, zou dit niets hebben veranderd aan de conclusie van de Commissie dat de onderneming niet voldoet aan het criterium van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening inzake 25 % aan toegevoegde waarde.

(87)

Met betrekking tot de loonkosten heeft één onderneming aangevoerd dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij haar werknemers een hoger loon heeft betaald met het doel om hen aan zich te binden, aangezien er in de streek een tekort aan arbeidskrachten heerste. In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie niet de hoogte van het loon heeft gecorrigeerd, maar het aantal werknemers dat zich daadwerkelijk bezighield met de fabricage van frames en de assemblage van rijwielen. Bovendien heeft de Commissie volgens deze onderneming geen rekening gehouden met de flexibiliteit van de werknemers, aangezien de werknemers die zich bezighielden met de fabricage van frames occasioneel ook werden ingezet bij de assemblage van rijwielen. In antwoord hierop wordt erop gewezen dat de Commissie tijdens de controle ter plaatse de onderneming om een schatting van het aantal werknemers per afdeling (fabricage van frames, assemblagewerkzaamheden enz.) heeft verzocht. De Commissie heeft haar analyse gebaseerd op de tijdens de controle ter plaatse verstrekte informatie. De onderneming heeft geen informatie verstrekt met betrekking tot die flexibiliteit van de werknemers, en daarom werd het argument afgewezen. De andere onderneming heeft aangevoerd hoge loonkosten te hebben wegens de kosten die met opleidingen zijn gemoeid, maar heeft geen bewijsstukken met betrekking tot de hoogte van deze opleidingskosten verstrekt. Er moet evenwel worden opgemerkt dat de onderneming gedurende langere tijd over opgeleide werknemers zal beschikken, zodat de opleidingskosten over een langere periode moeten worden omgeslagen. Derhalve kunnen de opleidingskosten niet volledig worden opgenomen in de productiekosten gedurende de eerste maanden, aangezien deze opleidingskosten ook na de verslagperiode zullen bijdragen tot de waardevermeerdering van de gefabriceerde rijwielen.

(88)

Derhalve is aangetoond dat er in Cambodja sprake is van assemblagewerkzaamheden die gepaard gaan met ontwijking van de geldende maatregelen in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

Onvoldoende reden of economische rechtvaardiging anders dan de instelling van het antidumpingrecht

(89)

Cambodja valt sinds 2001 onder de EU-regeling „Everything but Arms” (EBA). Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de EBA-regels voor verschillende ondernemingen een extra beweegreden zijn geweest om fabricagefaciliteiten in Cambodja te vestigen en rijwielen naar de markt van de Unie uit te voeren, doet dit niet eraan af dat één onderneming zich bezighield met overladingspraktijken en dat twee ondernemingen de rijwielonderdelen hoofdzakelijk uit de VRC betrokken en bij hun fabricagewerkzaamheden onvoldoende waarde toevoegden, zodat werd vastgesteld dat zij bij ontwijkingspraktijken waren betrokken.

(90)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één onderneming aangevoerd dat zij zich om commerciële redenen in Cambodja heeft gevestigd, vanwege de goedkope arbeidskrachten en de logistieke voordelen. Er moet evenwel worden opgemerkt dat die voordelen tot op zekere hoogte in twijfel worden getrokken door een document dat de onderneming zelf bij haar antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen heeft gevoegd. Bovendien maakten de verkopen van de onderneming in de Unie, zoals hierboven uiteengezet, in de verslagperiode ongeveer 94 % van haar totale verkoop uit. Een dergelijke op de markt van de Unie gerichte verkoop valt niet te rijmen met het aangevoerde argument, dat dan ook wordt afgewezen.

(91)

Het onderzoek heeft geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging voor de overlading en de hierboven beschreven assemblagewerkzaamheden aan het licht gebracht dan de ontwijking van de bestaande maatregelen ten aanzien van het betrokken product. Behalve de instelling van het recht werden geen elementen aangetroffen die zouden kunnen worden beschouwd als een compensatie voor de kosten van de overlading en de assemblagewerkzaamheden.

Conclusie over Cambodja

(92)

In zijn antwoord van 19 maart 2015 op de mededeling van feiten en overwegingen heeft het ministerie van Handel van Cambodja de door de Commissie gemaakte analyse inzake het bestaan van ontwijkingspraktijken niet betwist.

(93)

Op basis van het bovenstaande is bij het onderzoek vastgesteld dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer niet alleen het gevolg was van een toename van de uitvoer door bepaalde daadwerkelijke producenten, maar ook van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, geen economische rechtvaardiging bestaat.

2.5.3.   Pakistan

Algemeen

(94)

Uit het onderzoek is gebleken dat slechts één onderneming zich bezighoudt met de fabricage van rijwielen in Pakistan. Deze onderneming is verbonden met een onderneming in Sri Lanka die het voorwerp was van het eerdere antiontwijkingsonderzoek en waarvoor de uitgebreide maatregelen gelden. Bovendien hebben de aandeelhouders van die onderneming in Sri Lanka een onderneming in Cambodja opgericht die zich eveneens bezighoudt met de uitvoer van rijwielen naar de Unie. Zoals uiteengezet in overweging 21, heeft deze Cambodjaanse onderneming niet aan het nieuwe onderzoek meegewerkt, hoewel zij in 2013 het onderzochte product naar de markt van de Unie had uitgevoerd (zie overwegingen 66 en 67). De Cambodjaanse onderneming heeft tijdens de verslagperiode haar werkzaamheden in Cambodja gestaakt en verplaatst naar de verbonden onderneming in Pakistan. De enige activiteit van de Pakistaanse onderneming bestond in de uitvoer van het onderzochte product naar de markt van de Unie.

Overlading

(95)

De enige medewerkende Pakistaanse onderneming nam in de verslagperiode de volledige uitvoer uit Pakistan naar de Unie voor haar rekening.

(96)

Uit het onderzoek is niet gebleken van overladingspraktijken met betrekking tot producten van oorsprong uit de VRC via Pakistan.

Assemblage

(97)

Voor de enige medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden in Pakistan werden ontweken.

(98)

Uit het onderzoek is gebleken dat de onderneming via een niet-verbonden handelaar bij een van haar verbonden ondernemingen in Sri Lanka een aanzienlijke hoeveelheid frames, vorken, lichtmetalen velgen en kunststofwielen heeft gekocht. Om aan te tonen dat deze onderdelen uit Sri Lanka afkomstig zijn, heeft de onderneming haar door het ministerie van Handel van Sri Lanka afgegeven certificaten van oorsprong, formulier A, overgelegd. Deze certificaten werden echter niet als afdoende bewijs ter staving van de oorsprong van de rijwielonderdelen beschouwd, omdat zij waren afgegeven op basis van onbetrouwbare kostenstaten. Het is immers gebleken dat zij niet op de werkelijke fabricagekosten waren gebaseerd, maar louter op een algemene prognose van de fabricagekosten voor een niet-gespecificeerd productievolume voor ongeveer één jaar. Daarnaast waren met betrekking tot bepaalde soorten frames en vorken waarvoor certificaten van oorsprong, formulier A, waren afgegeven, geen kostenstaten overgelegd. Aangezien deze onderdelen voornamelijk met grondstoffen uit de VRC waren gefabriceerd, werd geconcludeerd dat deze onderdelen zelf uit de VRC afkomstig zijn.

(99)

Voorts heeft de onderneming aangevoerd dat zij de desbetreffende rijwielonderdelen via een niet-verbonden handelaar bij haar verbonden onderneming had gekocht. Het onderzoek heeft evenwel aangetoond dat er aan het einde van de verslagperiode een rekening van ca. 5 miljoen USD voor bij deze niet-verbonden handelaar gekochte onderdelen openstond. Aangezien het bedrag van deze onbetaalde schuld meer dan 90 % van de verkopen van de onderneming naar de Unie tijdens de verslagperiode vertegenwoordigde, doet die omstandigheid twijfel rijzen omtrent de betrekking tussen de onderneming en de handelaar. Bovendien is uit de controle gebleken dat deze vermeende niet-verbonden handelaar een wisselende toeslag hanteerde en de aan de Pakistaanse onderneming voor de onderdelen berekende prijzen derhalve geen betrouwbaar beeld te zien gaven. Ten slotte heeft de onderneming rechtstreeks onderdelen gekocht bij haar verbonden ondernemingen in Sri Lanka en Cambodja en bij één niet-verbonden onderneming in Sri Lanka, maar kon zij tijdens het controlebezoek geen bewijs overleggen van de oorsprong van ongeacht welke van deze onderdelen, met uitzondering van de in Sri Lanka gekochte banden. Verder houden deze drie ondernemingen zich volgens hun statutaire doel enkel bezig met de fabricage van rijwielen, wat rijwielonderdelen uitsluit, zodat werd geconcludeerd dat deze onderdelen uit de VRC afkomstig waren. In het licht van het bovenstaande maakten de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit de VRC meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het eindproduct uit. Voorts bleek de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, minder dan 25 % van de fabricagekosten van deze onderneming te bedragen.

(100)

Na de mededeling van feiten en overwegingen was de onderneming het niet met de Commissie eens dat de formulieren A/certificaten van oorsprong die waren ingediend voor de in Sri Lanka gekochte rijwielonderdelen, niet kunnen worden geacht afdoende bewijs te vormen ter staving van de oorsprong van de rijwielonderdelen. Zij heeft aangevoerd dat de kostenstaten waren opgesteld door een accountantskantoor en dat de importeurs moeten kunnen afgaan op de door het ministerie van Handel van Sri Lanka afgegeven formulieren A/certificaten van oorsprong. Zij heeft bevestigd dat de kostenstaten niet zijn onderbouwd met de werkelijke fabricagekosten voor onderdelen, maar enkel met een prognose van de toekomstige kosten voor ongeveer één jaar. Bovendien is volgens haar artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening geen oorsprongsregel, zodat het niet kan worden toegepast voor de beoordeling van de oorsprong van de in Sri Lanka gekochte rijwielonderdelen.

(101)

Zoals uiteengezet in overweging 98, werden de formulieren A/certificaten van oorsprong niet geacht afdoende bewijs te vormen ter staving van de oorsprong van de in Sri Lanka gekochte rijwielonderdelen, omdat zij niet waren afgegeven op basis van de werkelijke fabricagekosten, maar van een prognose van de toekomstige fabricagekosten, wat geen garantie biedt dat de rijwielonderdelen inderdaad tegen de geraamde kosten waren gefabriceerd. Bovendien moet worden verduidelijkt dat de Commissie niet in het algemeen de methode voor afgifte van de formulieren A/certificaten van oorsprong in Sri Lanka betwist, wat het kader van dit onderzoek te buiten gaat, maar alleen nagaat of in casu aan de voorwaarden van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt voldaan. Hoewel artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening als zodanig inderdaad geen oorsprongsregel is, mocht de Commissie er in deze omstandigheden van uitgaan dat zij, aangezien deze onderdelen voor meer dan 60 % uit grondstoffen uit de VRC werden gefabriceerd en de toegevoegde waarde minder dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg, terecht heeft geconcludeerd dat deze onderdelen zelf uit de VRC afkomstig zijn. Alle bovengenoemde argumenten werden dan ook afgewezen.

(102)

Op basis hiervan werd geconcludeerd dat de onderneming zich bezighield met assemblage. Derhalve is aangetoond dat er in Pakistan sprake is van assemblagewerkzaamheden die gepaard gaan met ontwijking van de geldende maatregelen in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

Onvoldoende reden of economische rechtvaardiging anders dan de instelling van het antidumpingrecht

(103)

Pakistan heeft eind 2013 de SAP+-status (9) ontvangen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de toekenning van aanvullende voordelen in het kader van de SAP-regels voor verschillende ondernemingen een extra beweegreden is geweest om fabricagefaciliteiten in Pakistan te vestigen en rijwielen naar de markt van de Unie uit te voeren, doet dit niet eraan af dat de enige exporteur naar de Unie is verbonden met een onderneming in Sri Lanka waarvoor naar aanleiding van het eerdere antiontwijkingsonderzoek maatregelen gelden en dat hij de rijwielonderdelen hoofdzakelijk uit de VRC betrok.

(104)

Het onderzoek heeft derhalve geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging voor de assemblagewerkzaamheden aan het licht gebracht dan de ontwijking van de bestaande maatregelen ten aanzien van het betrokken product. Behalve de instelling van het recht werden geen elementen aangetroffen die zouden kunnen worden beschouwd als een compensatie voor de kosten van de assemblagewerkzaamheden.

Conclusie over Pakistan

(105)

De regering van Pakistan heeft na de mededeling van feiten en overwegingen geen opmerkingen ingediend.

(106)

Bij het onderzoek is vastgesteld dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, geen economische rechtvaardiging bestaat.

2.5.4.   Filipijnen

Algemeen

(107)

Zoals reeds vermeld in overweging 23, is uit het onderzoek gebleken dat de uitvoer van een van de twee medewerkende ondernemingen in feite werd verricht door twee niet-verbonden handelsondernemingen. Een van deze handelsondernemingen, die geen medewerking verleende aan dit onderzoek, heeft soortgelijke transacties verricht in Sri Lanka, zoals in het kader van het eerdere antiontwijkingsonderzoek is vastgesteld.

Overlading

(108)

Zoals in overweging 24 reeds is vermeld, hebben twee ondernemingen op de Filipijnen medewerking verleend door in hun vrijstellingsaanvragen gegevens te verstrekken. Deze ondernemingen namen in de verslagperiode de volledige uitvoer uit de Filipijnen naar de Unie voor hun rekening.

(109)

Uit het onderzoek is niet gebleken van overladingspraktijken met betrekking tot producten van oorsprong uit de VRC via de Filipijnen.

Assemblage

(110)

Voor elke medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden op de Filipijnen werden ontweken.

(111)

Voor één van de twee ondernemingen op de Filipijnen maakten de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit de VRC niet 60 % of meer uit van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product. Daarom hoefde niet te worden onderzocht of de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg.

(112)

Met betrekking tot de andere onderneming werden de conclusies gedeeltelijk gebaseerd op artikel 18, lid 1, van de basisverordening, zoals is uiteengezet in de overwegingen 25 tot en met 44. Deze onderneming bleek verbonden te zijn met een Chinese rijwielfabrikant die het voorwerp van maatregelen is. Zij kocht bijna alle onderdelen in de VRC, zodat de grondstoffen (rijwielonderdelen) uit de VRC meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het eindproduct uitmaakten. Zoals uiteengezet in de overwegingen 41 tot en met 43, moesten bovendien bepaalde kostenposten worden gecorrigeerd. Er werd een betrouwbaardere afschrijvingsduur voor de gebouwen gehanteerd, er werd gebruikgemaakt van de productiviteitsratio (geproduceerde hoeveelheid gedeeld door aantal werknemers) van een daadwerkelijke Filipijnse producent om een betrouwbaarder aantal werknemers voor het door de onderneming opgegeven productievolume te berekenen en er werd gebruikgemaakt van het gemiddelde elektriciteitsverbruik per rijwiel van een daadwerkelijke Filipijnse producent om betrouwbaardere elektriciteitskosten per rijwiel te berekenen.

(113)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één onderneming aangevoerd dat zij niet in staat was de gebruikte gegevens van de daadwerkelijke Filipijnse producent te verifiëren, aangezien de door die daadwerkelijke producent verstrekte niet-vertrouwelijke gegevens onvolledig waren. In dit verband moet erop worden gewezen dat de Commissie de precieze gegevens van de daadwerkelijke Filipijnse producent niet kan vrijgeven, aangezien deze informatie vertrouwelijk is. Hoewel de niet-vertrouwelijke gegevens in het algemeen in indexvorm worden verstrekt, heeft de Commissie in dit geval bovendien de gebruikte gegevens van de daadwerkelijke producent in de vorm van marges, met een minimum- en een maximumwaarde, aan de onderneming meegedeeld, dat wil zeggen zinvollere gegevens dan een index. De onderneming beschikte derhalve over gedetailleerde gegevens om na te kunnen gaan op welke grondslag haar kosten waren gecorrigeerd en om opmerkingen te maken. Ten slotte heeft de onderneming in deze zaak niet verzocht om inschakeling van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(114)

Deze onderneming heeft bevestigd niet te hebben aangevoerd dat zij voldeed aan het criterium van minder dan 60 % in artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening. De Commissie heeft volgens haar evenwel met betrekking tot het criterium van 25 % aan toegevoegde waarde een onjuiste berekening uitgevoerd, omdat zij in de eerste plaats noch de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten noch de winst in aanmerking heeft genomen, in de tweede plaats de aan de grondstoffen toegevoegde waarde heeft losgekoppeld van de aan de ingevoerde frames toegevoegde waarde, en in de derde plaats enkel rekening heeft gehouden met de toegevoegde waarde in verhouding tot de in de VRC gekochte onderdelen. Zoals hieronder uiteengezet, berusten die argumenten op een onjuist begrip van de relevante bepaling van de basisverordening.

(115)

Ten eerste wordt, zoals vermeld in overweging 80, de toegevoegde waarde niet alleen vastgesteld aan de hand van de primaire kosten (bijvoorbeeld loonkosten, feitelijk gemaakte overheadkosten, afschrijving van assemblagefaciliteiten, intern gefabriceerde onderdelen), maar ook van de kosten die worden gemaakt bij het fabricageproces dat leidt tot een waardevermeerdering van het eindproduct. Deze kosten dienen te worden gemaakt bij het fabricageproces. De door de onderneming gemaakte kosten die gedurende de verslagperiode niet in verband met het fabricageproces kunnen worden gebracht, worden niet meegeteld bij de berekening van de toegevoegde waarde. Daarom worden de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten voor de berekening van de toegevoegde waarde buiten beschouwing gelaten, aangezien het geen kosten betreft die door de onderneming bij het fabricageproces worden gemaakt en de toegevoegde waarde van het product verhogen. Evenmin kan de winst worden meegeteld, aangezien zij geen bestanddeel van de toegevoegde waarde is. Bovendien is winst het gevolg van managementbeslissingen en marktkrachten.

(116)

Met betrekking tot het tweede argument moet worden benadrukt dat overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening de gekochte delen niet worden opgenomen in de berekening van de door de onderneming toegevoegde waarde. Voor de berekening van de toegevoegde waarde worden uitsluitend de kosten meegeteld die direct en indirect bij de assemblage van de delen worden gemaakt.

(117)

Ten slotte heeft de Commissie naar vaste praktijk en overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening met de toegevoegde waarde rekening gehouden in verhouding tot de in de VRC gekochte onderdelen. Zelfs als deze regel in casu niet was toegepast, zou dit hoe dan ook niets hebben veranderd aan de conclusie van de Commissie dat de onderneming niet voldoet aan het criterium inzake 25 % aan toegevoegde waarde, aangezien de delen voor meer dan 80 % in de VRC zijn gekocht.

(118)

Daarnaast heeft de onderneming de door de Commissie toegepaste correctie van haar kosten (loon-, energie- en afschrijvingskosten en bonussen voor leidinggevenden) betwist. Wat de loonkosten betreft, heeft zij aangevoerd dat de Commissie zonder enige reden de indirecte loonkosten buiten beschouwing heeft gelaten en dat zij niet heeft aangetoond dat de opgegeven loonkosten onbetrouwbaar waren. De energiekosten kunnen van fabriek tot fabriek verschillen, naargelang het soort product en de arbeidstijden. Met betrekking tot de afschrijvingskosten heeft de onderneming nogmaals aangevoerd dat haar boekhouding is gecontroleerd, en verder acht zij de door de Commissie verrichte correctie van de bonussen voor leidinggevenden willekeurig.

(119)

Hoewel de onderneming heeft gesteld frames te vervaardigen, wat, zoals vermeld in overweging 35, tijdens de controle ter plaatse niet kon worden geverifieerd, heeft zij tijdens het onderzoek op geen enkel moment de werkelijke voor de fabricage van de frames gemaakte kosten verstrekt. Wat zij verstrekte, waren de gecumuleerde fabricagekosten voor de frames en de assemblage van de rijwielen. Daarom was het de Commissie niet mogelijk te beoordelen of de door de onderneming gemaakte fabricagekosten per frame betrouwbaar waren. Er zij aan herinnerd dat de onderneming volgens de in antwoord op de schriftelijke aanmaning verstrekte inlichtingen de meeste frames in de VRC kocht en de door haar opgegeven fabricagekosten derhalve hoofdzakelijk bij de assemblage van de rijwielen werden gemaakt. Door vergelijking van de door de onderneming opgegeven kosten met soortgelijke kosten die door een daadwerkelijke Filipijnse producent zijn gemaakt, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de door de onderneming opgegeven kosten niet bij het fabricageproces konden zijn gemaakt en het bij sommige daarvan om andere kosten ging.

(120)

Wat de loonkosten betreft, is de Commissie niet aan de indirecte loonkosten van de onderneming voorbijgegaan, maar heeft zij integendeel die kosten samen met de directe loonkosten in de totale loonkosten opgenomen. Tijdens de controle ter plaatse heeft de Commissie gedetailleerde gegevens verzameld over het aantal werknemers en hun productiviteit op de belangrijkste afdelingen van de daadwerkelijke Filipijnse producent. Uit de vergelijking van de door de onderneming verstrekte gegevens met soortgelijke gegevens die door de daadwerkelijke Filipijnse producent zijn verstrekt, is gebleken dat de onderneming het aantal werknemers dat daadwerkelijk op de afdeling frames en vorken, de afdeling rijwielassemblage, de afdeling wielmontage en de afdeling kwaliteitscontrole was tewerkgesteld, te hoog had opgegeven. Daarom was de correctie van de loonkosten van de onderneming met betrekking tot de fabricage en eindmontage gerechtvaardigd.

(121)

Met betrekking tot de energiekosten is de Commissie zich ervan bewust dat het energieverbruik van producent tot producent kan verschillen. In feite verricht de daadwerkelijke Filipijnse producent complexere werkzaamheden dan de onderneming, wat dus met een hoger elektriciteitsverbruik gepaard gaat. Derhalve is de betrokken onderneming door de door de Commissie toegepaste methode niet benadeeld.

(122)

Wat de afschrijvingskosten betreft, is in de door een auditor geverifieerde jaarverslagen geen toelichting te vinden over de economische gebruiksduur van de gebouwen. Er zij aan herinnerd dat de Commissie tijdens de controle ter plaatse de onderneming herhaaldelijk heeft verzocht bewijsstukken over te leggen inzake het bouwjaar van de gebouwen en de beoordeling door de accountant van de onderneming met betrekking tot afschrijvingsperiode van de gebouwen. De onderneming heeft nagelaten dit te doen en heeft in plaats daarvan aangevoerd dat zij door de lokale belastingautoriteiten was gecontroleerd, zodat zij de Commissie in het kader van dit onderzoek geen bewijsstukken hoefde over te leggen. Derhalve heeft de Commissie het afschrijvingsbedrag gecorrigeerd aan de hand van een afschrijvingsduur in overeenstemming met de internationale boekhoudkundige praktijken.

(123)

Wat ten slotte de bonus voor de productiemanagers en buitenlandse leidinggevenden betreft, moet worden benadrukt dat dergelijke kosten en met name de omvang daarvan losstaan van het productieproces en het productievolume. Dit zijn administratieve kosten, die bij de berekening van de toegevoegde waarde niet worden meegeteld.

(124)

De bovengenoemde argumenten werden derhalve afgewezen.

(125)

Aldus bedroeg de gecorrigeerde waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, voor deze onderneming niet meer dan 25 % van de fabricagekosten.

(126)

Derhalve is aangetoond dat er op de Filipijnen sprake is van assemblagewerkzaamheden die gepaard gaan met ontwijking van de geldende maatregelen in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

Onvoldoende reden of economische rechtvaardiging anders dan de instelling van het antidumpingrecht

(127)

De Filipijnen hebben eind 2014 de SAP+-status ontvangen, geruime tijd na de oprichting van de twee Filipijnse producenten.

(128)

Het onderzoek heeft derhalve geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging voor de assemblagewerkzaamheden aan het licht gebracht dan de ontwijking van de bestaande maatregelen ten aanzien van het betrokken product. Behalve de instelling van het recht werden geen elementen aangetroffen die zouden kunnen worden beschouwd als een compensatie voor de kosten van de assemblagewerkzaamheden.

Conclusie over de Filipijnen

(129)

De regering van de Filipijnen heeft na de mededeling van feiten en overwegingen geen opmerkingen ingediend.

(130)

Bij het onderzoek is vastgesteld dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, geen economische rechtvaardiging bestaat.

2.6.   Ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(131)

Bij het onderzoek of de ingevoerde producten, gezien de hoeveelheden en de prijzen, de corrigerende werking van de bestaande maatregelen hebben ondermijnd, werd gebruikgemaakt van de door de medewerkende ondernemingen opgegeven hoeveelheden en uitvoerprijzen en van Comext-gegevens. De uitvoerprijzen werden vergeleken met het schade opheffende prijsniveau voor de producenten in de Unie dat het laatst was vastgesteld, te weten in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek dat in 2013 was afgerond (zie overweging 4).

(132)

Uit de vergelijking van het schade opheffende prijsniveau, zoals vastgesteld in 2013 in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek, met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in de verslagperiode van het onderhavige onderzoek, is voor elk van de drie betrokken landen gebleken dat sprake was van aanzienlijk prijsbederf.

(133)

Bij het onderzoek is vastgesteld dat de hoeveelheden die werden geproduceerd en de bestaande maatregelen bleken te ontwijken, aanzienlijk zijn en in de toekomst waarschijnlijk alleen maar zullen toenemen, gezien de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

(134)

Uit het onderzoek is gebleken dat de assemblagewerkzaamheden binnen korte tijd gemakkelijk kunnen worden opgezet en beëindigd. Dit werd aangetoond door de regelmatig terugkerende verplaatsing van de assemblagewerkzaamheden van het ene naar het andere land zodra de Commissie een antiontwijkingsonderzoek opende. Voorts werd vastgesteld dat sommige van de ondernemingen waarop dit onderzoek betrekking heeft, verbonden waren met ondernemingen waarvoor reeds maatregelen golden, of via dezelfde niet-verbonden handelsonderneming naar de markt van de Unie uitvoerden.

(135)

Daarom werd geconcludeerd dat, gezien de hoeveelheden en de prijzen, de bestaande maatregelen werden ondermijnd door de invoer waarop dit onderzoek betrekking heeft.

2.7.   Bewijs van dumping

(136)

Tot slot is overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening onderzocht of dumping kon worden aangetoond ten aanzien van de voor het betrokken product eerder vastgestelde normale waarde.

(137)

In het tussentijdse nieuwe onderzoek dat in 2013 werd afgerond (zie overweging 4), was de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen in Mexico, dat in dat onderzoek voor de VRC een geschikt referentieland met een markteconomie was bevonden („eerder vastgestelde normale waarde”).

2.7.1.   Cambodja

(138)

Bij een aanzienlijk deel van de Cambodjaanse uitvoer bleek het om echte Cambodjaanse productie te gaan, die werd uitgevoerd door drie Cambodjaanse ondernemingen waarvan was vastgesteld dat zij niet bij ontwijkingspraktijken betrokken waren, zoals vermeld in overweging 75. Daarom werd voor het vaststellen van de door ontwijking beïnvloede prijzen bij uitvoer uit Cambodja alleen de uitvoer van de producenten/exporteurs die de maatregelen ontwijken, in aanmerking genomen. Deze gegevens werden ook gecontroleerd aan de hand van de Comext-cijfers.

(139)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in kosten van vervoer, lading, overlading, lossing en verpakking die door de ondernemingen in hun ingevulde vrijstellingsaanvragen waren opgegeven.

(140)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Cambodja in de verslagperiode, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(141)

Uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de aldus vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van aanzienlijke dumping.

(142)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft het ministerie van Handel van Cambodja verzocht te verduidelijken of de in overweging 141 genoemde bevindingen inzake dumping uitsluitend waren gebaseerd op de uitvoer van de ondernemingen die bij ontwijking bleken te zijn betrokken en of de Commissie bewijzen van dumping door de daadwerkelijke Cambodjaanse ondernemingen had aangetroffen.

(143)

In dit verband wordt bevestigd dat, zoals vermeld in overweging 138, overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening de uitvoer van de daadwerkelijke Cambodjaanse producenten voor de berekening van de dumpingmarge buiten beschouwing is gelaten. Voorts impliceert artikel 13 van de basisverordening geen onderzoek naar dumpingpraktijken van daadwerkelijke producenten in Cambodja.

2.7.2.   Pakistan

(144)

De uitvoerprijs werd vastgesteld op basis van de gemiddelde prijs bij uitvoer van rijwielen door de medewerkende onderneming in de verslagperiode en gecontroleerd aan de hand van cijfers van Comext.

(145)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast met betrekking tot de kosten van lading, overlading en lossing en aanverwante kosten, de kosten voor vervoer in het betrokken land en verpakkingskosten, zoals door de onderneming opgegeven in haar ingevulde vrijstellingsaanvraag en aangevuld tijdens de controle ter plaatse.

(146)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Pakistan in de verslagperiode, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(147)

Uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de aldus vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van aanzienlijke dumping.

2.7.3.   Filipijnen

(148)

Bij een aanzienlijk deel van de Filipijnse uitvoer bleek het om echte Filipijnse productie te gaan, die werd uitgevoerd door één Filipijnse onderneming waarvan was vastgesteld dat zij niet bij ontwijkingspraktijken betrokken was, zoals vermeld in overweging 111. Daarom werd voor het vaststellen van de door ontwijking beïnvloede prijzen bij uitvoer uit de Filipijnen alleen de uitvoer van de producent/exporteur die de maatregelen ontwijkt, in aanmerking genomen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 40 en 44, werd de uitvoerprijs van de onderneming die de maatregelen ontwijkt, evenwel buiten beschouwing gelaten en werd de uitvoerprijs daarvan vastgesteld op basis van cijfers van Comext.

(149)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en verpakking die door de medewerkende onderneming in haar ingevulde vrijstellingsaanvraag waren opgegeven.

(150)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit de Filipijnen in de verslagperiode, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(151)

Uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de aldus vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van aanzienlijke dumping.

(152)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één onderneming aangevoerd dat de in het kader van artikel 13 van de basisverordening berekende dumpingmarge lager was dan de rechten van de huidige maatregelen, zodat uitbreiding van de maatregelen niet gerechtvaardigd is. Zoals hierboven aangetoond, is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van maatregelen in het kader van artikel 13 van de basisverordening, die verschillen van die voor maatregelen in het kader van artikel 5 van de basisverordening. Het argument wordt dan ook afgewezen.

3.   MAATREGELEN

(153)

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat het definitieve antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC door overlading via Cambodja en door assemblageactiviteiten in Cambodja en Pakistan en op de Filipijnen werd ontweken in de zin van artikel 13 van de basisverordening.

(154)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, eerste zin, van de basisverordening moeten de bestaande maatregelen betreffende de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC daarom worden uitgebreid tot de invoer van hetzelfde product dat rechtstreeks of onrechtstreeks wordt verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen.

(155)

De uit te breiden maatregelen dienen de maatregelen te zijn die momenteel overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 502/2013 gelden voor „alle andere ondernemingen”, namelijk een definitief antidumpingrecht van 48,5 %, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

(156)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening, die bepalen dat uitgebreide maatregelen moeten worden toegepast op goederen waarvan de invoer in de Unie overeenkomstig de openingsverordening wordt geregistreerd, moeten rechten worden geïnd op vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen verzonden rijwielen waarvan de invoer wordt geregistreerd.

(157)

Volgens één Cambodjaanse onderneming zouden om redenen van billijkheid geen rechten op de geregistreerde invoer van haar producten moeten worden geïnd. Bij ontbreken van een rechtsgrondslag, en om de doeltreffendheid van de maatregel te waarborgen, werd het verzoek afgewezen.

4.   VERZOEKEN OM VRIJSTELLING

4.1.   Cambodja

(158)

De vijf ondernemingen in Cambodja die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hadden verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, hebben een vrijstellingsaanvraag ingevuld.

(159)

Zoals vermeld in overweging 75, bleken drie van de vijf medewerkende ondernemingen in Cambodja die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hadden verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, niet bij de ontwijkingspraktijken betrokken te zijn. Bovendien konden twee van deze producenten aantonen dat zij niet verbonden waren met een of meer van de bij de ontwijkingspraktijken betrokken producenten/exporteurs, noch met een of meer van de producenten/exporteurs van rijwielen in de VRC. Bijgevolg kan aan deze twee ondernemingen vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

(160)

De derde onderneming, waarvan niet was vastgesteld dat zij betrokken was bij de ontwijkingspraktijken die het voorwerp van dit onderzoek zijn (zoals vermeld in overweging 75), bleek banden te hebben met een producent/exporteur van rijwielen in de VRC. Het onderzoek heeft echter geen bewijs aan het licht gebracht dat deze banden zijn gevestigd of gebruikt om de bestaande maatregelen te ontwijken. De banden werden namelijk gevestigd voordat de maatregelen in 1993 werden ingesteld en bij het huidige onderzoek is niet gebleken van contractuele banden tussen deze twee ondernemingen. Zelfs indien producenten verbonden zijn met ondernemingen waarvoor de oorspronkelijke maatregelen gelden, kan hun derhalve, zoals in de openingsverordening vermeld, toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die banden met ondernemingen waarvoor de oorspronkelijke maatregelen gelden, zijn gevestigd of gebruikt om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken. Aangezien het bewijs hiervan ontbreekt, kan aan deze onderneming vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

(161)

Zoals vermeld in overweging 76, bleken de twee andere ondernemingen die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hadden verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, bij de ontwijkingspraktijken betrokken te zijn. Derhalve kan op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening aan deze ondernemingen geen vrijstelling worden verleend.

4.2.   Pakistan

(162)

Eén onderneming in Pakistan die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening had verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, heeft een vrijstellingsaanvraag ingevuld.

(163)

Zoals vermeld in overweging 102, bleek de onderneming bij de ontwijkingspraktijken betrokken te zijn. Derhalve kan op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening aan deze onderneming geen vrijstelling worden verleend.

4.3.   Filipijnen

(164)

De twee ondernemingen op de Filipijnen die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hadden verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, hebben een vrijstellingsaanvraag ingevuld.

(165)

Zoals reeds in overweging 111 is uiteengezet, bleek één onderneming niet betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken die het voorwerp van dit onderzoek zijn. Bovendien kon deze producent aantonen dat hij niet verbonden was met een of meer van de ondernemingen waarvan was gebleken dat zij bij de ontwijkingspraktijken betrokken waren, noch met een of meer van de producenten/exporteurs van rijwielen in de VRC. Bijgevolg kan aan deze onderneming vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

(166)

Zoals in de overwegingen 112 en 125 uiteengezet, bleek de tweede onderneming betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken, zodat op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening daaraan geen vrijstelling kan worden verleend.

4.4.   Bijzondere maatregelen

(167)

In dit geval zijn bijzondere maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat deze vrijstellingen op juiste wijze worden toegepast. Deze bijzondere maatregelen betreffen de verplichting om aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur over te leggen die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, moet aan het uitgebreide antidumpingrecht worden onderworpen.

4.5.   Nieuwe exporteurs

(168)

Onverminderd artikel 11, lid 3, van de basisverordening zullen andere producenten/exporteurs in Cambodja en Pakistan en op de Filipijnen die zich in deze procedure niet kenbaar hebben gemaakt en het onderzochte product in de verslagperiode niet naar de Unie hebben uitgevoerd, en die van plan zijn een verzoek om vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht in te dienen overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening, een vrijstellingsaanvraag moeten invullen zodat de Commissie kan beoordelen of vrijstelling gerechtvaardigd is. Een dergelijke vrijstelling kan worden verleend na de beoordeling van de marktsituatie van het onderzochte product, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad, de aan- en verkopen en de waarschijnlijkheid van voortzetting van de praktijken waarvoor onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat, en het bewijsmateriaal inzake dumping. De Commissie verricht doorgaans ook een controle ter plaatse. Het verzoek moet onverwijld aan de Commissie worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie en de verkoop.

(169)

Wanneer vrijstelling gerechtvaardigd is, worden de geldende uitgebreide maatregelen dienovereenkomstig gewijzigd. Op vrijstellingen zal toezicht worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.

5.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(170)

Op 13 maart 2015 heeft de Commissie alle belanghebbenden de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en hen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn opmerkingen ontvangen van het ministerie van Handel van Cambodja, twee ondernemingen in Cambodja, een onderneming in Pakistan en een onderneming op de Filipijnen. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen zijn onderzocht. Geen van de aangevoerde argumenten heeft aanleiding gegeven tot wijziging van de bevindingen.

(171)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het bij artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 502/2013 ingestelde definitieve antidumpingrecht op rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, dat geldt voor „alle andere ondernemingen”, wordt uitgebreid tot rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003020 en 8712007092), met uitzondering van die welke door onderstaande ondernemingen worden geproduceerd:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Cambodja

A and J (Cambodia) Co., Ltd, Special Economic Zone Tai Seng Bavet, Sangkar Bavet, Krong Baver, Ket Svay Rieng, Cambodja

C035

 

Smart Tech (Cambodia) Co., Ltd, Tai Seng Bavet Special Economic Zone, National Road No. 1, Bavet City, Svay Rieng, Cambodja

C036

 

Speedtech Industrial Co. Ltd and Bestway Industrial Co., Manhattan (Svay Rieng) Special Economic Zone, National Road No. 1, Sangkat Bavet, Krong Bavet, Svay Rieng Province, Cambodja

C037

Filipijnen

Procycle Industrial Inc., Hong Chang Compound, Brgy. Lantic, Carmona, Cavite, Filipijnen

C038

2.   De vrijstellingen die aan de specifiek in lid 1 van dit artikel genoemde ondernemingen zijn verleend of die overeenkomstig artikel 2, lid 2, van deze verordening door de Commissie zijn verleend, gelden alleen indien een geldige handelsfactuur die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde vereisten, aan de douaneautoriteiten van de lidstaten wordt overgelegd. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, geldt het bij lid 1 van dit artikel ingestelde antidumpingrecht.

3.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, die overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 938/2014 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 worden geregistreerd, met uitzondering van die welke door de in lid 1 vermelde ondernemingen worden geproduceerd.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Verzoeken om vrijstelling van het bij artikel 1 uitgebreide recht moeten schriftelijk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Unie en zijn ondertekend door een persoon die gemachtigd is om de entiteit die om de vrijstelling verzoekt, te vertegenwoordigen. Het verzoek moet aan het onderstaande adres worden gestuurd:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

2.   Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kan de Commissie de invoer van ondernemingen die de bij Verordening (EU) nr. 502/2013 ingestelde antidumpingmaatregelen niet ontwijken, bij besluit vrijstellen van het bij artikel 1 van deze verordening uitgebreide recht.

Artikel 3

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de bij artikel 2 van Verordening (EU) nr. 938/2014 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad van 8 september 1993 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht (PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1524/2000 van de Raad van 10 juli 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39).

(4)  Verordening (EG) nr. 1095/2005 van de Raad van 12 juli 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen uit Vietnam en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1524/2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen uit de Volksrepubliek China (PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 153 van 5.6.2013, blz. 17).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (PB L 153 van 5.6.2013, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 938/2014 van de Commissie van 2 september 2014 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (PB L 263 van 3.9.2014, blz. 5).

(8)  Comext is een databank van buitenlandse handelsstatistieken die door Eurostat wordt beheerd.

(9)  Het SAP+-stelsel is momenteel vervat in hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 2, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”;

3.

datum en handtekening.


Top