EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0061

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen Voor de EER relevante tekst

OJ L 11, 17.1.2015, p. 1–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 08/07/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2015/61/oj

17.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 11/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/61 VAN DE COMMISSIE

van 10 oktober 2014

ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 460,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tijdens de vroege „liquiditeitsfase” van de financiële crisis die in 2007 begon, kregen veel kredietinstellingen, ondanks dat zij passende kapitaalniveaus aanhielden, te maken met aanzienlijke moeilijkheden omdat zij hun liquiditeitsrisico niet zorgvuldig beheerden. Enkele kredietinstellingen werden te afhankelijk van kortetermijnfinanciering, die aan het begin van de crisis snel opdroogde. Dergelijke kredietinstellingen werden toen kwetsbaar voor de vraag naar liquiditeit omdat zij geen toereikend niveau van liquide activa aanhielden om tijdens de stressperiode te kunnen voldoen aan de vraag naar het opnemen van middelen (uitstromen). Kredietinstellingen moesten toen activa verkopen tegen afbraakprijzen, wat leidde tot een zichzelf versterkende neerwaartse prijsspiraal en een gebrek aan vertrouwen in de markt, wat een solvabiliteitscrisis veroorzaakte. Uiteindelijk werden veel kredietinstellingen te zeer afhankelijk van liquiditeitsverstrekking door de centrale banken en moesten zij worden gered door middel van een massale injectie van overheidsgeld. Aldus werd duidelijk dat het nodig was een gedetailleerd liquiditeitsdekkingsvereiste te ontwikkelen, met als doel dit risico te voorkomen door kredietinstellingen minder afhankelijk te maken van kortetermijnfinanciering en liquiditeitsverstrekking door centrale banken en hen beter bestand te maken tegen liquiditeitsschokken.

(2)

Artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 legt kredietinstellingen een liquiditeitsdekkingsvereiste op, uitgedrukt in algemene termen als een verplichting om „liquide activa aan [te houden] waarvan de som van de waarden de liquiditeitsuitstromen minus de liquiditeitsinstromen onder stressomstandigheden dekt”. Overeenkomstig artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de Commissie bevoegd om dit liquiditeitsdekkingsvereiste nader te bepalen en vast te stellen onder welke omstandigheden de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen specifieke in- en uitstroomniveaus moeten opleggen om de specifieke risico's waaraan zij blootgesteld zijn, af te dekken. Overeenkomstig overweging 101 van Verordening (EU) nr. 575/2013 dienen de regels vergelijkbaar te zijn met de liquiditeitsdekkingsratio als bepaald in het internationale raamwerk voor de meting en bewaking van en voor standaarden betreffende het liquiditeitsrisico van het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision, hierna „BCBS”), rekening houdend met specifieke aspecten voor de Unie en nationale specifieke aspecten. Tot de volledige tenuitvoerlegging van het liquiditeitsdekkingsvereiste vanaf 1 januari 2018 moeten de lidstaten in overeenstemming met de nationale wetgeving een liquiditeitsdekkingsvereiste tot 100 % voor kredietinstellingen kunnen toepassen.

(3)

In overeenstemming met de liquiditeitsnormen van het BCBS moeten regels worden vastgesteld om het liquiditeitsdekkingsvereiste te definiëren als een verhouding tussen de buffer van „liquide activa” en de „netto liquiditeitsuitstromen” van een kredietinstelling in een stressperiode van dertig dagen. De „netto liquiditeitsuitstromen” moeten worden berekend door de liquiditeitsinstromen af te trekken van de liquiditeitsuitstromen van de kredietinstelling. De liquiditeitsdekkingsratio moet worden uitgedrukt in procenten en vastgesteld op een minimumniveau van 100 % wanneer deze volledig ten uitvoer is gelegd, wat betekent dat een kredietinstelling voldoende liquide activa aanhoudt om de netto liquiditeitsuitstromen op te vangen tijdens een stressperiode van dertig dagen. Tijdens deze periode moet een kredietinstelling in staat zijn haar liquide activa snel om te zetten in contanten, zonder een beroep te doen op centrale-bankliquiditeiten of openbare middelen, wat ertoe kan leiden dat haar liquiditeitsdekkingsratio tijdelijk onder het niveau van 100 % komt te liggen. Wanneer dit zich voordoet of wordt verwacht, moeten kredietinstellingen voldoen aan de specifieke voorschriften van artikel 414 van Verordening (EU) nr. 575/2013, voor een tijdig herstel van hun liquiditeitsdekkingsratio tot het minimumniveau.

(4)

Alleen vrij overdraagbare activa die snel in contanten kunnen worden omgezet op private markten, binnen een kort tijdsbestek en zonder een significant waardeverlies, dienen te worden gedefinieerd als „liquide activa” voor de toepassing van de liquiditeitsbuffers van kredietinstellingen. Overeenkomstig deel zes van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de indeling van liquide activa van het BCBS dienen passende regels onderscheid te maken tussen activa van uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit, ook wel activa van niveau 1, en activa van hoge liquiditeit en kredietkwaliteit, ook wel activa van niveau 2. De laatstgenoemde activa moeten verder worden onderverdeeld in de niveaus 2A en 2B. Kredietinstellingen dienen een naar behoren gediversifieerde buffer van liquide activa aan te houden, rekening houdend met hun relatieve liquiditeit en kredietkwaliteit. Bijgevolg moet elk niveau en subniveau voldoen aan specifieke vereisten inzake reductiefactoren en begrenzingen van de algemene buffer en moeten indien nodig gedifferentieerde vereisten worden toegepast voor de niveaus of subniveaus en voor categorieën liquide activa van hetzelfde niveau of subniveau, die voor lagere liquiditeitsclassificaties strenger moeten zijn.

(5)

Bepaalde algemene en operationele voorschriften moeten worden toegepast op liquide activa om ervoor te zorgen dat zij binnen een kort tijdsbestek in contanten kunnen worden omgezet, behoudens enkele uitzonderingen voor bepaalde activa van niveau 1, in voorkomend geval. In deze voorschriften moet worden gespecificeerd dat over aangehouden liquide activa ongehinderd moet kunnen worden beschikt, dat deze gemakkelijk waardeerbaar moeten zijn en dat zij genoteerd moeten zijn op erkende beurzen of verhandelbaar moeten zijn op actieve handelsmarkten of repomarkten. Deze voorschriften moeten ook waarborgen dat de liquiditeitsbeheersfunctie van de kredietinstelling te allen tijde toegang heeft tot en de controle heeft over de liquide activa en dat de activa waaruit de liquiditeitsbuffer bestaat, voldoende gediversifieerd zijn. Diversificatie is belangrijk om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid van een kredietinstelling om liquide activa snel en zonder significant waardeverlies te liquideren niet in gevaar komt doordat deze activa kwetsbaar zouden zijn voor een gemeenschappelijk risico. Kredietinstellingen moeten ook worden verplicht om te zorgen voor consistentie in de valutasamenstelling van hun liquide activa en hun netto liquiditeitsuitstromen, om te voorkomen dat zij vanwege te grote valutamismatches niet langer in staat zouden zijn hun liquiditeitsbuffer te gebruiken om tijdens een stressperiode te voldoen aan liquiditeitsuitstromen in een bepaalde valuta.

(6)

Overeenkomstig de aanbevelingen van de Europese Bankautoriteit (EBA) in haar verslag van 20 december 2013, opgesteld overeenkomstig artikel 509, leden 3 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013, dienen alle typen obligaties die zijn uitgegeven of gegarandeerd door de centrale regeringen van de lidstaten en de centrale banken, alsook die welke uitgegeven of gegarandeerd zijn door supranationale instellingen, te worden aangemerkt als obligaties van niveau 1. Zoals de EBA opmerkte, bestaan er sterke argumenten op het gebied van toezicht om geen onderscheid te maken tussen de verschillende lidstaten, omdat de uitsluiting van bepaalde staatsobligaties van niveau 1 stimulerend zou zijn voor beleggingen in andere staatsobligaties binnen de Unie, wat zou leiden tot fragmentatie van de interne markt en tijdens een crisis het risico op onderlinge besmetting tussen kredietinstellingen en hun overheden zou vergroten (de „link tussen banken en staten”). Wat derde landen betreft, dient de status van niveau 1 te worden gegeven aan blootstellingen met betrekking tot centrale banken en overheden met een risicogewicht van 0 %, volgens de regels voor het kredietrisico van titel II van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals bepaald in de norm van het BCBS. Aan blootstellingen met betrekking tot regionale overheden, lokale autoriteiten en publiekrechtelijke lichamen dient de status van niveau 1 alleen te worden toegekend wanneer deze worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot hun centrale overheid en laatstgenoemde een risicogewicht van 0 % geniet overeenkomstig dezelfde regels voor het kredietrisico. Dezelfde status dient van toepassing te zijn op multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties met een risicogewicht van 0 %. Gezien de uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit van deze activa moeten kredietinstellingen deze activa zonder beperking in hun buffers kunnen aanhouden en dient op deze activa geen reductiefactor of diversificatievereiste van toepassing te zijn.

(7)

Door kredietinstellingen uitgegeven activa dienen in het algemeen niet te worden erkend als liquide activa, maar de behandeling van niveau 1 moet worden verleend aan bankactiva die worden gesteund door regeringen van de lidstaten, zoals verstrekkers van stimuleringsleningen en kredietverstrekkers die eigendom zijn van de overheid, alsook activa van private banken met een uitdrukkelijke staatsgarantie. De laatstgenoemden zijn een erfenis van de financiële crisis die moet worden uitgefaseerd en derhalve komen slechts bankactiva met een vóór 30 juni 2014 verleende of toegezegde staatsgarantie in aanmerking als liquide activa. Ook moeten senior obligaties die zijn uitgegeven door bepaalde gespecificeerde instanties voor beheer van activa van bepaalde lidstaten, worden behandeld als activa van niveau 1 onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van de desbetreffende lidstaat, maar alleen voor een beperkte tijd.

(8)

Gedekte obligaties zijn schuldinstrumenten uitgegeven door kredietinstellingen en gedekt door een cover pool van activa die doorgaans bestaat uit hypotheekleningen of overheidsschulden waarop beleggers een preferente vordering hebben in het geval van wanbetaling. Hun gedekte aard en een aantal aanvullende veiligheidsaspecten, zoals de verplichting voor de uitgevende instelling om niet-rendabele activa in de cover pool te vervangen en de waarde van de cover pool te handhaven op een bedrag dat hoger is dan de nominale waarde van de obligaties („vereiste van activadekking”), hebben ertoe bijgedragen dat gedekte obligaties een relatief laag risico opleveren en dat zij rendabele instrumenten vormen die een belangrijke rol spelen in de financiering van de hypotheekmarkten in de meeste lidstaten. In bepaalde lidstaten is het totaal aan uitstaande gedekte obligaties hoger dan de pool van uitstaande staatsobligaties. Met name hebben bepaalde gedekte obligaties van de kredietkwaliteitscategorie 1 in de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2012 een uitstekende liquiditeit vertoond, zoals geanalyseerd in het EBA-verslag. Desondanks heeft de EBA aanbevolen deze gedekte obligaties te behandelen als activa van niveau 2A, om deze behandeling te laten aansluiten op de normen van het BCBS. In het licht van bovenstaande overwegingen met betrekking tot hun kredietkwaliteit, liquiditeitsprestaties en rol op de financieringsmarkten van de Unie, is het echter passend dat deze gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 1 worden behandeld als activa van niveau 1. Teneinde buitensporige concentratierisico's te voorkomen en in afwijking van andere activa van niveau 1 dienen een plafond van 70 % van de totale buffer, een reductiefactor van ten minste 7 % en het diversificatievereiste van toepassing te zijn op het bezit van gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 1 in de liquiditeitsbuffer.

(9)

Gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 2 dienen te worden erkend als activa van niveau 2A en hiervoor dienen hetzelfde plafond (40 %) en dezelfde reductiefactor (15 %) te gelden als voor andere liquide activa van dit niveau. Dit kan worden gerechtvaardigd op basis van de beschikbare marktgegevens die erop wijzen dat gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 2 een grotere liquiditeit vertoonden dan andere vergelijkbare activa van de niveaus 2A en 2B, zoals door woninghypotheken gedekte effecten (residential mortgage-backed securities, hierna „RMBS's”) van kredietkwaliteitscategorie 1. Wanneer toegestaan wordt dat deze gedekte obligaties in aanmerking komen voor de liquiditeitsbuffer, zal dit bovendien bijdragen tot de diversificatie van de pool van beschikbare activa binnen de buffer en zal dit ongerechtvaardigd onderscheid of „cliff-effecten” tussen deze obligaties en gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 1 voorkomen. Er moet echter worden opgemerkt dat een aanzienlijk deel van deze gedekte obligaties in kredietkwaliteitscategorie 2 werd ingedeeld als gevolg van de verlaging van de rating van de centrale overheid van de lidstaat waarin de uitgevende instelling gevestigd was. Aldus werd rekening gehouden met de landenplafonds die gewoonlijk vervat zijn in de methodologie van ratingbureaus volgens welke financiële instrumenten geen rating mogen hebben boven een bepaald niveau dat afhankelijk is van de desbetreffende overheidsrating. Deze landenplafonds hebben derhalve belet dat in die lidstaten uitgegeven gedekte obligaties kredietkwaliteitscategorie 1 bereikten, ongeacht hun kredietkwaliteit, waardoor hun liquiditeit vervolgens daalde ten opzichte van gedekte obligaties van vergelijkbare kwaliteit in lidstaten die geen lagere rating hadden gekregen. De financieringsmarkten in de Unie zijn ten gevolge daarvan sterk gefragmenteerd, hetgeen duidelijk bewijst dat gezocht moet worden naar een passend alternatief voor externe ratings als een van de criteria van de prudentiële wetgeving om het liquiditeits- en kredietrisico van gedekte obligaties en andere categorieën activa te rangschikken. Overeenkomstig artikel 39 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) inzake ratingbureaus moet de Commissie uiterlijk op 31 december 2015 een verslag overleggen over alternatieve instrumenten voor ratings om alle verwijzingen hiernaar voor regelgevingsdoeleinden in het Unierecht uiterlijk op 1 januari 2020 te verwijderen.

(10)

Met betrekking tot door activa gedekte effecten (ABS's) deed de EBA de aanbeveling, overeenkomstig haar empirische bevindingen en de norm van het BCBS, alleen RMBS's van kredietkwaliteitscategorie 1 als activa van niveau 2B te erkennen, met toepassing van een reductiefactor van 25 %. Het is ook wenselijk van deze aanbeveling af te wijken en door andere activa gedekte ABS's ook in aanmerking te nemen voor niveau 2B. Een breder scala van in aanmerking komende subcategorieën van activa zou de diversificatie binnen de liquiditeitsbuffer vergroten en de financiering van de reële economie vergemakkelijken. Bovendien zou de link tussen banken en staten worden afgezwakt en de fragmentatie van de interne markt worden beperkt aangezien beschikbare marktgegevens duiden op een beperkte samenhang tussen ABS's en andere liquide activa zoals staatsobligaties. Daarnaast is er bewijs dat beleggers de neiging hebben om ABS's van een hoge kwaliteit en met een gewogen korte duur en hoge vooruitbetalingen te hamsteren tijdens perioden van financiële instabiliteit, omdat deze snel in contanten kunnen worden omgezet en als een veilige bron van liquiditeit kunnen worden beschouwd. Dit is met name het geval voor ABS's die worden gedekt door leningen voor de financiering van motorvoertuigen („door autoleningen gedekte ABS's”), waarvan de prijsvolatiliteit en de gemiddelde spread tijdens de periode 2007-2012 vergelijkbaar was met RMBS's. Ook bepaalde categorieën van door consumentenleningen gedekte ABS's, zoals creditcards, bleken een vergelijkbare goede liquiditeit te hebben. Tot slot kan het toestaan van ABS's die door activa van de reële economie worden gedekt, zoals de hierboven omschreven effecten en kmo-leningen, bijdragen tot economische groei aangezien dit voor beleggers een positief signaal zou zijn met betrekking tot deze activa. Passende regels dienen er derhalve voor te zorgen dat niet alleen door hypotheekleningen gedekte ABS's maar ook door autoleningen, consumentenkredieten en kmo-leningen gedekte ABS's als activa van niveau 2B worden erkend. Om de integriteit en de functionaliteit van de liquiditeitsbuffer te vrijwaren kunnen deze echter slechts in aanmerking worden genomen wanneer zij voldoen aan bepaalde hoge kwaliteitseisen in overeenstemming met de criteria die moeten worden toegepast op eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie in andere sectorale financiële wetgeving. Voor RMBS's met name moet onder meer worden voldaan aan hoge kwaliteitseisen die betrekking hebben op ratio's zoals de loan-to-value-ratio (LTV) of de loan-to-income-ratio. Deze ratio's moeten echter niet worden toegepast op RMBS's die uitgegeven werden vóór de inwerkingtreding van het liquiditeitsdekkingsvereiste. Om rekening te houden met de minder hoge liquiditeit van door consumentenkredieten en kmo-leningen gedekte ABS's ten opzichte van RMBS's en door autoleningen gedekte ABS's, moet voor de eerstgenoemde een hogere reductiefactor van 35 % gelden. Voor alle ABS's moeten, net als voor andere activa van niveau 2B, het algemene plafond van 15 % van de liquiditeitsbuffer en de diversificatievereiste gelden.

(11)

De regels met betrekking tot de classificatie, de voorschriften, de beperkingen en de reductiefactor voor de resterende activa van niveaus 2A en 2B dienen nauw overeen te stemmen met de BCBS- en de EBA-aanbevelingen. Aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging („icb”) moeten daarentegen worden behandeld als liquide activa van hetzelfde niveau en dezelfde categorie als de onderliggende activa van de collectieve instelling.

(12)

Tevens is het wenselijk om bij het bepalen van de liquiditeitsdekkingsratio rekening te houden met het centrale liquiditeitsbeheer in netwerken van coöperatieve en institutionele protectiestelsels, waarin de centrale instelling of het centrale orgaan een rol speelt die vergelijkbaar is met een centrale bank omdat de leden van het netwerk meestal geen rechtstreekse toegang hebben tot de centrale instelling. Passende voorschriften dienen er derhalve voor te zorgen dat de zichtdeposito's die door de leden van het netwerk bij de centrale instelling zijn gedaan en andere liquiditeitsfinanciering die door de centrale instelling aan deze leden beschikbaar wordt gesteld, als liquide activa worden erkend. Deposito's die niet als liquide middelen worden beschouwd, dienen te profiteren van de preferentiële uitstroompercentages die zijn toegestaan voor operationele deposito's.

(13)

Het uitstroompercentage voor stabiele retaildeposito's dient standaard te worden vastgesteld op 5 %, maar een preferentieel uitstroompercentage van 3 % moet worden toegestaan voor alle kredietinstellingen die aangesloten zijn bij een depositogarantiestelsel in een lidstaat dat aan bepaalde strenge criteria voldoet. Ten eerste moet rekening worden gehouden met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) inzake depositogarantiestelsels door de lidstaten. Ten tweede moet het stelsel van een lidstaat voldoen aan bepaalde voorschriften met betrekking tot de periode van terugbetaling, ex-antefinanciering en de toegang tot aanvullende financiële middelen ingeval een groot deel van de reserves moet worden aangesproken. Tot slot dient de toepassing van het preferentiële percentage van 3 % vooraf te worden goedgekeurd door de Commissie en mag deze goedkeuring alleen worden verleend wanneer de Commissie ervan overtuigd is dat het depositogarantiestelsel van de lidstaat voldoet aan de bovengenoemde criteria en er geen zwaarwegende bezorgdheid bestaat met betrekking tot de werking van de interne markt voor retaildeposito's. In ieder geval mag het preferentiële percentage van 3 % voor stabiele retaildeposito's niet vóór 1 januari 2019 worden toegepast.

(14)

Kredietinstellingen moeten andere retaildeposito's kunnen aanwijzen die een hoger run-offpercentage kunnen hebben. Passende voorschriften op basis van de EBA-richtsnoeren inzake retaildeposito's waarvoor verschillende uitstromen gelden, moeten ervoor zorgen dat criteria worden vastgesteld om deze retaildeposito's aan te wijzen op basis van hun specifieke kenmerken, dat wil zeggen de omvang van het totale deposito, de aard van het deposito, de vergoeding, de waarschijnlijkheid van opneming en de vraag of de inlegger een ingezetene of niet-ingezetene is.

(15)

Er mag niet worden aangenomen dat kredietinstellingen, wanneer zij problemen ondervinden bij het nakomen van hun betalingsverplichtingen, altijd liquiditeitssteun zullen ontvangen van andere ondernemingen die tot dezelfde groep of hetzelfde institutionele protectiestelsel behoren. Wanneer echter geen individuele ontheffing is verleend voor de toepassing van de liquiditeitsdekkingsratio overeenkomstig artikel 8 of 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten liquiditeitsstromen tussen twee kredietinstellingen die tot dezelfde groep of hetzelfde institutionele protectiestelsel behoren, in principe symmetrische instroom- en uitstroompercentages krijgen om verlies van liquiditeit op de interne markt te voorkomen, mits alle noodzakelijke waarborgen aanwezig zijn en alleen indien de betrokken bevoegde autoriteiten dit vooraf hebben goedgekeurd. Een dergelijke preferentiële behandeling dient aan grensoverschrijdende stromen alleen te worden gegeven op basis van aanvullende objectieve criteria, waaronder het lage liquiditeitsrisicoprofiel van de verstrekker en de ontvanger.

(16)

Om te voorkomen dat kredietinstellingen uitsluitend gaan vertrouwen op verwachte instromen om aan hun liquiditeitsdekkingsratio te voldoen en om te zorgen voor een minimumniveau van aangehouden liquide activa, dient het totaal aan instromen dat uitstromen kan compenseren, te worden vastgesteld op een maximum van 75 % van het totaal aan verwachte uitstromen. Rekening houdend met het bestaan van gespecialiseerde bedrijfsmodellen dient echter een aantal volledige of gedeeltelijke vrijstellingen van deze maximumgrens te worden toegestaan, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel en na voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteiten. Hieronder dient een vrijstelling te vallen voor stromen binnen de groep of binnen het institutionele protectiestelsel alsmede voor kredietinstellingen die gespecialiseerd zijn in pass-through-hypothecaire kredietverstrekking of in leasing en factoring. Bovendien moet het kredietinstellingen die gespecialiseerd zijn in financiering voor de aankoop van motorvoertuigen of consumentenkredieten, worden toegestaan een hoger maximum van 90 % toe te passen. Deze vrijstellingen moeten zowel op individueel als op geconsolideerd niveau beschikbaar zijn, maar alleen wanneer aan bepaalde criteria is voldaan.

(17)

De liquiditeitsdekkingsratio moet op kredietinstellingen op zowel individueel als geconsolideerd niveau van toepassing zijn, tenzij de bevoegde autoriteiten op individuele basis ontheffing verlenen overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Bij de consolidatie van dochterondernemingen in derde landen moet terdege rekening worden gehouden met de liquiditeitsdekkingsvereisten die in die landen van toepassing zijn. Dienovereenkomstig moeten consolidatievoorschriften in de Unie aan liquide activa en liquiditeitsuitstromen of -instromen van dochterondernemingen in derde landen geen gunstiger behandeling geven dan die waarin de nationale wetgeving van deze derde landen voorziet.

(18)

Overeenkomstig artikel 508, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 moet de Commissie uiterlijk op 31 december 2015 bij de medewetgevers een verslag indienen over de vraag of en hoe het in deel 6 vastgestelde liquiditeitsdekkingsvereiste moet worden toegepast op beleggingsondernemingen. Totdat deze bepaling van toepassing wordt, vallen beleggingsondernemingen onder de nationale wetgeving van de lidstaten inzake het liquiditeitsdekkingsvereiste. De liquiditeitsdekkingsratio, zoals vastgelegd in deze verordening, dient echter op geconsolideerde basis van toepassing te zijn op beleggingsondernemingen wanneer deze deel uitmaken van bankgroepen.

(19)

Kredietinstellingen moeten overeenkomstig artikel 415 van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan de bevoegde autoriteiten verslag uitbrengen over het liquiditeitsdekkingsvereiste, zoals nader beschreven in deze verordening.

(20)

Teneinde kredietinstellingen voldoende tijd te geven om volledig te voldoen aan het gedetailleerde liquiditeitsdekkingsvereiste, dient dit gefaseerd te worden ingevoerd in overeenstemming met het tijdschema dat is vastgesteld in artikel 460, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, beginnend met een minimum van 60 % vanaf 1 oktober 2015 en oplopend tot 100 % op 1 januari 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DE LIQUIDITEITSDEKKINGSRATIO

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast tot nadere bepaling van het liquiditeitsdekkingsvereiste als bedoeld in artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 2

Werkingssfeer en toepassing

1.   Deze verordening is van toepassing op kredietinstellingen die onder toezicht staan uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4).

2.   Kredietinstellingen voldoen op individuele basis aan deze verordening overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013. De bevoegde autoriteiten kunnen volledig of ten dele ontheffing van de toepassing van deze verordening op een kredietinstelling verlenen overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits wordt voldaan aan de in die artikelen vastgestelde voorwaarden.

3.   Wanneer een groep uit een of meer kredietinstellingen bestaat, past de EU-moederinstelling, de instelling die onder de zeggenschap staat van een financiële EU-moederholding of de instelling die onder de zeggenschap staat van een gemengde financiële EU-moederholding, de verplichtingen van deze verordening toe op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en alle volgende bepalingen:

a)

activa van derde landen die aan de in titel II vastgesteld voorschriften voldoen en die worden aangehouden door een dochteronderneming in een derde land, worden niet erkend als liquide activa voor de geconsolideerde toepassing wanneer zij niet als liquide activa worden beschouwd krachtens de nationale wetgeving van het derde land inzake de vaststelling van het liquiditeitsdekkingsvereiste;

b)

liquiditeitsuitstromen van een dochteronderneming in een derde land waarop uit hoofde van de nationale wetgeving van dat derde land inzake de vaststelling van het liquiditeitsdekkingsvereiste een hoger percentage wordt toegepast dan die als bedoeld in titel III, worden geconsolideerd overeenkomstig de hogere percentages van de nationale wetgeving van het derde land;

c)

liquiditeitsinstromen van een dochteronderneming in een derde land waarop uit hoofde van de nationale wetgeving van dat derde land inzake de vaststelling van het liquiditeitsdekkingsvereiste een lager percentage wordt toegepast dan die als bedoeld onder titel III, worden geconsolideerd overeenkomstig de lagere percentages van de nationale wetgeving van het derde land;

d)

op beleggingsondernemingen binnen de groep zijn artikel 4 van deze verordening, op geconsolideerde basis, en artikel 412 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing met betrekking tot de definitie van liquide activa en liquiditeitsuitstromen en -instromen, voor zowel individuele als geconsolideerde doeleinden. Anders dan als bedoeld in dit punt, blijft op beleggingsondernemingen het gedetailleerde liquiditeitsdekkingsvereiste voor beleggingsondernemingen van toepassing, zoals vastgelegd in de nationale wetgeving van de lidstaten, in afwachting van de vaststelling van een liquiditeitsdekkingsvereiste overeenkomstig artikel 508 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

op geconsolideerd niveau wordt het bedrag aan instromen uit een gespecialiseerde kredietinstelling als bedoeld in artikel 33, leden 3 en 4, slechts erkend ten belope van het bedrag aan uitstromen uit dezelfde onderneming.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

1.   „activa van niveau 1”: activa van uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 416, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

2.   „activa van niveau 2”: activa van hoge liquiditeit en kredietkwaliteit, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 416, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013. Activa van niveau 2 worden verder onderverdeeld in activa van niveau 2A en niveau 2B overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel II van deze verordening;

3.   „liquiditeitsbuffer”: het totaal aan liquide activa dat een kredietinstelling aanhoudt in overeenstemming met titel II van deze verordening;

4.   „rapportagevaluta”: de valuta waarin de liquiditeitsposten als bedoeld in de titels II en III van deel zes van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan de bevoegde autoriteit moeten worden gerapporteerd overeenkomstig artikel 415, lid 1, van deze verordening;

5.   „vereiste van activadekking”: de verhouding van activa en passiva, zoals in de nationale wetgeving van een lidstaat of derde land vastgesteld met het oog op kredietverbetering in verband met gedekte obligaties;

6.   „kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming, zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (5);

7.   „netto liquiditeitsuitstromen”: het bedrag dat voortvloeit uit het aftrekken van de liquiditeitsinstromen van een kredietinstelling van de liquiditeitsuitstromen van de instelling, overeenkomstig titel III van deze verordening;

8.   „retaildeposito”: een verplichting ten aanzien van een natuurlijke persoon of een kmo, indien de kmo kan worden ingedeeld bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen in het kader van de standaardbenadering of de IRB-benadering voor het kredietrisico, of een verplichting ten aanzien van een onderneming die in aanmerking komt voor de in artikel 153, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vervatte behandeling, en indien de geaggregeerde deposito's door deze kmo of onderneming op groepsbasis het bedrag van 1 miljoen EUR niet overstijgen;

9.   „financiële cliënt”: een cliënt die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde activiteiten als hoofdbedrijf uitoefent of een van de volgende entiteiten is:

a)

een kredietinstelling;

b)

een beleggingsonderneming;

c)

een financiële instelling;

d)

een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden („SSPE”);

e)

een instelling voor collectieve belegging („icb”);

f)

een beleggingsfonds van het non-open-endtype;

g)

een verzekeringsonderneming;

h)

een herverzekeringsonderneming;

i)

een financiële holding of een gemengde financiële holding;

10.   „particuliere beleggingsonderneming”: een onderneming of trust waarvan de eigenaar of economisch rechthebbende een natuurlijke persoon of een groep van nauw verwante natuurlijke personen is, die is opgericht met als enige doel het beheer van het vermogen van de eigenaren en die geen andere commerciële, industriële of professionele activiteiten verricht. Het doel van de particuliere beleggingsonderneming kan andere aanvullende activiteiten omvatten, zoals het scheiden van de activa van de eigenaren van bedrijfsactiva, het vergemakkelijken van de overdracht van activa binnen een familie of het voorkomen van een verdeling van de activa na de dood van een familielid, mits deze verband houden met het hoofddoel van het beheer van het vermogen van de eigenaren;

11.   „stress”: een plotselinge of een ernstige verslechtering van de solvabiliteit of de liquiditeitspositie van een kredietinstelling als gevolg van veranderingen in marktomstandigheden of idiosyncratische factoren waardoor een aanzienlijk risico ontstaat dat de kredietinstelling niet in staat is in de komende dertig kalenderdagen aan haar verplichtingen te voldoen;

12.   „marge-lening”: een lening op onderpand verstrekt aan cliënten met het oog op het bemachtigen van handelsposities met hefboomfinanciering.

Artikel 4

De liquiditeitsdekkingsratio

1.   De gedetailleerde liquiditeitsdekkingsratio is overeenkomstig artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelijk aan de verhouding tussen de liquiditeitsbuffer van een kredietinstelling en de netto liquiditeitsuitstromen van deze instelling gedurende een stressperiode van dertig kalenderdagen en wordt uitgedrukt in procenten. Kredietinstellingen berekenen hun liquiditeitsdekkingsratio overeenkomstig de volgende formule:

Formula

2.   Kredietinstellingen handhaven een liquiditeitsdekkingsratio van ten minste 100 %.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen kredietinstellingen in stressperioden hun liquide activa te gelde maken om hun netto liquiditeitsuitstromen te dekken, ook wanneer een dergelijk gebruik van liquide activa ertoe kan leiden dat de liquiditeitsdekkingsratio in dergelijke perioden onder de 100 % komt te liggen.

4.   Wanneer de liquiditeitsdekkingsratio van een kredietinstelling op enig moment onder 100 % is gedaald of redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze onder 100 % zal dalen, is het vereiste van artikel 414 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing. Totdat de liquiditeitsdekkingsratio is hersteld tot het niveau als bedoeld in lid 2, rapporteert de kredietinstelling de liquiditeitsdekkingsratio aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie (6).

5.   Kredietinstellingen berekenen en controleren hun liquiditeitsdekkingsratio in de rapportagevaluta en in elk van de valuta's waarvoor een afzonderlijke rapportageverplichting geldt, in overeenstemming met artikel 415, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsook voor de passiva in de rapportagevaluta. Kredietinstellingen rapporteren de liquiditeitsdekkingsratio aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014.

Artikel 5

Stressscenario's voor de toepassing van de liquiditeitsdekkingsratio

De volgende scenario's kunnen worden beschouwd als indicatoren van omstandigheden waarin een kredietinstelling kan worden geacht aan stress onderhevig te zijn:

a)

de run-off van een aanzienlijk deel van haar retaildeposito's;

b)

een volledig of gedeeltelijk verlies van de ongedekte wholesale-financieringscapaciteit, met inbegrip van wholesaledeposito's en andere bronnen van voorwaardelijke financiering, zoals ontvangen gecommitteerde of niet-gecommitteerde liquiditeit of kredietlijnen;

c)

een volledig of gedeeltelijk verlies van gewaarborgde kortetermijnfinanciering;

d)

extra liquiditeitsuitstromen als gevolg van een verlaging van de kredietrating van ten hoogste drie categorieën;

e)

een vergrote marktvolatiliteit die de waarde van de zekerheden of de kwaliteit hiervan beïnvloedt of leidt tot een behoefte aan aanvullende zekerheden;

f)

onvoorziene opnemingen ten laste van de liquiditeit en kredietfaciliteiten;

g)

een mogelijke verplichting om schulden terug te kopen of niet-contractuele verplichtingen na te komen.

TITEL II

DE LIQUIDITEITSBUFFER

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 6

Samenstelling van de liquiditeitsbuffer

Om onderdeel te kunnen zijn van de liquiditeitsbuffer van een kredietinstelling voldoen de liquide activa aan elk van de volgende voorwaarden:

a)

de algemene voorschriften van artikel 7;

b)

de operationele voorschriften van artikel 8;

c)

de respectieve criteria om in aanmerking te komen voor indeling als activa van niveau 1 of niveau 2 overeenkomstig hoofdstuk 2.

Artikel 7

Algemene voorschriften voor liquide activa

1.   Om te worden beschouwd als liquide activa voldoen de activa van een kredietinstelling aan de leden 2 tot en met 6.

2.   De activa zijn een eigendom, recht, aanspraak of belang gehouden door een kredietinstelling en zijn vrij van enige bezwaring. Een actief wordt als onbezwaard beschouwd wanneer de kredietinstelling niet op grond van wettelijke, contractuele, regelgevende of andere beperkingen wordt belet dit actief binnen de volgende dertig kalenderdagen te liquideren, te verkopen, over te dragen, toe te wijzen of anderszins af te stoten door middel van rechtstreekse verkoop of een repo-overeenkomst. De volgende activa worden geacht onbezwaard te zijn:

a)

activa die zijn opgenomen in een pool en die beschikbaar zijn voor onmiddellijk gebruik als onderpand om aanvullende financiering te verkrijgen uit hoofde van gecommitteerde, maar nog niet gefinancierde kredietlijnen waarover de kredietinstelling kan beschikken. Dit omvat de activa die door een kredietinstelling bij de centrale instelling in een coöperatief netwerk of institutioneel protectiestelsel zijn geplaatst. Kredietinstellingen gaan ervan uit dat activa in de pool in toenemende volgorde van liquiditeit bezwaard zijn op basis van de liquiditeitsclassificatie van hoofdstuk 2, te beginnen met activa die niet in aanmerking komen voor opneming in de liquiditeitsbuffer;

b)

activa die de kredietinstelling heeft ontvangen als onderpand voor kredietrisicolimitering middels omgekeerde retrocessietransacties of effectenfinancieringstransacties en waarover de kredietinstelling kan beschikken.

3.   De activa zijn niet uitgegeven door de kredietinstelling zelf, door de moederonderneming, tenzij het om publiekrechtelijk lichaam gaat dat geen kredietinstelling is, een dochteronderneming of een andere dochteronderneming van de moederonderneming of een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden waarmee de kredietinstelling nauwe banden heeft;

4.   De activa zijn niet uitgegeven door een van de volgende entiteiten:

a)

een andere kredietinstelling, tenzij de uitgevende instelling een publiekrechtelijk lichaam is als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c), en artikel 11, lid 1, onder a) en b), het actief een gedekte obligatie is als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), en artikel 11, lid 1, onder c) en d), of het actief behoort tot de categorie als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e);

b)

een beleggingsonderneming;

c)

een verzekeringsonderneming;

d)

een herverzekeringsonderneming;

e)

een financiële holding;

f)

een gemengde financiële holding;

g)

een andere entiteit die een of meer van de activiteiten verricht als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU. Voor de toepassing van dit artikel worden SSPE's geacht niet onder de in dit punt genoemde entiteiten te vallen.

5.   De waarde van de activa kan worden bepaald op basis van ruim verspreide en gemakkelijk toegankelijke marktprijzen. Bij gebrek aan marktconforme prijzen moet de waarde van de activa kunnen worden bepaald op basis van een gemakkelijk toe te passen formule die openbaar beschikbare inputs gebruikt en niet sterk afhankelijk is van verregaande aannames.

6.   De activa zijn genoteerd op een erkende beurs of kunnen worden verhandeld door middel van een actieve rechtstreekse verkoop of eenvoudige repotransactie op algemeen aanvaarde repomarkten. Deze criteria worden afzonderlijk beoordeeld voor elke markt. Een actief dat tot de handel is toegelaten op een georganiseerd platform dat geen erkende beurs is, in een lidstaat of in een derde land, wordt slechts als liquide beschouwd wanneer het handelsplatform voorziet in een actieve en omvangrijke markt voor rechtstreekse verkoop van activa. De kredietinstelling houdt rekening met de volgende minimumcriteria om te beoordelen of een handelsplatform voorziet in een actieve en omvangrijke markt voor de toepassing van dit lid:

a)

historische bewijzen dat de markt breed en diep is, zoals kleine spreads tussen bied- en laatprijzen, een hoog handelsvolume en een groot en divers aantal marktdeelnemers;

b)

de aanwezigheid van een robuuste marktinfrastructuur.

7.   De voorschriften van de leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op:

a)

bankbiljetten en munten, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a);

b)

blootstellingen met betrekking tot centrale banken, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b) en d), en artikel 11, lid 1, onder b);

c)

de gecommitteerde liquiditeitsfaciliteit voor beperkt gebruik, als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d);

d)

deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels, als bedoeld in artikel 16.

Artikel 8

Operationele voorschriften

1.   Kredietinstellingen stellen beleidslijnen en grenzen vast om ervoor te zorgen dat de aangehouden liquide activa waaruit hun liquiditeitsbuffer bestaat, te allen tijde voldoende gediversifieerd blijven. Te dien einde houden kredietinstellingen rekening met de mate van diversificatie tussen de verschillende categorieën liquide activa en binnen dezelfde categorie liquide activa, als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze titel, en met andere relevante diversificatiefactoren, zoals soorten uitgevende instellingen, tegenpartijen of de geografische locatie van deze uitgevende instellingen en tegenpartijen.

De bevoegde autoriteiten kunnen specifieke beperkingen of vereisten opleggen ten aanzien van de gehouden liquide activa van een kredietinstelling om ervoor te zorgen dat het vereiste van dit lid wordt nageleefd. Een dergelijke beperking of vereiste is echter niet van toepassing op:

a)

de volgende categorieën van activa van niveau 1:

i)

bankbiljetten en munten, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a);

ii)

blootstellingen met betrekking tot centrale banken, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b) en d);

iii)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder g);

b)

de categorieën activa van niveau 1 die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door centrale of regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c) en d), mits de kredietinstelling het relevante actief aanhoudt ter dekking van netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden in de valuta van de lidstaat of het derde land, of het actief is uitgegeven door de centrale of regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen van de lidstaat waarin de kredietinstelling is gevestigd;

c)

de gecommitteerde liquiditeitsfaciliteit voor beperkt gebruik, als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d).

2.   Kredietinstellingen hebben direct toegang tot hun aangehouden liquide activa en kunnen deze op elk moment gedurende de stressperiode van dertig dagen te gelde maken door middel van rechtstreekse verkoop of een repo-overeenkomst op algemeen aanvaarde repomarkten. Een liquide actief wordt als direct toegankelijk voor een kredietinstelling beschouwd wanneer er geen juridische of praktische belemmeringen bestaan voor het tijdig te gelde maken van een dergelijk actief door de kredietinstelling.

Activa die worden gebruikt ter verbetering van het krediet bij gestructureerde transacties of ter dekking van de operationele kosten van de kredietinstellingen, worden niet als direct toegankelijk voor een kredietinstelling beschouwd.

Activa aangehouden in een derde land waar beperkingen gelden voor de vrije overdraagbaarheid, worden als direct toegankelijk beschouwd voor zover de kredietinstelling deze activa gebruikt om liquiditeitsuitstromen in dat derde land te compenseren. Activa die in een niet-convertibele valuta worden aangehouden, worden als direct toegankelijk beschouwd voor zover de kredietinstelling deze activa gebruikt om liquiditeitsuitstromen in deze valuta te compenseren.

3.   Kredietinstellingen zorgen ervoor dat hun liquide activa onder toezicht staan van een specifieke liquiditeitsbeheersfunctie binnen de kredietinstelling. Naleving van dit voorschrift moet aan de bevoegde autoriteit worden aangetoond door:

a)

de liquide activa onder te brengen in een afzonderlijke pool die rechtstreeks onder beheer staat van de liquiditeitsfunctie en met als enige doel deze te gebruiken als bron van voorwaardelijke financiering, met inbegrip van tijdens stressperioden; of

b)

de invoering van interne systemen en controles om de liquiditeitsbeheersfunctie daadwerkelijke operationele zeggenschap te geven om de aangehouden liquide activa op elk moment gedurende de stressperiode van dertig kalenderdagen te gelde te maken en om zich toegang te verschaffen tot de voorwaardelijke financiering zonder dat dit direct afbreuk doet aan bestaande zakelijke of risicobeheersstrategieën. Een actief wordt met name niet in de liquiditeitsbuffer opgenomen wanneer de verkoop zonder vervanging in de stressperiode van dertig kalenderdagen een afdekking verwijdert hetgeen zou leiden tot een open risicopositie die hoger is dan de interne drempels van de kredietinstelling;

c)

een combinatie van mogelijkheden a) en b), mits de bevoegde autoriteit een dergelijke combinatie heeft goedgekeurd.

4.   Kredietinstellingen maken regelmatig en ten minste een keer per jaar een voldoende representatief deel van hun aangehouden liquide activa te gelde door middel van rechtstreekse verkoop of een eenvoudige repo-overeenkomst op een algemeen aanvaarde repomarkt. Kredietinstellingen ontwikkelen strategieën om groepen liquide activa af te stoten die geschikt zijn om:

a)

de toegang tot de markt voor deze activa en hun bruikbaarheid te testen;

b)

te controleren of de toegepaste procedures voor tijdige tegeldemaking van de activa doeltreffend zijn;

c)

het risico te beperken dat een negatief signaal aan de markt wordt afgegeven als gevolg van de tegeldemaking van de activa door de kredietinstelling tijdens stressperioden.

Het vereiste van de eerste alinea is niet van toepassing op activa van niveau 1 als bedoeld in artikel 10, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit, de gecommitteerde liquiditeitsfaciliteit voor beperkt gebruik als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), en deposito's en andere liquiditeitsfinanciering in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels als bedoeld in artikel 16.

5.   Het vereiste van lid 2 belet kredietinstellingen niet het marktrisico af te dekken dat verband houdt met hun liquide activa, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de kredietinstelling voert passende interne regelingen in overeenkomstig de leden 2 en 3 om ervoor te zorgen dat deze activa gemakkelijk beschikbaar en onder toezicht van de liquiditeitsbeheersfunctie blijven;

b)

bij de waardering van het desbetreffende actief overeenkomstig artikel 9 wordt rekening gehouden met de netto liquiditeitsuitstromen en -instromen die tot vroegtijdige beëindiging van de afdekking zouden leiden.

6.   Kredietinstellingen zorgen ervoor dat de valutasamenstelling van hun liquide activa in overeenstemming is met de verdeling van hun netto liquiditeitsuitstromen per valuta. Indien nodig kunnen bevoegde autoriteiten echter van kredietinstellingen verlangen dat valutamismatches worden beperkt door de vaststelling van grenzen voor het aandeel aan netto liquiditeitsuitstromen in een valuta dat gedurende een stressperiode kan worden gecompenseerd door het aanhouden van liquide activa in een andere valuta. Deze beperking kan alleen worden toegepast voor de rapportagevaluta of een valuta waarvoor een afzonderlijke rapportageverplichting kan gelden overeenkomstig artikel 415, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013. Bij het bepalen van het niveau van de eventuele beperking van valutamismatches die overeenkomstig dit lid kan worden toegepast, houden de bevoegde autoriteiten ten minste rekening met:

a)

de mogelijkheid voor de kredietinstelling om een van de volgende handelingen te verrichten:

i)

de liquide activa te gebruiken voor het genereren van liquiditeit in de valuta en het rechtsgebied waarin de liquiditeitsuitstromen zich voordoen;

ii)

op valutamarkten valuta's om te wisselen en middelen te werven onder stressomstandigheden die overeenstemmen met de stressperiode van dertig kalenderdagen als bedoeld in artikel 4;

iii)

een liquiditeitsoverschot over te dragen van de ene naar de andere valuta en tussen jurisdicties en juridische entiteiten binnen de groep onder stressomstandigheden die overeenstemmen met de stressperiode van dertig dagen als bedoeld in artikel 4;

b)

de gevolgen van plotselinge, ongunstige koersontwikkelingen voor bestaande mismatches en voor de doeltreffendheid van bestaande instrumenten voor afdekking van het valutarisico.

Beperkingen van valutamismatches die overeenkomstig dit lid worden opgelegd, worden beschouwd als specifiek liquiditeitsvereiste als bedoeld in artikel 105 van Richtlijn 2013/36/EU.

Artikel 9

Waardering van liquide activa

Voor de berekening van haar liquiditeitsdekkingsratio maakt een kredietinstelling gebruik van de marktwaarde van haar liquide activa. De marktwaarde van de liquide activa moet worden verlaagd overeenkomstig de reductiefactoren als bedoeld in hoofdstuk 2, en indien van toepassing, artikel 8, lid 5, onder b).

HOOFDSTUK 2

Liquide activa

Artikel 10

Activa van niveau 1

1.   Activa van niveau 1 omvatten uitsluitend activa die vallen onder een of meer van de volgende categorieën en die telkens voldoen aan de vermelde criteria om voor opname in de categorie in aanmerking te komen:

a)

munten en bankbiljetten;

b)

de volgende blootstellingen met betrekking tot centrale banken:

i)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de Europese Centrale Bank (ECB) of een centrale bank van een lidstaat;

ii)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door centrale banken van derde landen, mits voor de blootstellingen met betrekking tot de centrale bank of de centrale regering een kredietbeoordeling van een aangewezen externe kredietbeoordelingsinstelling (hierna: „EKBI”) van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 beschikbaar is overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

iii)

reserves van de kredietinstelling aangehouden bij een centrale bank als bedoeld in de punten i) en ii), mits de kredietinstelling dergelijke reserves tijdens stressperioden te allen tijde kan opnemen en de voorwaarden voor een dergelijke opneming zijn vastgesteld in een overeenkomst tussen de desbetreffende bevoegde autoriteit en de ECB of de centrale bank;

c)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de volgende centrale of regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen:

i)

de centrale overheid van een lidstaat;

ii)

de centrale overheid van een derde land, mits voor deze overheid een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 beschikbaar is overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

regionale overheden of lokale autoriteiten van een lidstaat, mits deze activa worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van de lidstaat overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iv)

regionale overheden of lokale autoriteiten van een derde land als bedoeld onder punt (ii), mits deze activa worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van het derde land overeenkomstig artikel 115, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

v)

publiekrechtelijke lichamen, mits deze activa worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van een lidstaat of één van de regionale overheden of lokale autoriteiten als bedoeld in punt iii), overeenkomstig artikel 116, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale overheid of de centrale bank van een derde land dat door de aangewezen EKBI niet in kredietkwaliteitscategorie 1 is ingedeeld overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, op voorwaarde dat de kredietinstelling in dit geval het actief uitsluitend als een actief van niveau 1 kan erkennen om netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden te dekken in dezelfde valuta waarin het actief is uitgedrukt.

Wanneer het actief niet in de nationale valuta van het derde land is uitgedrukt, kan de kredietinstelling het actief uitsluitend als actief van niveau 1 erkennen voor zover haar totaal aan netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden in deze vreemde valuta overeenstemt met haar activiteiten in het rechtsgebied waarin het liquiditeitsrisico wordt aangegaan;

e)

activa die zijn uitgegeven door kredietinstellingen die voldoen aan ten minste een van de volgende twee voorwaarden:

i)

de uitgevende instelling is een kredietinstelling die rechtsgeldig is opgericht door de centrale overheid van een lidstaat of een regionale overheid of lokale autoriteit van een lidstaat, de overheid of lokale autoriteit is wettelijk verplicht de economische basis van de kredietinstelling te beschermen en te zorgen voor het behoud van de financiële levensvatbaarheid tijdens het bestaan van de instelling, en blootstellingen met betrekking tot deze regionale overheid of lokale autoriteit worden, in voorkomend geval, behandeld als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van de lidstaat overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de kredietinstelling is een instelling die stimuleringsleningen verstrekt, waaronder voor de toepassing van dit artikel alle kredietinstellingen vallen die als doel hebben beleidsdoelstellingen van de Unie of van de centrale of regionale overheid of lokale autoriteit in een lidstaat te bevorderen, voornamelijk door het verstrekken van stimuleringsleningen op een niet-concurrerende basis zonder winstoogmerk, mits ten minste 90 % van de leningen die zij verstrekt, direct of indirect wordt gegarandeerd door de centrale of regionale overheid of lokale autoriteit en blootstellingen met betrekking tot deze regionale overheid of lokale autoriteit worden, in voorkomend geval, als blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid van de lidstaat behandeld overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

i)

het betreft obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG of zij voldoen aan de eisen om in aanmerking te komen voor de behandeling als bedoeld in artikel 129, lid 4 of lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), en artikel 129, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

de kredietinstelling die in de gedekte obligaties belegt, en de uitgevende instelling voldoen aan het transparantievereiste als bedoeld in artikel 129, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iv)

de gedekte obligaties hebben een uitgiftewaarde van ten minste 500 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta);

v)

aan de gedekte obligaties is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 toegekend overeenkomstig artikel 129, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn of, bij gebrek aan een kredietbeoordeling, een risicogewicht van 10 % overeenkomstig artikel 129, lid 5, van die verordening;

vi)

de cover pool voldoet te allen tijde aan het vereiste van een activadekking die ten minste 2 % hoger is dan het bedrag dat vereist is om aan de vorderingen in verband met de gedekte obligaties te voldoen;

g)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties als bedoeld in respectievelijk artikel 117, lid 2, en artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.   Op de marktwaarde van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in lid 1, onder f), wordt een reductiefactor van ten minste 7 % toegepast. Behoudens het bepaalde in artikel 15, lid 2, onder a) en b), met betrekking tot aandelen en rechten van deelneming in icb's hoeft geen reductiefactor te worden toegepast op de waarde van de overige activa van niveau 1.

Artikel 11

Activa van niveau 2A

1.   Activa van niveau 2A omvatten uitsluitend activa die onder een of meer van de volgende categorieën vallen en die in elk geval voldoen aan de volgende criteria om voor opname in de categorie in aanmerking te komen:

a)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen in een lidstaat, wanneer aan de blootstellingen met betrekking tot deze overheden een risicogewicht van 20 % is toegekend overeenkomstig artikel 115, leden 1 en 5, en artikel 116, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals van toepassing;

b)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale overheid of de centrale bank van een derde land of een regionale overheid, lokale autoriteit of publiekrechtelijk lichaam van een derde land, mits hieraan een risicogewicht van 20 % is toegekend overeenkomstig artikel 114, lid 2, en de artikelen 115 en 116 van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals van toepassing;

c)

blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties van hoge kwaliteit, die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

i)

zij zijn obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG of voldoen aan de eisen om in aanmerking te komen voor de behandeling als bedoeld in artikel 129, leden 4 of 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

de kredietinstelling die in de gedekte obligaties belegt, en de uitgevende instelling voldoen aan het transparantievereiste als bedoeld in artikel 129, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iv)

de gedekte obligaties hebben een uitgiftewaarde van ten minste 250 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta);

v)

aan de gedekte obligaties is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 2 toegekend overeenkomstig artikel 129, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn of, bij gebrek aan een kredietbeoordeling, een risicogewicht van 20 %, overeenkomstig artikel 129, lid 5, van die verordening;

vi)

de cover pool voldoet te allen tijde aan het vereiste van een activadekking die ten minste 7 % hoger is dan het bedrag dat nodig is om aan de vorderingen in verband met de gedekte obligaties te voldoen. Wanneer de gedekte obligaties van kredietkwaliteitscategorie 1 echter niet voldoen aan de minimale uitgiftewaarde voor gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder f), punt (iv), maar voldoen aan de eisen voor gedekte obligaties van hoge kwaliteit als bedoeld de punten i), ii), iii) en iv), geldt hiervoor een minimale activadekking van 2 %;

d)

blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties uitgegeven door kredietinstellingen in derde landen die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

i)

het gaat om gedekte obligaties overeenkomstig de nationale wetgeving van het derde land waarin deze worden gedefinieerd als schuldbewijzen uitgegeven door een kredietinstelling of door een volledige dochteronderneming van een kredietinstelling die de uitgifte garandeert, en gedekt door een cover pool van activa waarop obligatiehouders direct beroep kunnen doen voor terugbetaling van de hoofdsom en rente op prioritaire basis in geval van wanbetaling door de uitgevende instelling;

ii)

de uitgevende instelling en de gedekte obligaties zijn uit hoofde van de nationale wetgeving van het derde land onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van de obligatiehouders, en de in het derde land toegepaste regelingen inzake toezicht en regulering dienen ten minste gelijkwaardig te zijn die welke in de Unie worden toegepast;

iii)

de gedekte obligaties worden gedekt door een pool van activa van een of meer van de types als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder b), onder d), i), onder f), i), of onder g), van Verordening (EU) nr. 575/2013. Wanneer de pool uit door onroerend goed gewaarborgde leningen bestaat, moet aan de vereisten van artikel 208 en artikel 229, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden voldaan;

iv)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), en artikel 129, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

v)

de kredietinstelling die in de gedekte obligaties belegt, en de uitgevende instelling voldoen aan het transparantievereiste als bedoeld in artikel 129, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

vi)

aan de gedekte obligaties is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 toegekend overeenkomstig artikel 129, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn of, bij gebrek aan een kredietbeoordeling een risicogewicht van 10 % overeenkomstig artikel 129, lid 5, van deze verordening; en

vii)

de cover pool voldoet te allen tijde aan het vereiste van een activadekking die ten minste 7 % hoger is dan het bedrag dat nodig is om aan de vorderingen in verband met de gedekte obligaties te voldoen. Wanneer de minimale uitgiftewaarde van de gedekte obligaties 500 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta) bedraagt, geldt hiervoor echter een minimale activadekking van 2 %;

e)

bedrijfsschuldpapieren die voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

aan deze papieren is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 toegekend overeenkomstig artikel 122 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn;

ii)

de schuldpapieren hebben een uitgiftewaarde van ten minste 250 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta);

iii)

de looptijd van de schuldpapieren bedraagt bij uitgifte maximaal tien jaar.

2.   Op de marktwaarde van alle activa van niveau 2A wordt een reductiefactor van ten minste 15 % toegepast.

Artikel 12

Activa van niveau 2B

1.   Activa van niveau 2B omvatten uitsluitend activa die onder een of meer van de volgende categorieën vallen en die telkens voldoen aan de criteria om voor opname in de categorie in aanmerking te komen:

a)

blootstellingen in de vorm van door activa gedekte effecten die voldoen aan de vereisten van artikel 13;

b)

bedrijfsschuldpapieren die voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

aan deze papieren is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 3 toegekend overeenkomstig artikel 122 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn;

ii)

de schuldpapieren hebben een uitgiftewaarde van ten minste 250 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta);

iii)

de looptijd van de schuldpapieren bedraagt bij uitgifte maximaal tien jaar.

c)

aandelen, mits zij voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij maken deel uit van een belangrijke beursindex in een lidstaat of derde land die als zodanig door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of het desbetreffende openbare lichaam in een derde land is aangewezen voor de toepassing van dit punt. Bij gebrek aan een besluit van de bevoegde autoriteit of het openbare lichaam in verband met belangrijke beursindexen beschouwen kredietinstellingen beursindexen als belangrijk wanneer deze zijn samengesteld uit toonaangevende ondernemingen in het desbetreffende rechtsgebied;

ii)

zij zijn uitgedrukt in de valuta van de lidstaat waarin de kredietinstelling is gevestigd of, wanneer zij in een andere valuta zijn uitgedrukt, worden zij alleen als activa van niveau 2B aangemerkt ten belope van het bedrag dat nodig is ter dekking van de netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden in die valuta of in het rechtsgebied waar het liquiditeitsrisico wordt aangegaan; en

iii)

er is bewezen dat zij te allen tijde een betrouwbare bron van liquiditeit zijn, ook in stressperioden. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan wanneer het niveau van daling van de beurskoers van het aandeel of de verhoging van de hierop toepasselijke reductiefactor tijdens een stressperiode van dertig dagen op de markt niet hoger was dan respectievelijk 40 % of 40 procentpunten; en

d)

gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten voor beperkt gebruik die kunnen worden verstrekt door de ECB, de centrale bank van een lidstaat of van een derde land, mits aan de voorwaarden van artikel 14 wordt voldaan;

e)

blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties van hoge kwaliteit, die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

i)

zij zijn obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG of voldoen aan de eisen om in aanmerking te komen voor de behandeling als bedoeld in artikel 129, leden 4 of 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de kredietinstelling die in de gedekte obligaties belegt, voldoet aan het transparantievereiste als bedoeld in artikel 129, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

de instelling die de gedekte obligaties uitgeeft, stelt ten minste elk kwartaal de informatie als bedoeld in artikel 129, lid 7, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 ter beschikking aan beleggers;

iv)

de gedekte obligaties hebben een uitgiftewaarde van ten minste 250 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta);

v)

de gedekte obligaties worden uitsluitend gedekt door de activa bedoeld in artikel 129, lid 1, onder a), onder d), i), of onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

vi)

de pool van onderliggende activa bestaat uitsluitend uit blootstellingen die wat kredietrisico betreft in aanmerking komen voor een risicogewicht van 35 % of minder overeenkomstig artikel 125 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

vii)

de cover pool voldoet te allen tijde aan het vereiste van een activadekking die ten minste 10 % hoger is dan het bedrag dat nodig is om aan de vorderingen in verband met de gedekte obligaties te voldoen;

viii)

de uitgevende kredietinstelling maakt elke maand openlijk bekend dat de cover pool voldoet aan het vereiste van 10 % activadekking;

f)

voor kredietinstellingen die krachtens hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn rentedragende activa aan te houden, niet-rentedragende activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale overheid of de centrale bank van een derde land of door een regionale overheid, een lokale autoriteit of een publiekrechtelijk lichaam in een derde land, op voorwaarde dat deze activa een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI van ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 hebben gekregen overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn.

2.   Op de marktwaarde van alle activa van niveau 2B worden de volgende minimale reductiefactoren toegepast:

a)

de toepasselijke reductiefactor als bedoeld in artikel 13, lid 14, voor securitisaties van niveau 2B;

b)

een reductiefactor van 50 % voor bedrijfsschuldpapieren als bedoeld in lid 1, onder b);

c)

een reductiefactor van 50 % voor aandelen als bedoeld in lid 1, onder c);

d)

een reductiefactor van 30 % voor programma's van gedekte obligaties of uitgiften als bedoeld in lid 1, onder e);

e)

een reductiefactor van 50 % voor niet-rentedragende activa als bedoeld in lid 1, onder f).

3.   Voor kredietinstellingen die krachtens hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn rentedragende activa aan te houden, kan de bevoegde autoriteit toestaan af te wijken van lid 1, onder b), punten ii) en iii), van dit artikel, op voorwaarde dat wordt bewezen dat er onvoldoende activa beschikbaar zijn die aan deze voorwaarden voldoen, en dat de betrokken niet-rentedragende activa een passende liquiditeit hebben op particuliere markten.

Om te bepalen of de niet-rentedragende activa voor de toepassing van dit artikel een passende liquiditeit hebben op particuliere markten, houdt de bevoegde autoriteit rekening met de volgende factoren:

a)

de beschikbare gegevens met betrekking tot hun marktliquiditeit, waaronder handelsvolumes, spreads tussen bied- en laatprijzen, prijsvolatiliteit en prijseffecten; en

b)

andere factoren met betrekking tot hun liquiditeit, waaronder historische bewijzen van de breedte en diepte van de markt voor deze niet-rentedragende activa, het aantal en de diversiteit van de marktdeelnemers en het voorhanden zijn van een robuuste marktinfrastructuur.

Artikel 13

Securitisaties van niveau 2B

1.   Blootstellingen in de vorm van door activa gedekte effecten als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder a), worden aangemerkt als securitisaties van niveau 2B wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de leden 2 tot en met 14.

2.   De securitisatiepositie en de onderliggende blootstellingen voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

a)

aan deze positie is door een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 toegekend overeenkomstig artikel 251 of 261 van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in het geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn;

b)

de positie bevindt zich in de tranche of tranches van de hoogste rang van de securitisatie die tijdens de looptijd van de transactie altijd de hoogste rangorde bezit. Voor de toepassing hiervan wordt een tranche geacht van de hoogste rang te zijn indien na de betekening van een sommatie tot nakoming en in voorkomend geval een sommatie tot vervroegde betaling de tranche ten opzichte van andere tranches van dezelfde securitisatietransactie of -regeling niet wordt achtergesteld ten aanzien van de ontvangst van betaling van hoofdsom en rente, zonder rekening te houden met bedragen die verschuldigd zijn krachtens rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen overeenkomstig artikel 261 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de onderliggende blootstellingen zijn verworven door een SSPE als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 66, van Verordening (EU) nr. 575/2013 op een wijze die aan derden kan worden tegengeworpen, en bevinden zich buiten het bereik van de verkoper (initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverlener) en de crediteuren ervan, inclusief in geval van insolventie van de verkoper;

d)

de overdracht van de onderliggende blootstellingen van de SSPE mag niet onderworpen zijn aan strenge terugvorderingsbepalingen in het rechtsgebied waar de verkoper (initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverlener) gevestigd is. Daartoe behoren, zonder daartoe te zijn beperkt, bepalingen krachtens welke de verkoop van de onderliggende blootstellingen door de vereffenaar van de verkoper (initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverlener) ongeldig kan worden gemaakt op basis van het enkele feit dat deze is gesloten binnen een bepaalde termijn voordat de verkoper insolvent is verklaard, of bepalingen waarbij de SSPE een dergelijke ongeldigmaking alleen kan voorkomen als zij kan aantonen dat zij bij de verkoop geen kennis had van de insolventie van de verkoper;

e)

het beheer van de onderliggende blootstellingen is onderworpen aan een servicingovereenkomst die bepalingen inzake servicingcontinuïteit behelst om er ten minste voor te zorgen dat een wanbetaling of insolventie van de servicer niet in een beëindiging van de servicing resulteert;

f)

de documentatie die de securitisatie regelt, omvat continuïteitsbepalingen om in voorkomend geval ten minste voor de vervanging van tegenpartijen bij derivaten en liquiditeitsverstrekkers te zorgen wanneer deze in gebreke blijven of insolvent worden;

g)

de securitisatiepositie wordt gedekt door een pool van homogene onderliggende blootstellingen, die alle tot slechts één van de volgende subcategorieën behoren, of door een pool van homogene onderliggende blootstellingen die een combinatie zijn van woonkredieten als bedoeld in de punten i) en ii):

i)

woonkredieten gedekt door een hypotheek van eerste rang verstrekt aan particulieren voor de aankoop van hun hoofdverblijf, mits aan een van de twee volgende voorwaarden is voldaan:

de kredieten in de pool voldoen gemiddeld aan het leningbedrag-onderpandwaarderatiovereiste (LTV) als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder d), i), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

de nationale wet van de lidstaat waar de kredieten zijn geïnitieerd, voorziet in verband met het bedrag dat een debiteur bij een woonkrediet kan lenen, in een leningbedrag-inkomenratiolimiet, en deze lidstaat heeft de Commissie en Eiopa van deze wet in kennis gesteld. De leningbedrag-inkomenratiolimiet wordt berekend op basis van het brutojaarinkomen van de debiteur, rekening houdend met de fiscale verplichtingen en andere verbintenissen van de crediteur en het risico van rentewijzigingen tijdens de looptijd van het krediet. Voor elk woonkrediet in de pool bedraagt het percentage van het bruto-inkomen van de debiteur dat mag worden besteed aan de dienst op de lening, inclusief betalingen van rente, hoofdsom en kosten, niet meer dan 45 %;

ii)

volledig gedekte woonkredieten als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits de kredieten voldoen aan de zekerheidsstellingsvereisten als bedoeld in dat lid en gemiddeld voldoen aan het vereiste inzake leningbedrag-onderpandwaarderatio als bedoeld in punt i) van artikel 129, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

commerciële leningen, leases en kredietfaciliteiten aan in een lidstaat gevestigde ondernemingen om kapitaalkosten of bedrijfsactiviteiten behalve de verwerving of de ontwikkeling van commercieel vastgoed te financieren, mits bij de uitgifte van de securitisatie ten minste 80 % van de kredietnemers in de pool in termen van portefeuillesaldo kleine en middelgrote ondernemingen zijn, en geen van de kredietnemers een instelling is als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iv)

autoleningen en -leases aan kredietnemers of huurders die gevestigd of woonachtig zijn in een lidstaat. Voor de toepassing van dit punt omvatten deze leningen of leases ter financiering van motorvoertuigen of aanhangwagens als bedoeld in artikel 3, punten 11 en 12, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, landbouw- of bosbouwtrekkers als bedoeld in Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, motorfietsen of driewielers als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad, of rupsvoertuigen als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder c), van Richtlijn 2007/46/EG. Dergelijke leningen of leases kunnen accessoire verzekeringsproducten en diensten of aanvullende voertuigonderdelen en, bij leases, de restwaarde van leasevoertuigen omvatten. Alle leningen en leases in de pool zijn gedekt door een bezwaring of zekerheidsstelling van eerste rang van het voertuig of een passende waarborg ten gunste van de SSPE, zoals een clausule van voorbehoud van eigendomsrecht;

v)

leningen en kredietfaciliteiten aan particulieren voor persoonlijke, familiale of huishoudelijke consumptieve doeleinden.

h)

het gaat niet om een positie in een hersecuritisatie of een synthetische securitisatie als bedoeld in respectievelijk artikel 4, punt 63, en artikel 242, punt 11, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

i)

de onderliggende blootstellingen omvatten geen verhandelbare financiële instrumenten of derivaten, behalve door de SSPE zelf of andere partijen binnen de securitisatiestructuur uitgegeven financiële instrumenten en derivaten die gebruikt worden om valutarisico en renterisico af te dekken;

j)

bij de uitgifte van de securitisatie of bij de opname in de pool van onderliggende blootstellingen op enig tijdstip na de uitgifte bevatten de onderliggende securitisaties geen blootstellingen aan debiteuren met aangetaste kredietwaardigheid (of in voorkomend geval garantiegevers met aangetaste kredietwaardigheid), waarbij een debiteur met aangetaste kredietwaardigheid (of garantiegever met aangetaste kredietwaardigheid) een kredietnemer (of garantiegever) is:

i)

die binnen drie jaar voor de datum van initiëring failliet is verklaard, met zijn crediteuren in een schuldkwijtschelding of schuldherschikking heeft toegestemd of ten aanzien van wie een rechtbank aan de crediteuren een recht van afdwinging van naleving van contract of van materiële schadevergoeding heeft toegekend als gevolg van wanbetaling;

ii)

die op een officieel register van personen met een ongunstig kredietverleden staat;

iii)

voor wie een kredietbeoordeling door een EKBI of een kredietwaardigheidsbepaling bestaat waaruit een significant risico blijkt dat vergeleken met de gemiddelde debiteur voor dit type van leningen in het betrokken rechtsgebied contractueel overeengekomen betalingen niet zullen worden verricht;

k)

bij de uitgifte van de securitisatie of bij de opname in de pool van onderliggende blootstellingen op enig tijdstip na de uitgifte omvatten de onderliggende blootstellingen geen noodlijdende blootstellingen in de zin van artikel 178, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.   De structuur van terugbetaling van de securitisatiepositie is niet van die aard dat de terugbetaling overwegend afhangt van de verkoop van activa die de onderliggende blootstellingen dekken. Deze bepaling belet echter niet dat dergelijke blootstellingen later worden doorgerold of geherfinancierd.

4.   De structuur van de securitisatietransactie voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

wanneer de securitisatie zonder doorroltermijn is opgezet of de doorroltermijn is geëindigd en indien een sommatie tot nakoming of een sommatie tot vervroegde betaling is betekend, worden van de onderliggende blootstellingen ontvangen hoofdsommen aan de houders van de securitisatieposities doorgegeven via opeenvolgende aflossing van de securitisatieposities en blijft op geen enkele betalingsdatum een substantieel bedrag aan contanten in de SSPE vastzitten;

b)

wanneer de securitisatie met een doorroltermijn is opgezet, voorziet de transactiedocumentatie in passende gebeurtenissen voor vervroegde aflossing, die ten minste al het volgende omvatten:

i)

een achteruitgang van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

ii)

een niet-genereren van voldoende nieuwe onderliggende blootstellingen van ten minste soortgelijke kredietkwaliteit;

iii)

het intreden van een insolventiegerelateerde gebeurtenis met betrekking tot de initiator of de servicer.

5.   Bij de uitgifte van de securitisatie hebben de kredietnemers (of in voorkomend geval de garantiegevers) ten minste één betaling gedaan, behalve indien de securitisatie gedekt is door kredietfaciliteiten als bedoeld in lid 2, onder g), v).

6.   In het geval van securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen woonkredieten zijn als bedoeld in lid 2, onder g), punten i) en ii), omvat de pool van kredieten geen krediet dat is verhandeld en afgesloten op basis van de veronderstelling dat de kredietaanvrager of in voorkomend geval intermediairs ervan in kennis zijn gesteld dat de verstrekte informatie door de kredietverlener misschien niet zou worden gecontroleerd.

7.   In het geval van securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen woonkredieten zijn als bedoeld in lid 2, onder g), punten i) en ii), voldoet de beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer aan de voorwaarden van artikel 18, leden 1 tot en met 4, lid 5, onder a), en lid 6, van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) of aan gelijkwaardige voorwaarden in derde landen.

8.   In het geval van securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen autoleningen en -leases en consumentenleningen en kredietfaciliteiten zijn als bedoeld in lid 2, onder g), punten iv) en v), voldoet de beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer aan de voorwaarden van artikel 8 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

9.   Wanneer de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverlener van de securitisatie in de Unie is gevestigd, voldoet deze aan de voorschriften van deel vijf van Verordening (EU) nr. 575/2013 en verstrekt deze overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 1060/2009 informatie over de kredietkwaliteit en prestaties van de onderliggende blootstellingen, de structuur van de transactie, de kasstromen en alle zekerheden ter dekking van de blootstellingen alsook alle informatie waarover beleggers moeten kunnen beschikken om met kennis van zaken uitgebreide stresstests te verrichten. Wanneer de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverlener buiten de Unie gevestigd zijn, worden, met inachtneming van de door marktdeelnemers algemeen aanvaarde standaarden, bij de uitgifte en op geregelde tijdstippen uitgebreide gegevens op leningniveau beschikbaar gesteld voor bestaande en potentiële beleggers en toezichthouders.

10.   De onderliggende blootstellingen zijn niet geïnitieerd door de kredietinstelling die de securitisatiepositie in haar liquiditeitsbuffer aanhoudt, haar dochteronderneming, haar moederonderneming, een dochteronderneming van haar moederonderneming of een andere onderneming die nauw verbonden is met deze kredietinstelling.

11.   De uitgiftewaarde van de tranche bedraagt ten minste 100 miljoen EUR (of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta).

12.   De resterende gewogen gemiddelde levensduur van de tranche is vijf jaar of minder en wordt berekend op basis van de aangenomen prijs bij vooruitbetaling van de transactie of, wanneer deze lager is, een constant tarief voor vooruitbetaling van 20 %, waarbij de kredietinstelling aanneemt dat de terugbetaling plaatsvindt op de eerste toegestane datum van vervroegde aflossing.

13.   De initiator van de onderliggende blootstellingen van de securitisatie is een instelling als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of een onderneming wier belangrijkste activiteit bestaat uit een of meer van de activiteiten als bedoeld in de punten 2 tot en met 12 en punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU.

14.   Op de marktwaarde van securitisaties van niveau 2B worden de volgende minimale reductiefactoren toegepast:

a)

25 % voor securitisaties gedekt door de subcategorieën activa als bedoeld in lid 2, onder g), punten i), ii) en iv);

b)

35 % voor securitisaties gedekt door de subcategorieën activa als bedoeld in lid 2, onder g), punten iii) en v).

Artikel 14

Gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten voor beperkt gebruik

Om te worden aangemerkt als activa van niveau 2B, voldoen gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten die door een centrale bank kunnen worden verstrekt, als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), aan alle onderstaande criteria:

a)

gedurende een stressvrije periode geldt voor de faciliteit een bereidstellingsprovisie over het totale gecommitteerde bedrag, die ten minste de hoogste is van:

i)

75 basispunten per jaar; of

ii)

ten minste 25 basispunten per jaar boven het verschil tussen het rendement op de activa die worden gebruikt ter dekking van de faciliteit en het rendement op een representatieve portefeuille van liquide activa, na correctie voor aanzienlijke verschillen in kredietrisico;

Gedurende een stressperiode kan de centrale bank de bereidstellingsprovisie als bedoeld in de eerste alinea van dit punt verlagen, mits wordt voldaan aan de minimumvoorschriften die van toepassing zijn op liquiditeitsfaciliteiten uit hoofde van de alternatieve benaderingen van de liquiditeit overeenkomstig artikel 19;

b)

de faciliteit wordt gedekt door onbezwaarde activa van een type dat is gespecificeerd door de centrale bank. De als onderpand verstrekte activa voldoen aan alle volgende criteria:

i)

zij worden aangehouden in een vorm die de snelle overdracht aan de centrale bank vergemakkelijkt in het geval dat de faciliteit wordt opgevraagd;

ii)

de waarde van de activa na toepassing van de reductiefactor door de centrale bank is toereikend om het totale bedrag van de faciliteit te dekken;

iii)

zij worden niet in aanmerking genomen als liquide activa voor de liquiditeitsbuffer van de kredietinstelling;

c)

de faciliteit is verenigbaar met het beleidskader voor tegenpartijen van de centrale bank;

d)

de looptijd van de faciliteit is langer dan de stressperiode van dertig kalenderdagen als bedoeld in artikel 4;

e)

de faciliteit wordt door de centrale bank niet ingetrokken vóór het einde van de contractuele looptijd en er worden geen verdere kredietbesluiten genomen zolang de betrokken kredietinstelling als solvabel wordt beoordeeld;

f)

door de centrale bank is een formeel beleid bekendgemaakt waarin het besluit tot toekenning van gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten voor beperkt gebruik, de voorwaarden voor de faciliteit en de soorten kredietinstellingen die voor deze faciliteiten in aanmerking komen, worden vermeld.

Artikel 15

Icb's

1.   Aandelen of rechten van deelneming in icb's worden aangemerkt als liquide activa van hetzelfde niveau als de onderliggende liquide activa van de desbetreffende onderneming tot een absoluut bedrag van 500 miljoen EUR (of de tegenwaarde hiervan in de binnenlandse valuta) voor elke kredietinstelling, op individuele basis, mits:

a)

voldaan is aan de voorschriften van artikel 132, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

de icb alleen belegt in liquide activa en derivaten en in het laatste geval alleen voor zover nodig ter beperking van het rente-, valuta- of kredietrisico van de portefeuille.

2.   Kredietinstellingen passen de volgende minimale reductiefactoren toe op de waarde van hun aandelen of rechten van deelneming in icb's, afhankelijk van de categorie van de onderliggende liquide activa:

a)

0 % voor munten en bankbiljetten en blootstellingen met betrekking tot centrale banken als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b);

b)

5 % voor activa van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit;

c)

12 % voor gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f);

d)

20 % voor activa van niveau 2A;

e)

30 % voor securitisaties van niveau 2B die worden gedekt door subcategorieën activa als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), punten i), ii) en iv);

f)

35 % voor gedekte obligaties van niveau 2B als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder e);

g)

40 % voor securitisaties van niveau 2B die worden gedekt door subcategorieën activa als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), punten iii) en v);

h)

55 % voor bedrijfsschuldpapieren van niveau 2B, als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder b), aandelen als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder c), en niet-rentedragende activa als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder f).

3.   De benadering als bedoeld in lid 2 wordt als volgt toegepast:

a)

indien de kredietinstelling op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van de icb, kan zij voor de onderliggende blootstellingen een doorkijkbenadering toepassen om de passende reductiefactor toe te kennen, in overeenstemming met lid 2;

b)

indien de kredietinstelling niet op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van de icb, moet zij aannemen dat de icb, tot de op basis van haar mandaat toegestane maximumgrens, in stijgende volgorde in liquide activa belegt zoals deze gerangschikt zijn voor de toepassing van lid 2, beginnend met de in lid 2, onder g), bedoelde activa, totdat de maximale totale beleggingsgrens is bereikt. Dezelfde benadering wordt toegepast om het niveau van liquiditeit van de onderliggende activa te bepalen wanneer de kredietinstelling niet op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van de icb.

4.   Kredietinstellingen ontwikkelen robuuste methoden en processen voor de berekening en de rapportage van de marktwaarde en reductiefactoren voor aandelen of rechten van deelneming in icb's. Wanneer de blootstelling voor een kredietinstelling niet voldoende materieel is om eigen methoden te ontwikkelen en op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit telkens heeft vastgesteld dat aan deze voorwaarde is voldaan, kan een kredietinstelling voor de berekening en de rapportage van de reductiefactoren voor aandelen of rechten van deelneming in icb's uitsluitend een beroep doen op de volgende derden:

a)

de effectenbewaarinstelling van de icb, op voorwaarde dat de icb uitsluitend in effecten belegt en al deze effecten bij de effectenbewaarinstelling in bewaring geeft; of

b)

voor andere icb's, de icb-beheermaatschappij, op voorwaarde dat de icb-beheermaatschappij voldoet aan de in artikel 132, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde criteria.

5.   Wanneer een kredietinstelling niet voldoet aan de voorschriften van lid 4 van dit artikel met betrekking tot aandelen of rechten van deelneming in een icb, erkent zij deze niet langer als liquide activa voor de toepassing van deze verordening, overeenkomstig artikel 18.

Artikel 16

Deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels

1.   Wanneer een kredietinstelling deel uitmaakt van een institutioneel protectiestelsel van het type als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een netwerk dat in aanmerking komt voor ontheffing als bedoeld in artikel 10 van die verordening of een coöperatief netwerk in een lidstaat, worden de zichtdeposito's die de kredietinstelling bij de centrale instelling aanhoudt, als liquide activa behandeld volgens een van de volgende bepalingen:

a)

wanneer de centrale instelling uit hoofde van de nationale wetgeving of de juridisch bindende documenten inzake het stelsel of het netwerk verplicht is de deposito's aan te houden of te beleggen in liquide activa van een bepaald niveau of een bepaalde categorie, worden de deposito's overeenkomstig deze verordening behandeld als liquide activa van hetzelfde niveau of dezelfde categorie;

b)

wanneer de centrale instelling niet verplicht is de deposito's aan te houden of te beleggen in liquide activa van een bepaald niveau of een bepaalde categorie, worden de deposito's overeenkomstig deze verordening behandeld als activa van niveau 2B en wordt op het uitstaande bedrag hiervan een reductiefactor van ten minste 25 % toegepast.

2.   Wanneer de kredietinstelling uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat of de wettelijk bindende documenten betreffende een van de netwerken of stelsels als bedoeld in lid 1 binnen dertig kalenderdagen toegang heeft tot liquiditeitsfinanciering door de centrale instelling of een andere instelling binnen hetzelfde netwerk of stelsel, wordt een dergelijke financiering behandeld als een actief van niveau 2B, voor zover deze niet wordt gedekt door liquide activa van een bepaald niveau of een bepaalde categorie. Een reductiefactor van ten minste 25 % wordt toegepast op de gecommitteerde hoofdsom van de liquiditeitsfinanciering.

Artikel 17

Samenstelling van de liquiditeitsbuffer per actiefniveau

1.   Kredietinstellingen voldoen te allen tijde aan de volgende voorschriften inzake de samenstelling van hun liquiditeitsbuffer:

a)

ten minste 60 % van de liquiditeitsbuffer moet bestaan uit activa van niveau 1;

b)

ten minste 30 % van de liquiditeitsbuffer moet bestaan uit activa van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f);

c)

ten hoogste 15 % van de liquiditeitsbuffer kan bestaan uit activa van niveau 2B.

2.   De voorschriften van lid 1 worden toegepast na correctie voor de gevolgen voor de voorraad liquide activa van gewaarborgde financiering, gedekte leningstransacties of gegarandeerde swaptransacties waarvoor liquide activa worden gebruikt, wanneer deze transacties een looptijd van minder dan dertig kalenderdagen hebben, na aftrek van toepasselijke reductiefactoren en op voorwaarde dat de kredietinstelling de operationele voorschriften van artikel 8 naleeft.

3.   Kredietinstellingen bepalen de samenstelling van hun liquiditeitsbuffer volgens de in bijlage I bij deze verordening vastgelegde formule.

Artikel 18

Niet-naleving van de voorschriften

1.   Wanneer een liquide actief niet langer voldoet aan alle toepasselijke algemene voorschriften van artikel 7, de operationele voorschriften van artikel 8, lid 2, of alle toepasselijke criteria voor aanmerkingneming als bedoeld in dit hoofdstuk, houdt de kredietinstelling niet later dan dertig kalenderdagen na de datum waarop de niet-naleving zich voordoet, op het actief te erkennen als liquide actief.

2.   Lid 1 is alleen van toepassing op aandelen of rechten van deelneming in een icb die niet langer voldoen aan de voorschriften voor aanmerkingneming, wanneer deze ten hoogste 10 % uitmaken van het totaal aan activa van de icb.

Artikel 19

Alternatieve benaderingen van de liquiditeit

1.   Indien voor kredietinstellingen onvoldoende liquide activa in een bepaalde valuta beschikbaar zijn om te voldoen aan de liquiditeitsdekkingsratio als bedoeld in artikel 4, zijn een of meer van de volgende bepalingen van toepassing:

a)

het vereiste inzake de consistentie van de valuta, als bedoeld in artikel 8, lid 6, is niet van toepassing voor die valuta;

b)

de kredietinstelling kan het tekort aan liquide activa in een valuta dekken met kredietfaciliteiten van de centrale bank in een lidstaat of derde land van deze valuta, mits de faciliteit voldoet aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij is contractueel onherroepelijk toegezegd voor de komende dertig kalenderdagen;

ii)

aan de faciliteit is een vergoeding verbonden die verschuldigd is, ongeacht, in voorkomend geval, het aan die faciliteit onttrokken bedrag;

iii)

de vergoeding wordt vastgesteld op een zodanig bedrag dat het netto rendement op de activa die ter dekking van de faciliteit worden gebruikt, niet hoger is dan het netto rendement op een representatieve portefeuille van liquide activa, na correctie voor aanzienlijke verschillen in kredietrisico;

c)

indien er onvoldoende activa van niveau 1 maar voldoende activa van niveau 2A beschikbaar zijn, kan de kredietinstelling aanvullende activa van niveau 2A in de liquiditeitsbuffer aanhouden en worden de drempels per actiefniveau als bepaald in artikel 17 geacht dienovereenkomstig gewijzigd te zijn. Op deze aanvullende activa van niveau 2A wordt een reductiefactor toegepast die ten minste gelijk is aan 20 %. Op door de kredietinstelling aangehouden activa van niveau 2B worden nog de reductiefactoren toegepast die overeenkomstig dit hoofdstuk telkens van toepassing zijn.

2.   De kredietinstellingen passen de afwijkingen waarin lid 1 voorziet, op omgekeerd evenredige basis toe ten aanzien van de beschikbaarheid van de desbetreffende liquide activa. Bij de beoordeling van hun liquiditeitsbehoefte voor de toepassing van dit artikel houden kredietinstellingen rekening met hun vermogen om middels een deugdelijk liquiditeitsbeheer de behoefte aan deze liquide activa te beperken, en met deze door andere marktdeelnemers aangehouden activa.

3.   De valuta's die in aanmerking komen voor de afwijkingen als bedoeld in lid 1 en de mate waarin een of meer afwijkingen voor een bepaalde valuta in het totaal beschikbaar zijn, worden bepaald bij de uitvoeringshandeling die door de Commissie moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 419, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.   De gedetailleerde voorwaarden die van toepassing zijn op het gebruik van de afwijkingen als bedoeld in lid 1, onder a) en b), worden bepaald bij de gedelegeerde handeling die door de Commissie moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 419, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

TITEL III

LIQUIDITEITSUITSTROMEN EN -INSTROMEN

HOOFDSTUK 1

Netto liquiditeitsuitstromen

Artikel 20

Definitie van netto liquiditeitsuitstromen

1.   De netto liquiditeitsuitstromen zijn de som van de liquiditeitsuitstromen bedoeld onder a) na aftrek van de som van de liquiditeitsinstromen bedoeld onder b), maar bedragen niet minder dan nul, en worden als volgt berekend:

a)

het totale bedrag van de liquiditeitsuitstromen als omschreven in hoofdstuk 2;

b)

het totale bedrag van de liquiditeitsinstromen als omschreven in hoofdstuk 3, die als volgt worden berekend:

i)

de instromen die zijn vrijgesteld van de begrenzing als bedoeld in artikel 33, leden 2 en 3;

ii)

de laagste van de in artikel 33, lid 4, bedoelde instromen en 90 % van de uitstromen als bedoeld onder a), na aftrek van de vrijgestelde instromen als bedoeld in artikel 33, leden 2 en 3, maar bedraagt niet minder dan nul;

iii)

de laagste van de andere dan in artikel 33, leden 2, 3 en 4, bedoelde instromen en 75 % van de uitstromen als bedoeld onder a), na aftrek van de vrijgestelde instromen als bedoeld in artikel 33, leden 2 en 3, en artikel 33, lid 4, gedeeld door 0,9 om rekening te houden met het effect van de begrenzing van 90 %, maar bedraagt niet minder dan nul;

2.   Liquiditeitsinstromen en liquiditeitsuitstromen worden beoordeeld over een stressperiode van dertig kalenderdagen, uitgaande van een gecombineerd idiosyncratisch en marktbreed stressscenario, als bedoeld in artikel 5.

3.   De in lid 1 beschreven berekening wordt uitgevoerd volgens de formule van bijlage II.

Artikel 21

Voorschriften voor de beoordeling van de gevolgen van zekerheden die zijn verkregen middels derivatentransacties

Kredietinstellingen berekenen de liquiditeitsuitstromen en -instromen die worden verwacht in een periode van dertig kalenderdagen voor de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten op nettobasis voor alle tegenpartijen, wanneer hiervoor bilaterale verrekeningsovereenkomsten bestaan overeenkomstig artikel 295 van die verordening. Voor de toepassing van dit artikel is de nettobasis het netto onderpand dat moet worden ontvangen, mits dit wordt beschouwd als liquide actief in het kader van hoofdstuk II van deze verordening. Uitstromen en instromen van kasgeld ten gevolge van derivatentransacties in buitenlandse valuta's waarbij tegelijkertijd (of binnen dezelfde dag) een volledige uitwisseling van hoofdbedragen plaatsvindt, worden op nettobasis berekend, zelfs indien deze transacties niet onder een bilaterale verrekeningsovereenkomst vallen.

HOOFDSTUK 2

Liquiditeitsuitstromen

Artikel 22

Definitie van liquiditeitsuitstromen

1.   Liquiditeitsuitstromen worden berekend door de openstaande balansposten van verschillende categorieën of typen passiva en niet in de balans opgenomen verplichtingen te vermenigvuldigen met de snelheid waarmee deze naar verwachting worden afgebouwd of opgenomen, zoals uiteengezet in dit hoofdstuk.

2.   Onder liquiditeitsuitstromen als bedoeld in lid 1 vallen, telkens vermenigvuldigd met het toepasselijke uitstroompercentage:

a)

het actueel uitstaande bedrag aan stabiele retaildeposito's en andere retaildeposito's, overeenkomstig de artikelen 24, 25 en 26;

b)

de actuele uitstaande bedragen van andere passiva die vervallen, waarvan de uitbetaling door de uitgevende instelling of door de verstrekker van de financiering kan worden gevraagd of die de verwachting van de kredietverstrekker inhouden dat de kredietinstelling het passief gedurende de komende dertig kalenderdagen zal terugbetalen, zoals bepaald in overeenstemming met de artikelen 27 en 28;

c)

de overeenkomstig artikel 30 vastgestelde additionele uitstromen;

d)

het maximale bedrag dat gedurende de volgende dertig kalenderdagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde krediet- en liquiditeitsfaciliteiten, zoals bepaald in overeenstemming met artikel 31;

e)

de additionele uitstromen die bij de beoordeling overeenkomstig artikel 23 zijn aangewezen.

Artikel 23

Additionele liquiditeitsuitstromen voor overige producten en diensten

1.   De kredietinstellingen beoordelen regelmatig de waarschijnlijkheid en de potentiële omvang van liquiditeitsuitstromen gedurende de volgende dertig kalenderdagen voor producten of diensten die niet onder de artikelen 27 tot en met 31 vallen en die door hen worden aangeboden of ondersteund of door potentiële kopers worden geacht met hen te zijn verbonden. Deze producten of diensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot liquiditeitsuitstromen ten gevolge van de contractuele regelingen als bedoeld in artikel 429 en bijlage I van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals:

a)

andere buitenbalans- en voorwaardelijke financieringsverplichtingen, met inbegrip van maar niet beperkt tot niet-gecommitteerde financieringsfaciliteiten;

b)

niet-opgenomen leningen en voorschotten voor tegenpartijen in het wholesalesegment;

c)

hypotheken die toegekend maar nog niet opgenomen zijn;

d)

kredietkaarten;

e)

overdisposities;

f)

geplande uitstromen in verband met de hernieuwing of uitbreiding van nieuw retail- of wholesalekrediet;

g)

geplande afgeleide lasten;

h)

met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling.

2.   De uitstromen als bedoeld in lid 1 worden beoordeeld met aanname van een gecombineerd idiosyncratisch en marktbreed stressscenario als bedoeld in artikel 5. Bij de beoordeling houden de kredietinstellingen in het bijzonder rekening met aanzienlijke imagoschade die kan ontstaan wanneer zij geen liquiditeitssteun verlenen aan dergelijke producten of diensten. De kredietinstellingen rapporteren aan de bevoegde autoriteiten ten minste jaarlijks over de producten en diensten waarvoor de in het eerste lid bedoelde waarschijnlijkheid en potentiële omvang van de liquiditeitsuitstromen van wezenlijk belang zijn, en de bevoegde autoriteiten bepalen de toe te wijzen uitstromen. De bevoegde autoriteiten kunnen een uitstroompercentage van ten hoogste 5 % toepassen voor met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling als bedoeld in artikel 429 en bijlage I van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.   De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste jaarlijks aan de EBA voor welke soorten producten of diensten zij op basis van de rapporten van de kredietinstellingen uitstromen hebben bepaald, en verklaren in hun rapportage eveneens de methode die is toegepast om de uitstromen te bepalen.

Artikel 24

Uitstromen voortkomende uit stabiele retaildeposito's

1.   Tenzij wordt voldaan aan de criteria voor een hoger uitstroompercentage als bedoeld in artikel 25, leden 2, 3 of 5, wordt het bedrag van de retaildeposito's die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) of Richtlijn 2014/49/EU of door een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land, als stabiel beschouwd en vermenigvuldigd met 5 %, indien het deposito:

a)

deel uitmaakt van een vaste relatie waarbij opvraging zeer onwaarschijnlijk is; of

b)

wordt aangehouden op een betaalrekening.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een retaildeposito geacht deel uit te maken van een vaste relatie wanneer de inlegger voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

a)

hij heeft een actieve contractuele relatie met de kredietinstelling met een looptijd van ten minste twaalf maanden;

b)

hij heeft met de kredietinstelling een relatie als kredietnemer voor woonkredieten of andere leningen met een lange looptijd;

c)

hij heeft bij de kredietinstelling ten minste één ander actief product dan een lening.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt een retaildeposito geacht op een betaalrekening te worden aangehouden wanneer op deze rekening regelmatig lonen, inkomsten of transacties worden gecrediteerd en gedebiteerd.

4.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen vanaf 1 januari 2019 toestemming verlenen om het bedrag van de stabiele retaildeposito's bedoeld in lid 1, die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 2014/49/EU, te vermenigvuldigen met 3 %, tot een maximum van 100 000 EUR, zoals uiteengezet in artikel 6, lid 1, van die richtlijn, mits de Commissie heeft bevestigd dat het officieel erkende depositogarantiestelsel voldoet aan alle volgende voorwaarden:

a)

het depositogarantiestelsel beschikt over financiële middelen als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2014/49/EU, die vooraf zijn verworven door bijdragen die hun deelnemers ten minste jaarlijks betalen;

b)

het depositogarantiestelsel beschikt over passende middelen om een gemakkelijke toegang tot aanvullende financiering te waarborgen in het geval van een groot beroep op zijn reserves, waaronder toegang tot buitengewone bijdragen van kredietinstellingen die lid zijn daarvan, en passende alternatieve financieringsregelingen voor het verkrijgen van kortetermijnfinanciering van openbare of particuliere derden;

c)

het depositogarantiestelsel zorgt ervoor dat het terugbetaalbare bedrag beschikbaar is binnen een termijn van zeven werkdagen, als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2014/49/EU, vanaf de datum van toepassing van het uitstroompercentage van 3 %.

5.   De bevoegde autoriteiten verlenen de in lid 4 bedoelde toestemming alleen na voorafgaande goedkeuring door de Commissie. Deze goedkeuring wordt aangevraagd door middel van een gemotiveerde kennisgeving, waarin wordt aangetoond dat de run-offpercentages van stabiele retaildeposito's tijdens een stressperiode die zich volgens de in artikel 5 bedoelde scenario's zou voordoen, lager zouden zijn dan 3 %. De gemotiveerde kennisgeving wordt ten minste drie maanden voor de datum waarop de goedkeuring van kracht moet worden, ingediend bij de Commissie. De Commissie beoordeelt of het desbetreffende depositogarantiestelsel voldoet aan de voorwaarden van lid 4, onder a), b) en c). Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, keurt de Commissie het verzoek om goedkeuring van de bevoegde autoriteit goed, tenzij er dwingende redenen bestaan om deze goedkeuring te weigeren, rekening houdend met de werking van de interne markt voor retaildeposito's. Alle kredietinstellingen die bij een dergelijk goedgekeurd depositogarantiestelsel zijn aangesloten, kunnen het uitstroompercentage van 3 % toepassen. De Commissie verzoekt de EBA om advies met betrekking tot de vraag of het desbetreffende depositogarantiestelsel voldoet aan de voorwaarden van lid 4, onder a), b) en c).

6.   De bevoegde autoriteiten kunnen kredietinstellingen toestemming verlenen om het bedrag van de retaildeposito's die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel in een derde land, dat gelijkwaardig is aan het in lid 1 bedoelde stelsel, met 3 % te vermenigvuldigen indien het derde land deze behandeling toestaat.

Artikel 25

Uitstromen voortkomende uit andere retaildeposito's

1.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen de andere retaildeposito's, met inbegrip van het deel van de retaildeposito's dat niet onder artikel 24 valt, met 10 %, tenzij de voorwaarden van lid 2 van toepassing zijn.

2.   Voor andere retaildeposito's zijn hogere uitstroompercentages van toepassing, zoals bepaald door de kredietinstelling overeenkomstig lid 3, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het balanstotaal van het deposito, met inbegrip van alle depositorekeningen van de cliënt bij die kredietinstelling of groep, is hoger dan 500 000 EUR;

b)

het deposito is een rekening waartoe toegang alleen mogelijk is via internet;

c)

het deposito biedt een rente die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

i)

het rentepercentage is aanzienlijk hoger dan het gemiddelde percentage voor vergelijkbare retailproducten;

ii)

het rendement is afgeleid van het rendement op een marktindex of een reeks indices;

iii)

het rendement is afgeleid van een andere marktvariabele dan een variabele rente;

d)

het deposito werd oorspronkelijk geplaatst met een vaste looptijd en een vervaldatum binnen de periode van dertig kalenderdagen of het deposito heeft een vaste opzegtermijn van minder dan dertig kalenderdagen, overeenkomstig contractuele afspraken, tenzij het gaat om deposito's die in aanmerking komen voor de in lid 4 bedoelde behandeling;

e)

voor in de Unie gevestigde kredietinstellingen is de inlegger woonachtig in een derde land of wordt het deposito uitgedrukt in een andere valuta dan de euro of de binnenlandse valuta van een lidstaat. Voor kredietinstellingen of bijkantoren in derde landen is de inlegger een niet-ingezetene in het derde land of wordt het deposito uitgedrukt in een andere valuta dan de binnenlandse valuta van het derde land.

3.   Kredietinstellingen passen een hoger uitstroompercentage toe dat wordt bepaald als volgt:

a)

wanneer de retaildeposito's voldoen aan het criterium van lid 2, onder a), of twee van de criteria van lid 2, onder b) tot en met e), wordt een uitstroompercentage van 10 tot 15 % toegepast;

b)

wanneer de retaildeposito's voldoen aan de criteria van lid 2, onder a), en ten minste één ander criterium als bedoeld in lid 2, of drie of meer criteria van lid 2, wordt een uitstroompercentage van 15 tot 20 % toegepast.

De bevoegde autoriteiten kunnen per geval een hoger uitstroompercentage toepassen wanneer dit wordt gerechtvaardigd door de specifieke omstandigheden van de kredietinstelling. Wanneer de beoordeling als bedoeld in lid 2 niet is verricht of niet is voltooid, passen kredietinstellingen het uitstroompercentage als bedoeld in lid 3, onder b), toe op retaildeposito's.

4.   Kredietinstellingen kunnen bepaalde welomschreven categorieën van retaildeposito's uitsluiten van de berekening van de uitstromen voor zover de instelling voor de volledige categorie van deze deposito's in elk afzonderlijk geval nauwgezet het volgende toepast, behoudens in individueel gerechtvaardigde gevallen van tegenspoed voor de inlegger:

a)

de inlegger mag het deposito niet binnen dertig kalenderdagen opvragen; of

b)

voor voortijdige opvragingen binnen dertig kalenderdagen moet de inlegger een boete betalen die het renteverlies tussen de datum van opvraging en de contractuele looptijd omvat, vermeerderd met een substantiële boete die niet hoger hoeft te zijn dan de rente die is verschuldigd voor de tijd verstreken tussen de datum van inleg en de datum van opvraging;

Indien een deel van het deposito als bedoeld in de eerste alinea kan worden opgevraagd zonder dat dit tot een boete leidt, wordt alleen dat deel als een direct opvraagbaar deposito beschouwd en wordt het resterende bedrag behandeld als een termijndeposito als bedoeld in dit lid. Een uitstroompercentage van 100 % wordt toegepast op ingetrokken deposito's met een resterende looptijd van minder dan dertig kalenderdagen en wanneer een uitbetaling aan een andere kredietinstelling is overeengekomen.

5.   In afwijking van de leden 1 tot en met 4 en artikel 24 vermenigvuldigen kredietinstellingen in derde landen ontvangen retaildeposito's met een hoger uitstroompercentage indien in de nationale wetgeving tot vaststelling van de liquiditeitsvereisten van dit derde land in een dergelijk percentage is voorzien.

Artikel 26

Uitstromen met afhankelijke instromen

Behoudens voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit kunnen kredietinstellingen de liquiditeitsuitstroom berekenen na aftrek van een afhankelijke instroom die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

de afhankelijke instroom houdt direct verband met de uitstroom en wordt niet meegenomen in de berekening van de liquiditeitsinstromen als bedoeld in hoofdstuk 3;

b)

de afhankelijke instroom is vereist uit hoofde van een juridische, regelgevende of contractuele verplichting;

c)

de afhankelijke instroom voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

i)

de instroom moet verplicht ontstaan vóór de uitstroom;

ii)

de instroom wordt binnen tien dagen ontvangen en wordt gegarandeerd door de centrale overheid van een lidstaat.

Artikel 27

Uitstromen uit operationele deposito's

1.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen met 25 % verplichtingen voortvloeiende uit deposito's die als volgt worden aangehouden:

a)

door de inlegger om aanspraak te kunnen maken op diensten van de kredietinstelling op het gebied van clearing, bewaring, contantenbeheer of andere vergelijkbare diensten in het kader van een vaste operationele relatie;

b)

in de context van een gemeenschappelijke taakuitvoering in het kader van een institutioneel protectiestelsel dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of binnen een groep van coöperatieve kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal lichaam dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 6, van die verordening, of als een wettelijk of contractueel vastgelegd deposito van een andere kredietinstelling die deelneemt aan hetzelfde institutionele protectiestelsel of coöperatieve netwerk, mits deze deposito's voor de inleggende kredietinstelling niet als liquide activa worden erkend, als bedoeld in lid 3 en artikel 16;

c)

door de inlegger in de context van een andere vaste operationele relatie dan bedoeld onder a);

d)

door de inlegger om aanspraak te kunnen maken op diensten betreffende de clearing van geldposities en diensten van centrale instellingen, waarbij de kredietinstelling deel uitmaakt van een van de netwerken of stelsels als bedoeld in artikel 16.

2.   In afwijking van lid 1 vermenigvuldigen kredietinstellingen met 5 % de verplichtingen voortvloeiende uit deposito's als bedoeld in lid 1, onder a), die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG of Richtlijn 2014/49/EU of een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land.

3.   Deposito's van kredietinstellingen bij de centrale instelling die voor de deponerende kredietinstelling als liquide activa worden beschouwd overeenkomstig artikel 16, worden vermenigvuldigd met een uitstroompercentage van 100 % voor de centrale instelling over het bedrag van deze liquide activa na toepassing van de reductiefactor. Deze liquide activa worden niet meegerekend voor de dekking van andere uitstromen dan de in de eerste zin van dit lid bedoelde uitstroom en worden buiten beschouwing gelaten voor de in artikel 17 bedoelde berekening van de samenstelling van de overblijvende liquiditeitsbuffer voor de centrale instelling op individueel niveau.

4.   Onder clearing, bewaring, contantenbeheer of andere vergelijkbare diensten als bedoeld in lid 1, onder a) en d), vallen deze diensten uitsluitend voor zover zij worden verleend in de context van een vaste relatie waarop de inlegger in belangrijke mate steunt. Voor deposito's als bedoeld in lid 1, onder a), c) en d), gelden significante juridische of operationele beperkingen waardoor grote opvragingen binnen dertig kalenderdagen onwaarschijnlijk zijn. Middelen die het bedrag overschrijden dat vereist is voor het verrichten van operationele diensten, worden behandeld als niet-operationele deposito's.

5.   Deposito's die voortvloeien uit een correspondentbankrelatie of uit de verrichting van primebrokeragediensten worden niet als operationele deposito's behandeld en krijgen een uitstroompercentage van 100 % toegekend.

6.   Om de deposito's als bedoeld in lid 1, onder c), aan te wijzen, neemt een kredietinstelling aan dat er sprake is van een vaste operationele relatie met een niet-financiële cliënt, met uitzondering van termijndeposito's, spaardeposito's en bemiddelde deposito's, wanneer aan alle onderstaande criteria is voldaan:

a)

de vergoeding voor de rekening is ten minste 5 basispunten lager dan het gangbare tarief voor wholesaledeposito's met vergelijkbare kenmerken, maar hoeft niet negatief te zijn;

b)

het deposito wordt aangehouden op speciaal hiervoor aangewezen rekeningen en geprijsd zonder voor de inlegger economische stimulansen te creëren om in het deposito meer middelen aan te houden dan nodig voor de operationele relatie;

c)

materiële transacties worden regelmatig gecrediteerd en gedebiteerd op de desbetreffende rekening;

d)

een van de volgende criteria is vervuld:

i)

de relatie met de inlegger bestaat langer dan ten minste 24 maanden;

ii)

het deposito wordt gebruikt voor ten minste twee actieve diensten. Deze diensten kunnen directe of indirecte toegang tot nationale of internationale betalingsdiensten, verhandeling van effecten of depositodiensten omvatten.

Alleen dat deel van het deposito dat vereist is om aanspraak te maken op de dienst waarvan het deposito een bijproduct is, wordt als operationeel deposito behandeld. Het overtollige deel wordt als niet-operationeel deposito behandeld.

Artikel 28

Uitstromen voortvloeiende uit andere verplichtingen

1.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen met 40 % verplichtingen die voortvloeien uit deposito's van niet-financiële cliënten, centrale overheden, centrale banken, multilaterale ontwikkelingsbanken, publiekrechtelijke lichamen, kredietcoöperaties waaraan door een bevoegde autoriteit vergunning is verleend, particuliere beleggingsmaatschappijen of depositomakelaars, voor zover deze niet vallen onder artikel 27.

In afwijking van de eerste alinea worden de in die alinea bedoelde verplichtingen vermenigvuldigd met 20 % wanneer zij gedekt zijn door een depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG of Richtlijn 2014/49/EU of een gelijkwaardig depositogarantiestelsel in een derde land.

2.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen uit de eigen bedrijfskosten van de instelling voortvloeiende verplichtingen met 0 %.

3.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen verplichtingen die voortvloeien uit gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 192, punten 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met een looptijd van ten hoogste dertig kalenderdagen:

a)

met 0 % als zij worden gedekt door activa die als activa van niveau 1 kunnen worden aangemerkt overeenkomstig artikel 10, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), of wanneer de kredietverstrekker een centrale bank is;

b)

met 7 % als zij worden gedekt door activa die kunnen worden aangemerkt als gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f);

c)

met 15 % als zij worden gedekt door activa die overeenkomstig artikel 11 kunnen worden aangemerkt als activa van niveau 2A;

d)

met 25 %:

i)

als zij worden gedekt door de activa als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), punten i), ii) of iv);

ii)

als zij worden gedekt door activa die niet als liquide activa kunnen worden aangemerkt overeenkomstig de artikelen 10 en 11 en de kredietverstrekker is de centrale overheid, een publiekrechtelijk lichaam van de lidstaat of van een derde land waar een vergunning aan de kredietinstelling is verleend of waar de kredietinstelling een dochteronderneming heeft, of een multilaterale ontwikkelingsbank. Deze behandeling wordt beperkt tot publiekrechtelijke lichamen met een risicogewicht van 20 % of minder overeenkomstig artikel 116, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

met 35 % als zij worden gedekt door de subcategorieën activa als bedoeld in artikel 13, lid 6, onder g), punten iii) of v);

f)

50 % als zij worden gedekt door:

i)

bedrijfsschuldpapieren die als activa van niveau 2B kunnen worden aangemerkt overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder b);

ii)

aandelen die als activa van niveau 2B kunnen worden aangemerkt overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c);

g)

met 100 % als zij worden gedekt door activa die niet als liquide activa kunnen worden aangemerkt overeenkomstig titel II, met uitzondering van transacties die vallen onder d), ii), van dit lid of wanneer de kredietverstrekker een centrale bank is.

4.   Gegarandeerde swaps die binnen de volgende dertig dagen vervallen, leiden tot een uitstroom van de overtollige liquiditeitswaarde van de opgenomen activa ten opzichte van de liquiditeitswaarde van de verstrekte activa, tenzij de tegenpartij een centrale bank is, in welk geval een uitstroompercentage van 0 % wordt toegepast.

5.   Compenserende bedragen aangehouden op afzonderlijke rekeningen die verbonden zijn met beschermingsregelingen voor cliënten krachtens nationale regelingen, worden als instromen overeenkomstig artikel 32 behandeld en worden uitgesloten van de voorraad liquide activa.

6.   Kredietinstellingen passen een uitstroompercentage van 100 % toe op alle notes, obligaties en andere schuldbewijzen die door de kredietinstelling zijn uitgegeven, tenzij de obligatie uitsluitend op de retailmarkt wordt verkocht en op een retailrekening wordt gehouden, in welk geval deze instrumenten kunnen worden behandeld volgens de passende categorie voor retaildeposito's. Er worden zodanige beperkingen ingesteld dat deze instrumenten niet kunnen worden gekocht en aangehouden door andere partijen dan retailcliënten.

Artikel 29

Uitstromen binnen een groep of een institutioneel protectiestelsel

1.   In afwijking van artikel 31 kunnen de bevoegde autoriteiten per geval toestemming verlenen om een lager uitstroompercentage toe te passen voor onbenutte krediet- of liquiditeitsfaciliteiten wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er zijn redenen om een lagere uitstroom te verwachten, zelfs in het kader van een gecombineerd idiosyncratisch en marktbreed stressscenario voor de verstrekker;

b)

de tegenpartij is de moederinstelling of een dochter van de kredietinstelling of een andere dochter van dezelfde moederinstelling of is met de instelling verbonden op grond van een relatie in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad (10), of een lid van hetzelfde institutionele protectiestelsel als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een centraal orgaan of een aangesloten instelling van een netwerk of coöperatieve groep als bedoeld in artikel 10 van die verordening;

c)

het lagere uitstroompercentage bedraagt niet minder dan het instroompercentage dat door de tegenpartij wordt toegepast;

d)

de kredietinstelling en de tegenpartij zijn gevestigd in dezelfde lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de voorwaarde van lid 1, onder d), verlenen wanneer artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt toegepast. In dat geval moet aan de volgende aanvullende objectieve criteria worden voldaan:

a)

de verstrekker en ontvanger van de liquiditeit hebben een laag liquiditeitsrisicoprofiel;

b)

er bestaan juridisch bindende overeenkomsten en verbintenissen tussen de entiteiten van de groep met betrekking tot de onbenutte krediet- of liquiditeitslijn;

c)

bij het beheer van het liquiditeitsrisico door de verstrekker van de liquiditeit wordt op passende wijze rekening gehouden met het liquiditeitsrisicoprofiel van de ontvanger van de liquiditeit.

Indien toepassing van dit lagere uitstroompercentage wordt toegestaan, informeert de bevoegde autoriteit de EBA over het resultaat van de procedure als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013. De bevoegde autoriteit onderzoekt regelmatig of aan de voorwaarden voor de toepassing van dergelijke lagere uitstroompercentages wordt voldaan.

Artikel 30

Additionele uitstromen

1.   Voor zekerheden, met uitsluiting van de in artikel 10 bedoelde contanten en activa, die door de kredietinstelling worden gestort voor de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en kredietderivaten, geldt een additionele uitstroom van 20 %.

Voor zekerheden in activa als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), die door de kredietinstelling worden gestort voor de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en kredietderivaten, geldt een additionele uitstroom van 10 %.

2.   Kredietinstellingen berekenen additionele uitstromen en stellen de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis voor alle aangegane contracten waarvan de contractuele voorwaarden binnen dertig kalenderdagen en volgende op een wezenlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de kredietinstelling, tot additionele liquiditeitsuitstromen of behoeften aan zekerheden leiden. Kredietinstellingen stellen de bevoegde autoriteiten uiterlijk bij de indiening van de rapportage overeenkomstig artikel 415 van Verordening (EU) nr. 575/2013 in kennis van deze uitstromen. Indien de bevoegde autoriteiten dergelijke uitstromen van wezenlijk belang achten met betrekking tot de potentiële liquiditeitsuitstromen van de kredietinstelling, verplichten zij de instelling een additionele uitstroom toe te voegen voor deze contracten overeenkomstig de vereiste additionele zekerheden of uitgaande kasstromen ten gevolge van een wezenlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de kredietinstelling door een verlaging van haar externe kredietbeoordeling met drie stappen. De kredietinstelling past een uitstroompercentage van 100 % toe op deze additionele uitstromen van zekerheden of uitgaande kasstromen. De kredietinstelling onderzoekt regelmatig de omvang van deze wezenlijke verslechtering in het licht van wat relevant is voor de aangegane contracten en deelt het resultaat van dit onderzoek mee aan de bevoegde autoriteiten.

3.   De kredietinstelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met de behoeften aan zekerheid ten gevolge van de impact van een ongunstig marktscenario op de derivatentransacties, financieringstransacties en overige contracten voor zover die van wezenlijk belang zijn. Deze berekening wordt verricht volgens de voorschriften van de overeenkomstig artikel 423, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 door de Commissie vast te stellen gedelegeerde handeling.

4.   Kredietinstellingen houden overeenkomstig artikel 21 op nettobasis rekening met uitstromen en instromen die in een periode van dertig kalenderdagen worden verwacht uit de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten. In het geval van een netto uitstroom vermenigvuldigt de kredietinstelling het resultaat met een uitstroompercentage van 100 %. Liquiditeitsvereisten die zouden voortvloeien uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3, worden van deze berekeningen uitgesloten.

5.   De kredietinstelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met 100 % van de marktwaarde van effecten of andere activa die short zijn verkocht en binnen dertig kalenderdagen moeten worden geleverd, tenzij zij eigenaar is van de te leveren effecten of deze heeft geleend onder de voorwaarde dat deze pas na dertig kalenderdagen moeten worden teruggegeven en de effecten geen deel uitmaken van de liquide activa van kredietinstellingen. Indien de shortpositie wordt gedekt door een gedekte effectenfinancieringstransactie, gaat de kredietinstelling ervan uit dat deze shortpositie gedurende de periode van dertig kalenderdagen wordt aangehouden, en geldt een uitstroom van 0 %.

6.   De kredietinstelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met 100 % van:

a)

de door de instelling aangehouden overtollige zekerheden die op grond van het contract te allen tijde door de tegenpartij kunnen worden opgevraagd;

b)

de zekerheden die binnen dertig kalenderdagen aan een tegenpartij moeten worden gestort;

c)

de zekerheden voor overeenkomstig titel II als liquide aan te merken activa, welke kunnen worden ingeruild voor activa die overeenstemmen met activa die overeenkomstig titel II niet zonder de toestemming van de kredietinstelling als liquide kunnen worden aangemerkt.

7.   Als zekerheden ontvangen deposito's worden niet beschouwd als verplichtingen voor de toepassing van artikel 27 of 29 maar vallen, in voorkomend geval, onder de toepassing van de leden 1 tot en met 6 van dit artikel.

8.   Kredietinstellingen gaan uit van een uitstroom van 100 % voor verliezen aan financiële middelen met betrekking tot door activa gedekte effecten, gedekte obligaties en andere gestructureerde financieringsinstrumenten met een looptijd van ten hoogste dertig kalenderdagen, wanneer deze instrumenten worden uitgegeven door de kredietinstelling zelf of door doorstroomlichamen of SPV's die door de kredietinstelling worden gesponsord.

9.   Kredietinstellingen gaan uit van een uitstroom van 100 % voor verliezen aan financiële middelen met betrekking tot doorstroomlichamen voor door activa gedekt commercieel papier, beleggingsvehikels voor effecten en andere vergelijkbare financieringsfaciliteiten. Dit uitstroompercentage van 100 % is van toepassing op het vervallende bedrag of het bedrag van de activa die mogelijkerwijze worden gerestitueerd of het bedrag van de vereiste liquiditeit.

10.   Voor het deel van de financieringsprogramma's als bedoeld in de leden 8 en 9 zijn kredietinstellingen die verstrekker zijn van bijbehorende liquiditeitsfaciliteiten, niet verplicht het vervallende financieringsinstrument en de liquiditeitsfaciliteit voor geconsolideerde programma's dubbel te tellen.

11.   Voor op ongedekte basis geleende en binnen dertig kalenderdagen vervallende activa wordt aangenomen dat zij volledig worden afgebouwd, wat leidt tot een 100 %-uitstroom van liquide activa, tenzij de kredietinstelling eigenaar is van de effecten en deze geen deel uitmaken van de liquiditeitsbuffer van de kredietinstelling.

12.   Met betrekking tot het verlenen van primebrokeragediensten, waarbij een kredietinstelling de activa van een cliënt heeft gefinancierd door deze te kruisen met baissetransacties van een andere cliënt, geldt voor dergelijke transacties een uitstroom van 50 % voor de voorwaardelijke verplichting, aangezien de kredietinstelling in het geval van opnemingen door de cliënt verplicht kan zijn additionele bronnen van financiering te zoeken om deze posities te dekken.

Artikel 31

Uitstromen uit krediet- en liquiditeitsfaciliteiten

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een liquiditeitsfaciliteit verstaan een onbenutte gecommitteerde back-upfaciliteit die zou worden gebruikt voor de herfinanciering van de schuldverplichtingen van een cliënt in situaties waarin de cliënt niet in staat is deze schuld op de financiële markten door te rollen. Het bedrag hiervan wordt berekend als het deel van de door de cliënt uitgegeven schuld dat momenteel openstaat en dat binnen dertig kalenderdagen vervalt en waarvoor de faciliteit als achtervang functioneert. Het deel van de kredietfaciliteit dat een schuld dekt die niet binnen dertig kalenderdagen vervalt, is uitgesloten van het toepassingsgebied van de definitie van de faciliteit. Additionele capaciteit van de faciliteit wordt behandeld als een gecommitteerde kredietfaciliteit met het bijbehorende opnemingspercentage als uiteengezet in dit artikel. Algemene werkkapitaalfaciliteiten voor ondernemingen worden niet ingedeeld als liquiditeitsfaciliteiten maar als kredietfaciliteiten.

2.   Kredietinstellingen berekenen uitstromen van krediet- en liquiditeitsfaciliteiten door het bedrag van de krediet- en liquiditeitsfaciliteiten te vermenigvuldigen met de bijbehorende uitstroompercentages als bedoeld in de leden 3 tot en met 5. Uitstromen uit gecommitteerde krediet- en liquiditeitsfaciliteiten worden bepaald als een percentage van het maximale bedrag dat binnen dertig kalenderdagen kan worden opgenomen, na aftrek van liquiditeitsvereisten die krachtens artikel 23 zouden gelden voor de posten buiten de balanstelling van handelsfinancieringen en na aftrek van de overeenkomstig artikel 9 bepaalde waarde van aan de kredietinstelling beschikbaar gestelde zekerheden, mits deze zekerheden voldoen aan alle volgende voorwaarden:

a)

zij kunnen worden hergebruikt of verhypothekeerd door de kredietinstelling;

b)

zij worden aangehouden in de vorm van liquide activa, maar zijn niet opgenomen in de liquiditeitsbuffer; en

c)

zij bestaan niet in activa die zijn uitgegeven door de tegenpartij van de faciliteit of een hierbij aangesloten entiteit.

Indien de kredietinstelling over de noodzakelijke informatie beschikt, wordt het maximale voor krediet- en liquiditeitsfaciliteiten op te nemen bedrag bepaald als het maximale bedrag dat kan worden opgenomen rekening houdend met de eigen verplichtingen van de tegenpartij of met het vooraf bepaalde, contractueel vastgestelde opnameschema dat in de loop van de volgende dertig kalenderdagen komt te vervallen.

3.   Het maximale bedrag dat binnen de volgende dertig kalenderdagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten, wordt vermenigvuldigd met 5 % indien deze kunnen worden ingedeeld bij de categorie vorderingen op particulieren en kleine partijen.

4.   Het maximale bedrag dat binnen dertig kalenderdagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten, wordt vermenigvuldigd met 10 % indien deze aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij kunnen niet worden ingedeeld in de blootstellingscategorie retaildeposito's;

b)

zij zijn verleend aan andere dan financiële cliënten, met inbegrip van niet-financiële ondernemingen, centrale overheden, centrale banken, multilaterale ontwikkelingsbanken en publiekrechtelijke lichamen;

c)

zij zijn niet verleend ter vervanging van financiering van de cliënt in gevallen waarin deze op de financiële markten niet aan zijn financieringsbehoeften kan voldoen.

5.   Het maximale bedrag dat binnen de volgende dertig kalenderdagen kan worden opgenomen uit onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten, wordt vermenigvuldigd met 30 % indien deze voldoen aan de voorwaarden van lid 4, onder a) en b), en met 40 % indien zij zijn verleend aan particuliere beleggingsondernemingen.

6.   Het onbenutte gecommitteerde bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die aan een SSPE is verstrekt met als doel deze in staat te stellen andere activa te kopen dan effecten van niet-financiële cliënten, wordt vermenigvuldigd met 10 % voor zover dit bedrag het bedrag van de actueel van cliënten aangekochte activa overschrijdt en indien het maximaal op te nemen bedrag contractueel beperkt is tot het bedrag van de actueel aangekochte activa.

7.   De centrale instelling van een stelsel of netwerk als bedoeld in artikel 16 vermenigvuldigt de aan een deelnemende kredietinstelling toegekende liquiditeitsfinanciering met een uitstroompercentage van 75 % indien deze deelnemende kredietinstelling de liquiditeitsfinanciering overeenkomstig artikel 16, lid 2, kan behandelen als een liquide actief. Het uitstroompercentage van 75 % wordt toegepast op de gecommitteerde hoofdsom van de liquiditeitsfinanciering.

8.   De kredietinstelling vermenigvuldigt het maximale bedrag dat binnen dertig kalenderdagen kan worden opgenomen uit andere onbenutte gecommitteerde kredietfaciliteiten en onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten, met de volgende bijbehorende uitstroompercentages:

a)

40 % voor krediet- en liquiditeitsfaciliteiten verleend aan kredietinstellingen en voor kredietfaciliteiten verleend aan andere gereglementeerde financiële instellingen, met inbegrip van verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen, icb's en beleggingsfondsen van het non-open-endtype;

b)

100 % voor liquiditeitsfaciliteiten die de kredietinstelling heeft verleend aan andere dan de in lid 6 bedoelde SSPE's en voor regelingen uit hoofde waarvan de instelling verplicht is activa van een SSPE te kopen of te ruilen;

c)

100 % voor krediet- en liquiditeitsfaciliteiten verleend aan andere financiële cliënten dan bedoeld in de punten a) en b) en de leden 1 tot en met 7.

9.   In afwijking van de leden 1 tot en met 8 kunnen kredietinstellingen die zijn opgericht en worden ondersteund door een centrale of regionale overheid van ten minste één lidstaat, de in de leden 3 en 4 bedoelde behandelingen ook toepassen op krediet- en liquiditeitsfaciliteiten die aan kredietverstrekkers worden verleend met als enig oogmerk de directe of indirecte financiering van stimuleringsleningen, mits deze leningen voldoen aan de vereisten voor uitstroompercentages als bedoeld in de leden 3 en 4.

In afwijking van artikel 32, lid 3, onder g), kunnen kredietinstellingen een symmetrische in- en uitstroom toepassen indien deze stimuleringsleningen via een andere als tussenpersoon fungerende instelling worden verleend als pass through-leningen.

De in dit lid bedoelde stimuleringsleningen zijn uitsluitend beschikbaar voor personen die geen financiële cliënten zijn, op een niet-concurrerende non-profitbasis ter bevordering van publieke beleidsdoelstellingen van de Unie of de centrale of regionale overheid van de betrokken lidstaat. Opnemingen ten laste van dergelijke faciliteiten zijn slechts mogelijk na een redelijkerwijs te verwachten verzoek om een stimuleringslening en ten hoogste tot het gevraagde bedrag, op voorwaarde dat achteraf wordt gerapporteerd over het gebruik van de uitbetaalde middelen.

10.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen liquiditeitsuitstromen die voortvloeien uit andere in dertig kalenderdagen vervallende verplichtingen dan bedoeld in de artikelen 23 tot en met 31, met 100 %.

HOOFDSTUK 3

Liquiditeitsinstromen

Artikel 32

Instromen

1.   Liquiditeitsinstromen worden beoordeeld over een periode van dertig kalenderdagen. Zij omvatten uitsluitend contractuele instromen uit blootstellingen die nog niet zijn vervallen en ten aanzien waarvan de kredietinstelling geen reden heeft om aan te nemen dat zij binnen de periode van dertig kalenderdagen niet worden nagekomen.

2.   Op liquiditeitsinstromen wordt een instroompercentage van 100 % toegepast, met inbegrip van met name de volgende instromen,:

a)

gelden die verschuldigd zijn door centrale banken en financiële cliënten. Met betrekking tot laatstgenoemden wordt het instroompercentage van 100 % in het bijzonder toegepast op instromen uit de volgende transacties:

i)

effecten die binnen dertig kalenderdagen vervallen;

ii)

handelsfinancieringstransacties als bedoeld in artikel 162, lid 3, tweede alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met een resterende looptijd van minder dan dertig kalenderdagen;

b)

gelden verschuldigd uit hoofde van posities in eigenvermogensinstrumenten die genoteerd staan op een belangrijke index, op voorwaarde dat er niet dubbel wordt geteld met liquide activa. Deze gelden omvatten gelden die binnen dertig kalenderdagen contractueel verschuldigd zijn, zoals dividenden in contanten van dergelijke belangrijke indexen en verschuldigde contanten door eigenvermogensinstrumenten die verkocht maar nog niet afgewikkeld zijn, op voorwaarde dat zij niet worden erkend als liquide activa overeenkomstig titel II;

3.   In afwijking van lid 2 voldoen de in dit lid vastgestelde instromen aan de volgende voorschriften:

a)

gelden die verschuldigd zijn door andere dan financiële cliënten worden met het oog op de betaling van de hoofdsom verminderd met 50 % van hun waarde of, indien dit cijfer hoger is, met de contractuele verplichtingen ten aanzien van deze cliënten om de financiering te verlengen. Voor de toepassing van dit punt omvatten niet-financiële cliënten ondernemingen, centrale overheden, multilaterale ontwikkelingsbanken en publiekrechtelijke lichamen. In afwijking daarvan kunnen kredietinstellingen die een verplichting als bedoeld in artikel 31, lid 9, hebben ontvangen teneinde een stimuleringslening aan een uiteindelijk begunstigde uit te keren, of een soortgelijke verplichting van een multilaterale ontwikkelingsbank of een publiekrechtelijk lichaam hebben ontvangen, een instroom in aanmerking nemen ten belope van de uitstroom die zij op de overeenkomstige verplichting toepassen om die stimuleringsleningen te verlengen;

b)

gelden die zijn verschuldigd uit hoofde van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in artikel 192, punten 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die zijn gedekt met zekerheden in de vorm van liquide activa, worden buiten beschouwing gelaten tot de waarde van de liquide activa, na aftrek van de reductiefactoren die overeenkomstig titel II van toepassing zijn. Gelden die verschuldigd zijn voor de restwaarde of die gedekt zijn met activa die niet als liquide activa kunnen worden aangemerkt overeenkomstig titel II, worden volledig in aanmerking genomen. Er wordt geen instroom toegestaan wanneer de zekerheden worden gebruikt ter dekking van een shortpositie, overeenkomstig artikel 30, lid 5;

c)

op gelden verschuldigd uit hoofde van contractueel vervallende marge-leningen die worden gedekt door niet-liquide activa, wordt een instroompercentage van 50 % toegepast. Dergelijke instromen kunnen alleen in aanmerking worden genomen indien de kredietinstelling de zekerheden die zij oorspronkelijk voor de leningen heeft ontvangen, niet gebruikt ter dekking van shortposities;

d)

gelden die door de instelling die deze gelden verschuldigd is, overeenkomstig artikel 27 worden behandeld, met uitzondering van deposito's bij de centrale instelling als bedoeld in artikel 27, lid 3, worden vermenigvuldigd met een overeenstemmend symmetrisch instroompercentage. Wanneer het overeenkomstige percentage niet kan worden bepaald, wordt een instroompercentage van 5 % toegepast;

e)

binnen dertig kalenderdagen vervallende gegarandeerde swaps leiden tot een instroom van de overtollige liquiditeitswaarde van de verstrekte activa ten opzichte van de liquiditeitswaarde van de opgenomen activa;

f)

wanneer de zekerheden die zijn verkregen in het kader van een omgekeerde retrocessieovereenkomst, een opgenomen effectenlening of gegarandeerde swaps, die binnen de periode van dertig dagen vervallen, opnieuw als zekerheden worden aangeboden en worden gebruikt ter dekking van shortposities die tot langer dan dertig dagen kunnen worden verlengd, gaat een kredietinstelling ervan uit dat een dergelijke retrocessieovereenkomst of opneming van een effectenlening wordt doorgerold en niet leidt tot enige instromen van kasmiddelen die de behoefte weergeven om de shortpositie te blijven dekken of de desbetreffende effecten terug te kopen. Shortposities omvatten gevallen waarin een kredietinstelling bij een compenserende portefeuille („matched book”) rechtstreeks een shorttransactie heeft verricht als deel van een handels- of afdekkingsstrategie, en gevallen waarin de kredietinstelling in de compenserende repo-portefeuille een nog te vorderen effect heeft en het effect voor een bepaalde periode heeft opgenomen en voor een langere periode heeft verstrekt;

g)

onbenutte krediet- of liquiditeitsfaciliteiten en andere ontvangen verplichtingen van andere entiteiten dan centrale banken en de entiteiten als bedoeld in artikel 34 worden niet in aanmerking genomen. Onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten van de centrale bank die als liquide activa overeenkomstig artikel 14 worden erkend, worden niet als instroom in aanmerking genomen;

h)

gelden verschuldigd uit hoofde van effecten die door de kredietinstelling zelf of een verbonden entiteit zijn uitgegeven, worden op nettobasis in aanmerking genomen en aan een instroompercentage onderworpen op basis van het toepasselijke instroompercentage van het onderliggende actief overeenkomstig dit artikel;

i)

activa met een onbepaalde contractuele einddatum worden met een instroom van 20 % in aanmerking genomen op voorwaarde dat de kredietinstelling op grond van het contract zich binnen dertig dagen kan terugtrekken of de activa kan opvragen.

4.   Lid 3, onder a), is niet van toepassing op gelden verschuldigd uit hoofde van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties als bedoeld in artikel 192, punten 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die overeenkomstig titel II door liquide activa worden gedekt, als bedoeld in lid 3, onder b). Instromen uit het vrijvallen van saldi die overeenkomstig wettelijke voorschriften voor de bescherming van handelsactiva van cliënten op afzonderlijke rekeningen worden aangehouden, worden volledig in aanmerking genomen op voorwaarde dat deze gescheiden saldi in liquide activa als bedoeld in titel II worden aangehouden.

5.   Uitstromen en instromen die over een periode van dertig kalenderdagen uit de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten worden verwacht, worden op nettobasis berekend, als bedoeld in artikel 21, en worden vermenigvuldigd met 100 % in het geval van een netto instroom.

6.   Kredietinstellingen nemen geen instromen in aanmerking uit in titel II bedoelde liquide activa, behalve verschuldigde betalingen betreffende de activa die niet in de marktwaarde van het actief worden weergegeven.

7.   Kredietinstellingen nemen geen instromen in aanmerking uit nieuwe aangegane verplichtingen.

8.   Kredietinstellingen nemen liquiditeitsinstromen die in derde landen met overdrachtsbeperkingen moeten worden ontvangen of die in niet-converteerbare valuta's luiden, alleen in aanmerking voor zover zij overeenstemmen met uitstromen in respectievelijk het derde land of de valuta in kwestie.

Artikel 33

Begrenzing van de instromen

1.   Kredietinstellingen beperken de erkenning van liquiditeitsinstromen tot 75 % van de totale liquiditeitsuitstromen zoals gedefinieerd in hoofdstuk 2, tenzij een specifieke instroom is vrijgesteld als bedoeld in de leden 2, 3 of 4.

2.   Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit kan de kredietinstelling de volgende liquiditeitsinstromen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de begrenzing als bedoeld in lid 1:

a)

instromen waarbij de verstrekker de moederinstelling of een dochter van de kredietinstelling of een andere dochter van dezelfde moederinstelling is of met de kredietinstelling is verbonden door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

b)

instromen uit deposito's die zijn geplaatst bij andere kredietinstellingen binnen een groep van entiteiten die in aanmerking komen voor de behandeling als bedoeld in artikel 113, leden 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

instromen als bedoeld in artikel 26, met inbegrip van instromen uit leningen in verband met hypothecaire leningen of stimuleringsleningen als bedoeld in artikel 31, lid 9, of afkomstig van multilaterale ontwikkelingsbanken of publiekrechtelijke lichamen waarvoor de kredietinstelling als tussenpersoon heeft gefungeerd.

3.   Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit kunnen gespecialiseerde kredietinstellingen worden vrijgesteld van de beperking op instromen wanneer hun hoofdactiviteiten bestaan uit leasing en factoring, met uitzondering van de activiteiten als bedoeld in lid 4 en onder de voorwaarden van lid 5.

4.   Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit kan voor gespecialiseerde kredietinstellingen een beperking op de instromen van 90 % worden toegepast wanneer aan de voorwaarden van lid 5 is voldaan en wanneer hun hoofdactiviteiten bestaan uit:

a)

het verstrekken van financiering voor de aankoop van motorvoertuigen;

b)

het verstrekken van consumentenkredieten als bedoeld in Richtlijn 2008/48/EG.

5.   De in lid 3 bedoelde kredietinstellingen kunnen worden vrijgesteld van de beperking van de instromen en de in lid 4 bedoelde kredietinstellingen kunnen een hoger percentage van 90 % toepassen op voorwaarde dat zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

de zakelijke activiteiten hebben een laag liquiditeitsrisicoprofiel, rekening houdend met de volgende factoren:

i)

de instromen vinden op hetzelfde moment plaats als de uitstromen;

ii)

op individueel niveau wordt de kredietinstelling niet in grote mate gefinancierd door retaildeposito's;

b)

op individueel niveau is het percentage van hoofdactiviteiten als bedoeld in de leden 3 of 4 hoger dan 80 % van de totale balans;

c)

de afwijkingen worden vermeld in de jaarverslagen.

De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gespecialiseerde kredietinstellingen waaraan een vrijstelling is verleend of waarvoor een hoger percentage wordt toegepast, en zij motiveren dit. De EBA publiceert en actualiseert de lijst van de gespecialiseerde kredietinstellingen die zijn vrijgesteld of waarvoor een hoger percentage wordt toegepast. De EBA kan verzoeken om bewijsstukken.

6.   De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde vrijstellingen kunnen, na goedkeuring door de bevoegde autoriteit, zowel op individueel als op geconsolideerd niveau worden toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder e).

7.   Kredietinstellingen beperken het bedrag van de netto liquiditeitsuitstromen waarop de begrenzing van de instromen wordt toegepast, in overeenstemming met de formule als voorgeschreven in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 34

Instromen binnen een groep of een institutioneel protectiestelsel

1.   In afwijking van artikel 32, lid 3, onder g), kunnen de bevoegde autoriteiten per geval toestemming verlenen om een hoger instroompercentage toe te passen voor onbenutte krediet- en liquiditeitsfaciliteiten wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er zijn redenen om een hogere instroom te verwachten, zelfs in het kader van een gecombineerd idiosyncratisch en marktbreed stressscenario voor de verstrekker;

b)

de tegenpartij is de moederinstelling of een dochter van de kredietinstelling of een andere dochterinstelling van dezelfde moederinstelling of met de kredietinstelling verbonden door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, of een lid van hetzelfde institutionele protectiestelsel, als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of de centrale instelling of een aangesloten instelling van een netwerk of coöperatieve groep als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

indien het instroompercentage hoger is dan 40 %, wordt door de tegenpartij een overeenkomstig symmetrisch uitstroompercentage toegepast in afwijking van artikel 31;

d)

de kredietinstelling en de tegenpartij zijn gevestigd in dezelfde lidstaat.

2.   Wanneer de kredietinstelling en de tegenpartij in verschillende lidstaten zijn gevestigd, kunnen de bevoegde autoriteiten ontheffing van de in lid 1, onder d), bedoelde voorwaarde verlenen wanneer naast de criteria van lid 1 aan de volgende aanvullende objectieve criteria is voldaan:

a)

de verstrekker en ontvanger van de liquiditeit hebben een laag liquiditeitsrisicoprofiel;

b)

er bestaan juridisch bindende overeenkomsten en verbintenissen tussen de entiteiten van de groep met betrekking tot de krediet- of liquiditeitslijn;

c)

bij het beheer van het liquiditeitsrisico van de verstrekker van de liquiditeit wordt op passende wijze rekening gehouden met het liquiditeitsrisicoprofiel van de ontvanger van de liquiditeit.

De bevoegde autoriteiten werken samen in onderling overleg overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 om te bepalen of aan de aanvullende criteria van dit lid is voldaan.

3.   Indien aan de aanvullende criteria van lid 2 is voldaan, kan de bevoegde autoriteit voor de ontvanger van de liquiditeit een preferentieel instroompercentage van ten hoogste 40 % toepassen. De goedkeuring van beide bevoegde autoriteiten is echter vereist voor een preferentieel percentage van meer dan 40 %, dat op symmetrische basis moet worden toegepast.

Wanneer de toepassing van een preferentieel instroompercentage van meer dan 40 % is goedgekeurd, stellen de bevoegde autoriteiten de EBA in kennis van het resultaat van de in lid 2 bedoelde procedure. De bevoegde autoriteiten onderzoeken regelmatig of nog aan de voorwaarden voor deze hogere instroompercentages wordt voldaan.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Grandfatheringbepalingen voor door lidstaten gegarandeerde bankactiva

1.   Activa uitgegeven door kredietinstellingen die een garantie van de centrale overheid van een lidstaat genieten, worden alleen als activa van niveau 1 aangemerkt wanneer de garantie:

a)

voor een maximumbedrag werd toegekend of toegezegd vóór 30 juni 2014;

b)

een rechtstreekse, expliciete, onherroepelijke en onvoorwaardelijke garantie is en als dekking dient wanneer de verschuldigde hoofdsom of rente niet worden betaald.

2.   Indien de garant een regionale overheid of lokale autoriteit van een lidstaat is, wordt het gegarandeerde actief slechts als actief van niveau 1 aangemerkt wanneer de blootstellingen met betrekking tot een dergelijke regionale overheid of lokale autoriteit als blootstellingen met betrekking tot hun centrale overheid worden behandeld overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en de garantie voldoet aan de vereisten van lid 1.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde activa kunnen als activa van niveau 1 worden aangemerkt zolang de garantie van kracht blijft met betrekking tot de desbetreffende uitgevende instelling of haar activa, voor zover van toepassing, zoals regelmatig gewijzigd of vervangen. Indien het bedrag van de garantie ten gunste van een uitgevende instelling of haar activa op enig moment na 30 juni 2014 wordt verhoogd, kunnen de activa slechts tot het maximale bedrag van de vóór die datum toegezegde garantie worden aangemerkt als liquide activa.

4.   Voor de in dit artikel bedoelde activa gelden dezelfde voorschriften als die welke uit hoofde van deze verordening gelden voor activa van niveau 1 die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale of regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c).

5.   Indien de kredietinstellingen of haar activa onder een garantiestelsel vallen, wordt het volledige stelsel beschouwd als garantie voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 36

Overgangsbepalingen voor door de lidstaten ondersteunde beheersagentschappen voor probleemactiva

1.   De senior obligaties die zijn uitgegeven door de volgende door de lidstaten ondersteunde beheersagentschappen voor probleemactiva worden tot 31 december 2023 aangemerkt als activa van niveau 1:

a)

in Ierland, het nationaal agentschap voor het beheer van activa (National Asset Management Agency — NAMA);

b)

in Spanje, Sociedad de Gestión de Activos Procedentes de la Reestructuración Bancaria, SA (SAREB);

c)

in Slovenië, het agentschap voor het beheer van bankactiva, zoals opgericht in het kader van de maatregelen van de Republiek Slovenië ter versterking van de wet inzake bankenstabiliteit (MSSBA).

2.   Voor de in dit lid bedoelde activa gelden dezelfde voorschriften als die welke uit hoofde van deze verordening gelden voor activa van niveau 1 die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale of regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c).

Artikel 37

Overgangsbepalingen voor door woningkredieten gedekte securitisaties

1.   In afwijking van artikel 13 worden vóór 1 oktober 2015 uitgegeven securitisaties, waarbij de onderliggende blootstellingen woonkredieten zijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), i), als activa van niveau 2B aangemerkt indien zij voldoen aan alle in lid 2, onder g), i), van dat artikel bedoelde voorschriften behalve de voorschriften met betrekking tot het leningbedrag-onderpandwaarderatiovereiste of het leningbedrag-inkomenvereiste.

2.   In afwijking van artikel 13 worden na 1 oktober 2015 uitgegeven securitisaties, waarbij de onderliggende blootstellingen woonkredieten zijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), i), die niet voldoen aan de in dat punt vermelde leningbedrag-onderpandwaarderatiovereiste en leningbedrag-inkomenvereiste, als activa van niveau 2B aangemerkt tot 1 oktober 2025, op voorwaarde dat de onderliggende blootstellingen woonkredieten omvatten die, toen deze werden verstrekt, niet onder een nationale wet tot regeling van leningbedrag-inkomensbegrenzing vielen, en dat deze woningkredieten vóór 1 oktober 2015 werden verstrekt.

Artikel 38

Overgangsbepalingen voor de invoering van de liquiditeitsdekkingsratio

1.   Overeenkomstig artikel 460, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de liquiditeitsdekkingsratio als bedoeld in artikel 4 ingevoerd als volgt:

a)

60 % van het liquiditeitsdekkingsvereiste vanaf 1 oktober 2015;

b)

70 % vanaf 1 januari 2016;

c)

80 % vanaf 1 januari 2017;

d)

100 % vanaf 1 januari 2018.

2.   Overeenkomstig artikel 412, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 kunnen lidstaten of bevoegde autoriteiten kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend, of subgroepen van deze kredietinstellingen ertoe verplichten een hoger liquiditeitsdekkingsvereiste tot 100 % te handhaven totdat de bindende minimumnorm volledig wordt ingevoerd op een percentage van 100 % overeenkomstig deze verordening.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 oktober 2015.

Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureau (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(5)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(8)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(9)  Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5).

(10)  Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1).


BIJLAGE I

Formules voor de bepaling van de samenstelling van de liquiditeitsbuffer

1.

Kredietinstellingen gebruiken de formules van deze bijlage voor de bepaling van de samenstelling van hun liquiditeitsbuffer overeenkomstig artikel 17.

2.

Berekening van de liquiditeitsbuffer: vanaf de datum van de berekening is de liquiditeitsbuffer van de kredietinstelling gelijk aan:

a)

het bedrag van de activa van niveau 1; plus

b)

het bedrag van de activa van niveau 2A; plus

c)

het bedrag van de activa van niveau 2B;

verminderd met de laagste van:

d)

de som van a), b) en c); of

e)

het „bedrag van de overtollige liquide activa”, zoals berekend overeenkomstig de punten 3 en 4 van deze bijlage.

3.

Het „bedrag van de overtollige liquide activa”: dit bedrag bestaat uit de hier gedefinieerde onderdelen:

a)

een aangepast bedrag van activa van niveau 1, die geen gedekte obligaties zijn, dat gelijk is aan de waarde van alle liquide activa van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van niveau 1, die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gedekte financiële transactie, een gedekte leningstransactie, een uitwisseling van activa of een gedekte derivatentransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen;

b)

een aangepast bedrag van gedekte obligaties van niveau 1 dat gelijk is aan de waarde van alle gedekte obligaties van niveau 1 na toepassing van de reductiefactoren, die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gedekte financiële transactie, een gedekte leningstransactie, een uitwisseling van activa of een gedekte derivatentransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen;

c)

een aangepast bedrag van activa van niveau 2A dat gelijk is aan de waarde van alle activa van niveau 2A na toepassing van de reductiefactoren, die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gedekte financiële transactie, een gedekte leningstransactie, een uitwisseling van activa of een gedekte derivatentransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen; en

d)

een aangepast bedrag van activa van niveau 2B dat gelijk is aan de waarde van alle activa van niveau 2B na toepassing van de reductiefactoren, die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gedekte financiële transactie, een gedekte leningstransactie, een uitwisseling van activa of een gedekte derivatentransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen.

4.

Berekening van het „bedrag van de overtollige liquide activa”: dit bedrag is gelijk aan:

a)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 1 die geen gedekte obligaties zijn; plus

b)

het aangepaste bedrag van gedekte obligaties van niveau 1; plus

c)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 2A; plus

d)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 2B;

verminderd met de laagste van:

e)

de som van a), b), c) en d);

f)

100/30 maal a);

g)

100/60 maal de som van a) en b);

h)

100/85 maal de som van a), b) en c).

5.

De samenstelling van de liquiditeitsbuffer na de inaanmerkingneming van de afwikkeling van een gedekte financiële transactie, een gedekte leningstransactie, een uitwisseling van activa of een gedekte derivatentransactie en de toepassing van de bovengenoemde begrenzingen overeenkomstig artikel 17, wordt vastgesteld als volgt:

 

a″ (het aangepaste bedrag van activa van niveau 1 die geen gedekte obligaties zijn, na toepassing van de begrenzing)

= a (het aangepaste bedrag van activa van niveau 1 die geen gedekte obligaties zijn, vóór toepassing van de begrenzing)

 

b″ (het aangepaste bedrag van activa van niveau 1 die gedekte obligaties zijn, na toepassing van de begrenzing)

= MIN(b, a70/30)

waarbij b = het aangepaste bedrag van activa van niveau 1 van die gedekte obligaties zijn, vóór toepassing van de begrenzing

 

c″ (het aangepaste bedrag van activa van niveau 2A na toepassing van de begrenzing)

= MIN(c, (a + b″)40/60, MAX(a70/30 – b″, 0)

waarbij c = het aangepaste bedrag van activa van niveau 2A vóór toepassing van de begrenzing

 

d″ (het aangepaste bedrag van activa van niveau 2B na toepassing van de begrenzing)

= MIN (d, (a + b″ + c″)15/85, MAX((a + b″)40/60 – c″,0), MAX(70/30a – b″ – c″,0))

waarbij d = het aangepaste bedrag van activa van niveau 2B vóór toepassing van de begrenzing.


BIJLAGE II

Formule voor de berekening van de netto liquiditeitsuitstroom

NLU

=

Netto liquiditeitsuitstroom

TU

=

Totale uitstroom

TI

=

Totale instroom

VVI

=

Volledig vrijgestelde instromen

IHM

=

Instromen met een hogere begrenzing tot 90 % van de uitstromen

IM

=

Instromen met een begrenzing tot 75 % van de uitstromen

WMP

=

Gewogen maximumpercentage

Netto liquiditeitsuitstromen is gelijk aan totale uitstroom min de reductie voor volledig vrijgestelde instromen min de reductie voor instromen met begrenzing tot 90 % min de reductie voor instromen met begrenzing tot 75 %

NLU = TU – MIN(VVI, TU) – MIN(IHM, 0,9*MAX(TU – VVI, 0)) – MIN(IM, 0,75*MAX(TU – VVI – IHM/0.9, 0))


Top