EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D0038

Besluit (EU) 2015/2218 van de Europese Centrale Bank van 20 november 2015 betreffende de procedure tot vaststelling van de niet-toepasselijkheid op personeelsleden van het vermoeden van een materiële impact op het risicoprofiel van een onder toezicht staande kredietinstelling (ECB/2015/38)

OJ L 314, 1.12.2015, p. 66–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 24/03/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/2218/oj

1.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/66


BESLUIT (EU) 2015/2218 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 20 november 2015

betreffende de procedure tot vaststelling van de niet-toepasselijkheid op personeelsleden van het vermoeden van een materiële impact op het risicoprofiel van een onder toezicht staande kredietinstelling (ECB/2015/38)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 127, lid 6, en artikel 132,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Binnen het bij artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 ingestelde kader heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de exclusieve bevoegdheid de krachtens artikel 4 van die Verordening aan de ECB opgedragen taken uit te voeren ten aanzien van in de deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen of bijkantoren die zijn gevestigd in deelnemende lidstaten door in niet-deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen.

(2)

Een geharmoniseerd juridisch kader binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme moet worden opgericht om de doelstellingen van de bankenunie te verwezenlijken, zulks in navolging van de conclusie van de Europese Raad van 19 oktober 2012 die bepaalt dat het proces naar een hechtere economische en monetaire unie moet voortbouwen op het institutionele en juridische kader van de Unie.

(3)

Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (2) stelt het kader vast voor samenwerking tussen de ECB en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme. Met name deel III, titel 2 omvat algemene bepalingen met betrekking tot een passende vaststellingsprocedure voor ECB-toezichtbesluiten.

(4)

Het bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en van de Raad (3) ingestelde prudentieel toezichtkader vereist dat instellingen vaststellen van welke personeelsleden de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden. Indien vastgesteld is dat personeelsleden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden, verzekeren toegepaste criteria dat die vaststelling het risiconiveau van de uiteenlopende activiteiten binnen de instelling weerspiegelen.

(5)

De ECB verzekert binnen het kader van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 van de Commissie (4) dat de onder direct ECB-toezicht staande entiteiten de regels tot vaststelling van personeelsleden die het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden, coherent toepassen hetgeen de solide vaststelling waarborgt. Dit besluit voorziet derhalve in een procedure met betrekking tot de toepassing van de in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 vastgelegde kwantitatieve criteria,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

Dit besluit stelt de procedurele voorschriften vast voor zowel de kennisgeving, alsook het door de onder toezicht staande kredietinstellingen bij de ECB in te dienen verzoek om voorafgaande toestemming, inzake de niet-toepasselijkheid van het vermoeden dat het personeelsleden, of categorieën personeelsleden, betreft zoals bedoeld op basis van de in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 vastgelegde kwantitatieve criteria.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt bedoeld met:

1)   „onder toezicht staande kredietinstelling”: een belangrijke onder toezicht staande kredietinstelling als bedoeld in artikel 2, punt 16, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) of een belangrijke onder toezicht staande groep als bedoeld in artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17);

2)   „ECB-toezichtbesluit”: heeft dezelfde betekenis als bedoeld in artikel 2, punt 26, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17);

3)   „betrokken personeelslid”: alle personeelsleden van een onder toezicht staande kredietinstelling wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de kredietinstelling materieel beïnvloeden overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014, zulks op individueel, gesubconsolideerd of geconsolideerd niveau, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punten 48 en 49, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

Artikel 3

Aan de ECB te verstrekken algemene informatie

1.   De kennisgeving krachtens artikel 4, lid 4, en het verzoek om voorafgaande toestemming krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bevatten de volgende informatie ten aanzien van het einde van het voorafgaande en het lopende boekjaar:

a)

de referentiedatum;

b)

de identificatiecode juridische entiteit (LEI) van de onder toezicht staande kredietinstelling;

c)

het aantal werknemers (voltijdequivalent);

d)

het aantal betrokken personeelsleden;

e)

het aantal betrokken personeelsleden, vastgesteld krachtens de kwalitatieve criteria van artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014;

f)

het aantal betrokken personeelsleden, zulks uitsluitend gebaseerd op de in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 vastgelegde kwantitatieve criteria, samen met een vermelding tot welke van de in artikel 4, lid 1, onder a), b) of c), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde categorieën elk betrokken personeelslid behoort;

g)

het aantal betrokken personeelsleden, uitsluitend vastgesteld op basis van aanvullende criteria die de onder toezicht staande kredietinstelling heeft opgesteld.

2.   De kennisgeving krachtens artikel 4, lid 4, en het verzoek om voorafgaande toestemming krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bevatten de volgende informatie ten aanzien ieder personeelslid voor wie niet-toepassing verzocht wordt:

a)

de naam van het personeelslid, entiteit, de bedrijfseenheid, afdeling, functie en de rapportagelijn samen met het aantal werknemers (voltijdequivalent) dat ressorteert onder het management van het personeelslid;

b)

of het personeelslid deel uitmaakt van een functie waarin risico's genomen worden, of die risico's beheerst, en indien van toepassing, welke is de in miljoen(en) euro uitgedrukte drempel van risicoposities die functie mag innemen;

c)

of het personeelslid lid is van een comité en, indien van toepassing, de naam van het comité, het rapportageniveau van het comité, het risicoautorisatieniveau uitgedrukt als een percentage van het tier 1-kernkapitaal;

d)

het totale bezoldigingsbedrag in euro en de verhouding tussen de variabele en vaste bezoldiging van het personeelslid in het voorafgaande boekjaar;

e)

de prestatiekernindicatoren voor de variabele bezoldiging van het personeelslid;

f)

de kwantitatieve criteria op basis waarvan werd vastgesteld dat het een betrokken personeelslid betreft (artikel 4, lid 1, onder a), b) of c), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014);

g)

de criteria op basis waarvan de niet-toepassing voor het personeelslid wordt verzocht (artikel 4, lid 2, onder a) of b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014).

3.   De kennisgeving krachtens artikel 4, lid 4, en het verzoek om voorafgaande toestemming krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bevatten het jaarlijkse interne of externe auditevaluatierapport inzake het vaststellingsproces ten aanzien van betrokken personeelsleden en de procesresultaten, waaronder ook de verzochte niet-toepassingen.

Artikel 4

Documentatie vereist om te onderbouwen dat een bedrijfseenheid niet van materieel belang is

1.   Voor de indiening van een kennisgeving krachtens artikel 4, lid 4 of van een verzoek om voorafgaande toestemming krachtens artikel 4, lid 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014, dienen de onder toezicht staande kredietinstellingen de volgende documentatie in bij de ECB om te onderbouwen dat een personeelslid, of een categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, alleen beroepswerkzaamheden verricht in een bedrijfseenheid die geen materiële bedrijfseenheid is, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014:

a)

een gedetailleerde en allesomvattende beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid hoort;

b)

een organisatieschema van de betrokken bedrijfseenheid met de hiërarchische structuur en rapportagelijnen, waaronder het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de interne kapitaalallocatie van de betrokken bedrijfseenheid overeenkomstig artikel 73 van Richtlijn 2013/36/EU voor het lopende boekjaar en de twee voorafgaande boekjaren;

d)

een overzicht van de interne kapitaalallocatie van alle bedrijfseenheden overeenkomstig artikel 73 van Richtlijn 2013/36/EU voor het lopende boekjaar en de twee voorafgaande boekjaren;

e)

een verklaring die uiteenzet waarom de onder toezicht staande kredietinstelling het personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, een bezoldiging heeft toegekend die voldoet aan de in artikel 4, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde criteria, ofschoon het personeelslid beroepswerkzaamheden uitoefent in een niet-materiële bedrijfseenheid;

f)

een onderbouwde verklaring die uiteenzet waarom het personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, niet voldoet aan de in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde kwalitatieve criteria;

2.   Indien de definitie van bedrijfseenheden binnen de onder toezicht staande kredietinstelling in het lopende en in de twee voorafgaande jaren gewijzigd is, verstrekt de onder toezicht staande kredietinstelling de redenen daarvoor.

3.   De ECB kan verlangen dat de onder toezicht staande kredietinstelling nadere informatie verstrekt ter onderbouwing van het verzoek.

Artikel 5

Documentatie om te onderbouwen dat de beroepswerkzaamheden van een personeelslid het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloeden

1.   Voor de indiening van een kennisgeving krachtens artikel 4, lid 4, of van een verzoek om voorafgaande toestemming krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014, dienen de onder toezicht staande kredietinstellingen de volgende documentatie in bij de ECB om te onderbouwen dat een personeelslid, of een categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, het risicoprofiel van een in artikel 4, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloedt:

a)

een gedetailleerde en allesomvattende beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort;

b)

een organisatieschema van de betrokken bedrijfseenheid met de hiërarchische structuur en rapportagelijnen, waaronder het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de in artikel 4, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde objectieve criteria die zijn toegepast om te beoordelen of de beroepswerkzaamheden van het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloeden, waarbij wordt vermeld hoe deze criteria werden toegepast en hoe met alle voor de meting van interne risico's toegepaste relevante risico- en prestatie-indicatoren rekening werd gehouden;

d)

een verklaring die uiteenzet waarom de onder toezicht staande kredietinstelling het personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, een bezoldiging toegekend heeft die voldoet aan de in artikel 4, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde criteria, ofschoon het personeelslid het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloedt;

e)

een onderbouwde verklaring die uiteenzet waarom het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, niet voldoet aan de in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde kwalitatieve criteria;

2.   De ECB kan verlangen dat de onder toezicht staande kredietinstelling nadere informatie verstrekt ter onderbouwing van het verzoek.

Artikel 6

Aanvullende documentatie ter onderbouwing van verzoeken voor personeelsleden aan wie een totale bezoldiging van 1 000 000 EUR of meer werd toegekend

1.   Wanneer onder toezicht staande kredietinstellingen een verzoek indienen om voorafgaande toestemming overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 voor een personeelslid aan wie in het voorafgaande boekjaar een totale bezoldiging van 1 000 000 EUR of meer werd toegekend, verstrekken de onder toezicht staande kredietinstellingen de volgende documentatie aan de ECB ter onderbouwing van de in artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden:

a)

een gedetailleerde beschrijving van de met de beroepswerkzaamheid van het relevante personeelslid samenhangende uitzonderlijke omstandigheden en de invloed ervan op het risicoprofiel van de onder toezicht staande kredietinstelling. Zeer sterke concurrentie wordt niet als een uitzonderlijke omstandigheid beschouwd;

b)

een gedetailleerde beschrijving van de met de bezoldiging van het betrokken personeelslid verband houdende uitzonderlijke omstandigheden, die verklaart waarom de onder toezicht staande kredietinstelling het personeelslid een bezoldiging toegekend heeft van 1 000 000 EUR of meer, ofschoon het personeelslid naar verluidt het risicoprofiel van de onder toezicht staande kredietinstelling niet materieel beïnvloedt.

2.   De ECB kan verlangen dat de onder toezicht staande kredietinstelling nadere informatie verstrekt ter onderbouwing van het verzoek.

Artikel 7

Kennisgevingindieningstermijn

1.   Kennisgevingen krachtens artikel 4, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 worden onverwijld ingediend, maar uiterlijk binnen zes maanden te rekenen van het einde van het voorgaande boekjaar. Een als basis voor een kennisgeving gebruikte vaststelling door de onder toezicht staande kredietinstelling wordt beperkt tot de verrichting van werkzaamheden van het personeelslid gedurende het boekjaar volgende op het jaar waarin de kennisgeving werd gedaan.

2.   Voor personeelsleden die in de vorige indieningsperiode onder een kennisgeving vielen, is een nieuwe kennisgeving niet vereist zolang het voor de vaststelling gehanteerde criterium nog steeds van toepassing is.

3.   Ingeval een kennisgeving voor het eerst van toepassing is op een personeelslid, geldt de vaststelling zowel voor de verrichting van werkzaamheden van het personeelslid gedurende het boekjaar waarin de kennisgeving wordt gedaan, alsook op de verrichting van werkzaamheden van het personeelslid gedurende het volgende boekjaar. Deze bepaling is slechts van toepassing op na de inwerkingtreding van dit besluit ingediende kennisgevingen.

Artikel 8

Indieningstermijn voor verzoeken om voorafgaande toestemming

Kennisgevingen krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 worden onverwijld ingediend, maar uiterlijk binnen zes maanden te rekenen van het einde van het voorgaande boekjaar.

Artikel 9

Beoordeling door de ECB

1.   Op basis van overeenkomstig artikel 4, lid 4, ingediende kennisgevingen en overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 ingediende verzoeken om voorafgaande toestemming beoordeelt de ECB:

a)

of de documentatie volledig is;

b)

de basis op grond waarvan de onder toezicht staande kredietinstelling heeft vastgesteld dat het relevante personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, voldoet aan de artikel 4, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 bedoelde voorwaarden;

c)

of het personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, door het uitoefenen van de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloedt door na te gaan;

i)

of de onder toezicht staande kredietinstelling objectieve criteria heeft toegepast die rekening houden met alle relevante risico- en prestatie-indicatoren die de entiteit anderszins gebruikt om overeenkomstig artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU risico's vast te stellen, te beheren en te monitoren;

ii)

of de onder toezicht staande kredietinstelling de taken en autorisaties van het betrokken personeelslid, of de categorie van personeelsleden waartoe het personeelslid behoort, en de invloed van die taken en autorisaties op het risicoprofiel van de onder toezicht staande kredietinstelling, heeft vergeleken met de invloed van de beroepswerkzaamheden van personeelsleden die middels de kwalitatieve criteria van artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 zijn vastgesteld;

d)

met betrekking tot verzoeken om voorafgaande toestemming voor personeelsleden aan wie een totale bezoldiging van 1 000 000 EUR of meer werd toegekend, of uitzonderlijke omstandigheden van toepassing zijn. Voorafgaand aan enig te nemen besluit, stelt de ECB in dergelijke gevallen de Europese Bankautoriteit in kennis van de resultaten van de initiële beoordeling.

2.   Ingeval van een overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 ingediend verzoek om voorafgaande toestemming, neemt de ECB binnen drie maanden na ontvangst van de complete documentatie een besluit.

3.   Ingeval van een kennisgeving overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 waarin de beoordeling vermeldt dat niet aan de in dit besluit en in artikel 4, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 vastgelegde vereisten is voldaan, stelt de ECB de onder toezicht staande kredietinstelling daarvan binnen drie maanden na ontvangst van de complete documentatie in kennis. De onder toezicht staande kredietinstelling past artikel 4, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 niet toe. Bij gebreke aan een kennisgeving door de ECB overeenkomstig de eerste zin van dit lid, wordt de onder toezicht staande kredietinstelling geacht te voldoen aan artikel 4, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 en de daarin bedoelde vereisten.

Artikel 10

Duur van voorafgaand verleende toestemming

1.   Een door de ECB overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 voorafgaand verleende toestemming is beperkt tot de verrichting van werkzaamheden door het personeelslid gedurende het boekjaar volgende op het jaar waarin de onder toezicht staande kredietinstelling in kennis gesteld werd van het ECB-toezichtbesluit houdende de toestemming.

2.   Ingeval van een eerste verzoek voor een relevant personeelslid, wordt toestemming verleend voor de verrichting van werkzaamheden door het personeelslid gedurende het boekjaar waarin de onder toezicht staande kredietinstelling in kennis werd gesteld van het ECB-toezichtbesluit houdende de toestemming, en tevens voor de verrichting van werkzaamheden door het personeelslid gedurende het volgende boekjaar. Deze bepaling is slechts van toepassing ten aanzien van na de inwerkingtreding van dit besluit ingediende kennisgevingen.

Artikel 11

Overgangsbepalingen

1.   Dit besluit is van toepassing op de indiening van kennisgevingen krachtens artikel 4, lid 4, of op na de inwerkingtreding van dit besluit krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 ingediende kennisgevingen voor voorafgaande goedkeuring.

2.   De indiening van kennisgevingen krachtens artikel 4, lid 4, of kennisgevingen voor voorafgaande goedkeuring krachtens artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014, die is gebaseerd op informatie uit 2014, wordt bij wijze van uitzondering uiterlijk op 31 december 2015 gedaan.

3.   De door de ECB overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 uit hoofde van deze overgangsbepalingen verleende toestemmingen zijn van toepassing op de verrichting van werkzaamheden door het personeelslid gedurende het boekjaar 2015 en 2016.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 20 november 2015.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 houdende aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met betrekking tot kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden (PB L 167 van 6.6.2014, blz. 30).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).


Top