EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0515

Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG

OJ L 150, 20.5.2014, p. 143–167 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 28/03/2020

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/515/oj

20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/143


VERORDENING (EU) Nr. 515/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren op grond van artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet onder meer worden bereikt door gezamenlijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen, grenscontroles aan de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid als onderdeel van een convergent gelaagd systeem dat de uitwisseling van gegevens en een volledige situatiekennis mogelijk zou maken en dat gericht is op het vergemakkelijken van legaal reizen en de bestrijding van illegale immigratie.

(2)

De Unie heeft een meer samenhangende benadering van de interne en externe aspecten van migratiebeheer en interne veiligheid nodig en moet een wisselwerking creëren tussen de bestrijding van illegale immigratie en de verbetering van de beveiliging van de buitengrenzen van de Unie, alsook een betere samenwerking en dialoog tot stand brengen met derde landen om illegale immigratie aan te pakken en legale migratie te bevorderen.

(3)

Er moet een geïntegreerde aanpak worden ontwikkeld voor kwesties die voortvloeien uit de druk van migratie en asielaanvragen en voor het beheer van de buitengrenzen van de Unie, en er moet worden gezorgd voor een begroting en passende middelen om noodgevallen in een geest van respect voor de mensenrechten en solidariteit tussen alle lidstaten het hoofd te bieden, waarbij nationale verantwoordelijkheden in acht worden genomen en een duidelijke taakverdeling wordt gewaarborgd.

(4)

De interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie (de „Interneveiligheidsstrategie”), die door de Raad in februari 2010 werd goedgekeurd, biedt een gezamenlijke agenda om deze gemeenschappelijke veiligheidsproblemen aan te pakken. De mededeling van de Commissie van november 2010, met als titel „De EU-interneveiligheidsstrategie in actie”, zet de beginselen en richtsnoeren van de strategie om in concrete acties door vijf strategische doelstellingen vast te stellen: het ontwrichten van internationale criminele netwerken, het voorkomen van terrorisme en het aanpakken van radicalisering en werving, het beveiligingsniveau voor burgers en bedrijfsleven in cyberspace verhogen, het verbeteren van de veiligheid door grensbeheer en het vergroten van de veerkracht van Europa bij crises en rampen.

(5)

Op grond van de interneveiligheidsstrategie zijn vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid doelstellingen die tegelijkertijd moeten worden nagestreefd, en om vrijheid en rechtvaardigheid te bereiken, moet veiligheid altijd worden nagestreefd in overeenstemming met de in de verdragen opgenomen beginselen, de rechtsstaat en de verplichtingen van de Unie op het vlak van de grondrechten.

(6)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, respect voor de fundamentele vrijheden en de mensenrechten en de rechtsstaat, een sterke nadruk op het globale perspectief en de band met externe veiligheid, evenals consistentie en coherentie met de beleidsdoelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie zoals omschreven in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) moeten de kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

(7)

Om de uitvoering van de interneveiligheidsstrategie te bevorderen en te verzekeren dat zij in de praktijk operationeel wordt, moeten de lidstaten voldoende financiële steun van de Unie krijgen door het opzetten van een Fonds voor interne veiligheid („het Fonds”).

(8)

Vanwege de juridische bijzonderheden die van toepassing zijn op titel V VWEU, is het juridisch niet mogelijk om het Fonds in één enkel financieel instrument onder te brengen. Het Fonds moet derhalve worden opgezet als een alomvattend kader voor financiële steun van de Unie op het gebied van interne veiligheid, dat het bij deze verordening vastgestelde instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa („het Instrument”) omvat, alsook het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, dat wordt vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4). Dit alomvattende kader moet worden vervolledigd bij Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) waarnaar deze verordening moet verwijzen wat betreft de voorschriften voor programmering, financieel beheer, beheer en controle, goedkeuring van de rekeningen, afsluiting van programma’s en verslaglegging en evaluatie.

(9)

De nieuwe tweepijlerstructuur van financiering op het gebied van binnenlandse zaken moet bijdragen aan de vereenvoudiging, rationalisatie, consolidatie en transparantie van de financiering op dat gebied. Er wordt gestreefd naar synergie, samenhang en complementariteit met andere fondsen en programma’s, onder meer met het oog op de toewijzing van financiële middelen aan gemeenschappelijke doelstellingen. Overlapping tussen de verschillende financieringsinstrumenten moet evenwel worden vermeden.

(10)

Het Fonds moet de behoefte aan meer flexibiliteit en vereenvoudiging weerspiegelen waarbij de vereisten van voorspelbaarheid worden geëerbiedigd, en een eerlijke en transparante verdeling van middelen waarborgen, teneinde te voldoen aan de in deze verordening vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen.

(11)

Efficiëntie van maatregelen en kwaliteit van de bestedingen vormen de leidende beginselen bij de uitvoering van het Fonds. Voorts dient het Fonds te worden uitgevoerd op de meest doeltreffende en meest gebruikersvriendelijke manier als mogelijk.

(12)

Het Fonds moet bijzondere aandacht schenken aan de lidstaten die onevenredige lasten dragen door migratiestromen vanwege hun geografische ligging.

(13)

Solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en de Unie vormen een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijke beleid voor het beheer van de buitengrenzen.

(14)

Het Fonds moet bij wijze van solidariteit financiële bijstand verlenen aan die lidstaten die de bepalingen van Schengen inzake de buitengrenzen volledig toepassen, alsmede aan die lidstaten die zich voorbereiden op een volledige deelname aan Schengen, en moet door de lidstaten worden aangewend in het belang van het gemeenschappelijke beleid van de Unie voor het beheer van de buitengrenzen.

(15)

Teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het Fonds, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat in hun nationale programma's aandacht wordt besteed aan de specifieke doelstellingen van het Instrument en dat de verdeling van middelen over de doelstellingen in verhouding staat tot de uitdagingen en behoeften en waarborgt dat de doelstellingen kunnen worden bereikt. Wanneer in een nationaal programma geen aandacht wordt besteed aan één van de specifieke doelstellingen of wanneer de toewijzing van middelen lager is dan de in deze verordening vastgelegde minimumpercentages voor enkele doelstellingen van de nationale programma's, dient de betrokken lidstaat hiervoor in het programma een rechtvaardiging te geven.

(16)

Om de resultaten van het Fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het Instrument gemeenschappelijke indicatoren worden vastgesteld. Dat door middel van de gemeenschappelijke indicatoren wordt gemeten in hoeverre de specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, betekent niet dat de uitvoering van met deze indicatoren verband houdende acties verplicht wordt.

(17)

Deelname van een lidstaat mag niet samenvallen met deelname aan een tijdelijk financieel instrument van de Unie dat de begunstigde lidstaten moet helpen bij de financiering van onder meer acties aan nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis inzake grenzen en visa en de controle aan de buitengrenzen.

(18)

Het Instrument dient voort te bouwen op het proces voor capaciteitsopbouw dat is ontwikkeld met behulp van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013, opgericht bij Beschikking 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en dient het uit te breiden om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen.

(19)

Bij het uitvoeren van hun taken aan de buitengrenzen en in de consulaten overeenkomstig het Schengenacquis inzake grenzen en visa, voeren de lidstaten deze activiteiten uit in het belang van en namens alle andere lidstaten in het Schengengebied en vervullen zij aldus een openbare dienst ten behoeve van de Unie. Het Instrument moet bijdragen aan de operationele kosten in verband met het grenscontrole- en het visumbeleid, en de lidstaten in staat stellen capaciteit die daarvoor cruciaal is, te reserveren voor deze dienstverlening ten bate van allen. Deze steun bestaat uit de volledige terugbetaling van een reeks specifieke kosten in verband met de doelstellingen van het Instrument en moet integraal deel uitmaken van de nationale programma’s.

(20)

Het Instrument moet deze activiteiten aanvullen en versterken teneinde de operationele samenwerking te ontwikkelen onder auspiciën van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie („Frontex”), als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 (7), met inbegrip van de nieuwe activiteiten die voortvloeien uit de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1168/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8), en aldus de solidariteit verder te versterken tussen die lidstaten die toezicht houden op de buitengrenzen in het belang van en namens het Schengengebied als geheel. Dit betekent onder meer dat de lidstaten bij de opstelling van hun nationale programma's rekening moeten houden met de analyse-instrumenten en operationele en technische richtsnoeren die door Frontex zijn ontwikkeld, alsook met de ontwikkelde opleidingscurricula voor de opleiding van grenswachten, met inbegrip van de onderdelen betreffende grondrechten en toegang tot internationale bescherming. Teneinde ervoor te zorgen dat deze opdracht en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen op elkaar aansluiten, alsmede om consistentie en kostenefficiëntie te waarborgen moet Frontex door de Commissie worden geraadpleegd over de door de lidstaten ingediende ontwerpen van nationale programma's en in het bijzonder over de in het kader van de operationele steun gefinancierde activiteiten.

(21)

Dit Instrument dient te worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie, onverminderd de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake het recht op asiel en internationale bescherming.

(22)

Een uniforme en hoogwaardige controle aan de buitengrenzen is essentieel om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken. In overeenstemming met de gemeenschappelijke normen van de Unie moet het Instrument ondersteuning bieden aan maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen, die ten uitvoer moeten worden gelegd overeenkomstig het vierledige toegangscontrolemodel dat maatregelen in derde landen, samenwerking met buurlanden, grenscontrolemaatregelen en controlemaatregelen binnen de ruimte van vrij verkeer omvat, teneinde illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit binnen het Schengengebied te voorkomen.

(23)

Op grond van artikel 3 VEU moet het instrument ondersteuning bieden aan activiteiten die de bescherming waarborgen van kinderen die risico op schade lopen aan de buitengrenzen. In het bijzonder, dienen de lidstaten, waar mogelijk, bij de uitvoering van maatregelen in verband met de identificatie, directe bijstand en doorverwijzing naar beschermingsdiensten bijzondere aandacht te besteden aan kwetsbare personen, met name kinderen en niet-begeleide minderjarigen.

(24)

Om een uniforme, hoogwaardige externe controle aan de buitengrenzen en een vlot legaal grensverkeer langs de buitengrenzen binnen het kader van de Interneveiligheidsstrategie mogelijk te maken, dient het Instrument bij te dragen aan de ontwikkeling van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem. Dat systeem omvat alle maatregelen die in verband met beleid, recht, systematische samenwerking, lastenverdeling, situatiebeoordeling en veranderende omstandigheden met betrekking tot grensposten voor illegale migranten, personeel, uitrusting en technologie op verschillende niveaus door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden genomen, in samenwerking met Frontex, derde landen en, indien nodig, met andere actoren, in het bijzonder Europol en het Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen, die onder meer gebruikmaken van het op vier niveaus gebaseerde grensbeveiligingsmodel en de geïntegreerde risicoanalyse van de Unie.

(25)

Overeenkomstig Protocol nr. 5 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de doorreis van personen over land tussen de regio Kaliningrad en andere delen van de Russische Federatie moet het Instrument alle extra kosten dragen voor de uitvoering van de specifieke bepalingen van het acquis van de Unie in verband met deze doorreis, met name Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad (10). De behoefte aan verdere financiële steun voor gederfde leges moet echter afhankelijk worden gesteld van de vigerende visumregeling van de Unie met de Russische Federatie.

(26)

Het Instrument moet steun omvatten voor nationale maatregelen en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het visumbeleid en andere activiteiten die voorafgaan aan de controles aan de buitengrenzen, waarbij ten volle gebruik dient te worden gemaakt van het Visuminformatiesysteem (VIS). Het doeltreffend beheer van de activiteiten van de diensten van de lidstaten in derde landen is in het belang van het gemeenschappelijke visumbeleid, als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen moet vergemakkelijken en illegale immigratie naar de Unie moet bestrijden, en vormt een integraal deel van het gemeenschappelijke geïntegreerde grensbeheersysteem.

(27)

Het Instrument moet voorts maatregelen ondersteunen op het grondgebied van de Schengenlanden als onderdeel van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem dat de algemene operabiliteit van het Schengengebied versterkt.

(28)

Het Instrument moet ook de ontwikkeling ondersteunen van IT-systemen door de Unie, gebaseerd op bestaande en/of nieuwe IT-systemen, om de lidstaten in staat te stellen grensoverschrijdend verkeer van onderdanen van derde landen doeltreffender te beheren en een betere identificatie en verificatie van reizigers te verzekeren, teneinde aldus het reizen te vergemakkelijken en de grensbeveiliging te verbeteren. Hiertoe moet een programma worden opgezet, overeenkomstig de strategie voor informatiebeheer voor de interne veiligheid van de EU, om de kosten voor de ontwikkeling van zowel de centrale als de nationale componenten van dergelijke systemen te dekken, waarbij technische consistentie en interoperabiliteit met andere IT-systemen van de Unie moeten worden gewaarborgd, kosten moeten worden gespaard en een vlotte uitvoering in de lidstaten moet worden verzekerd. Die IT-systemen dienen in overeenstemming te zijn met de grondrechten, met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens.

(29)

De lidstaten moeten het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11), voorzien van de noodzakelijke financiële middelen, teneinde de goede werking van dat systeem te waarborgen.

(30)

Om onverwachte migratiestromen en risico’s voor de veiligheid aan de grens onmiddellijk te kunnen aanpakken, moet noodhulp mogelijk zijn overeenkomstig het kader bepaald in Verordening (EU) nr. 514/2014.

(31)

In het belang van meer solidariteit binnen het Schengengebied als geheel moet de betrokken lidstaat bovendien, wanneer tekortkomingen of mogelijke risico’s worden geïdentificeerd, met name na een Schengenevaluatie, de zaak nauwgezet in het oog houden door per prioriteit gebruik te maken van middelen uit zijn nationaal programma, voor zover mogelijk, door noodhulpmaatregelen aan te vullen.

(32)

Om de solidariteit en de gedeelde verantwoordelijkheid te versterken, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om een deel van de middelen uit hun nationale programma’s in te zetten voor specifieke prioriteiten die door de Unie werden vastgesteld, zoals de aanschaf van technische uitrusting die nodig is voor Frontex en de ontwikkeling van consulaire samenwerking voor de Unie. Het effect van de Uniefinanciering moet worden gemaximaliseerd door publieke en private financiële middelen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren. Er moet worden gezorgd voor de grootst mogelijke transparantie, verantwoording en democratische controle met betrekking tot de innoverende financiële instrumenten en mechanismen waarvoor middelen uit de Uniebegroting worden gebruikt.

(33)

Om de toepassing van de voorschriften van het Schengenacquis binnen het Schengengebied te verzekeren, moet uitvoering van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (12) ook in het kader van het Instrument worden gesteund als een essentieel hulpmiddel om de uitvoering van het Uniebeleid met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te faciliteren door een hoog beschermingsniveau van de buitengrenzen te waarborgen en ervoor te zorgen dat er geen grenscontroles binnen het Schengengebied worden uitgevoerd.

(34)

In het licht van de ervaringen met het Buitengrenzenfonds en de ontwikkeling van SIS II en VIS wordt het passend geacht een zekere mate van flexibiliteit toe te staan in verband met de mogelijke overdracht van middelen tussen de diverse hulpmiddelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat vanaf het begin een kritische massa en financiële stabiliteit voor de programma’s en de operationele steun voor de lidstaten moeten worden nagestreefd, en zonder afbreuk te doen aan de controle door het Europees Parlement en de Raad.

(35)

In dezelfde zin moeten de werkingssfeer van de maatregelen en het plafond van de middelen die beschikbaar blijven voor de Unie („acties van de Unie”) worden verruimd voor een grotere capaciteit van de Unie om in een bepaald begrotingsjaar meerdere activiteiten uit te voeren in verband met het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid in het belang van de Unie als geheel, wanneer en voor zover noodzakelijk. Dergelijke acties van de Unie omvatten studies en proefprojecten om het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijk visumbeleid en de toepassing ervan te bevorderen, de opleiding van grenswachten met betrekking tot de bescherming van mensenrechten, maatregelen of regelingen in derde landen om het hoofd te bieden aan migratiedruk uit die landen in het belang van een optimale beheersing van de migratiestromen naar de Unie en een doeltreffende organisatie van de daarmee verband houdende taken aan de buitengrenzen en in de consulaten.

(36)

De in het kader van het Instrument gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door — geografische en thematische — instrumenten voor externe bijstand van de Unie worden ondersteund. In het bijzonder dient bij de uitvoering van dergelijke acties te worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het externe optreden van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Deze maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtsreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe steun aan te vullen. Er wordt ook gestreefd naar samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name wat betreft de uitvoering van noodmaatregelen.

(37)

Financiering uit de begroting van de Unie dient te worden geconcentreerd op activiteiten waarbij een optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van een optreden door de lidstaten alleen. Aangezien de Unie beter in staat is dan de lidstaten om een kader te bieden voor het tonen van solidariteit binnen de Unie met betrekking tot grenscontrole, het visumbeleid en het beheer van migratiestromen, en om een platform te bieden voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke IT-systemen ter ondersteuning van die beleidsterreinen, zal financiële steun die in het kader van deze verordening wordt verleend, in het bijzonder bijdragen aan een grotere nationale en Uniecapaciteit op deze gebieden.

(38)

Deze verordening moet voorzien in de toewijzing van basisbedragen aan de lidstaten. Het basisbedrag voor iedere lidstaat moet worden berekend op basis van de toewijzingen aan iedere lidstaat uit het Buitengrenzenfonds in de periode 2010-2012 en door het verkregen getal te delen door het totale aantal beschikbare kredieten voor gedeeld beheer voor deze drie jaren. Deze berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de verdelingscriteria die zijn vastgesteld in Beschikking 574/2007/EG.

(39)

Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 514/2014 moet de Commissie op de uitvoering van het Instrument toezien met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten. De indicatoren, met inbegrip van relevante ijkpunten, moeten voorzien in een minimale basis om te kunnen evalueren in hoeverre de doelstellingen van het Instrument zijn verwezenlijkt.

(40)

Teneinde bepalingen in deze verordening inzake de definitie van specifieke acties in het kader van de nationale programma’s aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en aan de Raad worden toegezonden.

(41)

Bij de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie deskundigen uit alle lidstaten raadplegen.

(42)

Om te zorgen voor een eenvormige, doeltreffende en tijdige uitvoering van de bepalingen in deze verordening over operationele steun, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(43)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en de Unie voor het beheer van de buitengrenzen en het visumbeleid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(44)

Beschikking nr. 574/2007/EG moet worden ingetrokken conform de in deze verordening opgenomen overgangsbepalingen.

(45)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14) die valt onder de gebieden bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG (15).

(46)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (17).

(47)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (18), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (19).

(48)

Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat Protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over deze verordening, of het deze verordening in zijn nationaal recht zal omzetten.

(49)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (20). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(50)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (21). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(51)

Het is aangewezen dat de periode waarin deze verordening van toepassing is, in overeenstemming wordt gebracht met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (22). Derhalve dient deze verordening met ingang van 1 januari 2014 van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt het Instrument voor financiële steun voor het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid („het Instrument”) vast als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid („het Fonds”).

Tezamen met Verordening (EU) nr. 513/2014, richt deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het Fonds op.

2.   Deze verordening stelt het volgende vast:

a)

de doelstellingen van financiële steun en de subsidiabele acties;

b)

het algemene kader voor de uitvoering van de subsidiabele acties;

c)

de middelen die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 in het kader van het Instrument beschikbaar worden gesteld en de verdeling ervan;

d)

de werkingssfeer en het doel van de verschillende specifieke middelen waarmee de uitgaven voor het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid worden gefinancierd.

3.   Deze verordening voorziet in de toepassing van de regels die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „buitengrenzen”: de landsgrenzen van de lidstaten, inclusief de rivier- en meergrenzen en de zeegrenzen, alsmede hun luchthavens, rivierhavens, zeehavens en meerhavens waarop de bepalingen van het recht van de Unie betreffende de overschrijding van de buitengrenzen van toepassing zijn, ongeacht of de grenzen al dan niet tijdelijk zijn;

b)   „gemeenschappelijke normen van de Unie”: de toepassing van operationele maatregelen op gemeenschappelijke en niet-gefragmenteerde wijze om een hoog en uniform veiligheidsniveau op het gebied van grenscontrole en visa te bewerkstelligen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (23), Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (24), Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (25), Verordening (EG) nr. 2007/2004, Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad (26), de Schengencatalogus inzake controle aan de buitengrenzen, het Praktisch handboek voor grenswachten, het handboek inzake visa, het Eurosur-handboek en andere op Unieniveau aan te nemen verordeningen en richtsnoeren inzake grenscontrole en visa;

c)   „tijdelijke buitengrenzen”:

i)

de gemeenschappelijke grens van een lidstaat die het Schengenacquis volledig ten uitvoer legt en een lidstaat die het Schengenacquis overeenkomstig zijn respectievelijke toetredingsakte volledig moet toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad op grond waarvan die staat wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

ii)

de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten die het Schengenacquis overeenkomstig hun respectieve toetredingsakte volledig moeten toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad op grond waarvan die lidstaten wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

d)   „grensdoorlaatposten”: iedere doorlaatpost die door de inzake het overschrijden van de buitengrenzen bevoegde autoriteiten zijn erkend, zoals daarvan kennis is gegeven overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 562/2006;

e)   „Schengen evaluatie- en toezichtmechanisme”: verificatie van de correcte toepassing van het Schengenacquis als neergelegd in Verordening (EU) nr. 1053/2013;

f)   „noodsituatie”: een situatie die voortvloeit uit een urgente en uitzonderlijke druk waarbij een groot of onevenredig aantal onderdanen van derde landen de buitengrens van een of meer lidstaten oversteekt of verwacht wordt over te steken, of enige andere naar behoren gemotiveerde noodsituatie die dringend om actie aan de buitengrenzen vraagt;

g)   „buitengrenssector”: het geheel of een deel van de land- of zeebuitengrens van een lidstaat als omschreven in het nationale recht of als bepaald door het nationaal coördinatiecentrum of een andere bevoegde nationale instantie met het oog op de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1052/2013.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het instrument is bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie en tegelijkertijd legaal reizen te vergemakkelijken door middel van een uniform en hoog niveau van controle aan de buitengrenzen en de doeltreffende behandeling van Schengenvisa, overeenkomstig de inzet van de Unie voor de fundamentele vrijheden en de mensenrechten.

2.   Binnen de algemene doelstelling als bedoeld in lid 1 draagt het instrument overeenkomstig de prioriteiten van de relevante Uniestrategieën, programma’s, dreigingsbeoordelingen en risicobeoordelingen, bij aan het bereiken van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid om legaal reizen te vergemakkelijken, het zorgen voor een hoge kwaliteit van de dienstverlening aan visumaanvragers, het garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld en het tegengaan van illegale migratie;

b)

het ondersteunen van een geïntegreerd grensbeheer, met inbegrip van de bevordering van verdere harmonisatie van maatregelen betreffende het grensbeheer overeenkomstig de gemeenschappelijke normen van de Unie en door middel van het delen van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en Frontex, om ervoor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed mogelijk en op uniform en hoog niveau worden gecontroleerd en beschermd, onder meer door het tegengaan van illegale migratie, en dat anderzijds de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat personen die deze nodig hebben toegang krijgen tot internationale bescherming, in overeenstemming met de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van mensenrechten, inclusief het beginsel van „non-refoulement”.

De verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het Instrument wordt overeenkomstig artikel 55, lid 2 van Verordening (EU) nr. 514/2014 beoordeeld aan de hand van in bijlage IV bij deze verordening geformuleerde gemeenschappelijke indicatoren en in nationale programma’s opgenomen specifieke programma-indicatoren.

3.   Om de doelstellingen bedoeld in de leden 1 en 2 te bereiken, draagt het Instrument bij tot de volgende operationele doelstellingen:

a)

het bevorderen van de ontwikkeling, uitvoering en handhaving van beleid met het oog op het voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen en om te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen;

b)

het geleidelijk opzetten van een geïntegreerd beheersysteem voor de buitengrenzen, gebaseerd op solidariteit en verantwoordelijkheid, met name door middel van:

i)

het aanscherpen van de controles en de bewakingssystemen aan de buitengrenzen en een sterkere samenwerking op het niveau van de agentschappen van de lidstaten tussen grenswachten, douanediensten, en de instanties voor migratie, asiel en rechtshandhaving aan de buitengrenzen, inclusief in zeegrensgebieden;

ii)

maatregelen binnen het grondgebied met betrekking tot het beheer van de buitengrenzen en de nodige begeleidende maatregelen voor de beveiliging van documenten, identiteitsbeheer en de interoperabiliteit van verworven technische apparatuur;

iii)

maatregelen die tevens bijdragen aan de preventie en bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit aan de buitengrenzen die verband houdt met het verkeer van personen, met inbegrip van mensenhandel en mensensmokkel.

c)

het bevorderen van de ontwikkeling en uitvoering van het gemeenschappelijke beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur, en van verschillende vormen van consulaire samenwerking teneinde een betere consulaire vertegenwoordiging en geharmoniseerde praktijken inzake de afgifte van visa te waarborgen;

d)

het opzetten en exploiteren van IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visumbeleid, grenscontroles en grensbewaking aan de buitengrenzen, en het recht inzake de bescherming van persoonsgegevens volledig eerbiedigen;

e)

het vergroten van de situatiekennis aan de buitengrenzen en het verbeteren van het reactievermogen van de lidstaten;

f)

het verzekeren van de doeltreffende en uniforme toepassing van het acquis van de Unie inzake grenzen en visa, met inbegrip van de doeltreffende werking van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme;

g)

het versterken van de acties van de lidstaten die bijdragen aan de verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten die in derde landen actief zijn, wat betreft de toestroom van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten, met inbegrip van de preventie en bestrijding van illegale migratie, alsmede samenwerking met derde landen wat dat betreft in volledige samenhang met de doelstellingen en beginselen van extern optreden en humanitair beleid van de Unie.

4.   Acties die uit hoofde van het Instrument worden gefinancierd moeten worden uitgevoerd conform de grondrechten en met eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het bijzonder voldoen de acties aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht van de Unie inzake gegevensbescherming, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het beginsel van eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen, het recht op asiel en internationale bescherming, het beginsel van „non-refoulement” en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend, zoals het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 zoals aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967.

In het bijzonder, besteden de lidstaten, waar mogelijk bij de uitvoering van maatregelen bijzondere aandacht aan de identificatie van, directe bijstand aan en doorverwijzing naar beschermingsdiensten van kwetsbare personen, met name kinderen en niet-begeleide minderjarigen.

5.   Bij de uitvoering van in het kader van het Instrument gefinancierde acties die verband houden met de bewaking van de zeegrenzen besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan hun verplichtingen uit hoofde van het internationaal zeerecht om hulp te verlenen aan mensen in nood. In dat opzicht kunnen uit het Instrument gefinancierde apparatuur en systemen worden ingezet bij opsporings- en reddingssituaties wanneer die zich voordoen tijdens een grensbewakingsoperatie op zee, zodat wordt bijgedragen aan het waarborgen van de bescherming en het redden van de levens van migranten.

6.   Het instrument draagt tevens bij aan de financiering van technische bijstand op initiatief van de lidstaten en de Commissie.

Artikel 4

Subsidiabele acties

1.   In het kader van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen en in het licht van de resultaten van de beleidsdialoog waarin artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014 voorziet, alsmede overeenkomstig de in artikel 9 van deze verordening bedoelde doelstellingen van de nationale programma's, ondersteunt het Instrument acties in of door de lidstaten, met name de volgende acties:

a)

infrastructuur, gebouwen en systemen voor grensdoorlaatposten en voor toezicht tussen de grensdoorlaatposten om onrechtmatige grensoverschrijdingen, illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit te voorkomen en aan te pakken alsook om reizigersstromen soepel te laten verlopen;

b)

uitrusting, transportmiddelen en communicatiesystemen die nodig zijn voor een doeltreffend en veilige grenscontrole en het opsporen van personen;

c)

IT- en communicatiesystemen voor het efficiënt beheersen van migratiestromen over de grenzen, met inbegrip van investeringen in bestaande en toekomstige systemen;

d)

infrastructuur, gebouwen, communicatie- en IT-systemen en operationele uitrusting voor het verwerken van visumaanvragen en consulaire samenwerking, evenals andere acties gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening aan visumaanvragers;

e)

opleiding bij het gebruik van de onder b), c) en d) vermelde uitrusting en systemen en de bevordering van normen voor kwaliteitsbeheer en opleiding van grenswachten, indien nodig ook in derde landen, met betrekking tot de uitvoering van hun toezichthoudende, adviserende en controlerende taken met naleving van het internationaal recht inzake mensenrechten, met inbegrip van de identificatie van slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel;

f)

detachering van verbindingsfunctionarissen voor immigratie en dossieradviseurs in derde landen en de uitwisseling en detachering van grenswachten tussen lidstaten of tussen lidstaten en een derde land;

g)

studies, projecten, proefprojecten en andere acties die bijdragen aan de geleidelijke totstandkoming van een geïntegreerd beheersysteem voor de buitengrenzen als bedoeld in artikel 3, lid 3, met inbegrip van acties die erop zijn gericht de samenwerking tussen de instanties binnen de lidstaten of tussen de lidstaten te bevorderen, en acties in verband met de interoperabiliteit en harmonisatie van grensbeheersystemen;

h)

studies, proefprojecten en acties gericht op de uitvoering van de aanbevelingen, operationele normen en succesvolle werkwijzen die voortvloeien uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie.

2.   Binnen het kader van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen en in het licht van de resultaten van de beleidsdialoog waarin artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014 voorziet alsmede overeenkomstig de in artikel 9 van deze verordening bedoelde doelstellingen van de nationale programma's, ondersteunt het Instrument acties met betrekking tot en in derde landen en met name de volgende acties:

a)

informatiesystemen, middelen of uitrusting voor het uitwisselen van informatie tussen de lidstaten en derde landen;

b)

acties met betrekking tot operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, met inbegrip van gezamenlijke operaties;

c)

projecten in derde landen gericht op het verbeteren van bewakingssystemen om de samenwerking met Eurosur te waarborgen;

d)

studies, seminaries, workshops, conferenties, opleiding, uitrusting en proefprojecten voor het verstrekken van concrete technische en operationele expertise aan derde landen;

e)

studies, seminaries, workshops, conferenties, opleiding, uitrusting en proefprojecten ter toepassing van specifieke aanbevelingen, operationele normen en succesvolle werkwijzen, voortvloeiende uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie in derde landen.

De Commissie en de lidstaten zorgen, samen met de Europese Dienst voor extern optreden, voor de coördinatie betreffende acties in en met betrekking tot derde landen, overeenkomstig artikel 3, lid 5 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

3.   De acties als bedoeld in lid 1, onder a), zijn niet subsidiabel in het geval van tijdelijke buitengrenzen.

4.   De acties die betrekking hebben op de tijdelijke en uitzonderlijke wederinvoering van grenscontrole aan de binnengrenzen als bedoeld in de Schengengrenscode zijn niet subsidiabel.

5.   De acties die uitsluitend gericht zijn op of resulteren in de controle van goederen zijn niet subsidiabel.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

Artikel 5

Totale middelen en uitvoering

1.   De totale middelen voor de uitvoering van het Instrument bedragen 2 760 miljoen EUR in lopende prijzen.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader toegestaan.

3.   De totale middelen worden aangewend via:

a)

nationale programma’s, overeenkomstig de artikelen 9 en 12;

b)

operationele steun, binnen het kader van de nationale programma’s en onder de voorwaarden als bepaald in artikel 10;

c)

de bijzondere doorreisregeling, overeenkomstig artikel 11;

d)

acties van de Unie, overeenkomstig artikel 13;

e)

noodhulp, overeenkomstig artikel 14;

f)

de uitvoering van een programma voor het opzetten van IT-systemen ter beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen onder de voorwaarden als bepaald in artikel 15;

g)

technische bijstand, overeenkomstig artikel 16.

4.   Het krachtens het Instrument toegewezen budget voor de in artikel 13 van deze verordening bedoelde acties van de Unie, de in artikel 14 van deze verordening bedoelde noodhulp en de in artikel 16, lid 1, van deze verordening bedoelde technische bijstand, wordt uitgevoerd onder direct beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder a), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (27) en, in voorkomend geval, onder indirect beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c) van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Het budget dat wordt toegewezen aan de in artikel 9 bedoelde nationale programma’s, aan de in artikel 10 bedoelde operationele steun, en aan de werking van de in artikel 11 bedoelde bijzondere doorreisregeling, wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Het budget dat wordt toegewezen aan de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis als bedoeld in lid 7 van onderhavig artikel, wordt uitgevoerd onder indirect beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt i), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

De methode(n) voor uitvoering van het budget voor het programma voor de ontwikkeling van IT-systemen die gebaseerd zijn op bestaande en/of nieuwe IT-systemen worden vastgesteld in de desbetreffende wetgevingshandelingen van de Unie, onder voorbehoud van vaststelling ervan.

5.   De totale middelen worden als volgt gebruikt:

a)

1 551 miljoen EUR voor de nationale programma’s van de lidstaten;

b)

791 miljoen EUR voor de ontwikkeling van IT-systemen gebaseerd op bestaande en/of nieuwe IT-systemen ter beheersing van de migratiestromen langs de buitengrenzen, onder voorbehoud van de vaststelling van de desbetreffende wetgevingshandelingen van de Unie;

Indien dat bedrag niet wordt toegewezen of uitgegeven, herbestemt de Commissie het bedrag, door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 17, ten behoeve van een of meer van de in artikel 6, lid 1, onder b) en c), en onder d) van dit artikel genoemde activiteiten. Deze gedelegeerde handeling omvat onder meer een beoordeling van de ontwikkeling van de relevante IT-systemen, met inbegrip van de uitvoering van het budget en verwachte niet-bestede bedragen. Deze herbestemming kan plaatsvinden na vaststelling van de desbetreffende wetgevingshandelingen of ter gelegenheid van de in artikel 8 bedoelde tussentijdse evaluatie.

c)

154 miljoen EUR voor de bijzondere doorreisregeling;

d)

264 miljoen EUR voor acties van de Unie, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie, waarvan ten minste 30 % wordt gebruikt voor acties van de Unie.

6.   Tezamen met de totale middelen die zijn vastgesteld voor Verordening (EU) nr. 513/2014, vormen de totale middelen die op grond van lid 1 voor het Instrument beschikbaar zijn, de financiële middelen voor het Fonds en dienen zij voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure als de voornaamste referentie in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (28).

7.   De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis nemen overeenkomstig deze verordening deel aan het Instrument.

Er worden regelingen vastgesteld inzake de financiële bijdragen van deze landen aan dit Instrument en de extra voorschriften voor deze deelname, waarbij ook de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer worden geregeld.

De financiële bijdragen van die landen worden gevoegd bij de in lid 1 vermelde totale middelen die uit de begroting van de Unie beschikbaar worden gesteld.

Artikel 6

Middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1.   Een bedrag van 1 551 miljoen EUR wordt indicatief als volgt toegewezen aan de lidstaten;

a)

1 276 miljoen EUR overeenkomstig bijlage I;

b)

147 miljoen EUR, gebaseerd op de resultaten van het mechanisme bedoeld in artikel 7;

c)

128 miljoen EUR in het kader van de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 8 en voor de periode vanaf begrotingsjaar 2018, de rest van de beschikbare kredieten overeenkomstig dit artikel of een ander bedrag, als bepaald krachtens lid 2, gebaseerd op de uitkomst van de risicoanalyse en de tussentijdse evaluatie.

2.   Iedere lidstaat wijst de in bijlage I vermelde basisbedragen voor nationale programma's als volgt toe:

a)

ten minste 10 % voor acties in verband met artikel 9, lid 2, onder a);

b)

ten minste 25 % voor acties in verband met artikel 9, lid 2, onder b);

c)

ten minste 5 % voor acties in verband met artikel 9, lid 2, onder c), d), e) en f).

De lidstaten mogen van deze minimumpercentages afwijken mits in het nationaal programma wordt uitgelegd waarom het toewijzen van financiële middelen lager dan die minima de verwezenlijking van de desbetreffende doelstelling niet in gevaar brengt. Deze uitleg wordt door de Commissie beoordeeld in het kader van de in artikel 9, lid 2, bedoelde goedkeuring van nationale programma's.

3.   De lidstaten voorzien Eurosur van de noodzakelijke financiële middelen teneinde de goede werking ervan te garanderen.

4.   Teneinde bij onvoorziene of nieuwe omstandigheden op een degelijke manier te voldoen aan de doelstellingen van het Instrument en/of een doeltreffende uitvoering te garanderen van de financiering die krachtens het Instrument beschikbaar is, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om het indicatieve bedrag in lid 1, onder c), van dit artikel aan te passen.

5.   Landen die in de periode 2012-2020 tot de Unie toetreden, hebben geen recht op toewijzingen voor nationale programma’s in het kader van het Instrument zolang zij profiteren van een tijdelijk instrument van de Unie waarmee de begunstigde landen worden geholpen acties te financieren aan de nieuwe buitengrenzen voor de uitvoering van het Schengenacquis inzake grenzen en visa en de controle aan de buitengrenzen.

Artikel 7

Middelen voor specifieke acties

1.   De lidstaten kunnen, naast de toewijzing die wordt berekend overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), een extra bedrag ontvangen, mits in dit bedrag als zodanig is voorzien in het nationaal programma en het moet worden gebruikt voor specifieke acties vermeld in de lijst van bijlage II.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het herzien van de specifieke acties vermeld in de lijst van bijlage II, indien dit nodig wordt geacht, onder meer in het kader van de tussentijdse evaluatie. Op grond van de nieuwe specifieke acties kunnen lidstaten een extra bedrag bepaald in lid 1 van dit artikel ontvangen, mits er middelen beschikbaar zijn.

3.   De extra bedragen als bedoeld in dit artikel worden aan de betrokken lidstaten toegewezen bij het individuele financieringsbesluit waarmee hun nationaal programma wordt goedgekeurd of herzien overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 8

Middelen in het kader van de tussentijdse evaluatie

1.   Om het bedrag bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c), uiterlijk op 1 juni 2017 toe te wijzen, houdt de Commissie rekening met de werklast van de lidstaten in verband met het grensbeheer, met inbegrip van opsporings- en reddingsactiviteiten die voortvloeien uit grensbewakingsoperaties op zee en evaluatieverslagen die worden opgesteld als onderdeel van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme, evenals met de bedreigingen aan de buitengrenzen voor de periode 2017-2020 en factoren die de veiligheid aan de buitengrenzen in de periode 2014-2016 hebben aangetast. Dat bedrag wordt verdeeld onder de lidstaten op basis van een weging van de volgende categorieën van grenzen, rekening houdend met lid 6 van dit artikel:

a)

45 % voor zeebuitengrenzen;

b)

38 % voor landbuitengrenzen;

c)

17 % voor luchthavens;

2.   Voor de zeebuitengrenzen en de landbuitengrenzen is de berekening van het bedrag gebaseerd op de lengte van de buitengrenssectoren vermenigvuldigd met een dreigingsniveau (minimaal, normaal, middelgroot, groot) voor iedere grenssector, als volgt:

a)

coëfficiënt 0,5 voor minimale dreiging;

b)

coëfficiënt 1 voor normale dreiging;

c)

coëfficiënt 3 voor middelgrote dreiging;

d)

coëfficiënt 5 voor grote dreiging.

3.   Voor de luchthavens wordt de toewijzing voor iedere lidstaat als volgt berekend:

a)

50 % op basis van het aantal personen dat de buitengrenzen overschrijdt;

b)

50 % op basis van het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd.

4.   Overeenkomstig het risicoanalyseverslag van Frontex en in overleg met Frontex en, in voorkomend geval, andere agentschappen van de Unie, stelt de Commissie dreigingsniveaus vast voor iedere buitengrenssector van de lidstaten voor de periode 2017-2020. De dreigingsniveaus zijn gebaseerd op de volgende factoren:

a)

lasten met betrekking tot het grensbeheer aan de buitengrenzen;

b)

factoren die van invloed zijn geweest op de veiligheid aan de buitengrenzen van de lidstaten in de periode 2014-2016;

c)

veranderingen in het beleid van de Unie, bijvoorbeeld het visumbeleid;

d)

mogelijke toekomstige trends inzake migratiestromen en risico’s van illegale activiteiten in verband met illegale overschrijding door personen van de buitengrenzen, en

e)

te verwachten politieke, economische en sociale ontwikkelingen in derde landen, met name in buurlanden.

De Commissie wisselt met de lidstaten van gedachten alvorens het verslag met de dreigingsniveaus openbaar te maken.

5.   Voor de in lid 1 bedoelde verdeling van de middelen:

a)

wordt rekening gehouden met de lijn tussen de gebieden, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 866/2004 (29), maar niet met de zeegrens ten noorden van die lijn, ofschoon die lijn geen landbuitengrens vormt, zolang artikel 1 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte van 2003 inzake Cyprus van toepassing blijft;

b)

wordt verstaan onder de uitdrukking „zeebuitengrens”: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Indien evenwel regelmatig langeafstandsoperaties moeten worden uitgevoerd om onrechtmatige grensoverschrijdingen te voorkomen, wordt onder die uitdrukking de uiterste grens van de gebieden met een grote dreiging verstaan. Deze uiterste grens wordt bepaald met inachtneming van de relevante gegevens over deze operaties in de periode 2014-2016 die de betrokken lidstaten hebben verstrekt.

6.   Voorts kunnen de lidstaten, na een uitnodiging van de Commissie uiterlijk 1 juni 2017, nog een extra toewijzing ontvangen, mits deze als zodanig in het nationaal programma is ingeschreven en moet worden gebruikt voor specifieke acties die in het licht van de prioriteiten van de Unie op dat moment moeten worden vastgesteld.

7.   De extra bedragen als bedoeld in dit artikel worden aan de betrokken lidstaten toegewezen bij een individueel financieringsbesluit waarmee hun nationale programma wordt goedgekeurd of herzien overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 9

Nationale programma’s

1.   Het nationaal programma dat in het kader van het Instrument moet worden opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de beleidsdialoog als vermeld in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014 en het programma dat moet worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. 513/2014, worden door de lidstaten aan de Commissie voorgesteld als een enkel nationaal programma voor het Fonds en in overeenstemming met artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

2.   In het kader van de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014 te beoordelen en goed te keuren nationale programma’s streven de lidstaten, binnen de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen en rekening houdend met de resultaten van de beleidsdialoog bedoeld in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014, in het bijzonder een van de volgende doelstellingen na:

a)

het ontwikkelen van Eurosur overeenkomstig het recht en de richtsnoeren van de Unie;

b)

het ondersteunen en uitbreiden van de bestaande capaciteit op nationaal niveau voor visumbeleid en voor het beheren van de buitengrenzen, alsook het ondersteunen en uitbreiden van maatregelen binnen de ruimte van vrij verkeer in verband met het beheer van de buitengrenzen, in het bijzonder rekening houdend met onder meer nieuwe technologie, ontwikkelingen en/of normen op het gebied van de beheersing van migratiestromen;

c)

het ondersteunen van verdere ontwikkeling van de beheersing van de migratiestromen door consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen, met inbegrip van de opzet van mechanismen voor consulaire samenwerking ter vergemakkelijking van legaal reizen in overeenstemming met het recht van de Unie of van de betrokken lidstaat in kwestie en ter voorkoming van illegale migratie naar de Unie;

d)

het versterken van geïntegreerd grensbeheer door het testen en invoeren van nieuwe hulpmiddelen, interoperabele systemen en werkmethoden teneinde de uitwisseling van informatie binnen de lidstaat of de samenwerking tussen de instanties te verbeteren;

e)

het ontwikkelen van projecten met als doel een uniforme en hoogwaardige controle aan de buitengrenzen te waarborgen en gericht op grotere interoperabiliteit van grensbeheersystemen tussen lidstaten;

f)

het ondersteunen van acties na overleg met Frontex, gericht op de bevordering van verdere harmonisatie van grensbeheer en met name van de technologische capaciteiten, overeenkomstig de gemeenschappelijke normen van de Unie;

g)

het verzekeren van een correcte en uniforme toepassing van het Unieacquis inzake grenscontrole en visa als antwoord op tekortkomingen die op Unieniveau werden geconstateerd, zoals blijkt uit de resultaten bekomen in het kader van het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme;

h)

het opbouwen van de capaciteit voor de aanpak van toekomstige uitdagingen, met inbegrip van bestaande en toekomstige bedreigingen en druk aan de buitengrenzen, in het bijzonder rekening houdend met de door de bevoegde agentschappen van de Unie uitgevoerde analyses.

3.   Met het oog op de in lid 2 bedoelde doelstellingen kunnen de lidstaten acties in en met betrekking tot derde landen in het kader van hun nationale programma’s ondersteunen, onder meer door het delen van informatie en operationele samenwerking.

4.   Teneinde ervoor te zorgen dat de taken van Frontex en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen elkaar aanvullen, alsmede om consistentie en kostenefficiëntie te waarborgen, moet Frontex door de Commissie worden geraadpleegd over de door de lidstaten ingediende ontwerpen van nationale programma's en in het bijzonder over de in het kader van de operationele steun gefinancierde activiteiten.

Artikel 10

Operationele steun in het kader van de nationale programma’s van de lidstaten

1.   Een lidstaat kan tot 40 % van het in het kader van het Instrument aan zijn nationaal programma toegewezen bedrag gebruiken voor de financiering van operationele steun aan de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van de taken en diensten die een openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen.

2.   Operationele steun wordt verleend indien door de betrokken lidstaat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

naleving van het acquis van de Unie inzake grenzen en visa;

b)

naleving van de doelstellingen van het nationaal programma;

c)

naleving van de gemeenschappelijke normen van de Unie teneinde de coördinatie tussen de lidstaten te verbeteren en overlapping, versplintering en kosteninefficiëntie op het gebied van grenscontrole te voorkomen.

3.   Daartoe evalueert de Commissie vóór goedkeuring van het nationaal programma de basissituatie in de lidstaten die hun intentie te kennen hebben gegeven om operationele steun aan te vragen, daarbij in voorkomend geval rekening houdend met de Schengenevaluatieverslagen.

De bevindingen van de Commissie worden besproken met de betrokken lidstaat.

Na deze gedachtewisseling kan de aanvaarding door de Commissie van begrotingssteun binnen het nationaal programma van een lidstaat afhankelijk worden gesteld van de programmering en uitvoering van een aantal acties die tot doel hebben dat de voorwaarden van lid 2 volledig worden nageleefd tegen het tijdstip waarop de begrotingssteun wordt verstrekt.

4.   Operationele steun wordt geconcentreerd op specifieke taken en/of diensten en gericht op de doelstellingen van bijlage III. Operationele steun behelst de volledige terugbetaling van de uitgaven voor de taken en/of diensten volgens het nationaal programma, binnen de financiële beperkingen van het programma en het plafond dat is vastgesteld in lid 1.

5.   Op de operationele steun wordt toezicht uitgeoefend en erover wordt van gedachten gewisseld tussen de Commissie en de betrokken lidstaat in verband met de basissituatie in die lidstaat, de te bereiken doelstellingen en het opzet en de indicatoren voor het meten van de vooruitgang.

6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen verslagleggingsprocedures vast over de uitvoering van deze bepaling alsook alle andere praktische regelingen tussen de lidstaten en de Commissie voor de naleving van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 11

Operationele steun voor de bijzondere doorreisregeling

1.   Het instrument financiert een vergoeding voor gederfde leges uit transitvisa en aanvullende kosten die voortvloeien uit de toepassing van de regeling betreffende het doorreisfaciliteringsdocument (Facilitated Transit Document — FTD) en het doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (Facilitated Rail Transit Document — FRTD) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 693/2003 en Verordening (EG) nr. 694/2003.

2.   De middelen die krachtens lid 1 worden toegewezen aan Litouwen bedragen maximaal 154 miljoen EUR voor de periode 2014-2020 en worden beschikbaar gesteld als aanvullende specifieke operationele steun voor Litouwen.

3.   Aanvullende kosten zijn voor de toepassing van lid 1 kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de specifieke vereisten van de praktische toepassing van de bijzondere doorreisregeling en die niet ontstaan zijn als gevolg van de afgifte van doorreisvisa of andere visa.

De volgende soorten aanvullende kosten komen in aanmerking voor financiering:

a)

investeringen in infrastructuur;

b)

training van personeel dat de bijzondere doorreisregeling uitvoert;

c)

aanvullende operationele kosten, zoals de salarissen van het personeel dat de bijzondere doorreisregeling uitvoert.

4.   De gederfde leges als bedoeld in lid 1 van dit artikel worden berekend op basis van het tarief voor visa en voor visumvrijstellingen dat is vastgesteld in de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa aan de burgers van de Europese Unie en de Russische federatie (30), binnen het financiële kader als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

5.   De Commissie en Litouwen bekijken de toepassing van dit artikel opnieuw, in het geval zich veranderingen voordoen die gevolgen hebben voor het bestaan en/of het functioneren van de bijzondere doorreisregeling.

6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen verslagleggingsprocedures vast met betrekking tot de uitvoering van deze bepaling, alsook alle financiële en andere praktische regelingen tussen Litouwen en de Commissie voor de naleving van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.   Teneinde een soepel functioneren van de bijzondere doorreisregeling te verzekeren, kan de Commissie specifieke tijdelijke betalingsregelingen treffen die afwijken van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 12

Programmering overeenkomstig de uitkomst van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme

Na een Schengenevaluatieverslag, goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013, onderzoekt de betrokken lidstaat, tezamen met de Commissie en Frontex, hoe de bevindingen, met inbegrip van eventuele tekortkomingen, moeten worden aangepakt en hoe de aanbevelingen moeten worden uitgevoerd binnen het kader van zijn nationaal programma.

Indien nodig herziet de lidstaat zijn nationaal programma overeenkomstig artikel 14, lid 9, van Verordening (EU) nr. 514/2014 om rekening te houden met die bevindingen en aanbevelingen.

De financiering van corrigerende maatregelen vormt een prioriteit. In dialoog met de Commissie en Frontex herschikt de desbetreffende lidstaat de kredieten in het kader van zijn programma, met inbegrip van de kredieten voor operationele steun, en/of voert hij acties in of wijzigt hij bestaande acties om de tekortkomingen overeenkomstig de bevindingen en aanbevelingen van het Schengenevaluatieverslag aan te pakken.

Artikel 13

Acties van de Unie

1.   Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van transnationale acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn („acties van de Unie”), met betrekking tot de algemene, specifieke en operationele doelstellingen bedoeld in artikel 3.

2.   Om voor financiering in aanmerking te komen, moeten acties van de Unie met name strekken tot:

a)

het faciliteren van voorbereidende, toezicht-, administratieve en technische activiteiten die vereist zijn voor de uitvoering van het buitengrenzen- en visumbeleid, onder meer ter versterking van de governance van de Schengenruimte door ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het evaluatiemechanisme dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1053/2013 voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis en de Schengengrenscode, met name dienstreisuitgaven voor deskundigen van de Commissie en de lidstaten die deelnemen aan bezoeken ter plaatse;

b)

het verbeteren van de kennis van en het inzicht in de situatie in de lidstaten en derde landen door middel van de analyse en evaluatie van en nauwlettend toezicht op het beleid;

c)

het ondersteunen van de ontwikkeling van statistische hulpmiddelen, met inbegrip van gemeenschappelijke statische hulpmiddelen, methoden en gemeenschappelijke indicatoren;

d)

het ondersteunen van en toezicht houden op de uitvoering van het recht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten en het beoordelen van de doeltreffendheid en de gevolgen daarvan, mede met betrekking tot de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, voor wat betreft het toepassingsgebied van het Instrument;

e)

het bevorderen van netwerken en wederzijdse leerprocessen, en vaststelling en verspreiding van beste praktijken en innovatieve benaderingen onder verschillende belanghebbenden op Europees niveau;

f)

het bevorderen van projecten die zijn gericht op harmonisering en interoperabiliteit van maatregelen in verband met grensbeheer overeenkomstig de gemeenschappelijke normen van de Unie met het oog op de ontwikkeling van een geïntegreerd Europees grensbeheersysteem;

g)

het vergroten van de bekendheid van het beleid en de doelstellingen van de Unie bij de belanghebbenden en het algemene publiek, met inbegrip van institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie;

h)

het vergroten van de capaciteit van Europese netwerken om het beleid en de doelstellingen van de Unie te beoordelen, te bevorderen, te ondersteunen en verder te ontwikkelen;

i)

het ondersteunen van bijzonder innovatieve projecten waarbij nieuwe methoden en/of technologieën worden ontwikkeld die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, in het bijzonder projecten voor het testen en valideren van onderzoeksprojecten;

j)

het ondersteunen van acties in of met betrekking tot derde landen, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2.

3.   De acties van de Unie worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 14

Noodhulp

1.   In het kader van het instrument wordt financiële bijstand verleend om in geval van een noodsituatie als bedoeld in artikel 2, onder f), in dringende en specifieke behoeften te voorzien.

2.   Noodhulp wordt uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 15

Instelling van een programma voor de ontwikkeling van IT-systemen

Het programma voor de ontwikkeling van de IT-systemen die zijn gebaseerd op bestaande en/of nieuwe IT-systemen wordt uitgevoerd onder voorbehoud van vaststelling van de wetgevingshandelingen van de Unie tot bepaling van deze IT-systemen en de bijbehorende communicatie-infrastructuur, in het bijzonder om het beheer en de beheersing van de reizigersstromen aan de buitengrenzen te verbeteren door de controles te versterken en tegelijkertijd het overschrijden van de grens voor regelmatige reizigers te versnellen. In voorkomend geval dient te worden gestreefd naar synergieën met bestaande IT-systemen teneinde dubbele uitgaven te voorkomen.

De uitsplitsing van het in artikel 5, lid 5, onder b), bedoelde bedrag vindt ofwel plaats op grond van het relevante wetgevingshandelingen van de Unie, ofwel, na vaststelling van de desbetreffende wetgevingshandelingen, door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 17.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad minstens eenmaal per jaar, en tevens wanneer dit passend is, op de hoogte van de voortgang bij de ontwikkeling van deze IT-systemen.

Artikel 16

Technische bijstand

1.   Op initiatief van en/of namens de Commissie kan het Instrument jaarlijks ten hoogste 1,7 miljoen EUR ten behoeve van technische bijstand bijdragen aan het Fonds, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

2.   Op initiatief van een lidstaat kan het Instrument activiteiten voor technische bijstand financieren, overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. 514/2014. Het voor technische bijstand gereserveerde bedrag bedraagt voor de periode 2014-2020 ten hoogste 5 % van het aan een lidstaat toegewezen totaalbedrag, vermeerderd met 500 000 EUR.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 5, onder b), artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 21 mei 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van drie jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar tegen een dergelijke verlenging verzet.

3.   De in artikel 5, lid 5, onder b), artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een krachtens artikel 5, lid 5, onder b), artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2 en artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van de Fondsen voor asiel, migratie en integratie, en interne veiligheid, dat is opgericht bij artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) nr. 514/2014

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 19

Toepasselijkheid van Verordening (EU) nr. 514/2014

Op het Instrument zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr. 514/2014 van toepassing.

Artikel 20

Intrekking

Beschikking nr. 574/2007/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 21

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van de betrokken projecten en jaarprogramma’s tot de afsluiting ervan of van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Beschikking nr. 574/2007/EG of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is.

2.   Wanneer zij besluiten neemt over medefinanciering uit hoofde van het Instrument, neemt de Commissie de maatregelen in aanmerking die vóór 20 mei 2014 op grond van Beschikking nr. 574/2007/EG zijn genomen en die financiële gevolgen hebben tijdens de door die medefinanciering bestreken periode.

3.   De voor medefinanciering vastgelegde bedragen die door de Commissie tussen 1 januari 2011 en 31 december 2014 zijn goedgekeurd en waarvoor de voor afsluiting van de acties vereiste documenten op de uiterste datum voor indiening van het eindverslag nog niet bij de Commissie zijn ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 31 december 2017 ambtshalve vrijgemaakt en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

4.   Bedragen die verband houden met acties die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met schorsende werking, worden bij de berekening van de ambtshalve vrij te maken bedragen buiten beschouwing gelaten.

5.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2015 bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de maatregelen die op grond van Beschikking nr. 574/2007/EG medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen voor de periode 2011-2013.

6.   Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie op grond van Beschikking nr. 574/2007/EG voor de periode 2011-2013 het verslag van de evaluatie achteraf in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Artikel 22

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2020 herzien het Europees Parlement en de Raad, op grond van een voorstel van de Commissie, deze verordening.

Artikel 23

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 108.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 23.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing en tot intrekking van Besluit 2007/125/JBZ van de Raad (zie bladzijde 93 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vastlegging van algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit en crisisbeheersing (zie bladzijde 112 van dit Publicatieblad).

(6)  Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22).

(7)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1168/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad van 14 april 2003 tot invoering van een specifiek doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) en tot wijziging van de Gemeenschappelijke Visuminstructie en het Gemeenschappelijk Handboek (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 8).

(10)  Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad van 14 april 2003 betreffende uniforme modellen voor een doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) in de zin van Verordening (EG) nr. 693/2003 (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 15).

(11)  Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 11).

(12)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtsmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis en tot intrekking van het Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 tot oprichting van een Permanente Schengenbeoordelings- en Toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(13)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(14)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(15)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(16)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(17)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(18)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(19)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(20)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(21)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(22)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(23)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(26)  Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1).

(27)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(28)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(29)  Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 128).

(30)  PB L 129 van 17.5.2007, blz. 27.


BIJLAGE I

Basisbedragen voor de nationale programma’s van de lidstaten (in EUR)

Lidstaat/geassocieerde staat

Minimumbedrag

Vast bedrag verdeeld op basis van het gemiddelde over 2010-2012

% 2010-2012 met Kroatië

TOTAAL

AT

5 000 000

9 162 727

0,828  %

14 162 727

BE

5 000 000

12 519 321

1,131  %

17 519 321

BG

5 000 000

35 366 130

3,196  %

40 366 130

CH

5 000 000

13 920 284

1,258  %

18 920 284

CY

15 000 000

19 507 030

1,763  %

34 507 030

CZ

5 000 000

9 381 484

0,848  %

14 381 484

DE

5 000 000

46 753 437

4,225  %

51 753 437

DK

5 000 000

5 322 133

0,481  %

10 322 133

EE

5 000 000

16 781 752

1,516  %

21 781 752

ES

5 000 000

190 366 875

17,201  %

195 366 875

FI

5 000 000

31 934 528

2,886  %

36 934 528

FR

5 000 000

79 999 342

7,229  %

84 999 342

GR

5 000 000

161 814 388

14,621  %

166 814 388

HR

4 285 714

31 324 057

2,830  %

35 609 771

HU

5 000 000

35 829 197

3,237  %

40 829 197

IE

 

 

 

 

IS

5 000 000

326 980

0,030  %

5 326 980

IT

5 000 000

151 306 897

13,672  %

156 306 897

LI

5 000 000

0

0,000  %

5 000 000

LT

5 000 000

19 704 873

1,780  %

24 704 873

LU

5 000 000

400 129

0,036  %

5 400 129

LV

5 000 000

10 521 704

0,951  %

15 521 704

MT

15 000 000

38 098 597

3,442  %

53 098 597

NL

5 000 000

25 609 543

2,314  %

30 609 543

NO

5 000 000

9 317 819

0,842  %

14 317 819

PL

5 000 000

44 113 133

3,986  %

49 113 133

PT

5 000 000

13 900 023

1,256  %

18 900 023

RO

5 000 000

56 151 568

5,074  %

61 151 568

SE

5 000 000

6 518 706

0,589  %

11 518 706

SI

5 000 000

25 669 103

2,319  %

30 669 103

SK

5 000 000

5 092 525

0,460  %

10 092 525

UK

 

 

 

 

TOTAAL

169 285 714

1 106 714 286

100,00  %

1 276 000 000


BIJLAGE II

Lijst van specifieke acties

1.

Opzetten van mechanismen voor consulaire samenwerking tussen twee of meer lidstaten met het oog op schaalvoordelen ten aanzien van de behandeling van visumaanvragen en de afgifte van visa op consulaten, overeenkomstig de samenwerkingsbeginselen van de Visumcode, inclusief gemeenschappelijke centra voor visumaanvragen.

2.

Aanschaf van transportmiddelen en operationele uitrusting die noodzakelijk worden geacht voor de inzet bij gezamenlijke operaties van Frontex en die ter beschikking van Frontex moeten worden gesteld overeenkomstig de criteria die zijn vastgelegd in artikel 7, lid 5, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2007/2004.


BIJLAGE III

Doelstellingen van de operationele steun in het kader van de nationale programma’s

Doelstelling 1: het bevorderen van de ontwikkeling en uitvoering van beleid om te voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen en om te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen

operaties

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten

kosten voor dienstverlening, zoals onderhoud en reparatie

modernisering/vervanging van apparatuur

onroerend goed (afschrijving, renovatie)

Doelstelling 2: het bevorderen van de ontwikkeling en uitvoering van het gemeenschappelijk beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur, met inbegrip van consulaire samenwerking

operaties

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten

kosten voor dienstverlening, onderhoud en reparatie

modernisering/vervanging van apparatuur

onroerend goed (afschrijving, renovatie)

Doelstelling 3: het opzetten en exploiteren van veilige IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van de beheersing van migratiestromen, met inbegrip van bewaking, over de buitengrenzen van de Unie;

operationeel beheer van SIS, VIS en nieuwe op te zetten systemen

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten

kosten voor dienstverlening, zoals onderhoud en reparatie

communicatie-infrastructuur en kwesties inzake beveiliging en gegevensbescherming

modernisering/vervanging van apparatuur

huur van beveiligde bedrijfsruimten en/of renovatie


BIJLAGE IV

Lijst van gemeenschappelijke indicatoren voor het meten van de specifieke doelstellingen

a)

ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid om het legitiem reizen te vergemakkelijken, te garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld en illegale immigratie tegen te gaan;

i)

aantal consulaire-samenwerkingsactiviteiten die zijn ontwikkeld met steun van het Instrument

Met het oog op de in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vermelde jaarlijkse uitvoeringsverslagen, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

colocaties,

gemeenschappelijke aanvraagcentra,

vertegenwoordigingen,

overige.

ii)

aantal met steun van het Instrument opgeleide personeelsleden en aantal opleidingen met betrekking tot aspecten die verband houden met het gemeenschappelijk visumbeleid

iii)

aantal gespecialiseerde posten in derde landen die worden gesteund door het Instrument

Met het oog op de in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vermelde jaarlijkse uitvoeringsverslagen, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

immigratieverbindingsfunctionarissen,

overige.

iv)

percentage en aantal consulaten van het totale aantal consulaten, dat met steun van het Instrument is ontwikkeld of gemoderniseerd

b)

ondersteunen van het grensbeheer, onder andere door het delen van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en Frontex, om ervoor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed mogelijk worden beschermd, onder meer door illegale immigratie tegen te gaan, en anderzijds de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis.

i)

aantal met steun van het Instrument opgeleide personeelsleden en aantal opleidingen met betrekking tot aspecten die verband houden met grensbeheer

ii)

omvang van de infrastructuur en middelen voor grenscontrole (controles en bewaking) ontwikkeld of gemoderniseerd met steun van het Instrument

Met het oog op de in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vermelde jaarlijkse uitvoeringsverslagen, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

infrastructuur,

vloot (lucht-, land-, zeegrenzen),

uitrusting,

overige.

iii)

aantal overschrijdingen van de buitengrenzen via doorgangen met automatische grenscontrole (ABC-gates) gesteund door het Instrument van het totale aantal grensoverschrijdingen

iv)

nationale grensbewakingsinfrastructuur die is opgezet/verder ontwikkeld in het kader van Eurosur

Met het oog op de in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vermelde jaarlijkse uitvoeringsverslagen, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

nationale coördinatiecentra,

regionale coördinatiecentra,

lokale coördinatiecentra,

andere soorten coördinatiecentra.

v)

aantal door de lidstaten bij het Europees situatiebeeld gemelde incidenten

Met het oog op de in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vermelde jaarlijkse uitvoeringsverslagen, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

illegale immigratie, met inbegrip van incidenten die verband houden met levensbedreigende situaties voor migranten,

grensoverschrijdende criminaliteit,

crisissituaties.


Top