EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009L0052

Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

OJ L 168, 30.6.2009, p. 24–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 013 P. 133 - 141

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/07/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/52/oj

30.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/24


RICHTLIJN 2009/52/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juni 2009

tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 3, onder b,

Gezien het Commissievoorstel,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad op zijn bijeenkomst van 14 en 15 december 2006 is overeengekomen dat de samenwerking tussen de lidstaten in de bestrijding van illegale immigratie versterkt moet worden en in het bijzonder dat de maatregelen tegen illegale tewerkstelling op het niveau van de lidstaten en de Europese Unie geïntensiveerd moeten worden.

(2)

Een cruciale aantrekkende factor bij illegale immigratie in de Europese Unie is de mogelijkheid om in de Europese Unie werk te vinden zonder de vereiste juridische status. Optreden tegen illegale immigratie en illegaal verblijf moet daarom maatregelen tegen die aantrekkende factor omvatten.

(3)

De kern van die maatregelen moet bestaan uit een algemeen verbod op de tewerkstelling van onderdanen van derde landen die geen recht op verblijf in de Europese Unie hebben, aangevuld met sancties tegen werkgevers die dat verbod overtreden.

(4)

Deze richtlijn voorziet in minimumnormen en het staat de lidstaten bijgevolg vrij strengere sancties en maatregelen vast te stellen of te behouden en werkgevers strengere verplichtingen op te leggen.

(5)

Deze richtlijn mag geen betrekking hebben op onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht of zij op zijn grondgebied mogen werken. Voorts is de richtlijn niet van toepassing op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (4). Zij is evenmin van toepassing op onderdanen van derde landen die zich in een door de communautaire wetgeving bestreken situatie bevinden, zoals personen die in een lidstaat wettig zijn tewerkgesteld en door een dienstverrichter in het kader van de dienstverrichting naar een andere lidstaat zijn gedetacheerd. De richtlijn geldt onverminderd een verbod krachtens nationaal recht op de tewerkstelling van legaal verblijvende onderdanen van derde landen die in strijd met hun verblijfsstatus werken.

(6)

Voor de specifieke doeleinden van deze richtlijn, moeten bepaalde begrippen worden gedefinieerd. Deze definities behoren alleen te worden gebruikt voor de doeleinden van deze richtlijn.

(7)

De definitie van tewerkstelling moet zijn samenstellende elementen omvatten, namelijk activiteiten die worden of behoren te worden bezoldigd en die voor of onder leiding en/of toezicht van een werkgever worden uitgevoerd, ongeacht de onderliggende rechtsverhouding.

(8)

De definitie van werkgever kan een vereniging van personen omvatten, die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar geen rechtspersoonlijkheid bezit.

(9)

Om de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te voorkomen, moet van werkgevers worden geëist dat zij vóór de indienstneming van een onderdaan van een derde land, ook wanneer de onderdaan van het derde land in het kader van dienstverlening wordt aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, controleren of de onderdaan van het derde land beschikt over een geldige verblijfsvergunning of een andere machtiging tot verblijf waaruit blijkt dat hij of zij legaal op het grondgebied van de lidstaat van aanwerving verblijft.

(10)

Om de lidstaten in staat te stellen valse documenten op te sporen, moet ook van de werkgevers worden geëist dat zij de bevoegde instanties in kennis stellen van de indienstneming van een onderdaan van een derde land. Om de administratieve belasting tot een minimum te beperken dienen de lidstaten de keuze te hebben om deze kennisgevingen uit te laten voeren in het kader van andere kennisgevingsprogramma’s. De lidstaten moeten de keuze hebben te besluiten tot een vereenvoudigde procedure van kennisgeving door werkgevers die natuurlijke personen zijn, indien de tewerkstelling hun persoonlijke doelen dient.

(11)

Werkgevers die aan de verplichtingen van deze richtlijn hebben voldaan, zouden niet aansprakelijk moeten worden gesteld voor het tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen; dit geldt met name wanneer de bevoegde instantie achteraf constateert dat het door een werknemer voorgelegde document vervalst of onrechtmatig gebruikt was, tenzij de werkgever op de hoogte was van deze vervalsing.

(12)

Teneinde voor werkgevers het nakomen van hun verplichtingen te vergemakkelijken, dienen de lidstaten al het mogelijke te doen om verzoeken voor verlenging van verblijfsvergunningen tijdig af te handelen.

(13)

Met het oog op de handhaving van het algemeen verbod en het ontmoedigen van overtredingen moeten de lidstaten passende sancties vaststellen. Die moeten financiële sancties en bijdragen tot de kosten van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen bevatten, alsook de mogelijkheid tot lagere financiële sancties voor werkgevers die natuurlijke personen zijn, indien de tewerkstelling hun persoonlijke doelen dient.

(14)

Van de werkgever moet in ieder geval worden geëist dat hij aan de onderdanen van derde landen het volledige nog verschuldigde loon voor hun geleverde werk betaalt, alsmede de nog verschuldigde belastingen en socialezekerheidsbijdragen. Indien de hoogte van het loon niet kan worden bepaald, moet dit geacht worden ten minste overeen te komen met het loon vastgesteld in de toepasselijke wetgeving inzake minimumlonen, in collectieve arbeidsovereenkomsten of overeenkomstig de gevestigde praktijk in de betrokken bedrijfstakken. Zo nodig moet de werkgever eveneens verplicht worden de kosten te dragen van het verzenden van het nog verschuldigde loon naar het land waarnaar de illegaal tewerkgestelde onderdaan van een derde land is teruggekeerd of teruggestuurd. In die gevallen waarbij nabetalingen niet door de werkgever werden verricht, zijn de lidstaten niet verplicht aan deze verplichting te voldoen in de plaats van de werkgever.

(15)

Een illegaal tewerkgestelde onderdaan van een derde land kan noch aan de illegale arbeidsverhouding, noch aan de betaling of nabetaling van loon, socialezekerheidsbijdragen of belastingen door de werkgever of een in de plaats van de werkgever tot voldoening gehouden juridische entiteit enig recht ontlenen tot binnenkomst, verblijf, of toegang tot de arbeidsmarkt.

(16)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vorderingen worden of kunnen worden ingediend en dat er mechanismen zijn vastgesteld om te verzekeren dat de ingevorderde bedragen van nog verschuldigd loon kunnen worden ontvangen door de onderdanen van derde landen die er recht op hebben. lidstaten moeten niet worden verplicht om hun missies of vertegenwoordiging in derde landen bij deze mechanismen te betrekken. De lidstaten moeten in het kader van de vaststelling van doelmatige mechanismen voor het vergemakkelijken van het indienen van klachten, en indien de nationale wetgeving hierin niet reeds voorziet, de mogelijkheid en toegevoegde waarde overwegen om een bevoegde instantie te machtigen om procedures tegen een werkgever op te starten ten einde nog verschuldigd loon in te vorderen.

(17)

De lidstaten moeten bovendien een rechtsvermoeden invoeren dat de arbeidsverhouding ten minste drie maanden heeft bestaan, zodat de bewijslast met betrekking tot de duur op de werkgever rust. Onder meer moet de werknemer ook de mogelijkheid hebben het bewijs te leveren van het bestaan van een arbeidsverhouding en van de duur ervan.

(18)

De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van verdere sancties tegen werkgevers, onder meer de uitsluiting van het recht op bepaalde of alle overheidsuitkeringen, steun of subsidies, inclusief landbouwsubsidies, de uitsluiting van overheidsopdrachten, en de terugvordering van bepaalde of alle overheidsuitkeringen, steun of subsidies, inclusief door de lidstaten beheerde EU-financiering die al zijn toegekend. De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen om deze verdere sancties niet op te leggen aan natuurlijke personen, indien de tewerkstelling hun persoonlijke doelen dient.

(19)

Deze richtlijn, en met name de artikelen 7, 10 en 12, mag geen afbreuk doen aan Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(20)

Aangezien in bepaalde getroffen sectoren onderaanneming gebruikelijk is, moet ervoor worden gezorgd dat ten minste de aannemer van wie de werkgever een rechtstreekse onderaannemer is, aansprakelijk kan worden gehouden voor de betaling van financiële sancties naast of in plaats van de werkgever. In specifieke gevallen kunnen andere onderaannemers aansprakelijk worden gehouden voor de betaling van financiële sancties naast of in plaats van een werkgever van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Tot de nabetalingen van loon die onder de aansprakelijkheidsbepalingen van deze richtlijn vallen, moeten ook de bijdragen aan de bij wet of collectieve arbeidsovereenkomsten gereglementeerde nationale fondsen voor vakantiegeld en sociale fondsen behoren.

(21)

De bestaande sanctiesystemen zijn onvoldoende gebleken om te komen tot een volledige naleving van het verbod op de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Een van de redenen is dat administratieve sancties alleen waarschijnlijk onvoldoende zijn om bepaalde gewetenloze werkgevers af te schrikken. Naleving kan en moet worden versterkt door de toepassing van strafrechtelijke sancties.

(22)

Om de volledige doeltreffendheid van het algemene verbod te garanderen is het dus noodzakelijk meer afschrikwekkende sancties vast te stellen in ernstige gevallen zoals aanhoudend herhaalde inbreuken, illegale tewerkstelling van een aanzienlijk aantal onderdanen van derde landen, arbeidsgerelateerde uitbuiting, bekendheid bij de werkgever dat de werknemer het slachtoffer is van mensenhandel, en illegale tewerkstelling van een minderjarige. Deze richtlijn verplicht de lidstaten in hun nationale wetgeving strafrechtelijke sancties voor deze ernstige overtredingen op te nemen. Zij schept geen verplichtingen met betrekking tot de toepassing van deze sancties of een ander beschikbaar rechtshandhavingsinstrument in individuele gevallen.

(23)

In alle gevallen die overeenkomstig deze richtlijn als ernstig worden beschouwd, moet een opzettelijk begane inbreuk in de gehele Gemeenschap als een strafbaar feit worden beschouwd. De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot strafbare feiten moeten de toepassing van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (6) onverlet laten.

(24)

Het strafbare feit moet bestraft kunnen worden met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties. De verplichting te zorgen voor doelmatige, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties overeenkomstig deze richtlijn laat de interne organisatie van het strafrecht en de strafrechtspleging in de lidstaten onverlet.

(25)

Rechtspersonen moeten eveneens verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten, daar tal van werkgevers rechtspersonen zijn. De bepalingen van deze richtlijn brengen niet de verplichting voor de lidstaten met zich mee strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in te voeren.

(26)

Ter vergemakkelijking van de handhaving van deze richtlijn moeten er doeltreffende klachtmechanismen bestaan aan de hand waarvan onderdanen van derde landen hun klachten rechtstreeks of via aangewezen derden zoals vakbonden of andere verenigingen kunnen indienen. De aangewezen derden moeten bij het verlenen van steun voor de indiening van klachten worden beschermd tegen mogelijke sancties op grond van regels inzake een verbod op hulp bij illegaal verblijf.

(27)

Ter aanvulling van de klachtmechanismen moet aan lidstaten de vrijheid worden geboden aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn geweest van arbeidsgerelateerde uitbuiting of die als minderjarige illegaal tewerk zijn gesteld en meewerken in de strafzaak tegen hun werkgever, verblijfsvergunningen af te geven van beperkte duur die gerelateerd is aan de lengte van de desbetreffende nationale procedures. Deze verblijfsvergunningen moeten worden afgegeven op basis van regelingen die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor onderdanen van derde landen die vallen onder Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie als ze meewerken met de bevoegde autoriteiten (7).

(28)

Om voor een toereikende handhaving van deze richtlijn te zorgen en verschillen in handhaving tussen de lidstaten zo veel mogelijk te beperken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat op hun grondgebied doeltreffende en adequate inspecties worden verricht, en moeten zij de Commissie inlichten over de verrichte inspecties.

(29)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd ieder jaar een nationale doelstelling vast te leggen voor het aantal inspecties met betrekking tot de bedrijfssectoren waarin de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen is geconcentreerd op hun grondgebied.

(30)

Om de doelmatigheid van de inspecties met het oog op toepassing van deze richtlijn op te voeren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale wetgeving aan de bevoegde instanties adequate bevoegdheden geeft om inspecties uit te voeren, dat gegevens over illegale tewerkstelling, met inbegrip van de resultaten van voorgaande inspecties, met het oog op de doelmatige tenuitvoerlegging van deze richtlijn worden verzameld en verwerkt, en dat er voldoende personeel beschikbaar is met de vaardigheden en een opleiding die noodzakelijk zijn om de inspecties doelmatig uit te voeren.

(31)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat inspecties met het oog op toepassing van deze richtlijn vanuit een kwantitatief of kwalitatief oogpunt geen invloed hebben op de inspecties die worden uitgevoerd ter beoordeling van de tewerkstellings- en arbeidsomstandigheden.

(32)

Wat betreft gedetacheerde werknemers die onderdaan zijn van derde landen, kunnen de inspecterende instanties van de lidstaten gebruikmaken van de samenwerking en de uitwisseling van gegevens overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (8), om te controleren of de onderdanen van derde landen legaal tewerkgesteld zijn in de lidstaat van herkomst.

(33)

Deze richtlijn dient te worden gezien als aanvulling op maatregelen tegen zwart werk en uitbuiting.

(34)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (9) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(35)

Iedere verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van deze richtlijn dient in overeenstemming te zijn met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10).

(36)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van illegale immigratie door maatregelen tegen tewerkstelling als aantrekkende factor, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(37)

In deze richtlijn worden de fundamentele rechten en de beginselen nageleefd die met name zijn verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Meer in het bijzonder moet zij worden toegepast met gepaste eerbiediging van de vrijheid van ondernemerschap, gelijkheid voor de wet en het beginsel van non-discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces en het legaliteits- en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen, overeenkomstig de artikelen 16, 20, 21, 47 en 49 van het Handvest.

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(39)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Met het oog op de bestrijding van illegale immigratie verbiedt deze richtlijn de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Met het oog hierop worden in de richtlijn gemeenschappelijke minimumnormen inzake sancties en maatregelen vastgesteld die in de lidstaten worden toegepast op werkgevers die dat verbod overtreden.

Artikel 2

Definities

Voor de specifieke doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en die geen persoon is die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, lid 5, van de Schengengrenscode;

b)   „illegaal verblijvende onderdaan van een derde land”: een onderdaan van een derde land die aanwezig is op het grondgebied van een lidstaat en die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor verblijf of vestiging in die lidstaat;

c)   „tewerkstelling”: het verrichten van activiteiten die bestaan uit om het even welke vorm van arbeid of werk die door nationale wetgeving of overeenkomstig de gevestigde praktijk is geregeld, voor of onder leiding en/of toezicht van een werkgever;

d)   „illegale tewerkstelling”: tewerkstelling van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land;

e)   „werkgever”: een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, uitzendondernemingen daaronder begrepen, voor of onder wiens leiding en/of toezicht de tewerkstelling plaatsvindt;

f)   „onderaannemer”: een natuurlijk persoon of een rechtspersoon aan wie de gehele of gedeeltelijke uitvoering van de verplichtingen van een voorafgaande overeenkomst is toegewezen;

g)   „rechtspersoon”: iedere juridische entiteit die deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag, en van publiekrechtelijke internationale organisaties;

h)   „uitzendonderneming”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig het nationale recht, een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding aangaat met uitzendkrachten teneinde deze ter beschikking te stellen van inlenende ondernemingen om daar onder toezicht en leiding van deze ondernemingen tijdelijk te werken;

i)   „arbeidsgerelateerde uitbuiting”: arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, ook die voortvloeien uit discriminatie op grond van geslacht of anderszins, waarin er een opvallende wanverhouding bestaat in vergelijking met de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die gelden voor legaal tewerkgestelde werknemers, waardoor bijvoorbeeld de gezondheid en veiligheid van de werknemers in gevaar worden gebracht, en die indruisen tegen de menselijke waardigheid;

j)   „loon van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen”: beloning of salaris en alle andere vergoedingen in contanten of in natura, die de werknemer al dan niet rechtstreeks met betrekking tot zijn tewerkstelling ontvangt van zijn werkgever en die gelijkwaardig zijn aan wat vergelijkbare, in een legale arbeidsverhouding tewerkgestelde, werknemers zouden hebben ontvangen.

Artikel 3

Verbod op illegale tewerkstelling

1.   De lidstaten verbieden de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

2.   Inbreuken op dit verbod worden bestraft met de in deze richtlijn vastgestelde sancties en maatregelen.

3.   Een lidstaat kan beslissen om het in lid 1 bepaalde verbod niet toe te passen op de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen van wie de verwijdering is uitgesteld en die overeenkomstig het nationale recht mogen werken.

Artikel 4

Verplichtingen van werkgevers

1.   De lidstaten verplichten de werkgevers:

a)

van onderdanen van derde landen te eisen dat zij voor de aanvang van hun werkzaamheden een geldige verblijfsvergunning of andere machtiging tot verblijf bezitten en aan de werkgever voorleggen;

b)

ten minste voor de duur van de tewerkstelling een afschrift of de gegevens van de verblijfsvergunning of andere verblijfsmachtiging beschikbaar te houden voor eventuele inspectie door de bevoegde instanties van de lidstaten;

c)

de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties, binnen een door iedere lidstaat te bepalen termijn, in kennis te stellen van de aanvang van de tewerkstelling van onderdanen van derde landen.

2.   De lidstaten kunnen, indien de werkgever een natuurlijk persoon is en de tewerkstelling persoonlijke doelen dient, een vereenvoudigde procedure van kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder c), vastleggen.

De lidstaten kunnen bepalen dat kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder c), niet vereist is indien aan de werknemer een vergunning voor langdurig verblijf is verleend overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (11).

3.   De lidstaten zien erop toe dat werkgevers die aan de in lid 1 opgesomde verplichtingen hebben voldaan, niet aansprakelijk worden gesteld voor inbreuk op het in artikel 3 bedoelde verbod, tenzij zij ervan op de hoogte waren dat het als geldige verblijfsvergunning of verblijfsmachtiging voorgelegde document een vervalsing was.

Artikel 5

Financiële sancties

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat inbreuken op het in artikel 3 bedoelde verbod leiden tot doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties tegen de werkgever.

2.   Tot de sancties wegens inbreuken op het in artikel 3 bedoelde verbod behoren:

a)

financiële sancties waarvan het bedrag stijgt naargelang het aantal illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen, en

b)

betaling van de terugkeerkosten van illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen wanneer terugkeerprocedures worden toegepast. In plaats daarvan kunnen de lidstaten besluiten minstens de gemiddelde terugkeerkosten onderdeel uit te laten maken van de financiële sancties als bedoeld in onder a).

3.   De lidstaten kunnen lagere financiële sancties vaststellen indien de werkgever een natuurlijk persoon is die een illegaal verblijvend onderdaan van een derde land voor persoonlijke doelen in dienst heeft zonder dat er sprake is van arbeidsgerelateerde uitbuiting.

Artikel 6

Nabetalingen door werkgevers

1.   Met betrekking tot inbreuken op het in artikel 3 bedoelde verbod zorgen de lidstaten ervoor dat de werkgever verantwoordelijk is voor de betaling van:

a)

het aan de illegaal tewerkgestelde onderdaan van een derde land nog verschuldigde loon. Het overeengekomen loonniveau wordt geacht ten minste gelijk te zijn aan het loon dat is vastgesteld in de toepasselijke wetgeving inzake minimumlonen, collectieve overeenkomsten of overeenkomstig de gevestigde praktijk in de betrokken bedrijfstak, tenzij hetzij de werkgever hetzij de werknemer het tegendeel kunnen bewijzen, en, waar nodig, met inachtneming van de toepasselijke nationale loonvoorschriften;

b)

een bedrag gelijk aan de belastingen en socialezekerheidsbijdragen die de werkgever zou hebben betaald als de onderdaan van een derde land legaal was tewerkgesteld, met inbegrip van boetes wegens achterstallige betalingen en van toepassing zijnde administratieve boetes;

c)

indien van toepassing, de kosten die samenhangen met de verzending van nabetalingen naar het land waarnaar de onderdaan van een derde land is teruggekeerd of is teruggestuurd.

2.   Om ervoor te zorgen dat doelmatige procedures beschikbaar zijn om lid 1, onder a) en c), toe te passen, en met inachtneming van artikel 13, stellen de lidstaten mechanismen vast om te waarborgen dat illegaal tewerkgestelde onderdanen van een derde land:

a)

tegen hun werkgevers, afhankelijk van de verjaringstermijn neergelegd in de nationale wetgeving, een vordering kunnen instellen en uiteindelijk een uitspraak kunnen afdwingen tegen de werkgever wegens achterstallige loonsommen, ook in gevallen waarin zij zijn teruggekeerd of teruggestuurd, of

b)

indien de nationale wetgeving hierin voorziet, een beroep kunnen doen op de bevoegde instanties van de lidstaat, om procedures in werking te stellen om de achterstallige loonsommen in te vorderen, zonder dat de onderdaan van een derde land in dat geval een vordering moet instellen.

Illegaal tewerkgestelde onderdanen van een derde land worden stelselmatig en objectief voorgelicht over hun rechten voortvloeiend uit dit lid en artikel 13, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van een terugkeerbeslissing.

3.   Met het oog op toepassing van lid 1, onder a) en b), bepalen de lidstaten dat wordt uitgegaan van een dienstverband van minstens drie maanden, tenzij onder meer de werkgever of de werknemer het tegendeel kunnen bewijzen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige mechanismen beschikbaar zijn om te verzekeren dat illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen elke nabetaling van loon bedoeld in lid 1, onder a), kunnen ontvangen, die zijn ingevorderd als deel van de vorderingen bedoeld in lid 2, ook wanneer zij teruggekeerd of teruggestuurd zijn.

5.   Ingeval overeenkomstig artikel 13, lid 4, verblijfsvergunningen van beperkte duur zijn verleend, bepalen de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving de voorwaarden waaronder de duur van deze vergunningen kan worden verlengd tot de onderdaan van een derde land de nabetaling van loon heeft ontvangen dat is ingevorderd overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

Artikel 7

Overige maatregelen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat werkgevers, zo nodig ook aan de volgende maatregelen worden onderworpen:

a)

uitsluiting van het recht op bepaalde of alle overheidsuitkeringen, steun of subsidies met inbegrip van door de lidstaten beheerde EU-financiering gedurende ten hoogste vijf jaar;

b)

uitsluiting van deelname aan overheidsopdrachten als bepaald in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (12) gedurende ten hoogste vijf jaar;

c)

terugvordering van bepaalde of alle overheidsuitkeringen, steun of subsidies, met inbegrip van door de lidstaten beheerde EU-financiering, die aan de werkgever zijn toegekend gedurende ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de vaststelling van de illegale tewerkstelling;

d)

het tijdelijk of definitief sluiten van de vestigingen die voor de inbreuken zijn gebruikt, of het tijdelijk of definitief intrekken van de vergunning voor de bedrijfsactiviteit in kwestie, indien gerechtvaardigd door de ernst van de inbreuk.

2.   De lidstaten kunnen besluiten lid 1 niet toe te passen indien de werkgevers natuurlijke personen zijn en de tewerkstelling hun persoonlijke doeleinden dient.

Artikel 8

Onderaanneming

1.   Wanneer de werkgever een onderaannemer is en onverminderd de bepalingen van intern recht betreffende het recht op bijdrage of verhaal of de bepalingen van nationaal recht op het gebied van sociale zekerheid, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de aannemer van wie de werkgever een rechtstreekse onderaannemer is, naast of in plaats van de werkgever tot betaling kan worden gehouden van:

a)

alle krachtens artikel 5 opgelegde financiële sancties, en

b)

alle nabetalingen krachtens artikel 6, lid 1, onder a) en c), en artikel 6, leden 2 en 3.

2.   Wanneer de werkgever een onderaannemer is, zorgen de lidstaten ervoor dat de hoofdaannemer en iedere intermediaire aannemer, indien zij op de hoogte waren dat de tewerkstellende onderaannemer illegaal verblijvende onderdanen van een derde land in dienst had, aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de in lid 1 bedoelde betalingen, naast of in plaats van de tewerkstellende onderaannemer of de aannemer van wie de werkgever een rechtstreekse onderaannemer is.

3.   Een aannemer die gepaste zorgvuldigheid heeft betracht overeenkomstig het nationale recht kan niet uit hoofde van lid 1 of lid 2 aansprakelijk worden gehouden.

4.   De lidstaten kunnen in de nationale wetgeving striktere aansprakelijkheidsregels vastleggen.

Artikel 9

Strafbare feiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een inbreuk op het in artikel 3 bedoelde verbod als strafbaar feit wordt aangemerkt wanneer deze opzettelijk wordt gepleegd, in elk van de volgende omstandigheden als bepaald in het nationale recht:

a)

de inbreuk blijft doorgaan of wordt voortdurend herhaald;

b)

de inbreuk heeft betrekking op de gelijktijdige tewerkstelling van een aanzienlijk aantal illegaal verblijvende onderdanen van derde landen;

c)

de inbreuk gaat gepaard met arbeidsgerelateerde uitbuiting;

d)

de inbreuk wordt begaan door een werkgever die weliswaar niet beschuldigd is van of veroordeeld voor een overtreding overeenkomstig Kaderbesluit 2002/629/JBZ, maar die werk of diensten laat verrichten door een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land in de wetenschap dat deze persoon het slachtoffer van mensenhandel is;

e)

de inbreuk betreft de illegale tewerkstelling van een minderjarige.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat uitlokking van en hulp en medeplichtigheid aan de in lid 1 bedoelde opzettelijke handelingen strafbaar worden gesteld als een strafrechtelijk feit.

Artikel 10

Strafrechtelijke sancties

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de natuurlijke personen die het in artikel 9 bedoelde strafbare feit plegen strafbaar zijn met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties.

2.   Tenzij dit door algemene rechtsbeginselen wordt verboden, kunnen de in dit artikel bedoelde strafrechtelijke sancties krachtens het nationale recht worden uitgevoerd onverminderd andere sancties of maatregelen van niet-strafrechtelijke aard, en zij kunnen worden vergezeld van publicatie van de gerechtelijke beslissing die op de zaak van toepassing is.

Artikel 11

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een in artikel 9 bedoelde inbreuk wanneer deze tot hun voordeel is gepleegd door een persoon die een leidende positie binnen die rechtspersoon bekleedt en hetzij individueel hetzij als onderdeel van een orgaan van de rechtspersoon handelt op basis van:

a)

de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon;

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.

2.   De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, bij gebrek aan supervisie of toezicht door een in lid 1 bedoelde persoon, het in artikel 9 bedoelde strafbare feit ten voordele van die rechtspersoon is begaan door een ondergeschikte van die rechtspersoon.

3.   De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit geen strafrechtelijke procedures uit tegen natuurlijke personen die als dader, aanzetter of medeplichtige bij het in artikel 9 bedoelde strafbaar feit zijn betrokken.

Artikel 12

Sancties tegen rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen die op grond van artikel 11 aansprakelijk zijn gesteld, kunnen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties, waaronder eventueel maatregelen zoals bedoeld in artikel 7.

Lidstaten kunnen besluiten een lijst van werkgevers die rechtspersonen zijn en die aansprakelijk zijn gesteld voor de strafbare feiten bedoeld in artikel 9 openbaar te maken.

Artikel 13

Faciliteren van klachten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende mechanismen bestaan aan de hand waarvan illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen rechtstreeks of middels door de lidstaten aangewezen derden zoals vakverenigingen of andere verenigingen of een bevoegde instantie van de lidstaat, indien de nationale wetgeving hierin voorziet, een klacht tegen hun werkgever kunnen indienen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat derde partijen die, overeenkomstig de in hun nationale wetgeving vastgelegde normen, een legitiem belang hebben bij waarborging van de naleving van deze richtlijn, namens of ter ondersteuning van een illegaal tewerkgestelde onderdaan van een derde land met diens instemming administratieve of burgerlijke procedures kunnen aanspannen met het oog op tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3.   Onderdanen van derde landen helpen met het indienen van een klacht wordt niet beschouwd als hulpverlening bij illegaal verblijf op grond van Richtlijn 2002/90/EG van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (13).

4.   Met betrekking tot onder artikel 9, lid 1, onder c) of e), vallende strafbare feiten bepalen de lidstaten op grond van het nationale recht de voorwaarden waarop zij op basis van een beoordeling van het individuele geval aan betrokken onderdanen van derde landen een verblijfsvergunning van beperkte duur kunnen afgeven, gekoppeld aan de lengte van de desbetreffende nationale procedure, op basis van regelingen die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor onderdanen van een derde land die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/81/EG.

Artikel 14

Inspecties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied doeltreffende en adequate inspecties worden verricht met het oog op het controleren van de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Deze inspecties zijn primair gebaseerd op een door de bevoegde instanties van de lidstaten opgestelde risicobeoordeling.

2.   Teneinde de doeltreffendheid van de inspecties te vergroten, gaan de lidstaten op basis van een risicobeoordeling regelmatig na in welke bedrijfstakken de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen op hun grondgebied het meest voorkomt.

Voor elk van deze bedrijfstakken stellen zij de Commissie vóór 1 juli van elk jaar op de hoogte van de inspecties, in absolute cijfers en als percentage van het aantal werkgevers in elke sector, die in het voorgaande jaar zijn uitgevoerd en van de resultaten daarvan.

Artikel 15

Gunstiger bepalingen

Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen aannemen of handhaven die gunstiger zijn voor de onderdanen van een derde land waarop zij van toepassing is in verband met de artikelen 6 en 13, mits deze bepalingen verenigbaar zijn met deze richtlijn.

Artikel 16

Verslaglegging

1.   De Commissie dient uiterlijk op 20 juli 2014 en vervolgens om de drie jaar een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van de bepalingen in de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14. Zij onderzoekt in haar verslag in het bijzonder de wijze waarop de lidstaten artikel 6, leden 2 en 5, ten uitvoer leggen.

2.   De lidstaten doen de Commissie alle informatie toekomen die zij nodig heeft voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag, zoals het aantal en de resultaten van de uit hoofde van artikel 14, lid 1 uitgevoerde inspecties, maatregelen overeenkomstig artikel 13 en, voor zover mogelijk, de krachtens de artikelen 6 en 7 toegepaste maatregelen.

Artikel 17

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 juli 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

Š. FÜLE


(1)  PB C 204 van 9.8.2008, blz. 70.

(2)  PB C 257 van 9.10.2008, blz. 20.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 4 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 mei 2009.

(4)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.

(7)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.

(8)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(11)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(12)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(13)  PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17.


Top