EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0779

Besluit nr. 779/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie

OJ L 173, 3.7.2007, p. 19–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 05 Volume 003 P. 243 - 250

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/779(1)/oj

3.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/19


BESLUIT Nr. 779/2007/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2007

tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Verdrag is bepaald dat bij de omschrijving en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat.

(2)

Het optreden van de Gemeenschap moet een aanvulling vormen op nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de verbetering van de volksgezondheid en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid.

(3)

Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privésfeer, vormen een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. Dergelijk geweld doet zich zo erg gevoelen in de gehele Gemeenschap dat het een echte schending van de grondrechten betekent, een echte plaag voor de gezondheid is en een beletsel voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap vormt.

(4)

Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de Algemene Vergadering van de WHO in 1996 is aangenomen, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In haar verslag over geweld en gezondheid van 3 oktober 2002 beveelt de WHO aan elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking en uitwisseling van informatie over het voorkomen van geweld te intensiveren.

(5)

Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Wereldvrouwenconferentie en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen voor commerciële doeleinden.

(6)

De bestrijding van geweld moet worden geplaatst in de context van de bescherming van de grondrechten (4) zoals die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede de begeleidende toelichtingen, met inachtneming van de status ervan, waarin onder andere het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit wordt erkend. Het omvat een aantal specifieke artikelen betreffende de bescherming en de bevordering van lichamelijke en geestelijke integriteit, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de rechten van het kind en non-discriminatie alsmede artikelen waarbij het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid wordt erkend. In het Handvest wordt erkend dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid noodzakelijk

(7)

De Commissie is door het Europees Parlement verzocht om actieprogramma’s ter bestrijding van dergelijk geweld op te stellen en uit te voeren, onder andere in de resoluties van het Europees Parlement van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel (5), van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen (6), van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en tegen seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (7), en van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties (8).

(8)

Het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het Daphne-programma) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (9), heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot een grotere en hechtere samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

(9)

In het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (10), is voortgebouwd op de resultaten die reeds in het kader van het Daphne-programma zijn bereikt. Op grond van artikel 8, lid 2, van Besluit nr. 803/2004/EG treft de Commissie de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met het nieuwe financiële kader.

(10)

Het is wenselijk te zorgen voor continuïteit voor de projecten die in het kader van de Daphne en Daphne II-programma’s werden ondersteund.

(11)

Het is belangrijk en noodzakelijk om de ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen te erkennen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, de psychologische en sociale ontwikkeling, de gelijke kansen van de betrokkenen en voor personen, gezinnen en gemeenschappen, alsook om de hoge sociale en economische kosten ervan voor de maatschappij in haar geheel te erkennen.

(12)

Geweld tegen vrouwen kent vele vormen, gaande van huiselijk geweld, dat in alle lagen van de maatschappij heerst, tot schadelijke traditionele praktijken, zoals genitale verminking en eermisdrijven, die met uitoefening van geweld tegen vrouwen gepaard gaan en een bijzondere categorie van geweld tegen vrouwen vormen.

(13)

Kinderen, jongeren of vrouwen die er getuige van zijn dat een naast familielid geweld wordt aangedaan, moeten als slachtoffers van geweld in de zin van het bij dit besluit vastgestelde programma („het programma”) worden beschouwd.

(14)

Op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen, kan de Europese Unie een meerwaarde geven aan de acties die hoofdzakelijk door de lidstaten worden ondernomen door de volgende maatregelen te nemen: de verspreiding en uitwisseling van gegevens, ervaring en beproefde methoden; de bevordering van een innoverende benadering; de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten; de ontwikkeling van de nodige netwerken; de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap, zoals projecten voor gratis telefonische hulpdiensten voor kinderen en een alarmnummer voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen; het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen, en Europabrede bewustmakingscampagnes tegen geweld. Deze acties moeten ook ondersteuning omvatten van kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van mensenhandel.

(15)

Aangezien de oorzaken en gevolgen van geweld vaak door regionale organisaties, in samenwerking met hun tegenhangers in andere lidstaten, op doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt, moet in het programma het nodige gewicht worden toegekend aan preventieve maatregelen en acties ter ondersteuning van slachtoffers op lokaal en regionaal niveau.

(16)

Daar de doelstellingen van het besluit, namelijk het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de behoefte aan gegevensuitwisseling op communautair niveau en aan verspreiding van beproefde methoden in de gehele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is en rekening houdende met de omvang of de gevolgen van het programma, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(17)

Dit besluit stelt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (11).

(18)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (12) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (13), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(19)

Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig de Verordening van de Raad (EG, Euratom) nr. 2988/95 van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (14), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (15), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (16).

(20)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(21)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie (17) verleende uitvoeringsbevoegdheden.

(22)

Een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in het besluitvormingsproces is een sleutelelement in de totstandbrenging van materiële gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De lidstaten moeten daarom bij de samenstelling van het comité, bedoeld in artikel 10, in de mate van het mogelijke een evenwicht tussen mannen en vrouwen nastreven,

BESLUITEN:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit wordt een specifiek programma vastgesteld ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne III-programma), dat het beleid en de doelstellingen van de programma’s Daphne en Daphne II voorzet, (hierna „het programma” genoemd), als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, teneinde bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming tegen geweld en aldus de lichamelijke en geestelijke gezondheid beter te beschermen.

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3.   Voor de toepassing van dit programma heeft de term „kinderen” betrekking op de leeftijdscategorie van 0 tot 18 jaar overeenkomstig internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

4.   Projecten met acties die specifiek worden opgezet voor doelgroepen als „tieners” (13-19 jaar) of 12- tot 25-jarigen worden echter beschouwd als acties die voor de categorie „jongeren” bestemd zijn.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1.   Dit programma heeft ten doel bij te dragen tot de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld, en een hoog niveau van gezondheidsbescherming, welzijn en sociale samenhang te bereiken.

2.   Onverminderd de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma, met name als het gaat om kinderen, jongeren en vrouwen, bij tot de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen, en meer in het bijzonder tot die welke verband houden met de volksgezondheid, mensenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen, alsmede de bescherming van de kinderrechten en de strijd tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting.

Artikel 3

Specifieke doelstelling

Het programma heeft specifiek ten doel bij te dragen tot de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die zich in de openbare en in de privésfeer voordoen tegen kinderen, jongeren en vrouwen, waaronder seksuele uitbuiting en mensenhandel, door preventief op te treden en steun en bescherming te verlenen aan slachtoffers en risicogroepen. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door middel van de volgende transnationale acties of andere soorten acties als bedoeld in artikel 4:

a)

op dit gebied actieve niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en andere organisaties bijstaan en aanmoedigen, in de zin van artikel 7;

b)

acties ontwikkelen en uitvoeren om specifieke doelgroepen, zoals bepaalde beroepen, bevoegde autoriteiten, bepaalde delen van het grote publiek en risicogroepen, meer bewust te maken van geweld, met als doel, enerzijds, het inzicht in geweld te verbeteren en de toepassing van nultolerantie tegenover geweld beter ingang te doen vinden, en anderzijds, de ondersteuning van slachtoffers en de melding van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen;

c)

de in het kader van de Daphne- en Daphne II-programma’s verkregen resultaten verspreiden, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;

d)

acties vaststellen en versterken die bijdragen tot een positieve behandeling van mensen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld, namelijk door te kiezen voor een aanpak die zowel tot respect voor deze personen aanzet als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert;

e)

multidisciplinaire netwerken uitbouwen en ondersteunen, met het oog op een versterkte samenwerking tussen ngo’s en andere organisaties die op dit gebied actief zijn;

f)

de verdere ontwikkeling garanderen van wetenschappelijk onderbouwde informatie en van de kennisbasis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van beproefde methoden, met name door onderzoek, opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

g)

bewustmakings- en onderwijsmateriaal inzake het voorkomen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen ontwikkelen en testen, en het reeds voor gebruik beschikbare materiaal aanvullen en aanpassen ten behoeve van andere geografische gebieden of andere doelgroepen;

h)

vraagstukken in verband met geweld en de gevolgen daarvan, zowel voor de slachtoffers als voor de maatschappij in haar geheel, bestuderen, ook met betrekking tot de kosten voor de gezondheidszorg, de maatschappij en de economie, teneinde de onderliggende oorzaken van geweld op alle niveaus van de maatschappij te bestrijden;

i)

ondersteuningsprogramma’s voor slachtoffers en potentiële slachtoffers ontwikkelen en uitvoeren, alsmede interventieprogramma’s voor daders, waarbij de veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd.

Artikel 4

Soorten acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 aangegeven algemene en specifieke doelstellingen worden in het kader van het programma, onder de in het jaarlijkse werkprogramma’s gestelde voorwaarden, de volgende soorten acties ondersteund:

a)

specifieke acties van de Commissie zoals studies en onderzoek; opiniepeilingen en enquêtes; ontwikkeling van indicatoren en methodologieën; verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen; op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van een helpdesk en websites; opstelling en verspreiding van voorlichtingsmateriaal (met inbegrip van computertoepassingen en de ontwikkeling van pedagogische instrumenten); instelling en facilitering van een denktank van rechtstreeks betrokkenen, voor deskundigenadvies inzake geweld ondersteuning van andere netwerken van nationale deskundigen en analyse, monitoring en evaluatiewerkzaamheden;

b)

specifieke transnationale projecten in het belang van de Gemeenschap waarbij ten minste twee lidstaten zijn betrokken, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma’s uiteengezette voorwaarden;

c)

activiteiten van ngo’s of andere organisaties die overeenkomstig de in lid 2 vermelde algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma’s gestelde voorwaarden.

Artikel 5

Deelname van derde landen

De volgende landen kunnen aan de acties van het programma deelnemen:

a)

landen waarmee de Europese Unie een Toetredingsverdrag heeft ondertekend;

b)

de kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan communautaire programma’s, die respectievelijk in de kaderovereenkomst en het besluit van de associatieraden zijn vastgesteld;

c)

EVA-staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst;

d)

de landen van de westelijke Balkan, overeenkomstig de regelingen die met die landen moeten worden vastgesteld in het kader van de kaderovereenkomsten over de algemene beginselen voor hun deelname aan communautaire programma’s.

Bij de projecten kunnen kandidaat-lidstaten worden betrokken die niet aan het programma deelnemen, wanneer het tot hun voorbereiding op toetreding zou bijdragen, of andere derde landen die niet aan het programma deelnemen, wanneer het de doelstellingen van de projecten dient.

Artikel 6

Begunstigden en doelgroepen

1.   Het programma komt ten goede aan kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn of dreigen te worden.

2.   De belangrijkste doelgroepen van het programma zijn onder meer gezinnen, leraren en onderwijzend personeel, maatschappelijk werkers, politie en grenswacht, lokale, nationale en militaire autoriteiten, medisch en paramedisch personeel, gerechtelijk personeel, ngo’s, vakorganisaties en religieuze gemeenschappen.

Artikel 7

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor particuliere of openbare organisaties en instellingen (plaatselijke autoriteiten op het passende niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld ten aanzien van kinderen, jongeren en vrouwen of die bescherming bieden tegen dergelijk geweld of die hulp verlenen aan slachtoffers dan wel gerichte acties uitvoeren om de afwijzing van dergelijk geweld te bevorderen of attitude- en gedragswijzigingen ten opzichte van kwetsbare groepen en slachtoffers van geweld aan te moedigen.

Artikel 8

Financieringsvormen

1.   Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

subsidies;

overheidsopdrachten.

2.   Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies toegekend na onderzoek van de aanvragen ingevolge een oproep tot het indienen van voorstellen. Communautaire subsidies worden toegekend in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies aan acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma’s vastgesteld.

3.   Voorts kunnen middelen voor uitgaven voor aanvullende maatregelen ter beschikking worden gesteld door middel van overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop dekt van diensten en goederen die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het programma. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, monitoring, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma’s en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement van de Raad.

2.   Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen van het programma, een jaarlijks werkprogramma vast met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8 beoogde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties. In het jaarlijkse werkprogramma wordt het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven vastgesteld.

3.   Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 10, lid 2.

4.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle overige onderwerpen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 3.

5.   Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies voor acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

de in de artikelen 2 en 3 uiteengezette doelstellingen en de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden, alsmede conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de kosteneffectiviteit ervan ten opzichte van de verwachte resultaten;

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in de artikelen 2 en 3 omschreven doelstellingen en op de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden;

e)

innovatie.

6.   De aanvragen voor de in artikel 4, punt c), bedoelde exploitatiesubsidies worden beoordeeld op grond van de volgende punten:

a)

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

b)

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

c)

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op de burgers;

d)

de geografische uitstraling van de activiteiten;

e)

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

f)

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Complementariteit

1.   Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma’s „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de programma’s met betrekking tot gezondheidsbescherming, „Werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — PROGRESS”, en „Veiliger internet plus”. Ook zal er worden gestreefd naar complementariteit met het toekomstige Europese Genderinstituut. Statistische gegevens over geweld zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2.   Middelen van het programma kunnen worden gecombineerd met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma’s „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, om acties uit te voeren die aan de doelstellingen van alle programma’s beantwoorden.

3.   Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigden van dit programma haar in kennis stellen van financiering die zij uit de algemene begroting van de Europese Unie en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Financiering

1.   De financiële toewijzing voor de uitvoering van dit besluit bedraagt voor de in artikel 1 vermelde periode 116,85 miljoen EUR.

2.   De middelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 13

Monitoring

1.   Voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen indient. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. De Commissie bepaalt vorm en inhoud van deze verslagen.

2.   De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en controles door de Rekenkamer.

3.   Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, vraagt de Commissie van de begunstigde van financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie te houden.

4.   Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie, indien nodig, de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen aan.

5.   De Commissie doet al het nodige om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999.

2.   Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Unie of de door de Unie beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.   De Commissie vermindert de voor een actie toegekende financiële bijstand, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4.   Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële bijstand gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, kan de Commissie de rest van de financiële bijstand schrappen en de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen eisen.

5.   Alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 15

Evaluatie

1.   Om de uitvoering van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig aan monitoring onderworpen.

2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma, vergezeld van een lijst van de gefinancierde projecten en maatregelen;

b)

uiterlijk op 31 mei 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf van de uitvoering en de resultaten van het programma.

Artikel 16

Publicatie van projecten

De Commissie publiceert jaarlijks een lijst van de projecten die in het kader van dit programma zijn gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 17

Overgangsmaatregelen

Besluit nr. 803/2004/EG wordt ingetrokken. Op acties die vóór 31 december 2006 op grond van Besluit nr. 803/2004/EG zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan Besluit nr. 803/2004/EG van toepassing.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 20 juni 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitster

G. GLOSER


(1)  PB C 69 van 21.3.2006, blz. 1.

(2)  PB C 192 van 16.8.2006, blz. 25.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 september 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van 5 maart 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 22 mei 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(5)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

(6)  PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

(7)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.

(8)  PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.

(9)  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(10)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(12)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

(13)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13).

(14)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(15)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(16)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(17)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).


Top