EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0144

2006/144/EG: Besluit van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

OJ L 55, 25.2.2006, p. 20–29 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ L 270M, 29.9.2006, p. 258–267 (MT)
Special edition in Bulgarian: Chapter 03 Volume 070 P. 41 - 50
Special edition in Romanian: Chapter 03 Volume 070 P. 41 - 50
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 019 P. 35 - 44

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 19/01/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/144(1)/oj

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/20


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

(2006/144/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (1), en met name op artikel 9, lid 2, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 moeten met het oog op het vaststellen van de prioriteiten voor plattelandsontwikkeling strategische richtsnoeren voor dit beleidsgebied worden vastgesteld voor de programmeringsperiode die op 1 januari 2007 begint en op 31 december 2013 eindigt.

(2)

Deze strategische richtsnoeren moeten een spiegel zijn van de multifunctionele rol van de landbouw zoals die tot uiting komt in de rijkdom en diversiteit van landschappen, levensmiddelen en cultureel en natuurlijk erfgoed in de gehele Gemeenschap.

(3)

In deze strategische richtsnoeren moeten de terreinen worden afgebakend die belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de door de Europese Raad van Göteborg (15 en 16 juni 2001) en Thessaloniki (20 en 21 juni 2003) vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de bijgewerkte strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid.

(4)

Elke lidstaat moet op basis van deze strategische richtsnoeren zijn nationaal strategisch plan opstellen dat het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Enig artikel

De in de bijlage opgenomen communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2007-2013 worden hierbij vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(2)  Nog niet verschenen in het Publicatieblad.


BIJLAGE

Communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2007-2013

1.   INLEIDING

In Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt een definitie gegeven van het doel en het toepassingsgebied van de steun die uit het fonds voor plattelandsontwikkeling wordt verleend. Met de communautaire strategische richtsnoeren wordt beoogd om, binnen de grenzen van dat kader, de terreinen af te bakenen die belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de in Göteborg vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de bijgewerkte strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid.

Aan de hand van de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling zal het gemakkelijker worden om:

in onderlinge overeenstemming vast te stellen op welke terreinen de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling de grootste meerwaarde kan scheppen op EU-niveau;

de brug te slaan naar de voornaamste prioriteiten van de EU (Lissabon, Göteborg) en deze te vertalen naar het plattelandsontwikkelingsbeleid;

de samenhang met andere beleidssectoren van de EU, met name cohesie en milieu, te garanderen;

de tenuitvoerlegging van het nieuwe marktgerichte gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de daarmee gepaard gaande herstructureringen in de oude en de nieuwe lidstaten te begeleiden.

2.   PLATTELANDSONTWIKKELING EN DE OVERKOEPELENDE DOELSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP

2.1.   Het GLB en plattelandsontwikkeling

Nog steeds wordt het grootste deel van de landbouwgrond voor landbouwdoeleinden gebruikt en is deze sector doorslaggevend voor de kwaliteit van het platteland en het milieu. Met de recente uitbreiding van de Europese Unie zijn het belang en de relevantie van het GLB en de plattelandsontwikkeling nog verder toegenomen.

Zonder de twee pijlers van het GLB (marktbeleid en plattelandsontwikkeling) zou een groot aantal plattelandsgebieden in Europa met toenemende economische, maatschappelijke en milieuproblemen kampen. Het Europese landbouwmodel is een spiegel van de multifunctionele rol van de landbouw zoals die tot uiting komt in de rijkdom en diversiteit van landschappen, levensmiddelen en cultureel en natuurlijk erfgoed (1).

De leidraad voor het GLB, het marktbeleid en het plattelandsontwikkelingsbeleid is vastgesteld door de Europese Raad van Göteborg (15 en 16 juni 2001) waar het in de conclusies heet: „Goede economische prestaties moeten samengaan met een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en beheersbare hoeveelheden afval, zodat de biodiversiteit behouden blijft, de ecosystemen worden beschermd en woestijnvorming wordt bestreden. Om die uitdagingen het hoofd te bieden, komt de Europese Raad overeen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid in zijn huidige en zijn toekomstige vorm onder andere tot doel moet hebben bij te dragen tot het bereiken van duurzame ontwikkeling door meer nadruk te leggen op de bevordering van gezonde producten van hoge kwaliteit, ecologisch duurzame productiemethodes waaronder biologische productie, hernieuwbare grondstoffen en de bescherming van de biodiversiteit.”

Die leidraad werd bekrachtigd in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki (20 en 21 juni 2003). Het hervormde GLB en het plattelandsontwikkelingsbeleid kunnen de komende jaren een wezenlijke bijdrage leveren tot de concurrentiekracht en de duurzame ontwikkeling.

2.2.   De bijdrage van de GLB-hervormingen van 2003 en 2004 tot de duurzaamheid van de landbouw

Deze hervormingen zijn uitermate bevorderlijk voor de concurrentiekracht en de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU, en vormen het kader voor toekomstige hervormingen. Door de gegarandeerde prijsondersteuning geleidelijk te verminderen en structurele aanpassingen aan te moedigen, heeft de EU in de opeenvolgende GLB-hervormingen bijgedragen tot het concurrentievermogen van de Europese landbouw. De invoering van de ontkoppelde rechtstreekse betalingen moedigt de boer aan zich te laten leiden door vraaggestuurde marktsignalen, veeleer dan door kwantiteitsgerelateerde beleidsstimulansen. Bovendien gaat zowel het consumentenvertrouwen als de milieuduurzaamheid van de landbouw erop vooruit, nu factoren als milieu, voedselveiligheid en de gezondheid en het welzijn van de dieren zijn opgenomen in de randvoorwaarden.

2.3.   Plattelandsontwikkeling 2007-2013

Het plattelandsontwikkelingsbeleid zal zich in de toekomst met name richten op de agrovoedingssector, het milieu en de plattelandseconomie en -bevolking in ruimere zin. De nieuwe generatie strategieën en programma's voor plattelandsontwikkeling zal worden geconcipieerd rond vier zwaartepunten: zwaartepunt 1 betreffende de verbetering van de concurrentiekracht van de landbouw-, voedings- en bosbouwsector, landbeheer; zwaartepunt 2 betreffende de verbetering van het milieu en de levenskwaliteit; zwaartepunt 3 betreffende de kwaliteit van het leven op het platteland en de diversificatie in de plattelandsgebieden; en zwaartepunt 4 betreffende Leader.

Onder zwaartepunt 1 ressorteren het menselijke en fysieke kapitaal in de landbouw-, voedings- en bosbouwsector (bevordering van kennisoverdracht en innovatie) en de kwaliteitsproductie. De bescherming en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen, de instandhouding van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en het behoud van het cultuurlandschap van de Europese plattelandsgebieden zijn de doelstellingen die in het kader van zwaartepunt 2 worden nagestreefd. Met zwaartepunt 3 wil men de plaatselijke infrastructuur en het menselijke kapitaal in de plattelandsgebieden helpen ontwikkelen om zo de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid te verbeteren en de economische bedrijvigheid te diversifiëren. Zwaartepunt 4 — dat voortbouwt op de ervaringen met Leader — heeft tot doel het bestuur te innoveren via een van onderuit gestuurde lokale aanpak van de plattelandsontwikkeling.

2.4.   De problemen aanpakken

De omstandigheden op het platteland verschillen enorm: zo zijn afgelegen gebieden met ontvolkingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand nauwelijks te vergelijken met peri-urbane gebieden die onder toenemende druk van de stedelijke centra staan.

Volgens de op bevolkingsdichtheid gebaseerde OESO-definitie bestrijkt het platteland (2) 92 % van het grondgebied van de EU-25. 19 % van de bevolking woont in overwegend rurale gebieden en 37 % in gebieden met een sterk ruraal karakter. Deze gebieden zorgen enerzijds voor 45 % van de in de EU-25 gegenereerde bruto toegevoegde waarde en voor 53 % van de werkgelegenheid, maar moeten anderzijds vaak terrein prijsgeven aan de niet-plattelandsgebieden wanneer ze aan een aantal sociaaleconomische indicatoren — waaronder structurele indicatoren — worden getoetst. In vergelijking met elders ligt het inkomen per inwoner op het platteland ongeveer een derde lager (3), zijn er minder vrouwen actief op de arbeidsmarkt, is de dienstensector minder ontwikkeld, hebben over het algemeen minder mensen een hogere opleiding en heeft een lager percentage gezinnen toegang tot breedbandinternet. Een aantal plattelandsgebieden heeft danig te lijden onder problemen die zijn terug te voeren op een afgelegen en perifere ligging. De hiermee verbonden nadelen komen over het algemeen nog scherper tot uiting in gebieden met een overwegend ruraal karakter — hoewel het algemene beeld op EU-niveau per lidstaat aanzienlijk kan verschillen. Vooral vrouwen en jongeren in afgelegen plattelandsgebieden hebben te kampen met een gebrek aan kansen, contacten en opleidingsinfrastructuur.

Door de uitbreiding is de kaart van de landbouw hertekend. Opgesplitst naar „oude” en „nieuwe” lidstaten levert de landbouw respectievelijk 2 en 3 % van het BBP; in Roemenië en Bulgarije is dat meer dan 10 %. In de nieuwe lidstaten is het aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid drie keer groter dan in de oude lidstaten (respectievelijk 12 en 4 %); in Roemenië en Bulgarije werken aanzienlijk meer mensen in de landbouw.

De agrovoedingssector is een belangrijke speler in het economische leven in de EU-25 en neemt 15 miljoen banen (8,3 % van de totale werkgelegenheid) en 4,4 % van het BBP voor zijn rekening. De waarde van de communautaire voedings- en drankenproductie bedraagt 675 miljard EUR, wat de EU op deze terreinen tot de grootste producent ter wereld maakt. De hoge mate van polarisatie en fragmentatie levert de op deze markt actieve bedrijven zowel kansen als gevaren op. Bosbouw- en aanverwante bedrijven bieden werk aan circa 3,4 miljoen mensen en maken een omzet van 350 miljard EUR, waarbij moet worden aangetekend dat maar 60 % van de jaarlijkse aangroei in de bossen momenteel wordt geëxploiteerd.

De land- en bosbouwsector heeft 77 % van de grond in de EU-25 in gebruik. Op het gebied van instandhouding en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen heeft de landbouw de afgelopen jaren vanuit milieuoogpunt wisselend gepresteerd. Zo is het — voor de waterkwaliteit belangrijke — stikstofoverschot in de meeste oude lidstaten sinds de jaren '90 in lichte mate afgenomen, ofschoon een aantal landen en gebieden nog steeds kampt met ernstige uitloging van nutriënten. Een groot aantal gebieden heeft nog steeds af te rekenen met ammoniakuitstoot, eutrofiëring, bodemdegradatie en een afname van de biodiversiteit. Anderzijds blijkt dat inmiddels een groter aandeel van het landbouwareaal wordt ingeruimd voor de biologische productie (5,4 miljoen ha voor de EU) en hernieuwbare hulpbronnen (in 2004 werd naar schatting 1,4 miljoen ha gebruikt voor de productie van bio-energie, waarvan 0,3 miljoen ha in het kader van de premie voor energiegewassen en 0,6 miljoen ha voor braaklegging). De langetermijneffecten van de klimaatverandering zullen steeds meer hun stempel drukken op de patronen in land- en bosbouw. De tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk van aangewezen beschermde gebieden (waaronder 12 à 13 % land- en bosbouwgebied) is alvast bevorderlijk voor de bescherming van de biodiversiteit. Landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde leveren een belangrijke bijdrage tot de instandhouding van de biodiversiteit en van habitats, de bescherming van het landschap en de kwaliteit van de bodem. In de meeste lidstaten wordt 10 tot 30 % van het landbouwareaal met dergelijke systemen geëxploiteerd. De stopzetting van de landbouwactiviteiten kan in sommige gebieden ernstige milieurisico's veroorzaken.

Uit een en ander moge blijken dat plattelandsgebieden de komende jaren specifieke problemen op het gebied van groei, werkgelegenheid en duurzaamheid te wachten staan. Anderzijds leveren zij qua groeipotentieel in een aantal nieuwe sectoren reële kansen op; men denke in dit verband aan de inrichting van rurale aantrekkingspunten en toeristische voorzieningen, de aantrekkelijkheid van deze gebieden als woon- en werkomgeving en het belang ervan als reservoir van natuurlijke hulpbronnen en waardevolle landschappen.

De agrovoedingssector moet de kansen die nieuwe benaderingen, technologieën en ontwikkelingen met zich brengen, aangrijpen om zowel op de Europese als op de wereldmarkt in te spelen op de steeds wijzigende vraag. Vooral investeringen in het zo belangrijke menselijke kapitaal moeten ervoor zorgen dat de plattelandsgebieden en de agrovoedingssector de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien.

Toen de strategie van Lissabon een nieuwe stimulans werd gegeven, onderstreepte de Europese Raad dat deze strategie past in de ruimere context van de duurzame ontwikkeling en dat de behoeften van nu dus moeten worden vervuld zonder het de komende generaties moeilijker te maken hun eigen behoeften te vervullen (4). De nieuwe programmeringsperiode is de gelegenheid bij uitstek om erop toe te zien dat met name maatregelen ter bevordering van groei, werkgelegenheid en duurzaamheid kunnen profiteren van de steun uit het nieuwe fonds voor plattelandsontwikkeling. Dit sluit overigens volledig aan op de verklaring inzake de richtlijnen voor duurzame ontwikkeling (5) en het actieprogramma van de bijgewerkte strategie van Lissabon, dat tot doel heeft met name geld vrij te maken voor maatregelen om Europa aantrekkelijker te maken om te investeren en te werken, groeigerichte kennis en innovatie te bevorderen en meer en betere banen te scheppen.

Het plattelandsontwikkelingsbeleid moet de rurale gebieden helpen om deze doelstellingen in de periode 2007-2013 te halen. De vereisten hiervoor zijn een meer strategische benadering van concurrentiekracht, het scheppen van werkgelegenheid en innovatie en een beter bestuur bij de tenuitvoerlegging van de programma's. Er moet meer aandacht uitgaan naar toekomstgerichte investeringen in mensen, deskundigheid en kapitaal in de land- en bosbouwsector, naar nieuwe manieren om milieudiensten met een op alle vlakken gunstige impact te leveren en naar maatregelen om via diversificatie meer en betere banen te scheppen, met name voor vrouwen en jongeren. Het plattelandsontwikkelingsbeleid kan een specifieke rol spelen in de duurzame ontwikkeling van het Europese grondgebied door bij te dragen tot de verwezenlijking van het potentieel dat reeds in de plattelandsgebieden in de EU aanwezig is en dat van deze gebieden een aantrekkelijke investerings-, woon- en werklocatie kan maken.

3.   VASTSTELLING VAN DE COMMUNAUTAIRE PRIORITEITEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING VOOR DE PERIODE 2007-2013

Met de vaststelling van onderstaande strategische richtsnoeren wordt beoogd om, in het kader van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005, prioriteiten voor de Gemeenschap te bepalen overeenkomstig artikel 9 van die verordening. Deze richtsnoeren geven samenhang aan de door de Europese Raad van Lissabon en Göteborg geformuleerde overkoepelende beleidsprioriteiten. Bij elk stel prioriteiten hoort een aantal illustratieve kernacties. Elke lidstaat moet op basis van deze strategische richtsnoeren een nationale strategie voor plattelandsontwikkeling uitwerken die het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

De specifieke kenmerken, alsmede de sterke en zwakke punten en de mogelijkheden van elk programmaterrein zullen bepalend zijn voor de middelen die voor de communautaire prioriteiten inzake plattelandsontwikkeling zullen worden vastgesteld (met inachtneming van de verplichte minimumfinanciering voor elk zwaartepunt). Elke communautaire prioriteit — en de bijdrage die deze levert tot de doelstelling van Lissabon en Göteborg — zullen naar de context van de lidstaten moeten worden vertaald in de vorm van nationale strategische plannen en programma's voor plattelandsontwikkeling. Vaak zullen er, afhankelijk van de specifieke problemen van de agrovoedingsketen of de milieutechnische, klimatologische en geografische omstandigheden van de land- en bosbouwsector, nationale of regionale prioriteiten worden gesteld. Andere problemen waarmee plattelandsgebieden vaak te kampen hebben, zijn terug te voeren op de druk van de stad op het omringende gebied, werkloosheid, de afgelegen ligging en de lage bevolkingsdichtheid.

3.1.   Verbetering van de concurrentiekracht van de land- en de bosbouwsector

Communautair strategisch richtsnoer

De landbouw-, bosbouw- en voedselverwerkingssector in Europa beschikt over een groot potentieel om nog meer kwaliteitsproducten en producten met een meerwaarde te produceren die tegemoet komen aan de gediversifieerde en toenemende vraag op de Europese en de wereldmarkt.

De middelen voor zwaartepunt 1 zijn bestemd voor de bevordering van een sterke en dynamische Europese agrovoedingssector en zullen daarom met name gaan naar prioriteiten als kennisoverdracht, modernisering, innovatie en kwaliteit in de voedselketen en prioritaire sectoren voor investeringen in fysiek en menselijk kapitaal.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

herstructurering en modernisering van de landbouwsector. Deze blijven een grote rol spelen in de ontwikkeling van veel plattelandsgebieden, met name in de nieuwe lidstaten. Een geslaagde aanpassing van de landbouw kan de sleutel zijn tot meer concurrentiekracht en milieuduurzaamheid in de landbouwsector en tot een spectaculaire stijging van de werkgelegenheid en de groei in aanverwante sectoren. Hiertoe behoren ook het aansporen tot anticiperen op de veranderingen die de landbouwsector in het kader van de herstructurering doormaakt, en het moderniseren en ontwikkelen van een aanpak die op de gevolgen ervan vooruitloopt door boeren opleiding of omscholing aan te bieden, met name op het gebied van overdraagbare vaardigheden;

ii)

verbetering van de integratie door de hele agrovoedingssector heen. De voedingssector in Europa kan zich op het gebied van concurrentiekracht en innovatie meten met de beste ter wereld, maar krijgt mondiaal met steeds meer concurrentie te maken. De plattelandseconomie beschikt echter over meer dan voldoende capaciteit om nieuwe producten te ontwikkelen en op de markt te brengen, meer waarde in de plattelandsgebieden vast te houden door gebruik te maken van kwaliteitsregelingen, en het profiel van de Europese producten overzee te verbeteren. Het integratieproces zal baat hebben bij het gebruik van adviseringsdiensten en ondersteuning om bedrijven te helpen aan de communautaire normen te voldoen. Een op een marktgerichte leest geschoeide landbouwsector zal de positie van de Europese agrovoedingssector als belangrijke werkgever en bron van economische groei verder consolideren;

iii)

bevordering van innovatie en toegang tot O&O. Innovatie wordt steeds belangrijker voor de Europese landbouw-, agrovoedings- en bosbouwsector. Grote Europese agrovoedingsbedrijven volgen nieuwe ontwikkelingen vaak op de voet; kleinere verwerkende bedrijven en landbouwbedrijven zouden hun prestaties aanzienlijk kunnen verbeteren door de invoering van nieuwe producten en processen. Zo kunnen nieuwe vormen van samenwerking de toegang tot O&O, innovatie en acties op grond van het zevende kaderprogramma (6) vergemakkelijken;

iv)

bevordering van het gebruik en de verspreiding van ICT. Wat het ICT-gebruik betreft, is de hele agrovoedingssector aan een inhaalbeweging toe. Dit gaat met name op voor kleine bedrijven. E-businesstoepassingen zijn, behalve in de grote multinationals en hun belangrijkste leveranciers, nog niet wijdverbreid. De middelen voor plattelandsontwikkeling moeten worden ingezet ter aanvulling van toekomstige initiatieven van de Commissie, zoals i2010 op het gebied van elektronisch zakendoen (e-business, met name voor KMO's), elektronische vaardigheden (e-skills) en elektronisch leren (e-learning);

v)

bevordering van dynamisch ondernemerschap. De recente hervormingen hebben de voorwaarden gecreëerd voor een marktgerichte Europese landbouw, met nieuwe kansen voor landbouwbedrijven. Dit economische potentieel kan echter pas renderen, indien de nodige strategische en organisatorische vaardigheden worden ontwikkeld. Jonge landbouwers aanmoedigen om dit beroep te gaan uitoefenen kan in dit verband een belangrijke rol spelen;

vi)

ontwikkeling van nieuwe afzetmogelijkheden voor land- en bosbouwproducten. Nieuwe afzetmogelijkheden kunnen een hogere meerwaarde bieden, in het bijzonder voor kwaliteitsproducten. Plattelandsontwikkelingssteun voor investeringen en opleiding op het gebied van de niet voor voeding of vervoedering bestemde productie kan een aanvulling vormen op maatregelen in het kader van de eerste pijler, via de ontwikkeling van innovatieve nieuwe afzetmogelijkheden voor de productie of via de ondersteuning van de ontwikkeling van het voor de productie van hernieuwbare energie te gebruiken materiaal, de biobrandstoffen zelf en de verwerkingscapaciteit;

vii)

verbetering van de milieuprestatie van de land- en bosbouw. Er is pas duurzaamheid op de lange termijn, wanneer de producten door de consument worden gekocht én aan strenge milieunormen voldoen. Bovendien kunnen investeringen in een verbetering van de milieuprestatie uitmonden in een efficiëntere productie, waardoor het voordeel tweeërlei is.

Om de overname van landbouwbedrijven door de jongere generatie te stimuleren, kan worden nagedacht over op jonge boeren toegesneden combinaties van maatregelen in het kader van zwaartepunt 1.

3.2.   Milieu- en natuurverbetering

Communautair strategisch richtsnoer

Met het oog op de bescherming en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen en het rurale landschap in de EU moeten de voor zwaartepunt 2 uitgetrokken middelen worden ingezet voor drie communautaire prioriteiten: biodiversiteit en de instandhouding en ontwikkeling van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en van traditionele agrarische landschappen, water en klimaatverandering.

De maatregelen in het kader van zwaartepunt 2 moeten tot doel hebben deze milieudoelstellingen op elkaar af te stemmen, en moeten een bijdrage vormen tot de tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk in de daarin aangewezen landbouw- en bosbouwgebieden, tot de in Göteborg aangegane verbintenis om de achteruitgang van de biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen, tot de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (7) en tot de doelstellingen van het protocol van Kyoto inzake het afremmen van de klimaatverandering.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

stimulering van milieudiensten en diervriendelijke landbouwpraktijken. De Europese burger verwacht van de boer dat hij de bij wet opgelegde normen in acht neemt. Er bestaat echter ook brede overeenstemming over het principe dat een boer die zich ertoe verbindt verder te gaan dan die normen en diensten verstrekt die de markt alleen niet op zich wil nemen, daarvoor moet worden beloond, met name wanneer het specifieke hulpbronnen betreft als water en grond die van specifiek belang zijn voor land- en bosbouw;

ii)

instandhouding van het agrarische landschap en bossen. Een groot deel van de waardevolle Europese plattelandsomgeving is het product van de landbouw. Praktijken voor duurzaam landbeheer kunnen bijdragen tot het verminderen van de risico's die voortvloeien uit stopzetting, woestijnvorming en bosbranden, vooral in minder begunstigde gebieden. Adequate landbouwsystemen helpen bij de instandhouding van het landschap en de uiteenlopende habitats, gaande van wetlands tot droge weidegronden en bergweiden. In een groot aantal gebieden vormt het landschap een belangrijk onderdeel van het culturele en natuurlijke erfgoed en is het mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek;

iii)

bestrijding van de klimaatverandering. Land- en bosbouw zijn speerpuntsectoren in de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en andere hernieuwbare hulpbronnen voor bio-energie-installaties. Goede land- en bosbouwpraktijken kunnen bijdragen tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en het behoud van het koolstofopslageffect en organisch materiaal in de bodemsamenstelling en kunnen ook helpen bij het aanpassen aan de effecten van de klimaatverandering;

iv)

consolidering van de bijdrage van de biologische landbouw. De biologische productiemethode gaat uit van een holistische benadering van de duurzame landbouw. Vanuit dit oogpunt verdient het aanbeveling de bijdrage van dit productiesysteem tot de doelstellingen op het gebied van milieu en dierenwelzijn verder te versterken;

v)

bevordering van initiatieven die zowel het milieu als de economie ten goede komen. De levering van milieugoederen, met name aan de hand van agromilieumaatregelen, kan de identiteit van plattelandsgebieden en de daar geproduceerde levensmiddelen versterken. Zij kunnen een basis vormen voor groei en werkgelegenheid via toerisme en de inrichting van rurale aantrekkingspunten, in het bijzonder in combinatie met diversificatie in toerisme, ambachten, opleiding of de non-foodsector;

vi)

bevordering van een territoriaal evenwicht. Programma's voor plattelandsontwikkeling kunnen een uitermate belangrijke bijdrage leveren tot de aantrekkelijkheid van rurale gebieden. Ze kunnen er bovendien voor zorgen dat in een op concurrentie gerichte kenniseconomie het juiste evenwicht tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden bewaard blijft. In combinatie met andere zwaartepunten kunnen de maatregelen in het kader van het landbeheer een positieve impact hebben op de ruimtelijke verdeling van de economische bedrijvigheid en op de territoriale cohesie.

3.3.   Verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland en bevordering van diversificatie

Communautair strategisch richtsnoer

De middelen voor zwaartepunt 3 moeten ten dienste worden gesteld van de overkoepelende prioriteit werkgelegenheid en groeivoorwaarden te scheppen. De maatregelen in het kader van zwaartepunt 3 moeten vooral tot doel hebben de capaciteitsopbouw, het verwerven van vakkundigheid en de organisatie van de ontwikkeling van lokale strategieën te bevorderen, en moeten ervoor helpen zorgen dat het platteland voor de volgende generaties aantrekkelijk blijft. Wanneer initiatieven ter bevordering van opleiding, voorlichting en ondernemerschap worden genomen, moet aandacht worden besteed aan de specifieke behoeften van vrouwen, jongeren en oudere werknemers.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

bevordering van de economische bedrijvigheid en werkgelegenheid in de plattelandseconomie in ruimere zin. Diversificatie is niet alleen noodzakelijk voor de groei, de werkgelegenheid en de duurzame ontwikkeling in de plattelandsgebieden, maar draagt ook bij tot een beter territoriaal evenwicht, zowel vanuit economisch als vanuit maatschappelijk oogpunt. Toerisme, ambachten en de inrichting van rurale aantrekkingspunten zijn in tal van regio's groeisectoren die kansen bieden voor niet-agrarische diversificatie op het landbouwbedrijf en voor de ontwikkeling van microbedrijven in de ruimere rurale economie;

ii)

bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen. In veel plattelandsgebieden werpt inadequate kinderopvang specifieke hindernissen op. Lokale initiatieven voor de ontwikkeling van het kinderopvangaanbod kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Men denke in dit verband bijvoorbeeld aan de bouw van opvanginfrastructuur, eventueel gecombineerd met initiatieven ter bevordering van de oprichting van kleine bedrijven die werkzaamheden in verband met het platteland en plaatselijke diensten verrichten;

iii)

de dorpen weer tot leven brengen. Geïntegreerde initiatieven die diversificatie, het oprichten van bedrijven, het investeren in cultureel erfgoed, infrastructuur voor plaatselijke diensten en renovatie in zich verenigen, kunnen bijdragen tot het verbeteren van zowel de economische vooruitzichten als de kwaliteit van het leven;

iv)

bij de ontwikkeling van microbedrijven en ambachtelijke bedrijvigheid kan worden voortgebouwd op traditionele vaardigheden of kan een beroep worden gedaan op nieuwe kennis, met name bij de aankoop van apparatuur, opleiding en begeleiding, de bevordering van het ondernemerschap en de ontwikkeling van het economische weefsel;

v)

met de opleiding van jongeren in traditionele vaardigheden die nodig zijn voor het diversifiëren van de plaatselijke economie kan worden ingehaakt op de vraag naar toerisme, recreatie, milieudiensten, traditionele rurale vaardigheden en kwaliteitsproducten;

vi)

bevordering van het gebruik en de verspreiding van ICT. Het gebruik en de verspreiding van ICT in plattelandsgebieden is niet alleen essentieel voor de diversificatie, maar ook voor de lokale ontwikkeling, de verlening van plaatselijke diensten en de bevordering van e-insluiting (e-inclusion). Schaalvoordelen kunnen worden verwezenlijkt in het kader van dorpsinitiatieven op het gebied van ICT, waarbij via de gemeenschapsstructuren een pakket bestaande uit IT-apparatuur, netwerken en opleiding in elektronische vaardigheden wordt aangeboden. Dergelijke initiatieven kunnen zeer bevorderlijk zijn, zowel voor het gebruik van IT door de plaatselijke landbouwbedrijven en plattelandsondernemingen, als voor de invoering van het elektronisch zakendoen en de elektronische handel (e-commerce). Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het internet en breedbandcommunicatie teneinde de nadelen van een geïsoleerde ligging weg te werken, bijvoorbeeld met steun in het kader van regionale, uit de structuurfondsen gefinancierde programma's;

vii)

de ontwikkeling van het aanbod en het innovatieve gebruik van hernieuwbare energiebronnen kan bijdragen tot het ontstaan van nieuwe afzetmarkten voor land- en bosbouwproducten, tot de verlening van lokale diensten en tot de diversificatie van de plattelandeconomie;

viii)

bevordering van de ontwikkeling van de toeristische sector. In een groot aantal plattelandsgebieden is toerisme een belangrijke groeisector die verder kan groeien wanneer gebruik wordt gemaakt van cultureel en natuurlijk erfgoed. Een toename van het ICT-gebruik in de toerismesector voor reserveringen, reclame, marketing, het ontwerpen van diensten en recreatiemogelijkheden kan het aantal bezoekers en de duur van hun bezoek doen stijgen, vooral wanneer verdere informatie over kleinschalige voorzieningen wordt aangeboden en het agrotoerisme wordt aangemoedigd;

ix)

verbetering van de lokale infrastructuur, met name in de nieuwe lidstaten. Grootschalige werkzaamheden aan de telecommunicatie-, vervoers-, energie- en waterinfrastructuur zullen de komende jaren aanzienlijke investeringen vergen. In het kader van de structuurfondsen zullen significante steunbedragen ter beschikking worden gesteld voor de meest diverse projecten, gaande van trans-Europese netwerken tot de ontwikkeling van verbindingen met bedrijven- en wetenschapsparken. Met het oog op een optimale vertaling van al deze inspanningen in banen en groei, dient in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's steun voor de oprichting van kleinschalige plaatselijke infrastructuur ter beschikking te worden gesteld, aangezien een dergelijke infrastructuur een brug kan slaan tussen deze aanzienlijke investeringen en de lokale strategieën voor de diversificatie en de ontwikkeling van het potentieel van de agrovoedingssector.

3.4.   Ontwikkeling van de plaatselijke capaciteit voor werkgelegenheid en diversificatie

Communautair strategisch richtsnoer

De middelen voor zwaartepunt 4 (Leader) staan ten dienste van de prioriteiten van de zwaartepunten 1, 2 en voor 3, maar zijn tevens, in horizontaal opzicht, van groot belang voor de verbetering van het bestuur en de mobilisatie van het reeds in de plattelandsgebieden aanwezige ontwikkelingspotentieel.

Het zwaartepunt Leader biedt de mogelijkheid om in het kader van een door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkelingsstrategie die voortbouwt op lokale behoeften en troeven, steun te verlenen voor de drie doelstellingen samen (concurrentiekracht, milieu en kwaliteit van het bestaan/diversificatie). In het kader van een geïntegreerde aanpak waarbij actoren uit land- en bosbouw en andere plaatselijke sectoren worden betrokken, kan het lokale natuurlijke en culturele erfgoed worden beschermd en verbeterd, het milieubewustzijn worden bevorderd en kunnen financiële middelen en promotieactiviteiten worden gewijd aan lokale specialiteiten, toerisme, hernieuwbare hulpbronnen en hernieuwbare energie.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

opbouw van de lokale partnerschapscapaciteit, dynamisering en bevordering van het aanleren van vaardigheden kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van het lokale potentieel;

ii)

bevordering van publiek-private partnerschappen. Leader zal met name een belangrijke rol blijven spelen in het kader van inspanningen om een innovatieve aanpak van plattelandsontwikkeling te bevorderen en de particuliere en openbare sector samen te brengen;

iii)

bevordering van samenwerking en innovatie. Lokale initiatieven als Leader en steun voor diversificatie kunnen van essentieel belang zijn om nieuwe ideeën en benaderingen ingang te doen vinden, en innovatie, ondernemerschap, integratie en de verlening van lokale diensten te stimuleren. Het creëren van onlinegemeenschappen kan bijdragen tot de verspreiding van kennis, de uitwisseling van goede praktijken en de innovatie van rurale producten en diensten;

iv)

verbetering van het lokale bestuur. Leader kan helpen bij inspanningen om landbouw, bosbouw en de lokale economie op een innovatieve manier op elkaar te laten aansluiten en zo de economische basis te diversifiëren en het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden te verstevigen.

3.5.   Zorgen voor samenhang in de programmering

Communautair strategisch richtsnoer

De lidstaten moeten erop toezien dat in hun nationale strategieën de synergieën tussen en binnen de zwaartepunten worden geoptimaliseerd en contradicties worden voorkomen. Zij kunnen eventueel geïntegreerde benaderingen uitwerken. Voorts moeten ze nadenken over hoe rekening kan worden gehouden met andere communautaire strategieën zoals het Actieplan voor biologische landbouw (8), het streven naar intensiever gebruik van hernieuwbare energiebronnen (9), de noodzaak om een EU-strategie op middellange en lange termijn ter bestrijding van klimaatverandering uit te stippelen en de noodzaak om op de vermoedelijke gevolgen voor land- en bosbouw te anticiperen, de bosbouwstrategie en het actieplan voor de Europese Unie (die een bijdrage kunnen leveren aan het verwezenlijken van de doelstellingen van groei en werkgelegenheid en duurzaamheid), en de prioriteiten van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap van Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 (10), in het bijzonder de prioriteiten die thematische milieustrategieën vereisen (bodembescherming, bescherming en behoud van het mariene milieu, duurzaam gebruik van pesticiden, luchtverontreiniging, stedelijk milieu, duurzaam gebruik van hulpbronnen en afvalrecycling).

De EU en de lidstaten beschikken over meerdere instrumenten om het bestuur te verbeteren en de doeltreffendheid van het beleid te verhogen. Zo kan gebruik worden gemaakt van technische bijstand om Europese en nationale netwerken voor plattelandsontwikkeling op te zetten die als platform kunnen fungeren voor de uitwisseling van beste praktijken en expertise over alle aspecten van het ontwerpen, beheren en ten uitvoer leggen van het beleid door de betrokken actoren. Om de verschillende actoren in een vroege fase bij het proces te betrekken, moeten de lidstaten bij de voorbereiding van hun nationale strategieën de nodige aandacht besteden aan voorlichting en publiciteit, en deze aspecten nader uitwerken met het oog op de latere tenuitvoerleggingsfasen.

3.6.   Complementariteit van de communautaire instrumenten

Communautair strategisch richtsnoer

Er dient te worden gestreefd naar synergie tussen het structuur-, werkgelegenheids- en plattelandsontwikkelingsbeleid. De lidstaten moeten in dat verband waken over de complementariteit en de samenhang van de acties die op een bepaald geografisch gebied en binnen een bepaalde activiteit worden gefinancierd uit het EFRO, het cohesiefonds, het ESF, het EVF en het ELFPO. De belangrijkste richtsnoeren voor het scheiden en coördineren van de uit de verschillende fondsen gefinancierde acties, moeten in het nationale strategische referentiekader/nationale strategieplan worden verankerd.

Voor investeringen in infrastructuur kan de omvang van de werkzaamheden als criterium worden gehanteerd. Bij investeringen in vervoers- of andere infrastructuur op nationaal, regionaal of subregionaal niveau, kan gebruik worden gemaakt van de instrumenten in het kader van het cohesiebeleid, terwijl op zeer lokaal niveau een beroep kan worden gedaan op de onder zwaartepunt 3 ressorterende maatregel inzake basisvoorzieningen: op die manier is de samenhang tussen lokaal en regionaal niveau verzekerd.

Met het oog op de ontwikkeling van menselijk kapitaal zal de plattelandsontwikkelingssteun vooral gericht worden op landbouwers en marktdeelnemers die betrokken zijn bij de diversificatie van de plattelandseconomie. Inwoners van plattelandsgebieden kunnen in het kader van een geïntegreerde, van onderuit gestuurde aanpak steun ontvangen. De tenuitvoerlegging van maatregelen in dit verband dient volledig in overeenstemming te zijn met de in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid opgenomen doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie, en moet bovendien sporen met de in het kader van het proces van Lissabon vastgestelde nationale hervormingsprogramma's. Met het oog op de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen van Lissabon is het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geconcipieerd rond het motto „levenslang leren”, dat ongeacht het niveau of het type onderwijs of opleiding, in alle sectoren (de landbouw-, bosbouw- en voedingssector incluis) zijn beslag moet krijgen.

4.   HET VERSLAGLEGGINGSSYSTEEM

Verordening (EG) nr. 1968/2005 voorziet in strategisch toezicht op de communautaire en nationale strategieën. Dergelijke verslagen over de uitvoering moeten worden opgesteld op basis van een gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader dat in samenwerking met de lidstaten wordt vastgesteld.

Het kader bevat een beperkt aantal gemeenschappelijke indicatoren en een gemeenschappelijke methode, en zal worden aangevuld met op het specifieke programma en programmaterrein toegesneden indicatoren.

Dankzij een gemeenschappelijk stel indicatoren kunnen de uitkomsten, resultaten en effecten op EU-niveau worden geaggregeerd en kan de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten gemakkelijker worden getoetst. Aan het begin van de programmeringsperiode worden indicatoren betreffende de uitgangssituatie vastgesteld die als basis voor de ontwikkeling van de programmastrategie worden gebruikt.

Evaluaties zullen voortdurend plaatsvinden, zowel op programmaniveau (in de vorm van evaluaties vooraf, halverwege de looptijd en achteraf), als op andere niveaus waar dat nuttig wordt geacht voor de verbetering van het beheer en de impact van het programma. Daarbij komen nog de op Gemeenschapsniveau te verrichten thematische studies en synthese-evaluaties, en de werkzaamheden van het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling, dat als platform voor uitwisseling en capaciteitsopbouw inzake evaluatie in de lidstaten zal fungeren. Het uitwisselen van goede praktijken en het delen van evaluatieresultaten kunnen aanzienlijk bijdragen tot de effectiviteit van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Het Europese netwerk heeft als forum voor contacten hierin een centrale rol te vervullen.


(1)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van Luxemburg (12 en 13 december 1997), Berlijn (24 en 25 maart 1999) en Brussel (24 en 25 oktober 2002).

(2)  De OESO-definitie is gebaseerd op het bevolkingsaandeel dat in een bepaald NUTS III-gebied in rurale gemeenschappen woont (d.w.z. met minder dan 150 inwoners/km2). Zie de uitgebreide effectbeoordeling SEC(2004) 931. Dit is de enige internationaal erkende definitie van plattelandsgebieden. Vermeld moet worden dat de bevolking in dichterbevolkte plattelandsgebieden (met name peri-urbane gebieden) niet altijd ten volle in aanmerking wordt genomen in de definitie. In de context van deze richtsnoeren wordt de definitie alleen gebruikt voor statistieken en beschrijvingen.

(3)  BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteit.

(4)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (22 en 23 maart 2005).

(5)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (16 en 17 juni 2005).

(6)  In dit kader moet tevens rekening worden gehouden met het werk van het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw.

(7)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(8)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (25 en 26 maart 2004).

(9)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (22 en 23 maart 2005).

(10)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.


Top