EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996L0029

Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren

OJ L 159, 29.6.1996, p. 1–114 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Estonian: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Latvian: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Lithuanian: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Hungarian Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Maltese: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Polish: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Slovak: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Slovene: Chapter 05 Volume 002 P. 291 - 404
Special edition in Bulgarian: Chapter 05 Volume 003 P. 166 - 279
Special edition in Romanian: Chapter 05 Volume 003 P. 166 - 279
Special edition in Croatian: Chapter 05 Volume 004 P. 81 - 194

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/02/2018; opgeheven door 32013L0059

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1996/29/oj

31996L0029

Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren

Publicatieblad Nr. L 159 van 29/06/1996 blz. 0001 - 0114


RICHTLIJN 96/29/EURATOM VAN DE RAAD van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 31 en 32,

Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep deskundigen uit de Lid-Staten,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat in artikel 2, onder b), van het Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werkers moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat in artikel 30 van het Verdrag onder basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren wordt verstaan:

a) de met voldoende veiligheid maximaal toelaatbare doses;

b) de maximaal toelaatbare bestraling en besmetting;

c) de grondbeginselen van het medisch toezicht op de werkers;

Overwegende dat elke Lid-Staat overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dient uit te vaardigen om de vastgestelde basisnormen te doen naleven, en de nodige maatregelen dient te nemen met betrekking tot het onderwijs, de opvoeding en de beroepsopleiding;

Overwegende dat de Gemeenschap, om haar taak te kunnen verrichten, voor de eerste maal in 1959 overeenkomstig artikel 218 basisnormen heeft vastgesteld bij de richtlijnen van 2 februari 1959 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (3); dat deze richtlijnen werden herzien in 1962 bij richtlijn van 5 maart 1962 (4), in 1966 bij Richtlijn 66/45/Euratom (5), in 1976 bij Richtlijn 76/579/Euratom (6), in 1979 bij Richtlijn 79/343/Euratom (7), in 1980 bij Richtlijn 80/836/Euratom (8) en in 1984 bij Richtlijn 84/467/Euratom (9);

Overwegende dat de richtlijnen inzake basisnormen werden aangevuld bij Richtlijn 84/466/Euratom van de Raad van 3 september 1984 tot vaststelling van fundamentele maatregelen met betrekking tot de stralingsbescherming van personen die medisch worden onderzocht of behandeld (10), Beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar (11), Verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad van 22 december 1987 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (12), Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn (13), Richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (14), Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Gemeenschap (15) en Verordening (Euratom) nr. 1493/93 van de Raad van 8 juni 1993 betreffende de overbrenging van radioactieve stoffen tussen Lid-Staten van de Europese Gemeenschap (16);

Overwegende dat de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis omtrent stralingsbescherming, zoals deze met name in Aanbeveling nr. 60 van de International Commission on radiological protection (ICRP) wordt geschetst, het wenselijk maakt de basisnormen te herzien en vast te leggen in een nieuw rechtsinstrument;

Overwegende dat de basisnormen van bijzondere betekenis zijn voor wat betreft aan ioniserende straling verbonden gevaren in het licht van andere richtlijnen die betrekking hebben op andere soorten risico's, en dat het van belang is vooruitgang te boeken bij de uniforme toepassing ervan binnen de Gemeenschap;

Overwegende dat het wenselijk is in het toepassingsgebied van de basisnormen rekening te houden met handelingen of werkzaamheden die ertoe kunnen leiden dat de blootstelling van werkers of van de bevolking duidelijk toeneemt in een mate die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet mag worden verwaarloosd, als gevolg van ioniserende straling afkomstig van kunstmatige of natuurlijke stralingsbronnen, alsmede met passende bescherming in geval van interventies;

Overwegende dat de Lid-Staten, teneinde de basisnormen te doen naleven, bepaalde handelingen die risico's ten gevolge van ioniserende straling met zich brengen, aan een stelsel van melding en voorafgaande vergunningen dienen te onderwerpen of bepaalde handelingen dienen te verbieden;

Overwegende dat een stelsel van stralingsbescherming voor handelingen op de beginselen van rechtvaardiging van de blootstelling, optimalisering van de bescherming en dosislimitering dient te blijven berusten; dat bij de vaststelling van limietdoses rekening dient te worden gehouden met de bijzondere situatie van de verschillende categorieën blootgestelde personen, zoals werkers, leerlingen, studerenden en de bevolking;

Overwegende dat de praktische bescherming van blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden maatregelen op de werkplek vereist; dat deze de voorafgaande beoordeling van het betrokken risico, de indeling van de werkplekken en werkers, de controle van de zones en arbeidsomstandigheden, alsook medisch toezicht dienen te omvatten;

Overwegende dat de Lid-Staten dienen te bepalen welke werkzaamheden voor de werkers en leden van de bevolking aanzienlijk hogere niveaus van blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen met zich brengen die uit het oogpunt van de stralingsbescherming niet kunnen worden genegeerd; dat de Lid-Staten passende beschermende maatregelen dienen te treffen ten aanzien van de als relevant aangemerkte werkzaamheden;

Overwegende dat de praktische bescherming van de bevolking in normale omstandigheden vereist dat de Lid-Staten een inspectiesysteem invoeren om de stralingsbescherming van de bevolking te controleren en na te gaan of de basisnormen in acht worden genomen;

Overwegende dat de Lid-Staten bedacht dienen te zijn op eventuele radiologische noodsituaties die zich op hun grondgebied voordoen en dienen samen te werken met andere Lid-Staten en derde landen teneinde het voorbereid zijn op en het beheer van dergelijke situaties te vergemakkelijken;

Overwegende dat de laatstelijk bij Richtlijn 84/467/Euratom herziene basisrichtlijnen met ingang van de datum van toepassing van deze richtlijn moeten worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I DEFINITIES

Artikel 1

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

Geabsorbeerde dosis (D): de per massa-eenheid geabsorbeerde energie:

D = >NUM>d>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

>DEN>dm

waarin:

- d>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

de gemiddelde energie is die door ioniserende straling aan de materie in een volume-element is overgedragen, en

- dm de massa is van de materie die dit volume-element bevat.

In deze richtlijn wordt verstaan onder "geabsorbeerde dosis" de over een weefsel of orgaan gemiddelde geabsorbeerde dosis. De eenheid van geabsorbeerde dosis is de gray.

Versneller: toestel of installatie die deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 MeV uitzendt.

Blootstelling bij ongeval: blootstelling van personen ten gevolge van een ongeval. Blootstelling in noodsituaties valt hier niet onder.

Activering: het proces waarbij een stabiele nuclide in een radionuclide wordt omgevormd door het materiaal waarin dat nuclide zich bevindt, met deeltjes of met hoog-energetische gammastralen te bestralen.

Activiteit (A): de activiteit A van een hoeveelheid radionuclide in een bepaalde energietoestand op een gegeven tijdstip, is het quotiënt van dN en dt, waarin dN de verwachtingswaarde van het aantal spontane kernovergangen van die energietoestand gedurende de tijd dt voorstelt:

A = >NUM>dN

>DEN>dt

De eenheid van activiteit is de becquerel.

Leerling: een persoon die binnen een onderneming wordt opgeleid of geschoold met het oog op het uitoefenen van een specifieke vaardigheid.

Erkende dosimetrische dienst: dienst die verantwoordelijk is voor de calibratie, het aflezen of de interpretatie van de individuele controleapparaten, en waarvan de bevoegdheid voor die taak door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.

Erkende arts: arts die verantwoordelijk is voor het medisch toezicht op de werkers van categorie A als omschreven in artikel 21, en wiens bevoegdheid voor die taak door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.

Erkende bedrijfsgeneeskundige dienst: instantie(s) die kan (kunnen) worden belast met de stralingsbescherming van de blootgestelde werkers en/of het medisch toezicht op werkers van categorie A. De bevoegdheid van deze instantie(s) voor die taak wordt door de bevoegde autoriteiten erkend.

Kunstmatige stralingsbronnen: stralingsbronnen andere dan natuurlijke stralingsbronnen.

Vergunning: op aanvraag verkregen schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit of bij de nationale wetgeving verkregen toestemming tot het verrichten van een binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende handeling of andere activiteit.

Becquerel (Bq): speciale benaming voor de eenheid van activiteit. Een becquerel is gelijk aan één overgang per seconde:

1 Bq = 1 s-1

Vrijgaveniveaus: door nationale bevoegde autoriteiten vastgestelde waarden, uitgedrukt in activiteitsconcentraties en/of totale activiteit, waarbij of waaronder radioactieve stoffen of radioactieve stoffen bevattende materialen die ontstaan bij handelingen waarvoor een melding of een vergunning vereist is, van de voorschriften van deze richtlijn kunnen worden vrijgegeven.

Effectieve volgdosis (E(ô)): de som van de te verwachten equivalente orgaan- of weefseldoses (HT(ô)) ten gevolge van een opname, elk vermenigvuldigd met de desbetreffende weefselweegfactor wT. Zij wordt gedefinieerd door:

E(ô) = TÓ wTHT(ô)

In E(ô) stelt ô het aantal jaren voor waarover wordt geïntegreerd. De eenheid van effectieve volgdosis is de sievert.

Equivalente volgdosis (HT(ô)): de integraal over tijd (t) van het equivalente-dosistempo in weefsel of orgaan T dat door een individu ten gevolge van een opname zal worden ontvangen. Zij wordt verkregen door:

HT(ô) = t0∫t0 + ô HT(t)dt

voor een opname op het tijdstip t0, waarin:

- >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

T(ô) het desbetreffende equivalente-dosistempo in orgaan of weefsel T op het tijdstip t voorstelt, en

- ô de periode waarover wordt geïntegreerd.

In HT(ô) stelt ô het aantal jaren voor. Wanneer ô niet gegeven is, wordt voor volwassenen uitgegaan van een periode van 50 jaar en voor kinderen van een periode tot de leeftijd van 70 jaar. De eenheid van equivalente volgdosis is de sievert.

Bevoegde autoriteiten: iedere door een Lid-Staat aangewezen autoriteit.

Gecontroleerde zone: een zone waarvoor om redenen van bescherming tegen ioniserende straling of preventie van de verspreiding van radioactieve besmetting een bijzondere regeling geldt en waarvan de toegang wordt gecontroleerd.

Verwijdering: het opslaan van afvalstoffen in een opslagplaats of op een bepaalde locatie zonder de bedoeling het weer terug te nemen. Verwijdering dekt ook de goedgekeurde rechtstreekse lozing van afvalstoffen in het milieu en de verspreiding die daarvan het gevolg is.

Dosisbeperking: een restrictie ten aanzien van de te verwachten individuele doses die een bepaalde bron zou kunnen veroorzaken, bestemd voor gebruik bij de planning van de optimalisering van de stralingsbescherming.

Dosislimieten: de in titel IV vervatte maximale referentiewaarden voor de doses ten gevolge van de blootstelling van werkers, leerlingen en studerenden, en leden van de bevolking aan onder deze richtlijn vallende ioniserende straling, die van toepassing zijn op de som van de desbetreffende doses ten gevolge van uitwendige blootstellingen tijdens de bedoelde periode en de volgdoses voor 50 jaar (tot 70-jarige leeftijd voor kinderen) ten gevolge van opnames tijdens dezelfde periode.

Effectieve dosis (E): de som van de gewogen equivalente doses in alle in bijlage II genoemde lichaamsweefsels en -organen ten gevolge van inwendige en uitwendige bestraling. Zij wordt gedefinieerd door de betrekking:

E = TÓ wTHT = TÓ wT RÓ wR DT,Rwaarin:

- DT,R de gemiddeld door weefsel of orgaan T opgenomen dosis ten gevolge van straling R is,

- wR de stralingsweegfactor is, en

- wT de weefselweegfactor voor weefsel of orgaan T.

De desbetreffende wT- en wR-waarden staan vermeld in bijlage II. De eenheid van effectieve dosis is de sievert.

Blootstelling in een noodsituatie: een blootstelling van personen bij de uitvoering van een noodzakelijke snelle actie om hulp te verlenen aan personen in gevaar, om blootstelling van een groot aantal personen te voorkomen of om een waardevolle installatie of waardevolle goederen te redden, en waarbij mogelijk één van de individuele limietdoses gelijk aan die welke voor blootgestelde werkers zijn vastgesteld, wordt overschreden. Blootstelling in noodsituaties is slechts op vrijwilligers van toepassing.

Equivalente dosis (HT): de geabsorbeerde dosis in een weefsel of orgaan T, gewogen voor de soort en de kwaliteit van straling R. Zij wordt verkregen door:

HT,R = wR DT,R

waarin:

- DT,R de in weefsel of orgaan T gemiddelde geabsorbeerde dosis ten gevolge van straling R voorstelt, en

- wR de stralingsweegfactor is.

Wanneer het stralingsveld is samengesteld uit soorten en energieën met verschillende wR-waarden, wordt het totale dosisequivalent HT verkregen door:

HT = RÓ wR DT,R

De desbetreffende wR-waarden staan vermeld in bijlage II. De eenheid van equivalente dosis is de sievert.

Blootgestelde werkers: personen, hetzij als zelfstandige hetzij in dienstverband werkzaam, die tijdens het werk ten gevolge van onder deze richtlijn begrepen handelingen, een blootstelling ondergaan welke kan leiden tot doses die hoger zijn dan een van de dosisniveaus welke overeenkomen met de dosislimieten voor leden van de bevolking.

Blootstelling: het blootgesteld zijn aan ioniserende straling.

Gray (Gy): benaming voor de eenheid van geabsorbeerde dosis. Eén gray is gelijk aan één joule per kilogram:

1 Gy = 1 J kg-1

Gezondheidsschade: het geschatte risico op een kortere levensduur en verminderde kwaliteit van het leven voor een bevolking als gevolg van blootstelling aan ioniserende straling. Dit omvat de negatieve effecten van lichamelijke afwijkingen, kanker en ernstige genetische effecten.

Opname: de activiteit van radionucliden die door het lichaam uit het omringende milieu wordt opgenomen.

Interventie: een menselijke verrichting, door maatregelen bij stralingsbronnen, stralingsroutes en personen zelf, ter voorkoming of vermindering van de blootstelling van personen aan straling uit bronnen die geen onderdeel van een handeling vormen of oncontroleerbaar zijn.

Interventieniveau: een waarde van een equivalente dosis of een effectieve dosis die kan worden vermeden, waarbij interventiemaatregelen zouden moeten worden overwogen, of een daarvan afgeleide waarde. De te vermijden dosis of de afgeleide waarde houdt uitsluitend verband met de blootstellingsroute waarop de interventiemaatregel dient te worden toegepast.

Ioniserende straling: de overdracht van energie in de vorm van deeltjes of elektromagnetische golven met een golflengte van 100 manometer of minder of een frequentie van 3 71015 Hertz of meer, die rechtstreeks of indirect ionvorming kunnen veroorzaken.

Leden van de bevolking: personen uit de bevolking, met uitzondering van blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden gedurende hun werktijd, en met uitzondering van personen tijdens blootstelling als bedoeld in artikel 6, lid 4, onder a), b) en c).

Natuurlijke stralingsbronnen: bronnen van ioniserende straling van natuurlijke aardse of kosmische oorsprong.

Potentiële blootstelling: blootstelling die niet met zekerheid zal optreden maar waarvan de waarschijnlijkheid van optreden van tevoren kan worden geschat.

Handeling: een menselijke verrichting die de blootstelling van personen aan straling van een kunstmatige stralingsbron, of van een natuurlijke stralingsbron waar natuurlijke radionucliden vanwege hun radioactieve splijt- of kweekeigenschappen worden of zijn verwerkt, kan doen toenemen, uitgezonderd blootstelling in een noodgeval.

Bevoegde deskundige: persoon die de nodige kennis bezit en de nodige opleiding heeft genoten om fysische, technische of radiochemische proeven te verrichten waarmee doses kunnen worden bepaald, en om advies te geven ter waarborging van een doelmatige bescherming van personen en een juiste werking van beschermingsmiddelen, en wiens bevoegdheid voor die taak door de bevoegde autoriteiten wordt erkend. Een bevoegde deskundige kan worden belast met de technische verantwoordelijkheid voor de stralingsbescherming van werkers en leden van de bevolking.

Radioactieve besmetting: besmetting van een materiaal, een oppervlak, een omgeving of een persoon door radioactieve stoffen. In het specifieke geval van het menselijk lichaam omvat deze radioactieve besmetting zowel de uitwendige besmetting van de huid als de inwendige besmetting, ongeacht de weg waarlangs de opname geschiedt.

Radioactieve stof: iedere stof die een of meer radionucliden bevat, waarvan de activiteit of de concentratie, voor zover het de stralingsbescherming betreft, niet mag worden verwaarloosd.

Radiologische noodsituatie: een situatie die een dringend optreden vereist om werkers, leden van de bevolking, dan wel de gehele bevolking of een deel daarvan te beschermen.

Referentiegroep van de bevolking: groep waartoe de personen behoren wier blootstelling aan een bron redelijk homogeen en representatief is voor die personen uit de bevolking die meer aan straling van die bron zijn blootgesteld dan andere personen uit die bevolking.

Melding: het vereiste dat bij de bevoegde autoriteit een document wordt ingediend ter kennisgeving van het voornemen een onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende handeling of andere activiteit te verrichten.

Ingekapselde bron: een bron met een zodanige structuur dat onder normale gebruiksomstandigheden iedere verspreiding van de radioactieve stoffen in het milieu wordt voorkomen.

Sievert (Sv): speciale benaming voor de eenheid van equivalente dosis en effectieve dosis. Eén sievert is gelijk aan één joule per kilogram:

1 Sv = 1 J kg-1

Bron: een toestel dat, dan wel een radioactieve stof of een installatie die ioniserende straling of radioactieve stoffen kan uitzenden.

Bewaakte zone: een zone die is onderworpen aan een passend toezicht met het oog op bescherming tegen ioniserende straling.

Onderneming: elke natuurlijke of rechtspersoon die handelingen of werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 van deze richtlijn uitvoert en die volgens de nationale wetgeving wettelijk verantwoordelijk is voor dergelijke handelingen of werkzaamheden.

TITEL II TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 2

1. Deze richtlijn is van toepassing op alle handelingen die een risico met zich kunnen brengen ten gevolge van ioniserende straling afkomstig van hetzij een kunstmatige stralingsbron, hetzij een natuurlijke stralingsbron ingeval de natuurlijke radionucliden worden of zijn bewerkt wegens hun radioactieve, splijt- of kweekeigenschappen, namelijk:

a) de produktie, de bewerking, de hantering, het gebruik, het voorhanden hebben, het opslaan, het vervoer, de invoer in en uitvoer uit de Gemeenschap en de verwijdering van radioactieve stoffen;

b) het gebruik van enig elektrisch toestel dat ioniserende straling uitzendt en componenten bevat die bij een potentiaalverschil van meer dan 5 kV werken;

c) elke andere door de Lid-Staat aangewezen handeling.

2. Overeenkomstig titel VII is zij eveneens van toepassing op werkzaamheden die niet onder lid 1 vallen, maar waarbij natuurlijke stralingsbronnen aanwezig zijn en leiden tot een aanzienlijke toename van blootstelling van werkers of van leden van de bevolking in een mate die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet mag worden verwaarloosd.

3. Overeenkomstig titel IX is zij ook van toepassing op elke interventie in een radiologische noodsituatie of bij een langdurige blootstelling ten gevolge van de nawerkingen van een radiologische noodsituatie of een vroegere of reeds bestaande handeling of werkzaamheid.

4. Deze richtlijn is niet van toepassing op de blootstelling aan radon in woningen of het natuurlijke stralingsniveau, dat wil zeggen straling ten gevolge van in het menselijk lichaam aanwezige radionucliden, kosmische straling ter hoogte van het aardoppervlak, of bovengrondse blootstelling aan radionucliden in de onverstoorde aardkorst.

TITEL III MELDING EN VERGUNNINGEN VAN HANDELINGEN

Artikel 3

Aangifte

1. Elke Lid-Staat eist dat melding wordt gedaan van het verrichten van de in artikel 2, lid 1, bedoelde handelingen, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

2. Er hoeft geen melding te worden geëist voor handelingen betreffende:

a) radioactieve stoffen indien de totale hoeveelheid de in kolom 2 van tabel A in bijlage I genoemde vrijstellingswaarden niet overschrijdt of, in uitzonderlijke omstandigheden in een afzonderlijke Lid-Staat, andere door de bevoegde autoriteiten toegestane waarden die echter in overeenstemming dienen te zijn met de algemene basiscriteria van bijlage I; of

b) radioactieve stoffen waarvan de concentratie gegeven als activiteit per massa-eenheid de in kolom 3 van tabel A in bijlage I genoemde vrijstellingswaarden niet overschrijdt of, in uitzonderlijke omstandigheden in een afzonderlijke Lid-Staat, andere door de bevoegde autoriteiten toegestane waarden die echter in overeenstemming dienen te zijn met de algemene basiscriteria van bijlage I; of

c) toestellen die radioactieve stoffen bevatten die de onder a) of b) bedoelde hoeveelheden of concentraties overschrijden, mits

i) zij van een door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat goedgekeurd type zijn, en

ii) als een ingekapselde bron zijn gebouwd, en

iii) onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger dosistempo opleveren dan 1 ìSv h-1, en

iv) de bevoegde autoriteiten voorwaarden hebben vastgesteld voor de verwijdering; of

d) het gebruik van een ander elektrisch toestel waarop deze richtlijn van toepassing is dan als bedoeld onder e), mits het:

i) van een door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat goedgekeurd type is, en

ii) onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger effectieve-dosistempo veroorzaakt dan 1 ìSv h-1; of

e) de toepassing van elektronenstraalbuizen voor visuele beeldweergave, of andere elektrische toestellen die werken bij een potentiaalverschil van niet meer dan 30 kV, mits zij onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger effectieve-dosistempo veroorzaken dan 1 ìSv h-1; of

f) materiaal dat besmet is met radioactieve stoffen afkomstig uit stoffen die zijn vrijgegeven en waarvan de bevoegde autoriteiten hebben verklaard dat daarop geen verdere controle hoeft te worden uitgeoefend.

Artikel 4

Vergunningen

1. Elke Lid-Staat moet eisen voor de volgende handelingen voorafgaande vergunning, behalve als anders bepaald is in dit artikel:

a) exploitatie, buitengebruikstellingen en ontmanteling van installaties voor de splijtstofcyclus en de exploitatie en sluiting van uraniumwinningen;

b) de opzettelijke toevoeging van radioactieve stoffen bij de produktie en fabricage van geneesmiddelen en de in- of uitvoer van dergelijke stoffen;

c) de opzettelijke toevoeging van radioactieve stoffen bij de produktie en fabricage van consumptiegoederen en de in- of uitvoer van dergelijke goederen;

d) de opzettelijke toediening van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de stralingsbescherming van mensen betreft, aan dieren voor het stellen van geneeskundige of diergeneeskundige diagnoses, behandeling of onderzoek;

e) de toepassing van röntgeninstallaties of radioactieve bronnen voor industriële radiografie of voor de bewerking van produkten of voor wetenschappelijk onderzoek of voor de blootstelling van personen ten behoeve van een geneeskundige behandeling en voor het gebruik van versnellers, met uitzondering van elektronenmicroscopen.

2. Een voorafgaande vergunning kan worden vereist voor andere handelingen dan de in lid 1 genoemde.

3. De Lid-Staten kunnen bepalen dat voor een handeling geen vergunning vereist is indien:

a) in het geval van de handelingen, omschreven in lid 1, leden a), c) en e), de handeling is vrijgesteld van melding; of

b) in gevallen waarin een beperkt risico van blootstelling van mensen het niet noodzakelijk maakt dat individuele gevallen worden onderzocht, de handeling wordt verricht in overeenstemming met de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden.

Artikel 5

Vergunning en vrijgave voor verwijdering, recycling of hergebruik

1. Er is voorafgaande vergunning vereist voor de verwijdering, recycling of het hergebruik van radioactieve stoffen of materiaal dat radioactieve stoffen bevat, afkomstig van handelingen waarvan melding moet worden gedaan of waarvoor vergunning moet worden verleend.

2. De verwijdering, de recycling of het hergebruik van zulke stoffen of zulk materiaal kan echter van de vereisten van deze richtlijn vrijgegeven worden indien voldaan wordt aan door nationale bevoegde autoriteiten vastgestelde vrijgaveniveaus. Deze vrijgaveniveaus moeten voldoen aan de in bijlage A gehanteerde basiscriteria, en moeten rekening houden met andere technische aanbevelingen van de Gemeenschap.

TITEL IV RECHTVAARDIGING, OPTIMALISATIE EN DOSISLIMIETEN MET BETREKKING TOT HANDELINGEN

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 6

1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat nieuwe categorieën of soorten handelingen die blootstelling aan ioniserende straling met zich brengen, voordat zij voor het eerst worden verricht of voor het eerst worden goedgekeurd, worden gerechtvaardigd door de economische, sociale en andere voordelen af te wegen tegen de gezondheidsschade die zij kunnen toebrengen.

2. De rechtvaardiging van bestaande categorieën of soorten handelingen kan opnieuw worden bezien wanneer er ook maar nieuwe, belangrijke gegevens over hun doeltreffendheid of gevolgen worden verkregen.

3. Daarnaast zorgt elke Lid-Staat ervoor dat:

a) als onderdeel van de optimalisatie elke blootstelling zo laag wordt gehouden als redelijkerwijze mogelijk is, economische en sociale factoren in aanmerking nemende;

b) de som van de van alle relevante handelingen ontvangen doses de in deze titel vastgestelde dosislimieten voor blootgestelde werkers, leerlingen, studerenden en leden van de bevolking onverminderd artikel 12 niet overschrijdt.

4. Het in lid 3, onder a), vastgestelde beginsel is van toepassing op iedere blootstelling aan ioniserende straling die het gevolg is van de in artikel 2, lid 1, genoemde handelingen. Het in lid 3, onder b), genoemde beginsel is niet van toepassing op blootstelling:

a) van personen ten gevolge van een medische diagnose of behandeling die zijzelf ondergaan;

b) van personen die willens en wetens (doch niet beroepshalve) hulp en bijstand verlenen aan patiënten die een medische diagnose of behandeling ondergaan;

c) van vrijwilligers die deelnemen aan medische en biomedische onderzoekprogramma's.

5. De Lid-Staten staan niet toe dat er bij de produktie van levensmiddelen, speelgoed, sieraden en kosmetische produkten opzettelijk radioactieve stoffen worden toegevoegd, of dat dergelijke goederen worden in- of uitgevoerd.

Artikel 7

Dosisbeperkingen

1. Dosisbeperkingen zouden, wanneer zulks passend is, gebruikt moeten worden als onderdeel van de optimalisering van de stralingsbescherming.

2. De door elke Lid-Staat vastgestelde aanbevelingen voor de passende op blootgestelde personen toe te passen procedures, zoals bedoeld in artikel 6, lid 4, onder b) en c), kunnen dosisbeperkingen omvatten.

HOOFDSTUK II DOSISLIMIETEN

Artikel 8

Leeftijdsgrens voor blootgestelde werkers

Behoudens artikel 11, lid 2, mogen personen jonger dan achttien jaar geen werk toegewezen krijgen waardoor zij blootgestelde werkers worden.

Artikel 9

Dosislimieten voor blootgestelde werkers

1. De effectieve-dosislimiet voor blootgestelde werkers bedraagt 100 mSv in een periode van vijf opeenvolgende jaren, met dien verstande dat de maximale effectieve dosis in één jaar maximaal 50 mSv mag bedragen. De Lid-Staten kunnen een jaardosis bepalen.

2. Onverminderd lid 1:

a) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de ooglens 150 mSv per jaar;

b) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de huid 500 mSv per jaar. Deze limiet geldt voor de gemiddelde dosis op enig blootgesteld oppervlak van 1 cm², onafhankelijk van het blootgesteld gebied;

c) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de handen, onderarmen, voeten en enkels 500 mSv per jaar.

Artikel 10

Bijzondere bescherming gedurende de zwangerschap en de borstvoeding

1. Zodra een zwangere vrouw de onderneming overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken van haar toestand in kennis stelt, geniet het ongeboren kind een bescherming die vergelijkbaar is met die van een lid van de bevolking. De arbeidsomstandigheden van de zwangere vrouw dienen daarom zodanig te zijn dat de equivalente dosis voor het ongeboren kind zo laag als redelijkerwijs mogelijk is en dat het onwaarschijnlijk is dat die dosis gedurende ten minste de rest van de zwangerschap meer dan 1 mSv bedraagt.

2. Zodra een zogende vrouw de onderneming van haar toestand in kennis stelt, verricht zij geen werkzaamheden meer waarbij een relevant risico van radioactieve besmetting van het lichaam bestaat.

Artikel 11

Dosislimieten voor leerlingen en studerenden

1. De dosislimieten voor leerlingen en studerenden van achttien jaar en ouder die uit hoofde van hun studie verplicht zijn gebruik te maken van bronnen, zijn dezelfde als die voor blootgestelde werkers, zoals bepaald in artikel 9.

2. De effectieve dosislimiet voor leerlingen en studerenden tussen zestien en achttien jaar die uit hoofde van hun studie gebruik moeten maken van bronnen, bedraagt 6 mSv per jaar.

Onverminderd deze dosislimiet:

a) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de ooglens 50 mSv per jaar;

b) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de huid 150 mSv per jaar. Deze limiet geldt voor de gemiddelde dosis op enig blootgesteld oppervlak van 1 cm², onafhankelijk van het blootgestelde gebied;

c) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de handen, onderarmen, voeten en enkels 150 mSv per jaar.

3. De dosislimieten voor leerlingen en studerenden die niet onder de leden 1 en 2 vallen, zijn gelijk aan de in artikel 13 bepaalde dosislimieten voor leden van de bevolking.

Artikel 12

Blootstellingen waarvoor een speciale vergunning is vereist

1. In uitzonderlijke omstandigheden - met uitzondering van radiologische noodsituaties - die van geval tot geval moeten worden beoordeeld, kunnen de bevoegde autoriteiten, wanneer dat nodig is om bepaalde specifieke werkzaamheden te verrichten, voor bepaalde werkers toestemming geven voor individuele beroepsmatige blootstellingen die hoger zijn dan de in artikel 9 vastgestelde dosislimieten, mits de blootstellingen in de tijd beperkt zijn, alleen in bepaalde werkruimten plaatsvinden en de door de bevoegde autoriteiten voor die gelegenheid vastgestelde maximumniveaus niet overschrijden. De volgende voorwaarden dienen in acht te worden genomen:

a) alleen werkers van categorie A in de zin van artikel 21 mogen worden onderworpen aan blootstellingen waarvoor een speciale vergunning is afgegeven;

b) leerlingen, studerenden, zwangere en zogende vrouwen die een risico van besmetting van het lichaam lopen, mogen niet aan dergelijke blootstellingen worden onderworpen;

c) de onderneming moet de blootstellingen zorgvuldig van tevoren rechtvaardigen en deze grondig bespreken met de vrijwillige werkers, hun vertegenwoordigers, de erkende arts, de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst of de bevoegde deskundige;

d) over de optredende risico's en de tijdens de werkzaamheden te nemen voorzorgsmaatregelen dienen de betrokken werkers vooraf te worden geïnformeerd;

e) alle met dergelijke blootstellingen verband houdende doses dienen afzonderlijk te worden opgetekend in het medisch dossier als bedoeld in artikel 34 en in het persoonlijk dossier als bedoeld in artikel 28.

2. Overschrijding van dosislimieten als gevolg van blootstellingen waarvoor een speciale vergunning is afgegeven, is niet noodzakelijkerwijs een reden om de werker zonder diens instemming van zijn normale beroepsbezigheden uit te sluiten of op een andere plaats tewerk te stellen.

Artikel 13

Dosislimieten voor de leden van de bevolking

1. Onverminderd artikel 14 worden voor de leden van de bevolking de in de leden 2 en 3 genoemde dosislimieten in acht genomen.

2. De effectieve-dosislimiet bedraagt 1 mSv per jaar. In buitengewone omstandigheden mag echter de effectieve dosis in één jaar hoger zijn, mits het gemiddelde over vijf opeenvolgende jaren niet meer dan 1 mSv per jaar bedraagt.

3. Onverminderd lid 2:

a) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de ooglens 15 mSv per jaar:

b) bedraagt de equivalente-dosislimiet voor de huid, gemiddeld op enig huidoppervlak van 1 cm², 50 mSv per jaar, onafhankelijk van het blootgestelde gebied.

Artikel 14

Blootstelling van de bevolking in haar geheel

Elke Lid-Staat neemt redelijke maatregelen om te waarborgen dat de bijdrage van handelingen tot blootstelling van de bevolking in haar geheel zo laag als redelijkerwijs mogelijk wordt gehouden, economische en sociale factoren in aanmerking nemende.

De som van al die bijdragen wordt regelmatig bepaald.

TITEL V SCHATTING VAN DE EFFECTIEVE DOSIS

Artikel 15

Voor de schatting van effectieve en equivalente doses worden de in deze titel bedoelde waarden en relaties gebruikt. De bevoegde autoriteiten kunnen het gebruik van gelijkwaardige methoden toestaan.

Artikel 16

Onverminderd de bepalingen van artikel 15:

a) worden bij uitwendige straling voor de schatting van de desbetreffende effectieve doses en equivalente doses de in bijlage II vermelde waarden en relaties gehanteerd;

b) mogen bij inwendige blootstelling ten gevolge van een radionuclide of een mengsel van radionucliden voor de raming van de effectieve doses de in de bijlagen II en III vermelde waarden en relaties worden gebruikt.

TITEL VI GRONDGEBIEDEN VAN DE PRAKTISCHE BESCHERMING VOOR HANDELINGEN VAN BLOOTGESTELDE WERKERS, LEERLINGEN EN STUDERENDEN

Artikel 17

De praktische bescherming van blootgestelde werkers berust met name op de volgende beginselen:

a) voorafgaande beoordeling van de aard en de omvang van het stralingsrisico voor blootgestelde werkers en uitvoering van de optimalisatie van de stralingsbescherming in alle arbeidsomstandigheden;

b) waar nodig, indeling van de werkplekken in verschillende zones, op grond van een beoordeling van de te verwachten jaarlijkse doses en van de waarschijnlijkheid en de grootte van potentiële blootstellingen;

c) indeling van de werkers in verschillende categorieën;

d) invoering van controlemaatregelen en -voorschriften voor de verschillende zones en arbeidsomstandigheden, zo nodig met inbegrip van individuele monitoring;

e) medisch toezicht.

HOOFDSTUK I MAATREGELEN TOT BEPERKING VAN DE BLOOTSTELLING

Afdeling I Indeling en begrenzing van de zones

Artikel 18

Voorzieningen op de werkplek

1. Ten behoeve van de stralingsbescherming worden voorzieningen getroffen voor alle werkplekken waar er een mogelijkheid is dat de blootstelling aan ioniserende straling de limiet van 1 mSv per jaar of een equivalente dosis van één tiende van de in artikel 9, lid 2, vastgestelde dosislimieten voor de ooglens, de huid en de ledematen wordt overschreden. Dergelijke voorzieningen dienen te zijn aangepast aan de aard van de installaties en van de bronnen, alsmede aan de omvang en aard van de risico's. De omvang en de aard en kwaliteit van de preventie en monitoring moeten zijn afgestemd op de risico's die zijn verbonden aan de werkzaamheden die blootstelling aan ioniserende straling meebrengen.

2. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gecontroleerde en bewaakte zones.

3. De bevoegde autoriteiten stellen voor de indeling van gecontroleerde en bewaakte zones aanbevelingen vast die zijn toegesneden op de specifieke omstandigheden.

4. De onderneming houdt in gecontroleerde en in bewaakte zones toezicht op de arbeidsomstandigheden.

Artikel 19

Vereisten voor gecontroleerde zones

1. Voor een gecontroleerde zone gelden de volgende minimumeisen:

a) zij wordt afgebakend en de toegang ertoe blijft beperkt tot personen die toepasselijke instructies hebben ontvangen, en zij wordt gecontroleerd overeenkomstig de door de onderneming vastgestelde schriftelijke procedures. Specifieke regelingen worden getroffen wanneer er ook maar een aanzienlijk risico van verspreiding van radioactieve besmetting bestaat, met inbegrip van het binnenkomen en het verlaten van de zone door personen en goederen;

b) met inachtneming van de aard en de omvang van de stralingsrisico's in de gecontroleerde zones wordt een radiologische controle van de werkomgeving georganiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 24;

c) er worden aanduidingen aangebracht waarop het type zone, de aard van de bronnen en de daaraan verbonden risico's zijn aangegeven;

d) er worden werkinstructies gegeven die zijn toegespitst op de met de bronnen en de betrokken werkzaamheden verbonden stralingsrisico's.

2. Deze taken worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de onderneming, na overleg met de erkende bedrijfsgeneeskundige diensten of de bevoegde deskundigen.

Artikel 20

Vereisten voor bewaakte zones

1. Voor een bewaakte zone gelden de volgende eisen:

a) in ieder geval wordt, met inachtneming van de aard en de omvang van de stralingsrisico's in de bewaakte zones, een radiologische controle van de werkomgeving georganiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 24;

b) zo nodig worden aanduidingen aangebracht waarop het type zone, de aard van de bronnen en de daaraan verbonden risico's zijn aangegeven;

c) zo nodig worden werkinstructies gegeven die zijn toegespitst op de met de bronnen en de betrokken werkzaamheden verbonden stralingsrisico's.

2. Deze taken worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de onderneming, na overleg met de erkende bedrijfsgeneeskundige diensten of de bevoegde deskundigen.

Afdeling 2 Indeling van de blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden

Artikel 21

Categorieën van blootgestelde werkers

Ten behoeve van de controle en het toezicht wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën blootgestelde werkers:

a) categorie A: blootgestelde werkers die een effectieve dosis kunnen ontvangen die groter is dan 6 mSv per jaar, of equivalente dosis die groter is dan drie tiende van de in artikel 9, lid 2, vastgestelde dosislimieten voor de ooglens, de huid en de ledematen;

b) categorie B: niet als blootgestelde werkers van categorie A ingedeelde blootgestelde werkers.

Artikel 22

Voorlichting en opleiding

1. De Lid-Staten eisen van de onderneming dat zij de blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden die verplicht zijn in de loop van hun studies gebruik te maken van bronnen, informeert:

a) over de aan hun werk verbonden gezondheidsrisico's;

- over de algemene stralingsbeschermingsmethoden en de te nemen voorzorgsmaatregelen, in het bijzonder die welke samenhangen met de arbeidsomstandigheden met betrekking tot zowel de handeling in het algemeen als elk type werkplek of taak die hun wordt toegewezen;

- over het belang zich aan de technische, medische en administratieve voorschriften te houden;

b) waar het vrouwen betreft, over de noodzaak om een zwangerschap in een vroeg stadium te melden met het oog op de risico's van blootstelling bij radioactieve besmetting van het lichaam voor het ongeboren kind en over het risico van besmetting van het kind dat borstvoeding krijgt.

2. De Lid-Staten eisen van de onderneming dat zij zorgt voor een passende opleiding op het gebied van stralingsbescherming voor blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden.

Afdeling 3 Beoordeling en uitvoering van maatregelen voor de stralingsbescherming van blootgestelde werkers

Artikel 23

1. De onderneming is verantwoordelijk voor de vaststelling en uitvoering van maatregelen voor stralingsbescherming van blootgestelde werkers.

2. De Lid-Staten eisen van de onderneming dat zij de bevoegde deskundigen of de erkende bedrijfsgeneeskundige diensten raadpleegt over het onderzoek en het testen van de beveiligingsmiddelen en de meetinstrumenten die met name het volgende omvatten:

a) voorafgaande kritische bestudering van de plannen voor installaties vanuit het oogpunt van stralingsbescherming;

b) goedkeuring voor ingebruikneming van nieuwe of gewijzigde bronnen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming;

c) periodieke verificatie van de doeltreffendheid van de beveiligingsmiddelen en -technieken;

d) periodieke calibratie van de meetinstrumenten en periodieke verificatie van de goede werking en het juiste gebruik ervan.

HOOFDSTUK II BEPALING VAN DE BLOOTSTELLING

Afdeling 1 Werkplekmonitoring

Artikel 24

1. In het kader van de in de artikelen 19, lid 1, onder b), en 20 lid 1, onder a), genoemde radiologische controle van de werkomgeving worden, indien van toepassing, metingen verricht van:

a) de externe dosistempo's, met opgave van de aard en de kwaliteit van de desbetreffende straling;

b) de activiteitsconcentratie in de lucht en de oppervlaktedichtheid van de besmettende radioactieve stoffen, met opgave van de aard en de fysische en chemische toestand ervan.

2. De resultaten van de metingen worden geregistreerd en, zo nodig, gebruikt voor het schatten van de individuele doses zoals bedoeld in artikel 25.

Afdeling 2 Individuele monitoring

Artikel 25

Monitoring - algemeen

1. De individuele monitoring geschiedt voor de blootgestelde werkers van categorie A systematisch. Deze monitoring berust op individuele metingen opgezet door een erkende dosimetrische dienst. In situaties waarin kan worden aangenomen dat werkers van categorie A een aanzienlijke inwendige besmetting kunnen ontvangen, dient een adequaat systeem voor de monitoring te worden opgezet; de bevoegde autoriteiten kunnen algemene aanbevelingen voor de identificatie van dergelijke werkers verstrekken.

2. De monitoring voor werkers van categorie B moet ten minste toereikend zijn om aan te tonen dat deze werkers terecht zijn ingedeeld in categorie B. De Lid-Staten kunnen voor werkers van categorie B individuele monitoring vereisen, alsook, indien noodzakelijk, individuele metingen, vastgesteld door een erkende dosimetrische dienst.

3. Wanneer deze individuele metingen onmogelijk of onvoldoende zijn, vindt de individuele monitoring plaats aan de hand van een schatting, hetzij op basis van de individuele metingen bij andere blootgestelde werkers, hetzij op basis van de resultaten van de in artikel 24 bedoelde werkplekmonitoring.

Afdeling 3 Monitoring in het geval van blootstelling bij ongeval of blootstelling in noodsituaties

Artikel 26

In het geval van blootstelling bij een ongeval worden de desbetreffende doses en de verdeling daarvan in het menselijk lichaam bepaald.

Artikel 27

In het geval van blootstelling in noodsituaties worden, naar gelang van de omstandigheden individuele controles uitgevoerd of de individuele doses bepaald.

Afdeling 4 Registratie en melding van de resultaten

Artikel 28

1. Voor iedere blootgestelde werker van categorie A wordt een dossier aangelegd dat de resultaten van de individuele monitoringen bevat.

2. Ter uitvoering van lid 1 worden de volgende gegevens bewaard gedurende het arbeidsleven van de blootgestelde werkers waarin blootstelling aan ioniserende straling is opgetreden, en nadien totdat de betrokkene de leeftijd van 75 jaar heeft of zou hebben bereikt, maar in geen geval minder dan dertig jaar na beëindiging van het werk waardoor de betrokkene aan straling werd blootgesteld:

a) een lijst van de naar gelang van de omstandigheden gemeten of geschatte individuele doses op grond van de artikelen 12 en 25, 26 en 27;

b) in het geval van de in de artikelen 26 en 27 bedoelde blootstellingen de rapporten betreffende de omstandigheden en de genomen maatregelen;

c) de resultaten van de werkplekmonitoring die zijn gebruikt bij de beoordeling van individuele doses, indien noodzakelijk.

3. Blootstellingen als bedoeld in de artikelen 12, 26 en 27 worden afzonderlijk geregistreerd in het in lid 1 bedoelde dossier.

Artikel 29

1. De resultaten van de op grond van de artikelen 25 tot en met 27 vereiste individuele controle worden:

a) ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten en de onderneming;

b) overeenkomstig artikel 38, lid 2, ter beschikking gesteld van de betrokken werker;

c) voorgelegd aan de erkende arts, of de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst, teneinde hun implicaties voor de gezondheid te evalueren, zoals bepaald in artikel 31.

2. De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder de resultaten van de individuele controle worden doorgegeven.

3. In het geval van blootstelling bij een ongeval of in een noodgeval dienen de resultaten van de individuele controle onverwijld te worden voorgelegd.

HOOFDSTUK III MEDISCH TOEZICHT OP BLOOTGESTELDE WERKERS

Artikel 30

Het medisch toezicht op blootgestelde werkers berust op de algemene beginselen van de arbeidsgezondheidskunde.

Afdeling 1 Medisch toezicht op werkers van categorie A

Artikel 31

Medisch toezicht

1. Onderminderd de algemene verantwoordelijkheid van de onderneming, wordt het medisch toezicht op werkers van categorie A uitgeoefend door erkende artsen of erkende bedrijfsgeneeskundige diensten.

Dit medisch toezicht moet het mogelijk maken de gezondheidstoestand van de onder toezicht staande werkers te beoordelen wat betreft hun geschiktheid voor de hun toegewezen taken. Daartoe dient de erkende arts of de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst toegang te hebben tot alle relevante informatie die hij behoeft, met inbegrip van de overige omstandigheden op de werkplek.

2. Het medisch toezicht omvat:

a) een medisch onderzoek vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werker van categorie A.

Dit grondige onderzoek heeft ten doel na te gaan of de werker geschikt is voor een functie als werker van categorie A waarvoor hij in aanmerking wenst te komen.

b) periodieke gezondheidskeuringen.

Elke werker van categorie A ondergaat ten minste eenmaal per jaar een keuring, waarmee wordt nagegaan of hij nog steeds geschikt is voor het uitvoeren van zijn taak. De aard van de keuringen, die zo vaak kunnen worden verricht als de erkende arts noodzakelijk acht, is afhankelijk van het soort werk en de gezondheidstoestand van de betrokken werker.

3. De erkende arts of de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst kan verklaren dat het noodzakelijk is dat het medisch toezicht na de beëindiging van het werk wordt voortgezet, zolang de erkende arts, respectievelijk die dienst dit ter waarborging van de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk acht.

Artikel 32

Medische classificatie

Wat de geschiktheid van de werkers van categorie A betreft, wordt de volgende medische classificatie toegepast:

a) geschikt;

b) onder bepaalde omstandigheden geschikt;

c) ongeschikt.

Artikel 33

Een werker mag nimmer in een specifieke functie als werknemer van categorie A werken of als zodanig worden ingedeeld, indien hij blijkens de uitslag van het medisch onderzoek ongeschikt is voor die specifieke functie.

Artikel 34

Medische dossiers

1. Voor iedere werker van categorie A wordt een medisch dossier aangelegd, dat wordt bijgehouden zolang de betrokkene tot deze categorie behoort. Nadien wordt dit bewaard totdat de betrokkene de leeftijd van 75 jaar heeft of zou hebben bereikt, doch in geen geval minder dan dertig jaar, te rekenen vanaf de beëindiging van het werk waarbij de betrokkene aan ioniserende straling is blootgesteld.

2. Het medisch dossier bevat informatie betreffende de aard van het werk, de resultaten van de medische onderzoeken vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werker van categorie A, de periodieke gezondheidskeuringen en de registratie van de doses vereist op grond van artikel 28.

Afdeling 2 Speciaal toezicht op blootgestelde werknemers

Artikel 35

1. Telkens wanneer een van de in artikel 9 vastgestelde dosislimieten is overschreden, wordt voorzien in een speciaal medisch toezicht.

2. Deze verdere voorwaarden voor blootstelling aan straling zijn aan de toestemming van de erkende arts of van de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst onderworpen.

Artikel 36

Het in de artikelen 30 en 31 geregelde medisch toezicht op blootgestelde werkers wordt aangevuld met de door de erkende arts of de erkende bedrijfsgeneeskundige dienst noodzakelijk geachte verdere maatregelen in verband met de bescherming van de gezondheid van de blootgestelde persoon, zoals verdere onderzoeken, ontsmettingsmaatregelen en spoedbehandelingen.

Afdeling 3 Beroep

Artikel 37

Elke Lid-Staat stelt de wijze vast waarop tegen de bevindingen en beslissingen uit hoofde van de artikelen 32, 33 en 35 beroep kan worden ingesteld.

HOOFDSTUK IV TAKEN VAN DE LID-STATEN MET BETREKKING TOT DE BESCHERMING VAN BLOOTGESTELDE WERKERS

Artikel 38

1. Elke Lid-Staat voert een of meer inspectiesystemen in, teneinde de naleving van de overeenkomstig deze richtlijn ingevoerde bepalingen te handhaven, en het nemen van maatregelen inzake toezicht en interventie te initiëren telkens wanneer dit noodzakelijk blijkt te zijn.

2. Elke Lid-Staat stelt de nodige maatregelen verplicht om ervoor te zorgen dat de werkers op hun verzoek toegang hebben tot de resultaten van hun individuele controle, inclusief de resultaten van de metingen die eventueel zijn gebruikt om die te schatten, of tot de resultaten van de aan de hand van metingen op de werkplek verrichte bepalingen van de door hen ontvangen doses.

3. Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat de bevoegdheid wordt erkend van:

- de erkende artsen;

- de erkende bedrijfsgeneeskundige diensten;

- de erkende dosimetrisch diensten;

- de bevoegde deskundigen.

Te dien einde zorgt elke Lid-Staat ervoor dat er voorzieningen voor de opleiding van dergelijke specialisten worden getroffen.

4. Elke Lid-Staat eist dat de nodige middelen voor een goede stralingsbescherming ter beschikking van de verantwoordelijke eenheden worden gesteld. Voor de installaties waarvoor de bevoegde autoriteiten zulks noodzakelijk achten, is een gespecialiseerde stralingsbeschermingseenheid verplicht, die - wanneer het een interne eenheid betreft - gescheiden is van de produktie- en de technische eenheden en die gemachtigd is taken inzake stralingsbescherming uit te voeren en specifieke adviezen te verstrekken. Verscheidene installaties kunnen deze eenheid gemeen hebben.

5. Elke Lid-Staat moet binnen de Europese Gemeenschap de uitwisseling vergemakkelijken tussen bevoegde autoriteiten, erkende artsen, erkende bedrijfsgeneeskundige diensten, bevoegde deskundigen of erkende dosimetrische diensten, van alle dienstige gegevens over de door een werker eerder ontvangen doses teneinde het medisch onderzoek dat op grond van artikel 31 vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werker van categorie A dient te geschieden, uit te kunnen voeren en de verdere blootstelling van de werker te kunnen controleren.

HOOFDSTUK V PRAKTISCHE BESCHERMING VAN LEERLINGEN EN STUDERENDEN

Artikel 39

1. De blootstellingsvoorwaarden en de praktische bescherming van leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder, als bedoeld in artikel 11, lid 1, zijn equivalent aan die van blootgestelde werkers van categorie A of B, naar gelang van het geval.

2. De blootstellingsvoorwaarden en de praktische bescherming van leerlingen en studerenden tussen 16 en 18 jaar, als bedoeld in artikel 11, lid 2, zijn equivalent aan die van blootgestelde werkers van categorie B.

TITEL VII SIGNIFICANTE TOENAME VAN DE BLOOTSTELLING AAN NATUURLIJKE STRALINGSBRONNEN

Artikel 40

Toepassing

1. Deze titel is van toepassing op niet onder artikel 2, lid 1, vallende werkzaamheden waarbij de blootstelling van de werkers of van leden van de bevolking vanwege de aanwezigheid van natuurlijke stralingsbronnen significant toeneemt in een mate die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet mag worden veronachtzaamd.

2. Elke Lid-Staat zorgt ervoor dat door middel van onderzoek of via andere passende middelen wordt vastgesteld om welke werkzaamheden het kan gaan. Deze behelzen met name:

a) werkzaamheden waarbij werkers en, indien van toepassing, leden van de bevolking worden blootgesteld aan thoron- of radondochters, aan gammastraling of enige andere blootstelling op werkplekken zoals kuuroorden, grotten, mijnen, ondergrondse werkplekken en bovengrondse werkplekken in nader bepaalde zones;

b) werkzaamheden die gepaard gaan met het gebruik of de opslag van materialen die normaal niet als radioactief worden beschouwd, maar die natuurlijke radionucliden bevatten waardoor de blootstelling van werkers en indien van toepassing van leden van de bevolking, aanzienlijk toeneemt:

c) werkzaamheden die leiden tot de produktie van residuen die normaal niet als radioactief worden beschouwd, maar die natuurlijke radionucliden bevatten waardoor de blootstelling van leden van de bevolking en indien van toepassing van de werkers, aanzienlijk toeneemt;

d) het gebruik van luchtvaartuigen.

3. De artikelen 41 en 42 zijn van toepassing voor zover de Lid-Staten hebben verklaard dat de blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen ten gevolge van de overeenkomstig bovenstaand lid 2 geïdentificeerde werkzaamheden aandacht moet krijgen en gehandhaafd dient te worden.

Artikel 41

Bescherming tegen blootstelling aan aardse natuurlijke stralingsbronnen

Voor alle werkzaamheden waarvan de Lid-Staten hebben verklaard dat zij onder deze bepalingen vallen, eisen de Lid-Staten dat er een toepasselijk systeem van toezicht op de blootstelling wordt ingevoerd, en zo nodig dat:

a) corrigerende maatregelen ter beperking van de blootstelling worden getroffen, overeenkomstig alle of sommige bepalingen van titel IX;

b) stralingsbeschermingsmaatregelen worden getroffen overeenkomstig alle of sommige bepalingen van de titels III, IV, V, VI en VIII.

Artikel 42

Bescherming van vliegtuigbemanningen

Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemingen die luchtvaartuigen exploiteren rekening houden met de blootstelling aan kosmische straling van vliegtuigbemanningen waarvan de jaarlijkse blootstelling meer dan 1 mSv kan bedragen. De ondernemingen nemen gepaste maatregelen, met name om:

- de blootstelling van het betrokken personeel te bepalen;

- rekening te houden met de bepaalde blootstelling bij het opstellen van de werkroosters, teneinde de doses van in hoge mate blootgestelde vliegtuigbemanningen te beperken;

- de betrokken werkers op de hoogte te brengen van de aan hun werk verbonden gezondheidsrisico's;

- artikel 10 toe te passen met betrekking tot vrouwen die deel uitmaken van vliegtuigbemanningen.

TITEL VIII TOEPASSING VAN DE BESCHERMING TEGEN STRALING VOOR DE BEVOLKING IN NORMALE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 43

Grondbeginsel

Elke Lid-Staat schept de nodige voorwaarden om te zorgen voor de best mogelijke bescherming van de bevolking op basis van de in artikel 6 vermelde beginselen en voor de toepassing van de grondbeginselen die voor de praktische bescherming van de bevolking gelden.

Artikel 44

Vergunningsvoorwaarden voor handelingen die voor de bevolking een risico als gevolg van ioniserende straling opleveren

De praktische bescherming van de bevolking in normale omstandigheden tegen handelingen waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is, omvat alle maatregelen en onderzoek ter opsporing en uitschakeling van de factoren die tijdens een willekeurige verrichting waardoor personen aan ioniserende straling worden blootgesteld, voor de bevolking een blootstellingsrisico kunnen scheppen dat vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd. Deze bescherming omvat de volgende taken:

a) bestudering en goedkeuring, vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming, van de ontwerpen voor installaties die een blootstellingsrisico opleveren, alsmede van de voorgestelde vestigingsplaats van deze installaties op het betrokken grondgebied;

b) goedkeuring vóór ingebruikneming van dergelijke nieuwe installaties, op voorwaarde dat er adequate bescherming wordt geboden tegen elke vorm van blootstelling of van radioactieve besmetting waarvan de invloed zich buiten het bedrijfsterrein kan doen gelden, zo nodig, met inachtneming van demografische, meteorologische, geologische, hydrologische en ecologische omstandigheden;

c) bestudering en goedkeuring van de plannen voor de lucht- en waterlozing van radioactief materiaal.

Deze taken worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften die de bevoegde autoriteiten rekening houdende met de omvang van het betrokken blootstellingsrisico hebben vastgesteld.

Artikel 45

Ramingen van de door de bevolking ontvangen doses

De bevoegde autoriteiten:

a) zien erop toe dat zo realistisch mogelijk ramingen van de doses als gevolg van de in artikel 44 bedoelde handelingen worden opgesteld voor de bevolking als geheel en voor referentiegroepen van de bevolking, overal waar dergelijke groepen kunnen voorkomen;

b) stellen de frequentie van de bepalingen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de referentiegroepen van de bevolking te identificeren, met inachtneming van de werkelijk door de radioactieve stoffen gevolgde routes;

c) zien erop toe dat, met inachtneming van de stralingsrisico's, de ramingen van de door de bevolking ontvangen doses het volgende omvatten:

- bepaling van de doses ten gevolge van uitwendige straling, met, zo nodig, vermelding van de kwaliteit van de betrokken straling;

- bepaling van de opname van radionucliden, met vermelding van de aard van de radionucliden en, waar nodig, de fysische en chemische toestand ervan, alsmede vaststelling van de activiteit en concentraties ervan;

- bepaling van de doses die de referentiegroepen van de bevolking kans lopen te ontvangen, en specificatie van de kenmerken van deze groepen;

d) stellen het verplicht dat de op de metingen van uitwendige blootstelling betrekking hebbende documenten, de ramingen van de opnamen van radionucliden en van radioactieve besmetting, alsmede de resultaten van de bepalingen van de door de referentiegroepen en de bevolking ontvangen doses worden bewaard.

Artikel 46

Inspectie

Wat de gezondheidsbescherming van de bevolking betreft, stelt elke Lid-Staat een inspectiesysteem in om de bepalingen te doen naleven die krachtens deze richtlijn worden ingevoerd en om de aanzet te geven tot toezicht op het gebied van stralingsbescherming.

Artikel 47

Verantwoordelijkheden van de ondernemingen

1. Elke Lid-Staat verplicht de onderneming die verantwoordelijk is voor een handeling als bedoeld in artikel 2, om deze uit te voeren overeenkomstig de beginselen inzake de bescherming van de gezondheid van de bevolking op het gebied van stralingsbescherming en in het bijzonder in haar installaties de volgende taken uit te voeren:

a) verwezenlijking en instandhouding van een optimale bescherming van het milieu en de bevolking;

b) controle van de doeltreffendheid van de technische voorzieningen ter bescherming van het milieu en de bevolking;

c) goedkeuring vóór ingebruikneming, vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming, van apparatuur en methoden voor het meten en bepalen, indien van toepassing, van de blootstelling en de radioactieve besmetting van het milieu en de bevolking;

d) periodieke calibratie van de meetinstrumenten; periodieke verificatie van de goede werking en het juiste gebruik ervan.

2. Bevoegde deskundigen en in voorkomend geval de gespecialiseerde stralingsbeschermingseenheid als bedoeld in artikel 38, lid 4, worden bij de uitvoering van deze taken betrokken.

TITEL IX INTERVENTIES

Artikel 48

Toepassing

1. Deze titel is van toepassing op interventies bij een radiologische noodsituatie of bij voortdurende blootstelling ten gevolge van de nawerkingen van een radiologische noodsituatie of een vroegere of reeds bestaande handeling of werkzaamheid.

2. De volgende algemene beginselen dienen bij de uitvoering en de bepaling van de omvang van elke interventie in acht te worden genomen:

- een interventie wordt alleen ondernomen indien de beperking van de schade door straling voldoende is om de schade en de kosten, sociale kosten inbegrepen, van de interventie te rechtvaardigen;

- de vorm, de omvang en de duur van de interventie worden geoptimaliseerd zodat het voordeel van de beperking van de schade voor de gezondheid, na verdiscontering van de interventiegebonden schade, zo groot mogelijk is;

- de dosislimieten, vastgesteld in de artikelen 9 en 13, zijn in geval van interventie niet van toepassing; de overeenkomstig artikel 50, lid 2, vastgestelde interventieniveaus vormen evenwel aanwijzingen over de situaties waarin een interventie van toepassing is; voorts zouden, in gevallen van langdurige blootstelling die onder artikel 53 vallen, de in artikel 9 vastgestelde dosislimieten normaliter toereikend moeten zijn voor werkers die bij interventies betrokken zijn.

Afdeling I Interventie in geval van een radiologische noodsituatie

Artikel 49

Potentiële blootstellingen

Waar nodig schrijven de Lid-Staten voor dat:

- rekening wordt gehouden met eventuele radiologische noodsituaties ten gevolge van handelingen die aan het in titel III vervatte stelsel van melding en vergunningen zijn onderworpen;

- de spreiding in de ruimte en in de tijd van de in een eventuele radiologische noodsituatie verspreide radioactieve stoffen wordt bepaald;

- dat de daarmee overeenkomende potentiële blootstellingen worden bepaald.

Artikel 50

Voorbereiding van de interventie

1. Elke Lid-Staat zorgt ervoor dat er rekening mee wordt gehouden dat zich bij handelingen die binnen of buiten zijn grondgebied worden uitgevoerd, radiologische noodsituaties kunnen voordoen en dat deze op zijn grondgebied gevolgen kunnen hebben.

2. Elke Lid zorgt ervoor dat op nationaal of plaatselijk niveau, en ook binnen de installaties, passende interventieplannen worden opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de in artikel 48, lid 2, bedoelde algemene beginselen inzake stralingsbescherming bij interventies en met de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde interventieniveaus, teneinde de verschillende typen radiologische noodsituaties te kunnen bestrijden. Die plannen dienen, voor zover zulks relevant is, met regelmatige tussenpozen te worden getest.

3. Elke Lid-Staat zorgt ervoor dat waar nodig voorzieningen worden getroffen voor de oprichting en passende opleiding van speciale teams voor technische, medische en sanitaire interventie.

4. Elke Lid-Staat streeft naar samenwerking met de andere Lid-Staten of met derde landen betreffende eventuele radiologische noodsituaties in de installaties op zijn grondgebied die gevolgen kunnen hebben voor andere Lid-Staten of derde landen, teneinde de organisatie van de stralingsbescherming in die Staten te vergemakkelijken.

Artikel 51

Uitvoering van interventies

1. Elke Lid-Staat maakt voorzieningen, zodanig dat elke radiologische noodsituatie die zich op zijn grondgebied voordoet, onverwijld ter kennis wordt gebracht van de bevoegde autoriteiten door de onderneming die voor de betrokken handelingen verantwoordelijk is, en eist dat alle passende maatregelen worden getroffen om de gevolgen ervan te beperken.

2. Elke Lid-Staat zorgt ervoor dat in het geval van een radiologische noodsituatie op zijn eigen grondgebied de voor de betrokken handelingen verantwoordelijke onderneming een eerste voorlopige beoordeling maakt van de omstandigheden en de gevolgen van die situatie en meewerkt aan de interventies.

3. Elke Lid-Staat schrijft voor dat, indien de situatie zulks vereist, interventies worden uitgevoerd met betrekking tot:

- de bron, teneinde het uitzenden van directe straling en de verspreiding van de radionucliden te beperken of stop te zetten;

- het milieu, teneinde de overdracht van radioactieve stoffen naar personen te beperken;

- personen, teneinde de blootstelling te beperken en de behandeling van slachtoffers te organiseren.

4. In geval van een radiologische noodsituatie binnen of buiten zijn grondgebied eist elke Lid-Staat dat:

a) er een passende interventie wordt georganiseerd, waarbij rekening wordt gehouden met de reële kenmerken van de noodsituatie;

b) de gevolgen van de radiologische noodsituatie en de doeltreffendheid van de interventie bepaald en geregistreerd worden.

5. In geval van een radiologische noodsituatie bij een installatie op zijn grondgebied of die radiologische gevolgen op zijn grondgebied kan hebben, legt elke Lid-Staat contacten met het oog op samenwerking met alle andere Lid-Staten of derde landen die daar mogelijk bij betrokken zijn.

Artikel 52

Beroepsmatige blootstelling in noodgevallen

1. Elke Lid-Staat neemt maatregelen voor situaties waarin werkers of hulpverleners die aan verschillende soorten interventies deelnemen, onderhevig kunnen zijn aan blootstellingen in noodgevallen die resulteren in doses welke de dosislimieten voor blootgestelde werkers te boven gaan. Hiertoe stelt elke Lid-Staat blootstellingsniveaus vast, rekening houdend met de technische verplichtingen en de gezondheidsrisico's. Deze niveaus zijn bedoeld als praktische richtsnoeren. In uitzonderlijke omstandigheden is blootstelling boven deze speciale niveaus toegestaan om mensenlevens te redden, maar alleen voor vrijwilligers die over de aan hun interventie verbonden risico's zijn ingelicht.

2. Elke Lid-Staat stelt radiologische monitoring van en medisch toezicht op de speciale noodhulpteams verplicht.

Afdeling II Interventie in geval van langdurige blootstelling

Artikel 53

Wanneer de Lid-Staten een situatie hebben onderkend die leidt tot langdurige blootstelling als gevolg van de nawerkingen van een radiologische noodsituatie of een vroegere handeling, dragen zij, indien nodig en afhankelijk van het betrokken blootstellingsgevaar, zorg voor:

a) afbakening van de betrokken zone;

b) invoering van een bewakingssyteem voor de blootstelling;

c) uitvoering van passende interventies, rekening houdend met de reële kenmerken van de situatie;

d) reglementering van de toegang tot of het gebruik van de terreinen of gebouwen die zich in de afgebakende zone bevinden.

TITEL X SLOTBEPALINGEN

Artikel 54

1. In deze richtlijn zijn de basisnormen vastgelegd voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, zulks met het oog op de uniforme toepassing van die normen door de Lid-Staten. Indien een Lid-Staat voornemens is strengere dosislimieten vast te stellen dan die van deze richtlijn, stelt hij de Commissie en de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 55

Omzetting in nationaal recht

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 13 mei 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zijn stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 56

Ingetrokken besluiten

De richtlijnen van 2 februari 1959, de richtlijn van 5 maart 1962, Richtlijn 66/45/Euratom, Richtlijn 76/579/Euratom, Richtlijn 79/343/Euratom, Richtlijn 80/836/Euratom en Richtlijn 84/467/Euratom worden met ingang van 13 mei 2000 ingetrokken.

Artikel 57

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 13 mei 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

S. AGNELLI

(1) PB nr. C 128 van 9. 5. 1994, blz. 209.

(2) PB nr. C 108 van 19. 4. 1993, blz. 48.

(3) PB nr. 11 van 20. 2. 1959, blz. 221/59.

(4) PB nr. 57 van 6. 7. 1962, blz. 1633/62.

(5) PB nr. 216 van 26. 11. 1966, blz. 3693/66.

(6) PB nr. L 187 van 12. 7. 1976, blz. 1.

(7) PB nr. L 83 van 3. 4. 1979, blz. 18.

(8) PB nr. L 246 van 17. 9. 1980, blz. 1.

(9) PB nr. L 265 van 5. 10. 1984, blz. 4.

(10) PB nr. L 265 van 5. 10. 1984, blz. 1.

(11) PB nr. L 371 van 30. 12. 1987, blz. 1.

(12) PB nr. L 371 van 30. 12. 1987, blz. 11. Verordening gewijzigd bij Verordening (Euratom) nr. 2218/89 (PB nr. L 211 van 22. 7. 1989, blz. 19).

(13) PB nr. L 357 van 7. 12. 1989, blz. 31.

(14) PB nr. L 349 van 13. 12. 1990, blz. 21. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(15) PB nr. L 35 van 12. 2. 1992, blz. 24.

(16) PB nr. L 148 van 19. 6. 1993, blz. 1.

BIJLAGE I

CRITERIA DIE BIJ DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 3 IN AANMERKING MOETEN WORDEN GENOMEN

1. Een handeling kan zonder meer worden vrijgesteld van de verplichte melding, overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), respectievelijk b), wanneer de hoeveelheid, respectievelijk de activiteitsconcentratie van de betrokken radionucliden de waarden van de kolommen 2 of 3 van tabel A niet overschrijdt.

2. De basiscriteria voor de berekening van de waarden in tabel A voor de toepassing van vrijstellingen voor handelingen zijn dat:

a) de door de vrijgestelde handeling veroorzaakte radiologische risico's voor personen zo laag zijn dat zij niet onder regelgeving behoeven te vallen;

b) de collectieve radiologische gevolgen van de vrijgestelde handeling zo gering zijn dat zij in de gegeven omstandigheden niet onder regelgeving behoeven te vallen, en

c) de vrijgestelde handeling van nature in radiologisch opzicht onbetekenend is, zonder noemenswaardige kans op scenario's die ertoe kunnen leiden dat niet aan de criteria in a) en b) wordt voldaan.

3. Zoals voorzien in artikel 3 kan een afzonderlijke Lid-Staat in uitzonderlijke gevallen besluiten dat een handeling zonder meer overeenkomstig de basiscriteria kan worden vrijgesteld, ook als de betrokken radionucliden afwijken van de waarden in tabel A, op voorwaarde dat in alle mogelijke situaties aan de volgende criteria wordt voldaan:

a) de effectieve dosis waaraan een lid van de bevolking naar verwachting zal worden blootgesteld ten gevolge van de vrijgestelde handeling bedraagt 10 µSv of minder per jaar, en

b) hetzij de collectieve effectieve volgdosis van het een jaar lang verrichten van de handeling niet hoger is dan ongeveer 1 man × Sv, hetzij een beoordeling van de optimalisatie van de bescherming aantoont dat vrijstelling de best mogelijke keuze is.

4. Voor de niet in tabel A vermelde radionucliden stelt de bevoegde autoriteit, waar nodig, passende waarden voor de hoeveelheden en activiteitsconcentraties per massa-eenheid vast. De aldus vastgestelde waarden vormen een aanvulling op die in tabel A.

5. De in tabel A vastgestelde waarden gelden voor de hele voorraad radioactieve stoffen die een persoon of onderneming op enig tijdstip voorhanden heeft.

6. Nucliden met het achtervoegsel "+" of "sec" in tabel A stellen moedernucliden voor, die in evenwicht zijn met hun dochternucliden zoals vermeld in tabel B. In dit geval hebben de in tabel A vermelde waarden alleen betrekking op de moedernuclide, maar zijn de aanwezige dochternucliden daarin reeds verdisconteerd.

7. In alle andere gevallen van mengsels van meer dan één nuclide hoeft geen melding te worden gedaan indien de som van de verhoudingen van de totale hoeveelheid van elke nuclide, gedeeld door de in tabel A vermelde waarden, kleiner dan of gelijk aan 1 is. Deze sommatieregel is ook van toepassing op activiteitsconcentraties waarbij de verschillende nucliden in kwestie in dezelfde matrix zitten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

A. Definitie van in deze bijlage gebruikte termen

Equivalente omgevingsdosis H* (d): de equivalente dosis op een punt in een stralingsveld dat zou worden teweeggebracht door het overeenkomstige geëxpandeerde en uitgelijnde veld in de ICRU-bol op diepte d, op de straal tegengesteld aan de richting van het uitgelijnde veld. De benaming voor de eenheid van equivalente omgevingsdosis is de sievert (Sv).

Directionele equivalente dosis H' (d, Z): de equivalente dosis op een punt in een stralingsveld dat zou worden teweeggebracht door het overeenkomstige geëxpandeerde veld in de ICRU-bol op diepte d, op een straal in een bepaalde richting Z. De specifieke naam voor de eenheid van directionele equivalente dosis is de sievert (Sv).

Geëxpandeerd en uitgelijnd veld: een stralingsveld waarin de fluentie en haar richtings- en energiespreiding hetzelfde zijn als in het geëxpandeerde veld, maar waarin de fluentie unidirectioneel is.

Geëxpandeerd veld: een van het werkelijke stralingsveld afgeleid veld, waarin de fluentie en haar richtings- en energiespreidingen overal in het meetvolume dezelfde waarde hebben als op het referentiepunt in het werkelijke stralingsveld.

Fluentie Ö: het quotiënt van dN en da, waarin dN het aantal deeltjes is dat een bol met doorsnede da binnendringt:

Ö = >NUM>dN

>DEN>da

Gemiddelde kwaliteitsfactor (>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

): gemiddelde waarde van de kwaliteitsfactor op een punt in een weefsel, wanneer de geabsorbeerde dosis wordt afgegeven door deeltjes met verschillende L-waarden. Deze factor wordt berekend uit de betrekking:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

= >NUM>1/

>DEN"BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

0∫∞ Q(L)D(L)dL

waarin D(L)dL de geabsorbeerde dosis op 10 mm tussen de lineaire energieoverdracht L en L + dL is en Q(L) de kwaliteitsfaktor in het meetpunt. Zie voor de verhoudingen tussen Q en L punt C.

Individueel equivalente dosis Hp (d): de equivalente dosis in zachte weefsels, op een passende diepte d, onder een bepaald punt in het lichaam. De benaming voor de eenheid van individueel equivalente dosis is de sievert (Sv).

Kwaliteitsfactor (Q): functie van de lineaire energieoverdracht (L), gebruikt om geabsorbeerde doses in een punt te wegen om de kwaliteit van een straling in aanmerking te nemen.

Stralingsweegfactor (wR): dimensieloze factor, gebruikt om de geabsorbeerde dosis in een weefsel of orgaan te wegen. De desbetreffende waarden van wR staan vermeld in punt B.

Geabsorbeerde dosis in een weefsel of orgaan (DT): het quotiënt van de totale energie die een weefsel of orgaan heeft ontvangen en de massa van dat weefsel of orgaan.

Weefselweegfactor (wT): dimensieloze factor die wordt gebruikt om de equivalente dosis in een weefsel of orgaan (T) te wegen. De desbetreffende waarden staan vermeld in punt D.

Onbeperkte lineaire energieoverdracht (L ∞): de onbeperkte lineaire energieoverdracht wordt gedefineerd als

L ∞ = >NUM>dE

>DEN>dl

waarin dE de gemiddelde energie voorgestelt die een deeltje met energie E bij aflegging van een afstand dl in water verliest. In de richtlijn wordt L ∞ aangeduid door L.

ICRU-bol: een door het International Committee on Radiation Units (ICRU) geïntroduceerd lichaam om het menselijk lichaam te benaderen met betrekking tot de energie-opname als gevolg van ioniserende straling. Het betreft een weefselequivalente bol met een doorsnede van 30 cm, een dichtheid van 1 g cm-3 en een massasamenstelling van 76,2 % zuurstof, 11,1 % koolstof, 10,1 % waterstof en 2,6 % stikstof.

B. Waarden van de stralingsweegfactor wR

De waarden van de stralingsweegfactor wR hangen af van de soort en de kwaliteit van het uitwendige stralingsveld of van de soort en de kwaliteit van de door een radionuclide in het organisme uitgezonden straling.

Wanneer het stralingsveld samengesteld is uit soorten en energieën met verschillende wR-waarden, moet de geabsorbeerde dosis worden onderverdeeld in blokken met elk zijn eigen wR-waarde, die vervolgens moeten worden gesommeerd om de totale equivalente dosis te verkrijgen. Bij wijze van alternatief kan die worden uitgedrukt als een continue energieverdeling waarin elk element van de geabsorbeerde dosis uit het energie-element tussen E en E + dE vermenigvuldigd wordt met de desbetreffende wR-waarde in onderstaande tabel.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bij berekeningen voor neutronen kunnen zich bij de toepassing van trapsgewijze waarden problemen voordoen. In die gevallen kan soms beter de continue functie worden gebruikt, die door de volgende wiskundige betrekking wordt beschreven:

WR = 5 + 17e-(ln(2E))2/6

waarin E de neutronenenergie in MeV voorstelt.

Een directe vergelijking van de twee methoden wordt gegeven in figuur 1.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 1

Stralingsweegfactoren voor neutronen. De vloeiende lijn moet worden beschouwd als een benadering.

Voor stralingssoorten en -energieën die niet in de tabel voorkomen, kan wR worden benaderd door berekening van de gemiddelde kwaliteitsfactor Q op een diepte van 10 mm in een ICRU-bol.

C. Verhouding tussen de kwaliteitsfactor Q(L), en de onbeperkte lineaire energieoverdracht L

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

D. Waarden van de weefselweegfactor wT (1*)

De waarden van de weefselweegfactor wT zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. Operationele hoeveelheden voor uitwendige bestraling

Operationele hoeveelheden voor uitwendige bestraling worden gebruikt voor individuele controle voor stralingsbeschermingsdoeleinden:

1. Individuele monitoring:

individuel dosisequivalent Hp(d),

d: diepte in mm in het lichaam.

2. Zonemonitoring:

equivalente omgevingsdosis H* (d),

directionele equivalente dosis H' (d, Z),

d: diepte in mm onder het oppervlak van de in A gegeven bol,

Z: invalshoek.

3. Voor sterk penetrerende straling wordt een diepte van 10 mm aanbevolen, en voor zwak penetrerende straling een diepte van 0,07 mm voor de huid, en 3 mm voor het oog.

(1*) De waarden zijn vastgesteld op basis van een referentiepopulatie met een gelijk aantal mannen en vrouwen van uiteenlopende leeftijd. Bij de bepaling van de effectieve dosis zijn zij van toepassing op de werkers en de bevolking, in haar geheel, en op beide geslachten.

BIJLAGE III

A. Tenzij anders aangegeven gelden de voorschriften ten aanzien van doses in de gehele richtlijn voor de som van de doses tengevolge van de uitwendige blootstelling over een bepaalde periode en van de volgdoses voor 50 jaar (voor kinderen tot de leeftijd van 70 jaar) ten gevolge van opname tijdens diezelfde periode. De betreffende periode is de periode die is aangegeven in de artikelen 9 en 13 in verband met de dosislimieten.

Over het algemeen wordt de effectieve dosis E die een individu van de leeftijdsgroep g ontvangt overeenkomstig onderstaande formule berekend:

E = Eextern + jÓ h(g)j,ing Jj,ing + jÓ h(g)j,inh Jj,inh

In deze formule is Eextern de effectieve dosis als gevolg van externe blootstelling; h(g)j,ing en h(g)j,inh zijn de effectieve volgdoses via ingestie of inhalatie opgenomen eenheid radionuclide j (Sv/Bq) door een individu van de leeftijdsgroep g; Jj,ing en Jj,inh zijn de opname via ingestie, respectievelijk inhalatie van de radionuclide j (Bq).

B. In tabel A) en B) wordt aangegeven wat de effectieve volgdosis via ingestie en inhalatie opgenomen eenheid radionuclide is voor leden van de bevolking en voor leerlingen en studerenden van 16 en 17 jaar; de dochternucliden van radon en thoron blijven daarbij buiten beschouwing.

In tabel C) wordt aangegeven wat de effectieve volgdosis via ingestie en inhalatie opgenomen eenheid radionuclide is voor blootgestelde werkers en voor leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder; de dochternucliden van radon en thoron blijven daarbij buiten beschouwing.

Wat betreft blootstelling van leden van de bevolking zijn in tabel A) voor ingestie de waarden verwerkt die overeenkomen met de verschillende factoren f1 voor opname via de darmwand bij zuigelingen en ouderen. Wat betreft blootstelling van leden van de bevolking zijn in tabel B) voor inhalatie de waarden verwerkt voor de verschillende soorten longretentie, met passende waarden f1 voor dat gedeelte van de opname dat wordt afgevoerd via het maag-darmstelsel. Indien informatie over deze waarden beschikbaar is, wordt de passende waarde gehanteerd; zo niet dan wordt de meest restrictieve waarde aangehouden. Wat beroepsblootstelling betreft zijn in tabel C) de waarden voor ingestie verwerkt die overeenkomen met de verschillende factoren f1 voor opname via de darmwand alsmede de waarden voor inhalatie voor de verschillende soorten longretentie, met passende waarden f1 voor dat gedeelte van de opname dat wordt afgevoerd via het maag-darmkanaal.

In tabel D) staan de factoren f1 voor opname via de darmwand per element en verbinding daarvan voor werkers en leden van de bevolking bij opname via ingestie. In tabel E) staan de longabsorptietypen en de factoren f1 voor opname via de darmwand per element en per verbinding daarvan voor blootgestelde werkers, leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder en leden van de bevolking bij opname via inhalatie.

Voor leden van de bevolking dient bij de longabsorptietypen en de factoren f1 voor opname via de darmwand aan de hand van de beschikbare internationale richtsnoeren rekening te worden gehouden met de chemische vorm van het element. In het algemeen dient bij ontbreken van informatie over deze parameters de meest conservatieve waarde te worden gehanteerd.

C. Voor dochternucliden van radon en thoron gelden de volgende conventionele omrekeningsfactoren, effectieve dosis per eenheid potentiële blootstelling aan alfa-energie (Sv per J.h.m-3):

Radon in huis:1,1

Radon op het werk: 1,4

Thoron op het werk: 0,5

Potentiële alfa-energie (van dochternucliden van radon en thoron): de uiteindelijk afgegeven totale energie tijdens het verval van dochternucliden van radon en thoron in de gehele vervalcyclus tot maar niet met inbegrip van 210Pb voor dochternucliden van 222Rn en tot stabiel 208Pb voor dochternucliden van 220Rn. De eenheid in J (Joule). Voor blootstelling aan een gegeven concentratie gedurende een gegeven tijd is de eenheid J.h.m-3.

D. Tabellen:

a) Ingestiedosiscoëfficiënten voor leden van de bevolking.

b) Inhalatiedosiscoëfficiënten voor leden van de bevolking.

c) Inhalatie- en ingestiedosiscoëfficiënten voor werkers.

d) Waarden voor f1 voor de berekening van ingestiedosiscoëfficiënten.

e) Longabsorptietypen en f1-waarden voor de scheikundige vormen van de elementen voor de berekening van inhalatiedosiscoëfficiënten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top