EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993R3603

Verordening (EG) Nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen

OJ L 332, 31.12.1993, p. 1–3 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 10 Volume 001 P. 73 - 75
Special edition in Swedish: Chapter 10 Volume 001 P. 73 - 75
Special edition in Czech: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Estonian: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Latvian: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Lithuanian: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Hungarian Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Maltese: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Polish: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Slovak: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Slovene: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Bulgarian: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Romanian: Chapter 10 Volume 001 P. 27 - 29
Special edition in Croatian: Chapter 10 Volume 003 P. 21 - 23

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1993/3603/oj

31993R3603

Verordening (EG) Nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen

Publicatieblad Nr. L 332 van 31/12/1993 blz. 0001 - 0003
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 10 Deel 1 blz. 0073
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 10 Deel 1 blz. 0073


VERORDENING (EG) Nr. 3603/93 VAN DE RAAD van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 104 B, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement (2),

Overwegende dat artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag rechtstreeks toepasselijk zijn; dat indien nodig definities kunnen worden gegeven van de in de artikelen gebruikte termen;

Overwegende dat in het bijzonder de in artikel 104 van het Verdrag gebruikte termen "voorschotten in rekening courant" en "andere kredietfaciliteiten" nader moeten worden omschreven, met name wat betreft de behandeling van de op 1 januari 1994 reeds bestaande vorderingen;

Overwegende dat het wenselijk is dat de nationale centrale banken van de Lid-Staten die aan de derde fase van de Economische Monetaire Unie (EMU) deelnemen, deze ingaan met onder hun activa verhandelbare en marktconforme vorderingen, met name om aan het monetaire beleid van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) de gewenste flexibiliteit te geven en om een normale bijdrage van de verschillende aan de Monetaire Unie deelnemende nationale centrale banken aan de onderling te verdelen monetaire inkomsten mogelijk te maken;

Overwegende dat de centrale banken die na 1 januari 1994 nog niet verhandelbare en niet-marktconforme vorderingen op de overheidssector hebben, gemachtigd moeten kunnen worden deze vorderingen later om te zetten in verhandelbare en marktconforme waardepapieren;

Overwegende dat het Protocol betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland in paragraaf 11 bepaalt dat de Regering van het Verenigd Koninkrijk haar "Ways and Means"-faciliteit bij de Bank of England kan handhaven indien en zolang het Verenigd Koninkrijk niet naar de derde fase van de EMU overgaat; dat de omzetting van de uitstaande bedragen van deze kredietfaciliteit in verhandelbare en marktconforme waardepapieren met een vaste vervaldatum mogelijk moet worden gemaakt indien het Verenigd Koninkrijk naar de derde fase overgaat;

Overwegende dat in het Protocol betreffende Portugal wordt bepaald dat Portugal wordt gemachtigd de aan de autonome gebieden van de Azoren en Madeira toegekende faciliteit om, onder de in de huidige Portugese wetgeving vastgestelde voorwaarden een rentevrije kredietfaciliteit bij de Banco do Portugal te verkrijgen, te handhaven en dat Portugal zich ertoe verbindt alles in het werk te stellen om zo spoedig mogelijk een eind aan bovenbedoelde faciliteit te maken;

Overwegende dat de Lid-Staten passende maatregelen moeten nemen met het oog op een doelmatige en volledige toepassing van de verbodsbepalingen van artikel 104 van het Verdrag; dat met name de op de secundaire markt verrichte aankopen niet mogen bijdragen tot ontwijking van het doel van dit artikel;

Overwegende dat, binnen de bij de onderhavige verordening gestelde grenzen, de rechtstreekse aankoop door de centrale bank van een Lid-Staat van verhandelbare schuldbewijzen die door de overheidssector van een andere Lid-Staat zijn uitgegeven, niet bijdraagt tot het onttrekken van de overheidssector aan de discipline van de marktmechanismen indien deze aankopen uitsluitend worden verricht ten behoeve van het beheer van de deviezenreserves;

Overwegende dat, onverminderd de bij artikel 169 van het Verdrag aan de Commissie toegekende rol, het Europees Monetair Instituut en daarna de Europese Centrale Bank, op grond van artikel 109 F, lid 9, en artikel 180 van het Verdrag, tot taak heeft erop toe te zien dat de nationale centrale banken de bij het Verdrag opgelegde verplichtingen nakomen;

Overwegende dat intradaagse-kredieten van de centrale banken dienstig kunnen zijn om de goede werking van de betalingssystemen te waarborgen en dat derhalve intradaagse-kredieten aan de overheidssector verenigbaar zijn met de doelstellingen van artikel 104 van het Verdrag, mits geen verlenging mogelijk is;

Overwegende dat er geen aanleiding is om de uitoefening van de functie van "fiscal agent" door de centrale banken te belemmeren; dat, ook al kan het incasseren door de centrale banken van door derden uitgegeven cheques ten behoeve van de overheidssector incidenteel een krediet tot gevolg hebben, er geen aanleiding is om te oordelen dat artikel 104 van het Verdrag dit verbiedt, zolang zulks over het geheel genomen geen kredietverlening aan de overheidssector met zich brengt;

Overwegende dat het aanhouden door de centrale banken van door de overheidssector uitgegeven munten die op het krediet van de overheidssector zijn geboekt, een vorm van renteloos krediet aan de overheidssector vormt; dat deze praktijk evenwel, indien zij slechts op beperkte bedragen betrekking heeft, het beginsel van artikel 104 van het Verdrag niet in het geding brengt en dat derhalve, gezien de moeilijkheden die zouden voortvloeien uit een totaal verbod op deze vorm van krediet, zij kan worden toegelaten binnen de door deze verordening vastgestelde limiet;

Overwegende dat de Bondsrepubliek Duitsland als gevolg van de hereniging bijzondere moeilijkheden ondervindt bij de inachtneming van de limiet met betrekking tot die tegoeden en dat het derhalve wenselijk is in dit geval gedurende een beperkte periode een hoger percentage toe te staan;

Overwegende dat de financiering door de centrale banken van de verplichtingen van de overheidssector jegens het Internationaal Monetair Fonds of op grond van de tenuitvoerlegging van het in de Gemeenschap ingestelde mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn, resulteert in vorderingen op het buitenland die reserve-activa vormen of daarmee kunnen worden gelijkgesteld; dat het derhalve passend lijkt zulks toe te staan;

Overwegende dat het verbod van artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, betrekking heeft op openbare bedrijven; dat het begrip "openbare bedrijven" wordt gedefinieerd in Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen Lid-Staten en openbare bedrijven (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Voor de toepassing van artikel 104 van het Verdrag wordt verstaan onder:

a) "voorschot in rekening courant": het ter beschikking stellen van middelen ten behoeve van de overheidssector, waardoor een debetsaldo ontstaat of kan ontstaan;

b) "andere kredietfaciliteit":

i) iedere op 1 januari 1994 bestaande vordering op de overheidssector, met uitzondering van vorderingen met een vaste vervaldatum die voor die datum zijn ontstaan,

ii) iedere financiering van verplichtingen van de overheidssector jegens derden;

iii) onverminderd artikel 104, lid 2, van het Verdrag, iedere transactie met de overheidssector waardoor een vordering op de overheidssector ontstaat of kan ontstaan.

2. Als schuldbewijzen in de zin van artikel 104 van het Verdrag worden niet beschouwd waardepapieren die van de overheidssector zijn verkregen ter omzetting in verhandelbare en marktconforme waardepapieren met een vaste vervaldatum:

- van vorderingen met een vaste vervaldatum die vóór 1 januari 1994 zijn verkregen en die niet verhandelbaar of niet marktconform zijn, mits de vervaldatum van de waardepapieren niet later valt dan die van genoemde vorderingen;

- van de uitstaande bedragen van de "Ways and Means"-faciliteit waarover de Regering van het Verenigd Koninkrijk bij de Bank of England beschikt tot de datum waarop het Verenigd Koninkrijk in voorkomend geval naar de derde fase van de EMU overgaat.

Artikel 2

1. In de tweede fase van de EMU wordt niet als rechtstreeks kopen in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd, het kopen door de nationale centrale bank van een Lid-Staat van verhandelbare schuldbewijzen die door de overheidssector van een andere Lid-Staat zijn uitgegeven, mits deze aankopen uitsluitend worden verricht ten behoeve van het beheer van de deviezenreserves.

2. In de derde fase van de EMU worden niet als rechtstreeks kopen in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd, het kopen uitsluitend ten behoeve van het beheer van de deviezenreserves:

- door de centrale bank van een Lid-Staat die niet aan de derde fase van de EMU deelneemt, van de overheidssector van een andere Lid-Staat, van verhandelbare schuldbewijzen van die overheidssector,

- door de Europese Centrale Bank of de centrale bank van een Lid-Staat die aan de derde fase van de EMU deelneemt, van de overheidssector van een Lid-Staat die niet aan de derde fase deelneemt, van verhandelbare schuldbewijzen van die overheidssector.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze verordening worden onder "overheidssector" verstaan instellingen of organen van de Gemeenschap, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden en andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de Lid-Staten.

Onder "nationale centrale banken" worden verstaan de centrale banken van de Lid-Staten en het "Institut monétaire luxembourgeois".

Artikel 4

Intradaagse-kredieten van de Europese Centrale Bank of de nationale centrale banken aan de overheidssector worden niet als een kredietfaciliteit in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd, wanneer deze beperkt blijven tot de dag zelf en geen enkele verlenging mogelijk is.

Artikel 5

Wanneer de Europese Centrale Bank of de nationale centrale banken van de overheidssector ter incasso cheques ontvangen die door derden zijn uitgegeven en zij de rekening van de overheidssector crediteren voordat de bank die de betrokkene is, gedebiteerd is, wordt de verrichting niet als kredietfaciliteit in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd, wanneer sinds de ontvangst van de cheque een bepaalde termijn is verstreken die overeenkomt met de normale termijn voor het incasseren van cheques door de centrale bank van de betrokken Lid-Staat, mits de eventuele "float" uitzonderlijk is, een klein bedrag betreft en op korte termijn ongedaan wordt gemaakt.

Artikel 6

Het aanhouden door de Europese Centrale Bank of de nationale centrale banken van door de overheidssector uitgegeven munten die op het credit van de overheidssector zijn geboekt, wordt niet als kredietfaciliteit in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd, wanneer het bedrag van deze tegoeden minder dan 10 % van het bedrag van de in omloop zijnde munten beloopt.

Tot en met 3 december 1996 bedraagt dit cijfer 15 % voor Duitsland.

Artikel 7

De financiering door de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de verplichtingen van de overheidssector jegens het Internationaal Monetair Fonds of op grond van de tenuitvoerlegging van het mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1969/88 (4), wordt niet als kredietfaciliteit in de zin van artikel 104 van het Verdrag beschouwd.

Artikel 8

1. Voor toepassing van artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag, wordt onder "openbaar bedrijf" verstaan elk bedrijf waarop de Staat of andere territoriale lichamen rechtstreeks of middelijk een dominerende invloed kunnen uitoefenen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of de desbetreffende voorschriften.

Dominerende invloed wordt vermoed uitgeoefend te kunnen worden, wanneer de Staat of andere territoriale lichamen, al dan niet rechtstreeks, ten aanzien van het bedrijf:

a) de meerderheid van het geplaatste kapitaal van dat bedrijf bezitten,

b) over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de door genoemd bedrijf uitgegeven aandelen beschikken, of

c) meer dan de helft der leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van genoemd bedrijf kunnen benomen.

2. Voor de toepassing van artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag, maken de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken geen deel uit van de overheidssector.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1994.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 13 december 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

Ph. MAYSTADT

(1) PB nr. C 324 van 1. 12. 1993, blz. 5, en PB nr. C 340 van 17. 12. 1993, blz. 3.(2) PB nr. C 329 van 6. 12. 1993, en besluit van 2 december 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) PB nr. L 195 van 29. 7. 1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/84/EEG (PB nr. L 254 van 12. 10. 1993, blz. 16).(4) Verordening (EEG) nr. 1969/88 van de Raad van 24 juni 1988 houdende instelling van een geïntegreerd mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de Lid-Staten (PB nr. L 178 van 8. 7. 1988, blz. 1).

Top