EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993D0468

93/468/EEG: Beschikking van de Commissie van 24 februari 1993 betreffende een nationaal programma van de Italiaanse Azienda per gli interventi nel mercato agriedo betreffende nationale steun aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

OJ L 218, 28.8.1993, p. 53–57 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1993/468/oj

31993D0468

93/468/EEG: Beschikking van de Commissie van 24 februari 1993 betreffende een nationaal programma van de Italiaanse Azienda per gli interventi nel mercato agriedo betreffende nationale steun aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 218 van 28/08/1993 blz. 0053 - 0057


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 24 februari 1993 betreffende een nationaal programma van de Italiaanse Azienda per gli interventi nel mercato agriedo betreffende nationale steun aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(93/468/EEG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Gelegt op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2046/92 (2), en met name op artikel 33,

Na de belanghebbenden overeenkomstig het bepaalde in artikel 93, lid 2, van het Verdrag te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (3),

Overwegende hetgeen volgt:

I Bij brief van 5 november 1991 heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Gemeenschappen de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag in kennis gesteld van een nationaal programma van de Azienda per gli interventi nel mercato agriedo (hierna AIMA genoemd) voor de toekenning van steun aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten.

Het bewuste programma berust op een besluit van het Comitato Interministeriale per la Programmazione Economica (Interministerieel Comité voor de economische planning), hierna CIPE genoemd, van 4 december 1990; in de laatste twee paragrafen van genoemd programma is bepaald dat het programma pas na kennisgeving aan de Commissie en na toetsing van de verenigbaarheid met de communautaire regelgeving mag worden toegepast.

Het gaat om steun ten bedrage van 6 miljard lire aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten om de activiteiten te financieren die voortvloeien uit de taken die zij op grond van de communautaire wetgeving terzake moeten vervullen.

De Italiaanse overheid heeft verwezen naar artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3061/84 van de Commissie (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1318/92 (5) waarbij de Lid-Staten op bepaalde voorwaarden worden gemachtigd steun te verlenen aan organisaties en unies van organisaties van producenten.

De Italiaanse overheid heeft deze steun overigens gemotiveerd door er nadrukkelijk op te wijzen dat de produktie van olijfolie in het verkoopseizoen 1990/1991 zeer klein is geweest en dat derhalve de aan de organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3061/84 toegekende steun eveneens laag is uitgevallen.

II 1. De Commissie heeft Italië bij brief van 14 april 1992 medegedeeld dat zij had besloten ten aanzien van deze steun de in artikel 93, lid 2, van het Verdrag bepaalde procedure in te leiden.

2. In dezelfde brief heeft de Commissie de Italiaanse overheid ervan op de hoogte gesteld dat zij op grond van de op dat ogenblik over de produktie van olijfolie beschikbare gegevens deze maatregelen als een overtreding van de regels van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten beschouwde en dat genoemde maatregelen dus voor geen enkele in artikel 92, lid 3, van het Verdrag bepaalde uitzonderingen in aanmerking konden komen.

Aangezien deze marktordening moet worden gezien als een regeling die een afgerond geheel vormt en die de Lid-Staten geen ruimte laat aanvullende maatregelen te nemen, zijn de geplande nationale maatregelen op grond van artikel 92 van het Verdrag onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Op grond van de communautaire wetgeving zijn dergelijke nationale steunmaatregelen namelijk alleen geoorloofd, indien voldaan is aan de in de wetgeving zelf vastgestelde voorwaarden, hetgeen hier niet het geval is (zie hoofdstuk IV).

De Commissie heeft in het kader van deze procedure Italië aangemaand zijn opmerkingen mede te delen.

De Commissie heeft tevens de andere Lid-Staten en de overige belanghebbenden aangemaand haar hun opmerkingen te doen toekomen.

III Bij brief van 10 juni 1992 heeft Italië in antwoord op de aanmaning van de Commissie de volgende opmerkingen gemaakt:

a) Het gaat hier om andere dan de in Verordening (EEG) nr. 1360/78 van de Raad (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3808/89 (7), bedoelde producentenorganisaties, aangezien de betrokken organisaties gekenmerkt worden door de aanwezigheid van een administratief apparaat dat tot taak heeft de nodige controles te verrichten met het oog op de toekenning van de in de communautaire wetgeving vastgestelde steun voor de olijfolieproduktie. De steun in het kader van de geplande maatregel wordt toegekend voor de instandhouding en de werking van de vaste administratieve structuur van deze organisaties.

b) Aangezien de produktie in het verkoopseizoen 1990/1991 zeer laag was, was ook de in de communautaire wetgeving als bijdrage in de financiering van de controlekosten van de producentorganisaties vastgestelde inhouding op de produktiesteun laag.

c) Naar artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3061/84 is verwezen op grond van analogie.

d) De activiteiten van de betrokken organisaties hebben geen enkele invloed op de markt, zodat ook de steun geen invloed kan hebben op de handel in olijfolie.

Bij telexbericht van 10 december 1992 hebben de Italiaanse autoriteiten geantwoord op de door de Commissie op 22 oktober 1992 gestelde vragen. Zij hebben daarbij bevestigd dat de organisaties en unies van organisaties van producenten die de steun ontvangen, slechts de controletaken verrichten die nodig zijn voor de toekenning van de in de communautaire wetgeving vastgestelde produktiesteun.

Voorts hebben de Italiaanse autoriteiten verklaard dat genoemde organisaties en unies financieel autonoom zijn en dat hun leden derhalve verantwoordelijk zijn voor eventuele schulden en/of overschotten. Indien de bewuste steun niet zou worden toegekend, zouden de leden zelf de kosten van de organisaties moeten dragen.

IV Ten aanzien van de door de Italiaanse instanties aangevoerde argumenten zij nadrukkelijk gewezen op de volgende punten:

1. De bewering dat het hier gaat om andere organisaties dan de in Verordening (EEG) nr. 1360/78 bedoelde producentengroeperingen lijkt niet juist te zijn. Hoewel de betrokken organisaties een ander karakter kunnen hebben, dient te worden opgemerkt dat hun leden producentengroeperingen, cooeperaties en handelaren zijn die op de markt optreden. Het is duidelijk dat aan een dergelijke organisatie toegekende steun ook positieve gevolgen heeft voor de leden, die zich door die steun in een gunstiger situatie bevinden. De toekenning van deze steun zou namelijk de werkingskosten van deze instellingen en daardoor ook de financiële lasten van de leden doen verminderen, waardoor deze zich in een sterkere handelspositie zouden bevinden dan hun concurrenten voor de betrokken produkten.

2. De produktie en het aan de producentenorganisaties en/of aan hun unies uit te keren bedrag dat werd ingehouden op de produktiesteun waren weliswaar in het verkoopseizoen 1990/1991 laag, maar er zij op gewezen dat het een mechanisme betreft dat de Raad in het kader van de gemeenschappelijke marktordening heeft ingesteld. Daarbij komt dat Verordening (EEG) nr. 2262/84 van de Raad (8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 593/92 (9), de controleactiviteiten van de organisaties en unies van organisaties van producenten heeft verminderd, in verband met het door elke Lid-Staat voor het verrichten van bepaalde controles en andere activiteiten in het kader van de produktiesteunregeling op te richten bureau.

3. Dat op grond van analogie naar artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3061/84 is verwezen heeft geen invloed op de uiteindelijke beoordeling van de maatregel. De steunmaatregel is namelijk hoe dan ook onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. De in genoemde verordening vastgestelde regeling staat namelijk slechts toe dat dergelijke nationale steun wordt verleend indien wordt voldaan aan in de verordening vastgestelde voorwaarden.

Ook al wensen de Italiaanse instanties te verwijzen naar bovengenoemde bepaling, toch moet erop worden gewezen dat in het kader van de bij artikel 5 van Verordening 136/66/EEG ingestelde produktiesteun voor olijfolie, in artikel 20 quinquies van genoemde verordening is bepaald dat een percentage van de communautaire produktiesteun wordt ingehouden als bijdrage in de financiering van de activiteiten van de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties.

Voor het verkoopseizoen 1990/1991 is bij Verordening (EEG) nr. 1314/90 van de Raad (10) de inhouding op 1,5 % van de produktiesteun vastgesteld. Volgens de door de Italiaanse overheid medegedeelde definitieve produktiecijfers voor Italië, heeft dit een bedrag van 1,55 miljoen ecu opgeleverd.

In artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3061/84 is bepaald dat de aan unies van producentorganisaties en aan producentenorganisaties uit te keren bedragen worden vastgesteld op basis van de ramingen inzake de totale opbrengst van de inhouding op de produktiesteun.

Aan de unies wordt een bedrag uitgekeerd per lid van de producentenorganisaties die lid zijn van de unie, en aan de producentenorganisaties wordt een bedrag uitgekeerd per individuele aanvraag voor produktiesteun. De betrokken bedragen worden vastgesteld per olijfolie producerende Lid-Staat.

Voor het verkoopseizoen 1990/1991 zijn deze bedragen bij Verordening (EEG) nr. 1381/91 van de Commissie (11) vastgesteld. Voor Italië ging het om een totaalbedrag van 1,145 miljoen ecu voor unies van organisaties en 0,452 miljoen ecu voor producentenorganisaties, hetgeen een negatief saldo van 0,047 miljoen ecu opleverde ten opzichte van de 1,55 miljoen ecu die de inhouding van 1,5 % op de produktiesteun heeft opgebracht.

In artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3061/84 is bepaald dat de Lid-Staten mogen bijdragen indien het saldo negatief is, maar niet meer dan dit saldo bedraagt. In het onderhavige geval zouden de Italiaanse instanties dus slechts 0,047 miljoen ecu hebben mogen bijdragen terwijl de voorgenomen nationale steun circa 3,6 miljoen ecu bedraagt.

Er zij gewezen dat in artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3061/84 expliciet is bepaald dat de Lid-Staten andere bedragen mogen verstrekken dan de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel vermelde, maar in geen geval hogere bedragen. De Lid-Staten mogen die bedragen dan ook niet overschrijden.

Gezien het voorgaande kunnen de door de Italiaanse overheid aangevoerde argumenten niet worden aanvaard.

4. Op het argument dat de activiteiten van de betrokken organisaties geen invloed zouden kunnen hebben op de markt kan eenzelfde antwoord worden gegeven als in 1.

Voorts zij erop gewezen dat leden van producentenorganisaties en van unies van producentenorganisaties die steun zouden ontvangen, bevoordeeld zouden zijn ten opzichte van de andere handelaren van de andere Lid-Staten die deze steun niet ontvangen.

Indien namelijk de betrokken steun zou worden verleend, zouden de leden van genoemde organisaties niet de kosten behoeven te dragen die zij anders zouden moeten opbrengen.

V In het verkoopseizoen 1990/1991 bedroeg de Italiaanse olijfolieproduktie 148 000 ton en die van de Gemeenschap 994 000 ton. In dezelfde periode bedroeg de invoer van olijfolie uit andere Lid-Staten in Italië 299 000 ton en die uit andere landen 105 700 ton. De uitvoer van olijfolie uit Italië naar de andere Lid-Staten bedroeg 48 000 ton en die naar derde landen 66 500 ton.

Op de wereldmarkt is de Gemeenschap de grootste producent en tegelijkertijd de grootste consument van olijfolie.

De wereldproduktie bedraagt namelijk 1 450 000 ton. Het verbruik van de Gemeenschap bedraagt 1 210 000 ton terwijl de wereldconsumptie 1 683 000 ton bedraagt. Dat wil zeggen dat de handel in dit produkt voornamelijk binnen de Gemeenschap plaatsvindt.

Wanneer dus aan de handelaren van een van de voornaamste producerende landen, zoals Italië, dit soort bijzonder voordeel wordt toegekend, kan zulks een aanzienlijke invloed hebben op de intracommunautaire markt.

VI 1. De artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag zijn op grond van artikel 33 van Verordening 136/66/EEG van toepassing op de produktie van en de handel in olijfolie.

De bewuste steunmaatregel geeft de organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten en de leden daarvan een bijzonder voordeel. Dit betekent dat de steun leidt tot vervalsing van de concurrentie tussen de begunstigden en de andere marktdeelnemers in dezelfde sector, zowel in Italië als in de andere Lid-Staten, voor wie deze maatregel niet geldt.

Met de betrokken steunmaatregel kunnen activiteiten worden gefinancierd die van invloed zouden kunnen zijn op de markt. De leden van de begunstigde organisaties zouden deze steun namelijk kunnen gebruiken om hun totale algemene kosten van diverse activiteiten zoals oogst, opslag, verwerking en afzet, te drukken en daardoor hun concurrentiepositie in Italië en in de andere Lid-Staten te versterken. Deze steun zou het mogelijk maken het concurrentievermogen van de leden van de begunstigde organisaties op de markten van de andere Lid-Staten te verbeteren en kan derhalve de handel tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloeden.

De betrokken maatregelen vallen dus onder artikel 92, lid 1, van het Verdrag; hierin is bepaald dat steunmaatregelen met de in dit artikel bepaalde kenmerken in principe onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

2. De in artikel 92, lid 2, vermelde afwijkingen van de onverenigbaarheidsregel zijn duidelijk niet van toepassing op de betrokken steunmaatregelen. Artikel 92, lid 3, staat afwijkingen toe wanneer dat in het belang van de Gemeenschap is, en niet slechts in het belang van specifieke sectoren van de economie van een land. Bij het onderzoek van programma's voor regionale of sectoriële steunmaatregelen of van individuele gevallen waarin algemene steunregelingen worden toegepast, moeten deze afwijkingen strikt worden uitgelegd.

Zij mogen bijvoorbeeld slechts worden toegestaan indien de Commissie kan vaststellen dat de steun noodzakelijk is om een van de in bovenvermelde bepalingen genoemde doelstellingen te bereiken. Indien bovengenoemde afwijkingen zouden worden toegestaan voor steunmaatregelen die niet aan deze voorwaarde voldoen, zou dit een nadelige invloed kunnen hebben op de handel tussen de Lid-Staten en concurrentiedistorsies kunnen veroorzaken die uit een oogpunt van communautair belang niet gerechtvaardigd zouden zijn, en zouden bijgevolg de handelaren van bepaalde Lid-Staten ten onrechte worden bevoordeeld.

In het onderhavige geval kan uit de de voorwaarden voor de toekenning van de betrokken steun niet worden opgemaakt of aan de bovenbedoelde voorwaarden wordt voldaan. Italië heeft namelijk geen enkel argument aangevoerd en de Commissie heeft ook geen enkel argument kunnen ontdekken op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de betrokken steunmaatregelen voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van een van de in artikel 92, lid 3, van het Verdrag bepaalde afwijkingen.

Het gaat hier niet om maatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 92, lid 3, onder b), aangezien deze steunmaatregelen door hun mogelijke gevolgen voor de handel indruisen tegen het gemeenschappelijk belang.

Het betreft hier ook geen maatregel om een ernstige verstoring in de economie van de betrokken Lid-Staat in de zin van dezelfde bepaling op te heffen.

Met betrekking tot de in artikel 92, lid 3, onder a) en c), bedoelde afwijkingen voor steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken, respectievelijk ter vergemakkelijking van bepaalde activiteiten, zij erop gewezen dat de onderhavige maatregel, omdat het om steun voor de bedrijfsvoering gaat, geen duurzame verbetering teweeg kan brengen van de omstandigheden waarin de begunstigden van deze steunmaatregel zich bevinden; zodra de steun niet langer zou worden toegekend zouden de begunstigden zich namelijk opnieuw in dezelfde structurele situatie bevinden als voordat deze staatssteun werd verleend.

Derhalve kan de betrokken steunmaatregel niet in aanmerking komen voor een van de in artikel 92, lid 2 en lid 3, van het Verdrag vermelde afwijkingen.

3. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de steunmaatregel betrekking heeft op een produkt waarvoor een gemeenschappelijke marktordening bestaat en dat er grenzen zijn gesteld aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om in te grijpen in de werking van een dergelijke ordening, die met name een gemeenschappelijke prijsregeling omvat en een steunregeling voor producentenorganisaties, die nu volledig onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

De gemeenschappelijke marktordeningen moeten worden beschouwd als regelingen die een volledig afgerond geheel vormen en stelsels die de Lid-Staten geen ruimte laten om maatregelen te nemen waardoor de markt, in deze de markt voor olijfolie, beïnvloed kan worden of om aanvullende steun te verlenen aan producentenorganisaties.

Indien in dit geval de beoogde steun wordt verleend, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten, die, wat deze maatregel betreft, moet worden beschouwd als een regeling die deze steun slechts toestaat indien voldaan wordt aan de vastgestelde voorwaarden.

De voorgenomen steun moet dus worden aangemerkt als een inbreuk op de communautaire wetgeving.

4. Zelfs als een afwijking uit hoofde van artikel 92, lid 3, van het Verdrag voor de betrokken steunmaatregel had kunnen worden overwogen, zou de toepassing ervan zijn uitgesloten omdat de maatregel een inbreuk vormt op de gemeenschappelijke marktordening.

5. De betrokken steunmaatregel moet dus worden aangemerkt als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en mag niet worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De verlening van steun ten bedrage van 6 miljard lire aan organisaties en unies van organisaties van olijfolieproducenten, waartoe door het Comitato Interministeriale per la Programmazione Economica op 4 december 1990 is besloten en die is opgenomen in het nationale programma van de Azienda per gli interventi nel mercato agricolo van 28 oktober 1991, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het Verdrag wat betreft het deel dat het voor Italië op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3061/84 voor het verkoopseizoen 1990/1991 toegestane maximum overschrijdt. De steun mag derhalve slechts worden toegekend tot een bedrag van 0,047 miljoen ecu (82 788 150 lire).

Artikel 2

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving van deze beschikking, mede welke maatregelen het ter uitvoering van deze beschikking heeft genomen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 24 februari 1993.

Voor de Commissie

René STEICHEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

(2) PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 1.

(3) PB nr. C 164 van 1. 7. 1992, blz. 2.

(4) PB nr. L 288 van 1. 11. 1984, blz. 52.

(5) PB nr. L 140 van 23. 5. 1992, blz. 11.

(6) PB nr. L 166 van 23. 6. 1978, blz. 1.

(7) PB nr. L 371 van 20. 12. 1989, blz. 1.

(8) PB nr. L 208 van 3. 8. 1984, blz. 11.

(9) PB nr. L 64 van 10. 3. 1992, blz. 1.

(10) PB nr. L 132 van 23. 5. 1990, blz. 5.

(11) PB nr. L 130 van 25. 5. 1991, blz. 67.

Top