EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R0443

Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns- Amerika en in Azië

OJ L 52, 27.2.1992, p. 1–6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 11 Volume 019 P. 150 - 155
Special edition in Swedish: Chapter 11 Volume 019 P. 150 - 155
Special edition in Czech: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Estonian: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Latvian: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Lithuanian: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Hungarian Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Maltese: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Polish: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Slovak: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151
Special edition in Slovene: Chapter 11 Volume 018 P. 146 - 151

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006; opgeheven door 32006R1905

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/443/oj

31992R0443

Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns- Amerika en in Azië

Publicatieblad Nr. L 052 van 27/02/1992 blz. 0001 - 0006
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0150
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0150


VERORDENING (EEG) Nr. 443/92 VAN DE RAAD van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien de voorstellen van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat de Gemeenschap in haar betrekkingen met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië ( "ALA-ontwikkelingslanden") sinds 1976 een beleid van financiële en technische samenwerking voert, waaraan in een recenter verleden ook economische samenwerking is toegevoegd; dat die vormen van samenwerking deel uitmaken van een omvattend beleid ten opzichte van alle ontwikkelingslanden, dat ook de uitbreiding van hun handelsverkeer inhoudt, zowel door de opname van deze landen in het systeem van het multilaterale handelsverkeer als door de doelgerichte maatregelen die door de ter zake bevoegde internationale organisaties worden getroffen alsook door specifieke maatregelen zoals het communautaire stelsel van algemene tariefpreferenties;

Overwegende dat het huidige proces van de opbouw van Europa en de steeds nadrukkelijker aanwezigheid van de Gemeenschap in de ontwikkelingslanden rechtvaardigen dat, rekening houdend met het complementaire karakter van de acties van de Gemeenschap, het streven naar economische samenwerking in wederzijds belang en naar hulp van de Gemeenschap bij het ontwikkelingsproces in de ALA-ontwikkelingslanden wordt voortgezet, met een verruiming van de samenwerking tot andere landen of sectoren in deze twee regio's, en dat de middelen en de pogingen om het beleid beter op de landelijke en plaatselijke behoeften van elke regio af te stemmen, worden uitgebreid;

Overwegende dat de Europese Raad herhaaldelijk de politieke wil van de Gemeenschap heeft bevestigd om de samenwerking met de gebieden in de wereld met een te laag ontwikkelingspeil te versterken, waartoe de Gemeenschap en haar Lid-Staten zich meer, beter gecooerdineerde en veelsoortige inspanningen moeten getroosten;

Overwegende dat de Europese Raad in zijn bijeenkomst in Luxemburg op 28 en 29 juni 1991 heeft verzocht dat de Gemeenschap en haar Lid-Staten via hun samenwerkingsbeleid en de opneming van mensenrechtenclausules in economische en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen actief de bevordering van de mensenrechten en de deelneming zonder onderscheid van allen, individueel of als groep, aan het maatschappelijk leven nastreven, waarbij inzonderheid rekening wordt gehouden met de rol van de vrouw;

Overwegende dat het Europese Parlement, na dit onderwerp in verscheidene zittingen grondig te hebben behandeld, ook op versterking van de samenwerking en herziening van de thans geldende communautairrechtelijke grondslagen heeft aangedrongen, ten einde een grotere doeltreffendheid en doorzichtigheid van de hulp te waarborgen;

Overwegende dat de Raad op 4 februari 1991 definitief conclusies heeft aangenomen over de richtsnoeren voor de samenwerking met de ALA-ontwikkelingslanden, die met name betrekking hebben op de in aanmerking te nemen prioriteiten en sectoren, alsmede op de wenselijkheid daarvoor meer middelen uit te trekken en de mogelijkheid te scheppen om deze indicatief voor de middellange termijn te programmeren;

Overwegende dat het Europese Parlement en de Raad niet alleen bevestigen aan de van oudsher bestaande actieterreinen vast te houden, maar ook nieuwe prioriteiten hebben aangegeven, in het bijzonder op het gebied van het milieu, de menselijke dimensie van de ontwikkeling en de economische samenwerking gezien vanuit het wederzijdse belang dat een dergelijke samenwerking voor de Gemeenschap en de partnerlanden heeft;

Overwegende dat de financiering van de communautaire hulp waarin deze verordening voorziet, en van de andere hulp ten behoeve van de ALA-ontwikkelingslanden moet worden vastgesteld;

Overwegende dat voor de tenuitvoerlegging van de in deze verordening bedoelde hulp en van de andere hulp ten behoeve van de ALA-ontwikkelingslanden voor een eerste periode van vijf jaar (1991-1995) een bedrag van 2 750 miljoen ecu noodzakelijk wordt geacht;

Overwegende dat voor de periode 1991-1992 in het kader van de huidige financiële vooruitzichten het noodzakelijk geachte bedrag 1 069,8 miljoen ecu bedraagt;

Overwegende dat de bedragen die voor de financiering van de hulp voor de periode 1993-1995 moeten worden vastgelegd, in het vigerende communautaire financiële kader dienen te worden ingepast en dat de ALA-ontwikkelingslanden in het kader van de begroting voor de jaren 1993-1995 dezelfde prioriteit dienen te krijgen als voor de periode 1991-1992;

Overwegende dat de omvang van de communautaire hulp voor de periode na 1995 overeenkomstig de vigerende procedures moet worden vastgesteld;

Overwegende dat er voorschriften voor het beheer van de financiële en technische hulp en voor de economische samenwerking met de ALA-ontwikkelingslanden dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 442/81 van de Raad van 17 februari 1981 inzake financiële en technische hulp aan niet-geassocieerde ontwikkelingslanden (3) dient te worden ingetrokken;

Overwegende dat het Verdrag, afgezien van artikel 235, niet voorziet in de voor de vaststelling van de onderhavige verordening vereiste bevoegdheden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Gemeenschap zet de communautaire samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië, hierna te noemen "ALA-ontwikkelingslanden", die niet tot de ondertekenaars van de Overeenkomst van Lomé behoren en niet onder het samenwerkingsbeleid van de Gemeenschap met de derde landen in het Middellandse-Zeegebied vallen, voort en breidt deze uit. Deze samenwerking, die een aanvulling vormt op de steun van de Lid-Staten, omvat financiële en technische ontwikkelingshulp en economische samenwerking. In dit verband hecht de Gemeenschap het allergrootste belang aan bevordering van de rechten van de mens, ondersteuning van de democratiseringsprocessen, goed, doeltreffend en billijk openbaar bestuur, bescherming van het milieu, liberalisering van het handelsverkeer en versterking van de culturele dimensie, waartoe vanuit een oogpunt van wederzijds belang een steeds intensievere dialoog over de politieke, economische en sociale vraagstukken wordt aangegaan.

Artikel 2

Bij het communautaire ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid staat de ontwikkeling van de mens centraal.

Zich ervan bewust dat eerbiediging en daadwerkelijke uitoefening van de rechten en de fundamentele vrijheden van de mens, alsmede van de democratische beginselen de eerste voorwaarden zijn voor een werkelijke en duurzame economische en sociale ontwikkeling, zal de Gemeenschap meer communautaire steun verlenen aan de landen die zich het meest voor de eerbiediging van deze beginselen inzetten, en met name ter ondersteuning van concrete initiatieven ter toepassing van deze beginselen.

Wanneer de mensenrechten en de democratische beginselen fundamenteel en langdurig worden geschonden, zou de Gemeenschap de tenuitvoerlegging van de samenwerking met de betrokken Staten kunnen wijzigen of zelfs opschorten door de samenwerking te beperken tot acties die rechtstreeks ten goede komen aan de behoeftige bevolkingsgroepen.

Artikel 3

Alle ALA-ontwikkelingslanden komen voor financiële en technische hulp en economische samenwerking in aanmerking. Behalve Staten en regio's komen als doelgroep of partner in aanmerking: lagere overheden, regionale organisaties, openbare diensten, plaatselijke of traditionele gemeenschappen, particuliere instellingen en ondernemingen met inbegrip van cooeperaties, alsmede niet-gouvernementele organisaties. De in deze verordening bedoelde hulp wordt verleend met inachtneming van de behoeften en de prioriteiten van ieder land en iedere regio. Financiële en technische steun

Artikel 4

De financiële en technische hulp is hoofdzakelijk bedoeld voor de armste lagen van de bevolking en de armste landen in de twee regio's, via de uitvoering van programma's en projecten in sectoren waarin de communautaire hulp een belangrijke factor kan zijn. Er worden met name acties uitgevoerd op gebieden waar de exploitatie van het eigen menselijk en economisch potentieel moeizaam verloopt, maar die voor de ontwikkeling van deze landen of voor de gehele internationale gemeenschap van strategisch belang zijn.

Artikel 5

De financiële en technische hulp dient in het bijzonder voor de ontwikkeling van het platteland en voor verbetering van de continuïteit van de voedselvoorziening. In dit verband kan de integratie van voedselhulp in andere ontwikkelingsinstrumenten bijdragen tot de volledige vervulling van de functie van deze vorm van hulpverlening en de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan. Voorts moeten als onderdeel van de communautaire steun aan het platteland ook acties ter stimulering van de werkgelegenheid worden ontwikkeld in de kleine steden die fungeren als verzorgingscentra voor het platteland. De verbetering van het economisch, juridisch en sociaal klimaat voor de particuliere sector, inclusief de kleine en middelgrote ondernemingen, moet eveneens in aanmerking worden genomen.

De bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen en de totstandbrenging van een duurzame ontwikkeling zijn prioriteiten op lange termijn. Voor projecten die specifiek op milieubescherming en in het bijzonder op de bescherming van het tropisch regenwoud zijn gericht, wordt 10 % gereserveerd, zijnde het gewogen gemiddelde van de financiële middelen die in de periode 1991-1995 nodig zijn voor de hulp.

Bovendien wordt bij elke actie de bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen als factor in aanmerking genomen.

Acties voor drugsbestrijding zullen bijzondere aandacht krijgen. De samenwerking van de Gemeenschap met de ALA-ontwikkelingslanden ter bevordering van de drugsbestrijding zal worden geïntensiveerd op basis van een dialoog tegen de bredere achtergrond van de economische ontwikkeling van de producerende landen en hun samenwerking met de Europese Gemeenschap. Aan deze samenwerking zal gestalte worden gegeven door middel van acties waarbij zowel humanitaire hulp als ontwikkelingshulp zal worden verleend.

Juist gezien het doel van deze vorm van samenwerking krijgt de menselijke dimensie van de ontwikkeling op alle gebieden van steunverlening aandacht.

Bij alle activiteiten en programma's waarbij de Gemeenschap betrokken is, moet de culturele ontwikkelingsdimensie een permanente doelstelling zijn.

Daarom moet er onder andere hulp worden verleend voor concrete projecten op het gebied van democratisering, goed, doeltreffend en billijk openbaar bestuur en mensenrechten.

Bovendien moet er niet alleen op worden toegezien dat de veranderingen die door de projecten en programma's teweeg worden gebracht, geen verslechtering van de positie en de rol van de vrouw betekenen, maar ook dat er juist voor specifieke maatregelen en projecten wordt gekozen waardoor vrouwen op voet van gelijkheid meer en actiever kunnen deelnemen aan de produktieprocessen en de resultaten daarvan, aan de maatschappelijke activiteiten en aan de besluitvorming.

Bijzondere aandacht zal ook worden besteed aan de bescherming van het kind.

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar etnische minderheidsgroepen door middel van acties die met eerbiediging van hun culturele identiteit gericht zijn op de verbetering van hun levensomstandigheden.

Bijzondere aandacht gaat uit naar demografische vraagstukken, met name in verband met de bevolkingsgroei.

Bij het verlenen van communautaire hulp voor ontwikkelingsprojecten en -programma's moet rekening worden gehouden met de macro-economische en sectoriële problemen en dient voorrang te worden gegeven aan acties die van invloed zijn op de structurering van de economie, de ontwikkeling van sectorieel beleid en de ontwikkeling van de instellingen. Met het oog op een grotere doeltreffendheid van en een betere samenwerking met deze instellingen moeten een dialoog en samenwerking met de bevoegde internationale instellingen en bilaterale gelddonoren worden nagestreefd.

Steun voor de nationale instellingen van de ontwikkelingslanden, met het oog op verbetering van hun mogelijkheden inzake het beheer van ontwikkelingsbeleid en -projecten, is een actiegebied dat een strategische rol kan spelen in het ontwikkelingsproces. Voortzetting van een passende dialoog tussen de ontwikkelingslanden en de Gemeenschap is in dit verband een belangrijke factor.

De regionale samenwerking tussen ontwikkelingslanden moet als een prioritaire sector voor de financiële en technische hulp worden beschouwd, met name op de volgende terreinen:

- samenwerking op het gebied van het milieu,

- ontwikkeling van de intraregionale handel,

- versterking van de regionale instellingen,

- steun bij de regionale integratie en het opzetten van een gemeenschappelijk beleid en gemeenschappelijke activiteiten tussen ontwikkelingslanden,

- regionale communicatie, vooral op het gebied van normen, netwerken en diensten, met inbegrip van telecommunicatie,

- onderzoek,

- opleiding,

- plattelandsontwikkeling en verbetering van de continuïteit van de voedselvoorziening,

- samenwerking op energiegebied.

Een deel van de hulp kan beschikbaar worden gesteld voor rehabilitatie- en wederopbouwacties na rampen, van welke aard dan ook, en ter voorkoming van dergelijke rampen.

Artikel 6

Met name in de hieronder vermelde specifieke sectoren en gevallen wordt de financiële en technische hulp uitgebreid tot de relatief meer ontwikkelde ALA-ontwikkelingslanden:

- democratisering en mensenrechten,

- voorkoming van rampen of wederopbouw na rampen,

- drugsbestrijding,

- milieu en natuurlijke hulpbronnen,

- versterking van de instellingen, met name van de overheidsdienst,

- proefprojecten voor bijzonder kansarme bevolkingsgroepen, met name in de grote stedelijke agglomeraties,

- regionale samenwerking en integratie. Bijzondere aandacht gaat uit naar acties voor regionale samenwerking en integratie waarbij arme landen en relatief ontwikkelde landen gezamenlijk betrokken kunnen worden. Economische samenwerking

Artikel 7

De economische samenwerking, opgezet vanuit het oogmerk van het wederzijdse belang voor de Gemeenschap en de partnerlanden, draagt bij aan de ontwikkeling van de ALA-ontwikkelingslanden door hen te helpen de institutionele capaciteit te vergroten, en zo een gunstiger klimaat te scheppen voor investering en ontwikkeling en optimaal profijt te trekken van de toekomstige mogelijkheden die de toename van de internationale handel en de ongedeelde Europese markt bieden, alsmede door de aanwezigheid van bedrijven uit alle Lid-Staten en de beschikbaarheid van de technologie en know-how van die Staten met name in de particuliere sector en de KMO's te vergroten.

Met de economische samenwerking wordt in het bijzonder beoogd een klimaat van vertrouwen te scheppen door steun te verlenen aan de landen die een macro-economisch en structureel beleid voeren dat openingen biedt voor het handelsverkeer en de investeringen en bevorderlijk is voor de overdracht van technologieën, door met name zorg te dragen voor de bescherming van de rechten op het gebied van de intellectuele eigendom.

Artikel 8

De economische samenwerking richt zich vooral op drie sectoren:

1. verbetering van het wetenschappelijke en technologische potentieel en, in het algemeen, van het economische, sociale en culturele kader door middel van opleidingsacties en de overdacht van know-how. De wetenschappelijke en technologische samenwerking, met inbegrip van die op het terrein van de geavanceerde technologie, kan eveneens profiteren van de tenuitvoerlegging van het meerjarige kaderprogramma op onderzoekgebied en van het bepaalde in artikel 130 N van het Verdrag. De doelgroep van de economische samenwerking wordt hoofzakelijk gevormd door leidinggevend personeel, economische besluitvormers en leerkrachten en omvat alle economische, technische en wetenschappelijke sectoren, met name voor wat betreft energie, industriële en stedelijke ecologie en dienstentechnologie. Daarbij moet associatievorming tussen onderzoekinstituten en -centra van beide partijen worden gestimuleerd en rekening worden gehouden met hun vermogen om snel know-how en moderne technologie te verwerven om deze vervolgens in het ontvangende land te verspreiden;

2. verbetering van het institutionele draagvlak - en tegelijk intensivering van de dialoog met de partners - ten einde een gunstiger economisch, wetgevend, bestuursrechtelijk en maatschappelijk ontwikkelingsklimaat te scheppen;

3. steun aan het bedrijfsleven, met name door acties ter bevordering van de handel en acties voor opleiding en technische bijstand, door het leggen van contacten tussen bedrijven en door maatregelen ter bevordering van samenwerking tussen bedrijven.

De regionale samenwerking moet als een belangrijke sector voor de economische samenwerking worden beschouwd, met name op de volgende gebieden:

- samenwerking op het gebied van industriële ecologie,

- intraregionaal handelsverkeer,

- regionale instellingen voor economische integratie,

- regionaal beleid,

- communicatie, met inbegrip van telecommunicatie,

- onderzoek en opleiding,

- samenwerking op energiegebied,

- industriële samenwerking. Wijze van uitvoering

Artikel 9

De financiële en technische hulpverlening en de steunverlening uit hoofde van de economische samenwerking geschieden in de regel in de vorm van giften die worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Waar mogelijk wordt een indicatief vijfjarenprogramma opgesteld per doelstelling, per land of in voorkomend geval per regio.

Via meer cooerdinatie wordt gestreefd naar medefinanciering door de Lid-Staten of andere donors. Het communautaire karakter van de hulp moet worden gehandhaafd.

Artikel 10

1. De communautaire financiering van de in artikel 9 bedoelde hulp geldt voor een eerste periode van vijf jaar (1991-1995).

2. Het noodzakelijk geachte bedrag aan communautaire financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van deze hulp bedraagt 2 750 miljoen ecu, waarvan 10 % moet worden besteed voor het milieu, meer bepaald aan de bescherming van het tropisch regenwoud. Voor de periode 1991-1992 moet worden voorzien in 1 069,8 miljoen ecu in het kader van de financiële vooruitzichten 1988-1992.

Voor de periode 1993-1995 moet het bedrag in het vigerende communautaire financiële kader worden ingepast.

3. Bij de vaststelling van de voor elk begrotingsjaar beschikbare kredieten houdt de begrotingsautoriteit rekening met de beginselen van goed financieel beheer bedoeld in artikel 2 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

4. Voor de resterende periode waarvoor deze verordening geldt, wordt het bedrag van de hulp volgens de vigerende procedures vastgesteld.

Artikel 11

De financiële en technische hulp kan alle kosten in deviezen dekken, alsmede de plaatselijke kosten in verband met de uitvoering van de projecten en programma's en zij kan voorts, telkens als zulks nodig is, geïntegreerde programma's en sectoriële projecten omvatten.

De uitgaven voor onderhoud en exploitatie kunnen met name worden gefinancierd voor acties voor economische samenwerking, opleidings- en onderzoekprogramma's alsmede voor ontwikkelingsprojecten en -programma's. Dit mag echter, met uitzondering van de opleidings- en onderzoekprogramma's, slechts tijdens de aanloopfase en op degressieve basis geschieden.

Stelselmatig dient er te worden gestreefd naar deelneming met name op financieel gebied, van de partners (landen, collectiviteiten, ondernemingen of afzonderlijke begunstigden), rekening houdend met de mogelijkheden en afhankelijk van de aard van elke actie.

Belastingen, rechten en heffingen, alsmede de aankoop van terreinen zijn van communautaire financiering uitgesloten.

De kosten van studies en expertises op korte en lange termijn om de doelgroepen en de Commissie te helpen bij het uitstippelen van de algemene beleidslijnen, de identificatie en de uitwerking van de acties, de controle en de evaluatie worden normaal gesproken hetzij in het kader van de financiering van de afzonderlijke acties, hetzij los daarvan uit de communautaire middelen gefinancierd.

Artikel 12

1. Een gedeelte van de financiële en technische hulp en van de economische samenwerking worden gereserveerd voor maatregelen om het hoofd te bieden aan buitengewone omstandigheden, in het bijzonder projecten ter bevordering van de wederopbouw na rampen, alsook om te kunnen inspelen op onvoorziene prioriteiten, met name in landen waar wegens de mensenrechtensituatie of andere politieke omstandigheden voordien geen communautaire hulp kon worden verleend. Bij de vaststelling van de jaarlijkse kredieten door de begrotingsautoriteit wordt daarvoor ten hoogste 15 % uitgetrokken.

2. Elk niet-toegekend bedrag ten belope van 15 % van de jaarlijkse kredieten wordt op 31 juli van hetzelfde jaar vrijgemaakt om op een andere wijze te worden besteed.

Artikel 13

Alle natuurlijke en rechtspersonen uit de Lid-Staten kunnen onder gelijke voorwaarden deelnemen aan aanbestedingen en overeenkomsten.

Wat de financiële en technische hulp betreft, staat deze deelneming normaal gesproken ook open voor het begunstigde land en in individuele gevallen eventueel ook voor andere ontwikkelingslanden.

In uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde gevallen mogen bepaalde specifieke onderdelen ook van elders komen.

Artikel 14

Projecten en programma's waarvoor hulp wordt verleend waarvan de kosten ten laste van de Gemeenschap meer dan 1 miljoen ecu bedragen, alsmede ingrijpende wijzigingen en eventueel noodzakelijke kostenoverschrijdingen bij goedgekeurde projecten en programma's van meer dan 20 % van het oorspronkelijk toegekende bedrag worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15, lid 3.

Volgens dezelfde procedure worden de noodzakelijke besluiten genomen om:

- de indicatieve meerjarenrichtsnoeren vast te stellen die op de belangrijkste partnerlanden van toepassing zijn;

- de samenwerkingsgebieden vast te stellen naar thema of sector.

Artikel 15

1. De Commissie zorgt voor het beheer van de financiële en technische hulp en van de economische samenwerking.

2. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de voorgenomen maatregelen vast indien deze in overeenstemming zijn met advies van het Comité.

Indien de voorgenomen maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, of bij gebreke van een advies, legt de Commissie de Raad onverwijld een voorstel voor betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van een maand geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

4. De Commissie stelt de Lid-Staten regelmatig en ten minste eenmaal per jaar in kennis van de informatie waarover zij beschikt betreffende de reeds bekende sectoren, projecten en acties die uit hoofde van deze verordening kunnen worden ondersteund.

5. Voorts worden in dit Comité, door uitwisseling van informatie, de acties voor de communautaire samenwerking gecooerdineerd met de bilaterale hulpacties van de Lid-Staten.

Artikel 16

De Commissie legt het Europese Parlement en de Raad jaarlijks een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze verordening. In dat verslag staat wat de resultaten zijn van de uitvoering van de begroting voor wat de vastleggingen en de betalingen betreft, en welke projecten en programma's in dat jaar zijn gefinancierd. Dit verslag bevat zo mogelijk gegevens over de tijdens hetzelfde begrotingsjaar op nationaal niveau vastgelegde middelen. Dit verslag bevat bovendien nauwkeurige en gedetailleerde informatie (per onderneming, nationaliteit enz.) over de aanbestedingen in verband met de uitvoering van de projecten en programma's.

Bovendien wordt aan het einde van iedere periode van vijf jaar door de Commissie een algemeen verslag uitgebracht met de resultaten van de regelmatig uitgevoerde evaluatie om niet alleen inzicht te krijgen in de omstandigheden waaronder de projecten en programma's zijn uitgevoerd maar ook in de wenselijkheid om de richtsnoeren voor de hulp te handhaven of te wijzigen.

Artikel 17

1. Verordening (EEG) nr. 442/81 wordt ingetrokken.

2. Verwijzingen naar genoemde verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

Vitor MARTINS

(1) PB nr. C 119 van 4. 5. 1991, blz. 6, en PB nr. C 284 van 31. 10. 1991, blz. 4. (2) PB nr. C 267 van 14. 10. 1991, blz. 35. (3) PB nr. L 48 van 21. 2. 1981, blz. 8.

Top