EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014R0809-20160101

Consolidated text: Uitvoeringsverordening (EU) n r. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2014/809/2016-01-01

2014R0809 — NL — 01.01.2016 — 001.003


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 809/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2014

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden

(PB L 227 van 31.7.2014, blz. 69)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2333 VAN DE COMMISSIE van 14 december 2015

  L 329

1

15.12.2015


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 188, 13.7.2016, blz.  29 (809/2014)




▼B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 809/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2014

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden



TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

De onderhavige verordening bevat uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 op de volgende gebieden:

a) de kennisgevingen die door de lidstaten aan de Commissie moeten worden gedaan overeenkomstig hun verplichtingen om de financiële belangen van de Unie te beschermen;

b) door de lidstaten uit te voeren administratieve controles en controles ter plaatse met betrekking tot de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen;

c) het minimumniveau van de controles ter plaatse en de verplichting om dat niveau te verhogen of de mogelijkheid om het te verlagen;

d) de rapportage over de verrichte controles en verificaties en de resultaten daarvan;

e) de autoriteiten die voor het verrichten van de nalevingscontroles verantwoordelijk zijn, en de inhoud van dergelijke controles;

f) de specifieke controlemaatregelen en methoden voor de bepaling van het tetrahydrocannabinolgehalte van hennep;

g) het opzetten en toepassen van een systeem voor de verificatie van erkende brancheorganisaties in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen;

h) gevallen waarin steunaanvragen en betalingsaanvragen of andere kennisgevingen, aanvragen of verzoeken na de indiening ervan kunnen worden gecorrigeerd en aangepast;

i) de toepassing en berekening van de gedeeltelijke of volledige intrekking van betalingen;

j) terugvordering van onverschuldigde betalingen, sancties, ten onrechte toegewezen betalingsrechten en de toepassing van rente;

k) de toepassing en de berekening van de administratieve sancties;

l) het als van gering belang aanmerken van een niet-naleving;

m) steunaanvragen en betalingsaanvragen en aanvragen voor betalingsrechten, waaronder de uiterste datum voor de indiening van aanvragen, de eisen ten aanzien van de minimale informatie die in de aanvraag moet worden opgenomen, bepalingen inzake de wijziging of de intrekking van steunaanvragen, de vrijstelling van de verplichting om steunaanvragen in te dienen, en bepalingen die de lidstaten de mogelijkheid bieden om vereenvoudigde procedures toe te passen;

n) de uitvoering van controles op de nakoming van verplichtingen en op de juistheid en volledigheid van de informatie in de steunaanvraag of betalingsaanvraag, waaronder voorschriften betreffende de meettoleranties voor de controles ter plaatse;

o) technische specificaties die nodig zijn voor de uniforme toepassing van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

p) de overdracht van bedrijven;

q) de betaling van voorschotten;

r) de uitvoering van controles op de naleving van de verplichtingen inzake randvoorwaarden, met onder meer het in aanmerking nemen van de deelname van landbouwers aan het bedrijfsadviseringssysteem en de deelname van landbouwers aan een certificeringssysteem;

s) de berekening en toepassing van administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden, met inbegrip van sancties ten aanzien van begunstigden die uit een groep personen bestaan.

Artikel 2

Uitwisseling van informatie over steunaanvragen, bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere aangiften

1.  Met het oog op een goed beheer van de steunregelingen en bijstandsmaatregelen en wanneer, binnen een lidstaat, meer dan een betaalorgaan belast is met het beheer van rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkelingsmaatregelen ten aanzien van dezelfde begunstigde, neemt de betrokken lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de steunaanvragen, bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere aangiften gevraagde informatie, in voorkomend geval, ter beschikking van alle betrokken betaalorganen wordt gesteld.

2.  Wanneer controles niet door het bevoegde betaalorgaan worden uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat dit betaalorgaan voldoende informatie over de verrichte controles en de resultaten ervan ontvangt. Het betaalorgaan bepaalt zijn behoeften aan informatie.

Artikel 3

Intrekking van steunaanvragen, bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere aangiften

1.  Een steunaanvraag, bijstandsaanvraag, betalingsaanvraag of andere verklaring kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk schriftelijk worden ingetrokken. De bevoegde autoriteit registreert dat een dergelijke intrekking heeft plaatsgevonden.

Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 21, lid 3, geboden mogelijkheden, kan hij bepalen dat de melding aan het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren van een dier dat het bedrijf heeft verlaten, een schriftelijke intrekking kan vervangen.

2.  Indien de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds in kennis heeft gesteld van gevallen van niet-naleving in de in lid 1 bedoelde documenten of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten of indien een controle ter plaatse een niet-naleving aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de documenten waarop de niet-naleving betrekking heeft, niet toegestaan.

3.  Intrekkingen overeenkomstig lid 1 brengen begunstigden terug in de positie waarin zij zich bevonden vóór de indiening van de documenten in kwestie of een gedeelte daarvan.

Artikel 4

Correcties en aanpassingen van kennelijke fouten

Steunaanvragen, bijstandsaanvragen of betalingsaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken mogen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.

De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.

Artikel 5

Toepassing van verlagingen, weigeringen, intrekkingen en sancties

Indien een geval van niet-naleving waarvoor overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie ( 1 ) sancties moeten worden toegepast ook onderworpen is aan intrekkingen of sancties overeenkomstig titel II, hoofdstukken III en IV, of overeenkomstig titel III van die verordening:

a) worden de verlagingen, weigeringen, intrekkingen en sancties waarin is voorzien in titel II, hoofdstukken III en IV, of titel III van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 toegepast ten aanzien van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen of de onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen;

b) worden de sancties waarin is voorzien in titel IV, hoofdstuk II, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 toegepast op het totale bedrag van de overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan de betrokken begunstigde te verlenen betalingen waarvoor de onder a) bedoelde verlagingen, weigeringen, intrekkingen of sancties niet gelden.

De in de eerste alinea bedoelde verlagingen, weigeringen, intrekkingen en sancties worden toegepast overeenkomstig artikel 6 van de onderhavige verordening, onverminderd aanvullende sancties uit hoofde van andere bepalingen van uniaal of nationaal recht.

Artikel 6

Volgorde van verlagingen, weigeringen, intrekkingen en sancties ten aanzien van elke regeling inzake rechtstreekse betalingen of plattelandsontwikkelingsmaatregel

1.  Het bedrag van de betaling die in het kader van een in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde regeling aan een begunstigde moet worden toegekend wordt door de lidstaten vastgesteld volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig die verordening en overeenkomstig de programma’s voor de ultraperifere gebieden van de Unie en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee die respectievelijk bij de Verordeningen (EU) nr. 228/2013 ( 2 ) en (EU) nr. 229/2013 ( 3 ) van het Europees Parlement en de Raad voor de betrokken regeling inzake rechtstreekse steun zijn vastgesteld.

2.  Voor elke in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde regeling en voor elke onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregel zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 worden de verlagingen, intrekkingen en sancties, indien van toepassing, in de volgende volgorde berekend:

a) de in titel II, hoofdstuk IV, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde verlagingen en sancties, met uitzondering van de in artikel 16 van die verordening bedoelde sancties, worden toegepast op elk geval van niet-naleving;

b) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt a), dient als basis voor de berekening van de in titel III van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde weigeringen;

c) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt b) dient als basis voor de berekening van verlagingen die overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 moeten worden toegepast in geval van te late indiening;

d) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt c) dient als basis voor de berekening van verlagingen die overeenkomstig artikel 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 moeten worden toegepast in geval van niet-aangifte van landbouwpercelen;

e) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt d), dient als basis voor de berekening van de in titel III van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde intrekkingen;

f) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt e), dient als basis voor de toepassing van:

i) de in artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lineaire verlaging;

ii) de in artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lineaire verlaging;

iii) de in artikel 65, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lineaire verlaging;

iv) de in artikel 65, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lineaire verlaging;

v) de lineaire verlaging die moet worden toegepast ingeval de overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 te verrichten betalingen het overeenkomstig artikel 42, lid 2, van die verordening vastgestelde nationale maximum overschrijden.

3.  Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van lid 2, onder f), dient als basis voor de toepassing van:

a) de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde verlaging van betalingen;

b) het overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde percentage van de lineaire verlaging;

c) het in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde aanpassingspercentage.

4.  Het uit de toepassing van lid 3 voortvloeiende bedrag van de betaling dient als basis voor de berekening van de verlagingen die overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 wegens niet-naleving van de randvoorwaarden moeten worden toegepast.

Artikel 7

Terugvordering van onverschuldigde betalingen

1.  In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de begunstigde het betrokken bedrag terug, in voorkomend geval verhoogd met de overeenkomstig lid 2 berekende rente.

2.  De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.

Het toe te passen rentetarief wordt berekend overeenkomstig het nationale recht, maar mag niet lager zijn dan het rentetarief dat geldt bij de terugvordering van bedragen op grond van nationale bepalingen.

3.  De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout niet redelijkerwijs door de begunstigde kon worden ontdekt.

Heeft de fout evenwel betrekking op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, dan geldt de eerste alinea slechts indien het terugvorderingsbesluit niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.

Artikel 8

Overdracht van bedrijven

1.  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„overdracht van een bedrijf” : de verkoop, verhuring of welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden;

b)

„cedent” : de begunstigde wiens bedrijf wordt overgedragen aan een andere begunstigde;

c)

„overnemer” : de begunstigde aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

2.  Indien een bedrijf in zijn geheel aan een andere begunstigde wordt overgedragen nadat een steunaanvraag, bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand is voldaan, wordt aan de cedent geen steun of bijstand toegekend voor het overgedragen bedrijf.

3.  De door de cedent aangevraagde steun of betaling wordt toegekend aan de overnemer mits:

a) de overnemer binnen een door de lidstaten te bepalen termijn de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis stelt en om betaling van de steun en/of bijstand verzoekt;

b) de overnemer alle door de bevoegde autoriteit verlangde bewijzen levert;

c) ten aanzien van het overgedragen bedrijf aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun en/of bijstand wordt voldaan.

4.  Zodra de overnemer overeenkomstig lid 3, onder a), de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis heeft gesteld en om betaling van de steun en/of bijstand heeft verzocht:

a) gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag, bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, over op de overnemer;

b) worden alle voor de toekenning van de steun en/of bijstand vereiste handelingen die de cedent vóór de overdracht heeft verricht en alle aangiften die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, aan de overnemer toegeschreven voor de toepassing van de betrokken voorschriften van de Unie;

c) wordt het overgedragen bedrijf in voorkomend geval voor het betrokken aanvraagjaar als een afzonderlijk bedrijf beschouwd.

5.  De lidstaten kunnen, waar dat passend is, besluiten de steun en/of bijstand aan de cedent toe te kennen. In dat geval:

a) wordt geen steun of bijstand toegekend aan de overnemer;

b) zorgen de lidstaten voor een overeenkomstige toepassing van de leden 2, 3 en 4.

Artikel 9

Kennisgevingen

1.  Voor alle regelingen inzake rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsmaatregelen, en regelingen voor technische bijstand en steun voor de wijnsector als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 stellen de lidstaten de Commissie, uiterlijk op 15 juli van elk jaar, in kennis van de controlegegevens en controlestatistieken over het voorgaande kalenderjaar, en met name, van het volgende:

a) gegevens over individuele begunstigden met betrekking tot steunaanvragen en betalingsaanvragen, arealen en dieren die zijn aangegeven en/of waarvoor steun en/of bijstand is aangevraagd, resultaten van de administratieve controles, controles ter plaatse en controles achteraf;

b) indien van toepassing, de resultaten van de controles met betrekking tot de randvoorwaarden, met inbegrip van de toepasselijke verlagingen en uitsluitingen.

Deze kennisgeving geschiedt langs elektronische weg op basis van de door de Commissie ter beschikking gestelde technische specificaties voor het doorsturen van de controlegegevens en controlestatistieken.

2.  Uiterlijk op 15 juli 2015 zenden de lidstaten de Commissie een verslag toe over de mogelijkheden waarvoor is gekozen wat de controle op de naleving van de randvoorwaarden betreft en over de bevoegde controle-instanties welke voor die controles verantwoordelijk zijn. Latere wijzigingen met betrekking tot de informatie in dat verslag worden onverwijld meegedeeld.

3.  Uiterlijk op 15 juli van elk jaar zenden de lidstaten de Commissie een verslag toe over de maatregelen die zijn genomen met het oog op het beheer en de controle van de vrijwillige gekoppelde steun met betrekking tot het vorige kalenderjaar.

4.  De in het kader van het geïntegreerd systeem opgestelde computergegevens worden gebruikt ter ondersteuning van de in het kader van de sectorale regelgeving aan de Commissie toe te zenden informatie.



TITEL II

GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM



HOOFDSTUK I

Algemene voorschriften

▼M1

Artikel 10

Voorschotten voor rechtstreekse betalingen

Wanneer een lidstaat voorschotten voor rechtstreekse betalingen betaalt overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt het aanpassingspercentage in het kader van de financiële discipline als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 niet in aanmerking genomen bij de berekening van deze voorschotten.

Bij de saldobetalingen die met ingang van 1 december aan de begunstigden worden verricht, wordt rekening gehouden met het aanpassingspercentage in het kader van de financiële discipline dat voor het desbetreffende aanvraagjaar van toepassing is op het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen voor dat jaar.

▼B



HOOFDSTUK II

Steunaanvragen en betalingsaanvragen



Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 11

Vereenvoudiging van procedures

1.  Tenzij in de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 of de onderhavige verordening anders is bepaald, kunnen de lidstaten toestaan of verlangen dat enigerlei mededelingen overeenkomstig de onderhavige verordening van de begunstigde aan de autoriteiten en omgekeerd worden gedaan met behulp van elektronische middelen, op voorwaarde dat dit niet tot discriminatie tussen begunstigden leidt en passende maatregelen worden genomen om met name te waarborgen dat:

a) de begunstigde ondubbelzinnig wordt geïdentificeerd;

b) de begunstigde aan alle in het kader van de betrokken regeling inzake rechtstreekse betalingen of de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregel gestelde eisen voldoet;

c) de verzonden gegevens betrouwbaar zijn met het oog op een goed beheer van de betrokken regeling inzake rechtstreekse betalingen of de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregel. Wanneer wordt gebruikgemaakt van de gegevens in het in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 9, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 gedefinieerde geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren, biedt dat gegevensbestand de mate van zekerheid en implementatie die voor een goed beheer van de betrokken regeling inzake rechtstreekse betalingen of de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregel nodig is;

d) indien begeleidende documenten niet langs elektronische weg kunnen worden verzonden, die documenten door de bevoegde autoriteiten worden ontvangen binnen dezelfde termijnen als die voor verzending zonder elektronische middelen.

2.  Wat de indiening van steunaanvragen of betalingsaanvragen betreft, kunnen de lidstaten onder de in lid 1 bepaalde voorwaarden voorzien in vereenvoudigde procedures voor het geval dat de autoriteiten reeds over bepaalde gegevens beschikken, en met name voor het geval dat de situatie niet is veranderd sinds de meest recente indiening van een steunaanvraag of betalingsaanvraag in het kader van de betrokken regeling inzake rechtstreekse betalingen of de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregel overeenkomstig artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013. De lidstaten kunnen besluiten gegevens uit gegevensbronnen van de nationale autoriteiten voor de steunaanvragen en betalingsaanvragen te gebruiken. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat die gegevensbronnen de mate van zekerheid bieden die voor een goed beheer van de gegevens nodig is teneinde de betrouwbaarheid, integriteit en veiligheid van die gegevens te waarborgen.

3.  Indien mogelijk, kan de bevoegde autoriteit de informatie die wordt verlangd in samen met de steunaanvraag of betalingsaanvraag in te dienen bewijsstukken, rechtstreeks bij de bron van de informatie inwinnen.

▼M1

4.  Wanneer in het kader van het geïntegreerde systeem het vooraf opgestelde formulier en het bijbehorende grafische materiaal als bedoeld in artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden verstrekt via een GIS-gebaseerde interface die de verwerking van de ruimtelijke en alfanumerieke gegevens van de aangegeven percelen mogelijk maakt (hierna „geospatiaal steunaanvraagformulier” genoemd), kunnen de lidstaten besluiten een systeem van voorafgaande kruiscontroles (hierna „voorafgaande controles” genoemd) in te voeren dat ten minste de in artikel 29, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), van deze verordening bedoelde kruiscontroles omvat. De resultaten worden aan de begunstigde meegedeeld binnen een termijn van 26 kalenderdagen na de in artikel 13 van deze verordening bedoelde uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag, de steunaanvraag of de betalingsaanvraag. Wanneer deze termijn van 26 kalenderdagen echter verstrijkt vóór de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde uiterste datum voor de mededeling van wijzigingen, worden de resultaten uiterlijk op de kalenderdag die volgt op de uiterste datum voor de mededeling van de wijzigingen van het betrokken jaar, aan de begunstigde meegedeeld.

De lidstaten kunnen besluiten deze voorafgaande controles op regionaal niveau uit te voeren, mits het systeem dat gebruikmaakt van het geospatiale steunaanvraagformulier, op regionaal niveau is opgezet.

5.  Wanneer de begunstigde een groep personen is die bijstand aanvraagt voor agromilieu- en klimaatacties als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 (hierna „het collectief” genoemd), kan de lidstaat besluiten om van de eis van artikel 14 van de onderhavige verordening dat de betalingsaanvraag alle informatie moet bevatten die nodig is om te bepalen of aanspraak op de bijstand kan worden gemaakt, en van de beperking in artikel 13 van de onderhavige verordening op grond waarvan alle betrokken gegevens voor een behoorlijk administratief en financieel beheer van de bijstand uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de betalingsaanvraag moeten worden ingediend, af te wijken door de invoering van een door een collectief in te dienen vereenvoudigde jaarlijkse betalingsaanvraag (hierna „collectieve aanvraag” genoemd).

De artikelen 2, 3, 4, 9, 11, 13, 15 en 16, artikel 17, lid 1 en leden 3 tot en met 9, en de artikelen 21, 24, 25, 27, 28, 29, 35, 38, 39, 40, 42, 43 en 45 van deze verordening en de artikelen 4, 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 640/2014 zijn van overeenkomstige toepassing op de bijzondere vereisten die voor de collectieve aanvraag zijn vastgesteld.

Voor collectieven nemen de lidstaten een beschrijving van de administratieve regelingen op in het plattelandsontwikkelingsprogramma.

▼B

Artikel 12

Algemene bepalingen met betrekking tot de verzamelaanvraag en de indiening van bijstandsaanvragen in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen

1.  Wanneer lidstaten op grond van artikel 72, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bepalen dat de steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen en betalingsaanvragen voor plattelandsontwikkelingsmaatregelen in de verzamelaanvraag worden opgenomen, dan zijn de artikelen 20, 21 en 22 van de onderhavige verordening van overeenkomstige toepassing op de bijzondere eisen die voor de steunaanvraag en/of betalingsaanvraag op grond van de betrokken regelingen of maatregelen zijn vastgesteld.

2.  Een begunstigde die steun en/of bijstand in het kader van een van de areaalgebonden rechtstreekse betalingen of plattelandsontwikkelingsmaatregelen aanvraagt, mag slechts een verzamelaanvraag per jaar indienen.

3.  De lidstaten voorzien in passende procedures voor de indiening van bijstandsaanvragen in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

Artikel 13

Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag, steunaanvragen of betalingsaanvragen

1.  De lidstaten stellen de uiterste datums voor het indienen van de verzamelaanvraag, steunaanvragen of betalingsaanvragen vast. De uiterste datums zijn niet later dan 15 mei van elk jaar. Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen die niet later is dan 15 juni.

Bij de vaststelling van de uiterste datums houden de lidstaten er rekening mee hoeveel tijd het kost voordat alle betrokken gegevens voor een behoorlijk administratief en financieel beheer van de steun en/of bijstand beschikbaar zijn, en zorgen zij ervoor dat doeltreffende controles kunnen worden geprogrammeerd.

2.  Overeenkomstig de in artikel 78, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde procedure mogen de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde uiterste datums op een latere datum worden vastgesteld in bepaalde zones die aan uitzonderlijke klimatologische onderhevig zijn.

Artikel 14

Inhoud van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag

1.  De verzamelaanvraag of betalingsaanvraag bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun en/of bijstand kan worden gemaakt, en met name:

a) de identiteit van de begunstigde;

b) details van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen en/of de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in kwestie;

c) ten behoeve van de basisbetalingsregeling, de identificatie van de betalingsrechten volgens het in artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde identificatie- en registratiesysteem;

d) de voor de ondubbelzinnige identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, indien nodig, nadere specificaties inzake het gebruik van de landbouwpercelen;

e) in voorkomend geval, de gegevens die de ondubbelzinnige identificatie mogelijk maken van niet-landbouwgrond waarvoor bijstand in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen wordt aangevraagd;

f) in voorkomend geval, de bewijsstukken die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun en/of bijstand uit hoofde van de betrokken regeling en/of maatregel kan worden gemaakt;

g) een verklaring van de begunstigde dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken regelingen inzake rechtstreekse betalingen en/of de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregelen gelden;

h) in voorkomend geval, een vermelding van de begunstigde dat hij valt onder de in artikel 9, lid 2, eerste en tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lijst van niet-landbouwbedrijven of -activiteiten.

2.  Ten behoeve van de identificatie van de betalingsrechten als bedoeld in lid 1, onder c), wordt op de overeenkomstig artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan de begunstigden verstrekte vooraf opgestelde formulieren melding gemaakt van de identificatie van de betalingsrechten volgens het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde identificatie- en registratiesysteem.

3.  Voor het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling kunnen de lidstaten afwijken van het onderhavige artikel en van artikel 17 van de onderhavige verordening wat de betalingsrechten betreft.

▼M1

4.  Met het oog op de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken overeenkomstig titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen de lidstaten de begunstigde toestaan om in naar behoren gemotiveerde omstandigheden de inhoud van de verzamelaanvraag te wijzigen wat het gebruik van de landbouwpercelen betreft, op voorwaarde dat dit de begunstigde, wat de naleving van de vergroeningsverplichtingen betreft, niet in een gunstiger positie ten opzichte van de oorspronkelijke aanvraag brengt. De lidstaten kunnen besluiten een uiterste datum vast te stellen voor de mededeling van deze wijzigingen aan de bevoegde autoriteit.

Indien de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds in kennis heeft gesteld van een geval van niet-naleving in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag of indien zij de begunstigde heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten of indien een controle ter plaatse niet-naleving aan het licht heeft gebracht, zijn wijzigingen als bedoeld in de eerste alinea niet toegestaan voor de landbouwpercelen waarop de niet-naleving betrekking heeft.

Artikel 14 bis

Collectieve aanvragen

1.  Indien een lidstaat gebruikmaakt van de optie om collectieve aanvragen in te dienen, is artikel 14 niet van toepassing op die collectieve aanvragen.

2.  Het collectief dient één collectieve aanvraag per jaar in.

3.  De collectieve aanvraag bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de bijstand kan worden gemaakt, met uitzondering van informatie over verbintenissen die vallen onder de agromilieu- en klimaatacties als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013. De collectieve aanvraag bevat met name:

a) de identiteit van het collectief;

b) de unieke identificatie van elk bij het collectief aangesloten lid;

c) een verwijzing naar de door het collectief ingediende bijstandsaanvraag;

d) nadere gegevens over de betrokken agromilieu- en klimaatacties;

e) de voor de ondubbelzinnige identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers na de komma, de ligging ervan en, indien nodig, nadere specificaties inzake het gebruik van de landbouwpercelen;

f) indien van toepassing, de gegevens die de ondubbelzinnige identificatie mogelijk maken van niet-landbouwgrond waarvoor bijstand in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen wordt aangevraagd;

g) indien van toepassing, de bewijsstukken die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op bijstand uit hoofde van de betrokken maatregel kan worden gemaakt;

h) een verklaring van het collectief waarin de aangesloten leden aangeven dat zij kennis hebben genomen van de voorwaarden die voor de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregelen gelden en van de financiële gevolgen in geval van niet-naleving.

Indien de door het collectief ingediende bijstandsaanvraag de in de punten b), d) en h), van de eerste alinea bedoelde informatie bevat, mag die informatie worden vervangen door een verwijzing naar die bijstandsaanvraag.

4.  In afwijking van lid 3, eerste alinea, kunnen de lidstaten besluiten dat de collectieve aanvraag alle nadere gegevens over de onder de agromilieu- en klimaatacties vallende verbintenissen moet bevatten.

5.  Het collectief stelt de bevoegde autoriteit uiterlijk 14 kalenderdagen voordat de verbintenis wordt aangegaan, in kennis van elke onder de agromilieu- en klimaatacties vallende verbintenis. De lidstaten voorzien in passende procedures voor deze inkennisstelling.

Indien de collectieve aanvraag overeenkomstig lid 4 de nadere gegevens over de onder de agromilieu- en klimaatacties vallende verbintenissen bevat, hoeven de verbintenissen niet te worden gemeld overeenkomstig de eerste alinea van dit lid, behalve als er een wijziging optreedt in de aard, het tijdstip of de locatie van de verbintenis.

▼M1

Artikel 15

Wijzigingen van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag en wijzigingen ingevolge voorafgaande controles

▼B

1.  Na de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag kunnen individuele landbouwpercelen of individuele betalingsrechten worden toegevoegd of aangepast in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag, op voorwaarde dat aan de eisen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen of de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in kwestie is voldaan.

Voor individuele landbouwpercelen of betalingsrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de regeling inzake rechtstreekse betalingen of de plattelandsontwikkelingsmaatregel worden aangebracht.

Indien de in de eerste en de tweede alinea bedoelde wijzigingen gevolgen hebben voor in te dienen bewijsstukken of contracten, mogen die bewijsstukken of contracten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

▼M1

1 bis.  Wanneer een begunstigde in kennis is gesteld van de resultaten van de voorafgaande controles als bedoeld in artikel 11, lid 4, mag hij, om alle nodige correcties met betrekking tot individuele percelen aan te brengen, de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag overeenkomstig de resultaten van die kruiscontroles wijzigen indien die kruiscontroles op een mogelijke niet-naleving wijzen.

▼M1

2.  Overeenkomstig lid 1 aangebrachte wijzigingen worden uiterlijk op 31 mei van het betrokken jaar meegedeeld aan de bevoegde autoriteit, behalve in het geval van Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden, waar zij uiterlijk op 15 juni van het betrokken jaar worden meegedeeld.

Deze mededelingen gebeuren schriftelijk of aan de hand van het geospatiale steunaanvraagformulier.

In afwijking van de eerste alinea mogen de lidstaten een vroegere uiterste datum voor de mededeling van dergelijke wijzigingen vaststellen. Deze datum mag evenwel niet vroeger zijn dan 15 kalenderdagen na de overeenkomstig artikel 13, lid 1, vastgestelde uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag.

▼M1

2 bis.  Overeenkomstig lid 1 bis aangebrachte wijzigingen naar aanleiding van voorafgaande controles worden binnen een termijn van 35 kalenderdagen na de in artikel 13 bedoelde uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag, de steunaanvraag of de betalingsaanvragen meegedeeld aan de bevoegde autoriteit. Wanneer deze termijn van 35 kalenderdagen echter verstrijkt vóór de in lid 2 van dit artikel bedoelde uiterste datum voor de mededeling van wijzigingen, worden de wijzigingen uiterlijk 10 kalenderdagen na de uiterste datum voor de mededeling van de wijzigingen van het betrokken jaar meegedeeld aan de bevoegde autoriteit.

Deze mededelingen gebeuren schriftelijk of aan de hand van het geospatiale steunaanvraagformulier.

▼B

3.  Indien de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds in kennis heeft gesteld van een geval van niet-naleving in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag of indien zij de begunstigde heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten of indien een controle ter plaatse niet-naleving aan het licht heeft gebracht, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de landbouwpercelen waarop de niet-naleving betrekking heeft.

Artikel 16

Correctie van de vooraf opgestelde formulieren

Bij de indiening van het formulier van de verzamelaanvraag, steunaanvraag en/of betalingsaanvraag corrigeert de begunstigde het in artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vooraf opgestelde formulier indien zich een wijziging, met name een overdracht van betalingsrechten overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, heeft voorgedaan, of indien bepaalde informatie op het vooraf opgestelde formulier onjuist is.



Afdeling 2

Steunaanvragen voor areaalgebonden steunregelingen en betalingsaanvragen voor areaalgebonden bijstandsmaatregelen

Artikel 17

Specifieke eisen met betrekking tot steunaanvragen voor areaalgebonden steunregelingen en betalingsaanvragen voor areaalgebonden bijstandsmaatregelen

▼M1

1.  Ten behoeve van de identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf en/of niet-landbouwgrond als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder d) en e), verstrekt de bevoegde autoriteit de begunstigde het geospatiaal steunaanvraagformulier.

▼B

2.  Lid 1 is:

a) met ingang van het aanvraagjaar 2016 van toepassing op een aantal begunstigden dat overeenkomt met het aantal dat nodig is om ten minste 25 % van de totale oppervlakte te dekken die het voorgaande jaar voor de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling is vastgesteld;

b) met ingang van het aanvraagjaar 2017 van toepassing op een aantal begunstigden dat overeenkomt met het aantal dat nodig is om ten minste 75 % van de totale oppervlakte te dekken die het voorgaande jaar voor de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling is vastgesteld;

c) met ingang van het aanvraagjaar 2018 van toepassing op alle begunstigden.

3.  Wanneer de begunstigde niet in staat is om de steunaanvraag en/of betalingsaanvraag in te dienen aan de hand van het geospatiale steunaanvraagformulier, verstrekt de bevoegde autoriteit de begungstigde:

a) hetzij de vereiste technische bijstand;

b) hetzij de vooraf opgestelde formulieren en het bijbehorende grafische materiaal op papier. In dit geval brengt de bevoegde autoriteit de van de begunstigde ontvangen informatie over in het geospatiale steunaanvraagformulier.

4.  De aan de begunstigde verstrekte vooraf opgestelde formulieren specificeren het subsidiabele maximumareaal per referentieperceel overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a) en b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 en de oppervlakte die het voorgaande jaar per landbouwperceel is vastgesteld in het kader van de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling en/of de areaalgebonden plattelandsontwikkelingsmaatregel.

Het overeenkomstig artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan de begunstigde verstrekte grafische materiaal geeft de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 en de grenzen van de landbouwpercelen die in het voorgaande jaar zijn vastgesteld aan teneinde de begunstigde in staat te stellen de omvang en ligging van elk landbouwperceel correct aan te geven. Met ingang van het aanvraagjaar 2016 geeft het ook het type, de omvang en de ligging van de in het voorgaande jaar vastgestelde ecologische aandachtsgebieden aan.

5.  De oppervlakte van elk landbouwperceel en, in voorkomend geval, het type, de omvang en de ligging van de ecologische aandachtsgebieden worden door de begunstigde ondubbelzinnig geïdentificeerd en opgegeven. Met betrekking tot de vergroeningsbetaling specificeert de begunstigde ook het gebruik van de aangegeven landbouwpercelen.

Hiertoe kan de begunstigde de reeds in het vooraf opgestelde formulier verstrekte informatie bevestigen. Wanneer de informatie over de oppervlakte, de ligging of de grens van het landbouwperceel of, in voorkomend geval, de omvang en ligging van de ecologische aandachtsgebieden onjuist of onvolledig is, corrigeert de begunstigde het vooraf opgestelde formulier of brengt hij er wijzigingen in aan.

Op basis van de door de begunstigden in het vooraf opgestelde formulier verstrekte correcties of aanvullingen beoordeelt de bevoegde autoriteit of een bijwerking van het corresponderende referentieperceel nodig is, gelet op artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014.

6.  Wanneer de begunstigde gelijkwaardige praktijken overeenkomstig artikel 43, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verricht middels verbintenissen die zijn aangegaan overeenkomstig artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad ( 4 ) of artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, wordt de verbintenis vermeld in de steunaanvraag onder verwijzing naar de corresponderende betalingsaanvraag.

Wanneer de begunstigde gelijkwaardige praktijken verricht middels nationale of regionale milieucertificeringsregelingen overeenkomstig artikel 43, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, zijn de leden 4 en 5 van het onderhavige artikel van overeenkomstige toepassing op het vooraf opgestelde formulier en de verklaring van de begunstigde.

Bij de regionale of collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en voor het deel van de verplichtingen inzake ecologische aandachtsgebieden waaraan de begunstigden individueel moeten voldoen, wordt door de aan die regionale of collectieve tenuitvoerlegging deelnemende begunstigden, voor elk landbouwperceel, het type, de omvang en de ligging van het ecologisch aandachtsgebied ondubbelzinnig geïdentificeerd en opgegeven overeenkomstig artikel 5 van het onderhavige artikel. In hun steunaanvraag of betalingsaanvraag verwijzen de begunstigden naar de verklaring van een regionale of collectieve tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 18 van de onderhavige verordening.

7.  Voor overeenkomstig artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor de productie van hennep gebruikte arealen bevat de verzamelaanvraag:

a) alle informatie die nodig is voor de identificatie van de met hennep ingezaaide percelen, met een opgave van de gebruikte henneprassen;

b) een opgave van de gebruikte hoeveelheden zaaizaad (kilogram per hectare);

c) de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad ( 5 ), en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten of andere door de betrokken lidstaat als gelijkwaardig erkende documenten.

In afwijking van lid 1, onder c), worden de etiketten, indien de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, uiterlijk op 30 juni ingediend. In het geval dat de etiketten ook bij andere nationale autoriteiten moeten worden ingediend, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de begunstigde worden teruggegeven nadat zij overeenkomstig dat punt zijn ingediend. Op de teruggegeven etiketten wordt vermeld dat zij voor een aanvraag zijn gebruikt.

8.  Voor de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bevat de verzamelaanvraag:

a) de naam van het ras van het gebruikte katoenzaad;

b) in voorkomend geval, de naam en het adres van de erkende brancheorganisatie waarvan de begunstigde lid is.

9.  Arealen die niet worden gebruikt voor de in de titels III, IV en V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde steunregelingen of voor de steunmaatregelen in de wijnsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden aangegeven in een of meer rubrieken „andere vormen van grondgebruik”.

Artikel 18

Verklaring van een regionale of collectieve tenuitvoerlegging

Voor elke regionale of collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 5 of lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt een verklaring van een regionale of collectieve tenuitvoerlegging ingediend ter aanvulling van de steunaanvraag of betalingsaanvraag van elke deelnemende begunstigde.

De verklaring bevat alle nodige aanvullende informatie om de nakoming van de verplichtingen met betrekking tot de regionale of collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 5 of lid 6, van die verordening te verifiëren, en met name:

a) de unieke identificatie van elke deelnemende begunstigde;

b) het minimumpercentage waaraan elke deelnemende begunstigde individueel moet voldoen als bedoeld in artikel 46, lid 6, tweede alinea, van die verordening;

c) de totale oppervlakte van de aaneengesloten structuren van aangrenzende ecologische aandachtsgebieden als bedoeld in artikel 46, lid 5, van die verordening of van het gemeenschappelijke ecologische aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, lid 6, van die verordening, ten aanzien waarvan verplichtingen collectief worden nagekomen;

d) vooraf vastgesteld grafisch materiaal met de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen om de aaneengesloten structuren van aangrenzende ecologische aandachtsgebieden of het gemeenschappelijke ecologisch aandachtsgebied ondubbelzinnig te identificeren en de grenzen ervan aan te geven.

In het geval van regionale tenuitvoerlegging kan, mits het in artikel 46, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bedoelde uitgewerkte plan alle in de tweede alinea van dit artikel genoemde informatie bevat, de in de eerste alinea bedoelde verklaring worden vervangen door een verwijzing naar het plan.

In het geval van een collectieve tenuitvoerlegging wordt de in de eerste alinea bedoelde verklaring aangevuld met de in artikel 47, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bedoelde schriftelijke overeenkomst.

Artikel 19

Aanvragen met betrekking tot deelname aan en terugtrekking uit de regeling voor kleine landbouwers

1.  In 2015 ingediende aanvragen voor deelname aan de in artikel 62, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwers bevatten een verwijzing naar de voor het aanvraagjaar 2015 door dezelfde begunstigde ingediende verzamelaanvraag en, in voorkomend geval, een verklaring van de begunstigde dat hij kennis heeft genomen van de in artikel 64 van die verordening vastgestelde bijzondere voorwaarden met betrekking tot de regeling voor kleine landbouwers.

De lidstaten kunnen besluiten dat de in de eerste alinea bedoelde aanvraag samen met of als onderdeel van de verzamelaanvraag moet worden ingediend.

2.  Met ingang van het aanvraagjaar 2016 voorzien de lidstaten in de vereenvoudigde aanvraagprocedure als bedoeld in artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

3.  De in de in lid 2 bedoelde aanvraagprocedure te gebruiken vooraf opgestelde formulieren berusten op de informatie die wordt verstrekt in de voor het aanvraagjaar 2015 ingediende verzamelaanvraag en bevatten met name:

a) alle aanvullende informatie die nodig is om te voldoen aan artikel 64 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, in voorkomend geval, alle aanvullende informatie die nodig is om te bevestigen dat de begunstigde nog steeds voldoet aan artikel 9 van die verordening;

b) een verklaring van de begunstigde dat hij op de hoogte is van de in artikel 64 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde bijzondere voorwaarden met betrekking tot de regeling voor kleine landbouwers.

Wanneer lidstaten opteren voor de in artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde betalingsmethode zonder de derde alinea daarvan toe te passen, worden de vooraf opgestelde formulieren, in afwijking van de eerste alinea van dit lid, verstrekt overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk.

4.  Begunstigden die besluiten zich in een jaar na 2015 uit de regeling voor kleine landbouwers terug te trekken overeenkomstig artikel 62, lid 1, tweede alinea, of artikel 62, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, stellen de bevoegde autoriteit in kennis van hun terugtrekking op de door de lidstaat vastgestelde wijze.



Afdeling 3

Andere aanvragen

Artikel 20

Specifieke bepalingen inzake steunaanvragen

Een begunstigde die geen steun aanvraagt in het kader van een areaalgebonden steunregeling, maar steun aanvraagt in het kader van een andere in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde regeling of in het kader van een steunregeling in de wijnsector overeenkomstig de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 geeft, in het geval dat hij beschikt over landbouwgrond, de betrokken arealen aan in zijn steunaanvraagformulier overeenkomstig artikel 17 van de onderhavige verordening.

Een begunstigde voor wie alleen verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden gelden als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 geeft in zijn steunaanvraagformulier de arealen aan waarover hij beschikt voor elk kalenderjaar waarin die verplichtingen gelden.

De lidstaten kunnen de begunstigden evenwel van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde verplichting vrijstellen indien de betrokken informatie aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 waarborgen.

Artikel 21

Eisen met betrekking tot de steunaanvraag voor vee en betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen

1.  Een steunaanvraag voor vee als bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 15, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 of een betalingsaanvraag in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 14, van die verordening bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun en/of bijstand kan worden gemaakt, en met name:

a) de identiteit van de begunstigde;

b) een verwijzing naar de verzamelaanvraag indien deze reeds is ingediend;

c) het aantal dieren van elk type waarvoor een steunaanvraag voor vee of een betalingsaanvraag wordt ingediend en, voor runderen, hun identificatiecode;

d) in voorkomend geval, de verbintenis van de begunstigde om de onder c) bedoelde dieren gedurende een door de lidstaat vastgestelde periode op zijn bedrijf te houden en een opgave van de plaats of plaatsen waar deze dieren zullen worden aangehouden, en van de betrokken periode;

e) in voorkomend geval, de bewijsstukken die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun of bijstand uit hoofde van de betrokken regeling of maatregel kan worden gemaakt;

f) een verklaring van de begunstigde dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steun en/of bijstand gelden.

2.  Elke houder van dieren heeft het recht om van de bevoegde autoriteit zonder beperkingen, met redelijke tussenpozen en binnen een niet al te lange termijn informatie te verkrijgen over de in het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren opgeslagen gegevens die betrekking hebben op hem en zijn dieren. Bij de indiening van zijn steunaanvraag voor vee of zijn betalingsaanvraag verklaart de begunstigde dat die gegevens juist en volledig zijn, dan wel corrigeert hij de onjuiste gegevens of vult hij de ontbrekende gegevens aan.

3.  De lidstaten kunnen besluiten dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens niet in de steunaanvraag voor vee of de betalingsaanvraag hoeven te worden opgenomen indien zij reeds aan de bevoegde autoriteit zijn meegedeeld.

4.  De lidstaten kunnen procedures invoeren die het mogelijk maken de in het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren opgenomen gegevens te gebruiken ten behoeve van de steunaanvraag voor vee of de betalingsaanvraag, mits het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren de mate van zekerheid en implementatie biedt die voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen of bijstandsmaatregelen op het niveau van de individuele dieren nodig is.

De in de eerste alinea bedoelde procedures kunnen bestaan in een systeem waarbij een begunstigde steun en/of bijstand kan aanvragen voor alle dieren die op een door de lidstaat te bepalen datum of gedurende een door de lidstaat te bepalen periode op basis van de in het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren opgenomen gegevens voor steun en/of bijstand in aanmerking komen.

In dat geval nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te waarborgen dat:

a) de in de tweede alinea bedoelde datum of periode duidelijk zijn aangegeven en aan de begunstigde zijn meegedeeld, overeenkomstig de voor de betrokken steunregelingen en/of bijstandsmaatregel geldende voorschriften;

b) het de begunstigde bekend is dat alle potentieel subsidiabele dieren die niet correct geïdentificeerd of geregistreerd overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor dieren blijken te zijn, worden beschouwd als in artikel 31 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde dieren waarvoor een niet-naleving is geconstateerd.

5.  De lidstaten kunnen bepalen dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens kunnen of moeten worden verstrekt via een instantie of instanties die door hen is of zijn erkend. De begunstige blijft evenwel verantwoordelijk voor de verstrekte gegevens.



Afdeling 4

Specifieke bepalingen inzake betalingsrechten

Artikel 22

Toewijzing of verhoging van de waarde van betalingsrechten

1.  Aanvragen tot toewijzing van betalingsrechten of verhoging van de waarde van betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling overeenkomstig artikel 20, artikel 24, artikel 30, met uitzondering van lid 7, onder e), en artikel 39 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden uiterlijk ingediend op een door de listaten vast te stellen datum. De vastgestelde datum is echter niet later dan 15 mei van het betrokken kalenderjaar.

Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen die niet later is dan 15 juni van het betrokken kalenderjaar.

2.  De lidstaten kunnen bepalen dat de aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten tegelijk met de steunaanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling wordt ingediend.

Artikel 23

Intrekking van ten onrechte toegewezen betalingsrechten

1.  Indien na de toewijzing van betalingsrechten aan de begunstigden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 blijkt dat het aantal toegewezen betalingsrechten te hoog was, vervalt het aantal te veel toegewezen betalingsrechten aan de in artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde nationale reserve of regionale reserves.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde fout door de bevoegde autoriteit of door een andere autoriteit is gemaakt en de fout niet redelijkerwijs door de begunstigde had kunnen worden ontdekt, wordt de waarde van de resterende betalingsrechten welke aan die begunstigde zijn toegewezen, dienovereenkomstig aangepast.

Wanneer de begunstigde aan wie te veel betalingsrechten zijn toegekend inmiddels betalingsrechten aan andere begunstigden heeft overgedragen, geldt de in de eerste alinea bedoelde verplichting ook voor overnemers naar evenredigheid van het aantal betalingsrechten dat aan hen is overgdragen, indien de begunstigde aan wie de betalingsrechten aanvankelijk waren toegewezen niet over voldoende betalingsrechten beschikt om het aantal onterecht toegewezen betalingsrechten te compenseren.

2.  Indien na de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 aan de begunstigden blijkt dat de door een begunstigde voor 2014 ontvangen betalingen als bedoeld in artikel 26, lid 2, eerste alinea, van die verordening, of de waarde van de betalingsrechten waarover de begunstigde op de datum van de indiening van zijn aanvraag voor 2014 beschikte als bedoeld in artikel 26, lid 3, eerste alinea, van die verordening, of de waarde per eenheid van de betalingsrechten als bedoeld in artikel 26, lid 5, van die verordening, of de verhoging van de waarde per eenheid van betalingsrechten als bedoeld in artikel 30, lid 10, van die verordening, of de totale waarde van de steun die een begunstigde heeft ontvangen voor het kalenderjaar dat voorafgaat aan de uitvoering van de basisbetalingsregeling als bedoeld in artikel 40, lid 3, eerste alinea van die verordening, te hoog waren, wordt de op de onjuiste grondslag gebaseerde waarde van die betalingsrechten voor de betrokken begunstigde dienovereenkomstig aangepast.

Deze aanpassing vindt ook plaats voor betalingsrechten die inmiddels aan andere begunstigden zijn overgedragen.

De waarde van de verlaging vervalt aan de in artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde nationale reserve of regionale reserves.

3.  Indien na de toewijzing van betalingsrechten aan begunstigden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 blijkt dat zowel de in lid 1 als de in lid 2 bedoelde situatie op dezelfde begunstigde van toepassing waren, wordt de waarde van alle in lid 2 bedoelde betalingsrechten aangepast voordat de onterecht toegewezen betalingsrechten overeenkomstig lid 1 aan de nationale reserve of de regionale reserves vervallen.

4.  De overeenkomstig het onderhavige artikel vastgestelde aanpassingen van het aantal en/of de waarde van de betalingsrechten mogen niet leiden tot een systematische herberekening van de resterende betalingsrechten.

5.   ►C1  De lidstaten kunnen besluiten de ten onrechte toegewezen betalingsrechten niet in te trekken indien de totale waarde van die betalingsrechten zoals vermeld in het elektronisch register voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten op het tijdstip dat de verificaties met het oog op het aanbrengen van de overeenkomstig het onderhavige artikel vastgestelde aanpassingen plaatsvinden, niet meer dan 50 EUR bedraagt voor een jaar waarin de basisbetalingsregeling overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt uitgevoerd. ◄

Onverschuldigde bedragen die zijn betaald voor de aanvraagjaren vóór de aanpassingen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige verordening. Bij het vaststellen van dergelijke onverschuldigde bedragen wordt rekening gehouden met het effect van de in het onderhavige artikel bedoelde aanpassingen op het aantal en, in voorkomend geval, de waarde van de betalingsrechten voor alle betrokken jaren.



TITEL III

CONTROLES



HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 24

Algemene beginselen

1.  De in de onderhavige verordening vastgestelde administratieve controles en controles ter plaatse worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie het volgende wordt gewaarborgd:

a) de juistheid en volledigheid van de in de steunaanvraag, bijstandsaanvraag, betalingsaanvraag of andere verklaring verstrekte informatie;

b) de naleving van alle subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen en andere verplichtingen voor de betrokken steunregeling en/of bijstandsmaatregel, de voorwaarden voor de verlening van steun en/of bijstand of van een vrijstelling van verplichtingen;

c) de in het kader van de randvoorwaarden relevante eisen en normen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de naleving van alle toepasselijke voorwaarden die in het recht van de Unie, in toepasselijk nationaal recht en in uitvoeringsregelingen of in het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn vastgesteld, kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een reeks door de lidstaten vast te stellen verifieerbare indicatoren.

3.  Op basis van de resultaten van de administratieve controles en controles ter plaatse worden beoordeeld of problemen die aan het licht zijn gekomen in het algemeen ook voor andere, vergelijkbare concrete acties en begunstigden of voor andere instanties een risico kunnen meebrengen. De beoordeling moet tevens duidelijkheid verschaffen over de oorzaken van dergelijke situaties, over eventueel vereist nader onderzoek en over de noodzakelijke corrigerende en preventieve maatregelen.

4.  De bevoegde autoriteit verricht fysieke veldinspecties ingeval foto-interpretatie van orthobeelden (satelliet- of luchtfotografie) geen resultaten opleveren die het mogelijk maken ten genoegen van de bevoegde autoriteit definitieve conclusies te trekken over de subsidiabiliteit of de correcte omvang van het areaal dat aan een administratieve controle of een controle ter plaatse is onderworpen.

5.  Dit hoofdstuk is van toepassing op alle in het kader van de onderhavige verordening verrichte controles en onverminderd de specifieke regels in de titels IV en V. Lid 3 is evenwel niet van toepassing op titel V.

Artikel 25

Aankondiging van controles ter plaatse

Controles ter plaatse mogen worden aangekondigd op voorwaarde dat het doel of de doeltreffendheid ervan daardoor niet in het gedrang komt. De periode tussen aankondiging en controle wordt strikt beperkt tot het noodzakelijke minimum en bedraagt niet meer dan 14 dagen.

▼M1

Voor controles ter plaatse met betrekking tot steunaanvragen voor vee of betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen of met betrekking tot overeenkomstig artikel 14 bis, lid 5, gemelde verbintenissen bedraagt de periode tussen de aankondiging en de controle evenwel, behalve in deugdelijk gemotiveerde gevallen, niet meer dan 48 uur. Voorts gelden in het geval dat de regelgeving inzake de besluiten en normen die relevant zijn voor de randvoorwaarden, voorschrijft dat controles ter plaatse onaangekondigd moeten worden uitgevoerd, die voorschriften ook in het geval van controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden.

▼B

Artikel 26

Tijdstip van de controles ter plaatse

1.  Indien passend worden de controles ter plaatse in het kader van de onderhavige verordening tegelijk met andere controles uit hoofde van het recht van de Unie verricht.

2.  Voor de toepassing van de onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen worden de controles ter plaatse over het jaar gespreid op basis van een analyse van de risico’s die de verschillende verbintenissen in het kader van elke maatregel voor plattelandsontwikkeling opleveren.

▼M1

De controles ter plaatse inzake overeenkomstig artikel 14 bis, lid 5, gemelde verbintenissen worden verricht binnen de termijnen die een doeltreffende verificatie van de gemelde verbintenis garanderen.

▼B

3.  Bij de controles ter plaatse wordt nagegaan of wordt voldaan aan alle subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen en andere verplichtingen in het kader van de steunregelingen of bijstandsmaatregelen waarvoor een begunstigde is geselecteerd overeenkomstig artikel 34.

De duur van de controles ter plaatse wordt strikt beperkt tot het noodzakelijke minimum.

4.  Wanneer bepaalde subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen en andere verplichtingen enkel tijdens een bepaalde periode kunnen worden gecontroleerd, kunnen voor de controles ter plaatse extra bezoeken op een later tijdstip nodig zijn. In een dergelijk geval worden de controles ter plaatse zo gecoördineerd dat het aantal en de duur van dergelijke bezoeken aan een begunstigde tot het vereiste minimimum worden beperkt. Waar passend kunnen dergelijke bezoeken ook worden uitgevoerd door middel van teledetectie overeenkomstig artikel 40.

Wannneer extra bezoeken in verband met als ecologisch aandachtsgebied aangegeven braakliggend land, akkerranden, bufferstroken, stroken subsidiabele hectaren langs bosranden, vanggewassen en/of plantendek vereist zijn, heeft 50 % van het aantal extra bezoeken betrekking op dezelfde, op basis van een risicoanalyse geselecteerde begunstigde, en de resterende 50 % op andere aanvullend geselecteerde begunstigden. Die andere begunstigden worden aselect gekozen uit alle begunstigden die braakliggend land, akkerranden, bufferstroken, stroken subsidiabele hectaren langs bosranden, vanggewassen en/of plantendek als ecologisch aandachtsgebied hebben aangegeven en zulke bezoeken kunnen worden beperkt tot de oppervlakten die als braakliggend land, akkerranden, bufferstroken, stroken subsidiabele hectaren langs bosranden, vanggewassen en/of plantendek zijn aangegeven.

Wanneer extra bezoeken vereist zijn, is artikel 25 van toepassing op elk extra bezoek.

Artikel 27

Uitwisseling van controleresultaten

In voorkomend geval houden administratieve controles en controles ter plaatse inzake subsidiabiliteit rekening met door andere instanties, diensten en organisaties gemelde vermoedelijke gevallen van niet-naleving.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle bevindingen die worden gedaan in het kader van de controles op de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde regelingen en/of bijstand in het kader van onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen worden uitgewisseld met de betrokken bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de toekenning van de corresponderende betaling. De lidstaten zorgen er ook voor dat de in artikel 38 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bedoelde openbare of particuliere certificeringsinstanties de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de toekenning van de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in kennis stellen van elke bevinding die relevant is voor de correcte toekenning van een dergelijke betaling aan begunstigden die ervoor hebben geopteerd hun verplichtingen in het kader van de gelijkwaardigheid door certificering na te komen.

Wanneer de administratieve controles of controles ter plaatse met betrekking tot de onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen betrekking hebben op gelijkwaardige praktijken als bedoeld in artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013,worden de resultaten van die controles uitgewisseld met het oog op de follow-up ervan in verband met de toekenning van de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken.



HOOFDSTUK II

Administratieve controles binnen het geïntegreerd systeem

Artikel 28

Administratieve controles

1.  De in artikel 74 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde administratieve controles, met inbegrip van kruiscontroles, maken de opsporing van niet-nalevingen, in het bijzonder de geautomatiseerde opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk. De controles omvatten alle elementen waarvoor het mogelijk en passend is deze met administratieve controles te controleren. Zij waarborgen dat:

a) aan de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen in het kader van de steunregeling of bijstandsmaatregel is voldaan;

b) er geen sprake is dubbele financiering middels andere regelingen van de Unie;

c) de steunaanvraag of betalingsaanvraag volledig is en binnen de relevante termijn is ingediend en, in voorkomend geval, dat er bewijsstukken zijn ingediend waaruit blijkt dat er aanspraak op steun en/of bijstand kan worden gemaakt;

d) in voorkomend geval, langetermijnverbintenissen worden nagekomen.

2.  Met betrekking tot steunregelingen voor dieren en diergebonden bijstandsmaatregelen kunnen de lidstaten, indien passend, bewijsstukken van andere diensten, instanties of organisaties gebruiken om de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen na te gaan, op voorwaarde dat de betrokken dienst, instantie of organisatie werkt volgens normen die toereikend zijn om de naleving daarvan te kunnen controleren.

Artikel 29

Kruiscontroles

1.  In voorkomend geval, omvatten de administratieve controles kruiscontroles:

a) op de aangegeven betalingsrechten, respectievelijk de aangegeven landbouwpercelen om te voorkomen dat dezelfde steun of bijstand meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar of aanvraagjaar wordt toegekend en dat steun die in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 en bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad ( 6 ) genoemde areaalgebonden steunregelingen wordt verleend, ten onrechte wordt gecumuleerd met bijstand die wordt verleend in het kader van areaalgebonden bijstandsmaatregelen als gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 21, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014.

b) met betrekking tot de betalingsrechten om na te gaan of deze bestaan en of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun in aanmerking te komen;

c) door de in de verzamelaanvraag en/of betalingsaanvraag aangegeven landbouwpercelen te vergelijken met de informatie in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen per referentieperceel overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 om na te gaan of de arealen als zodanig in aanmerking komen voor de regeling inzake rechtstreekse betalingen en/of de plattelandsontwikkelingsmaatregel;

d) door de betalingsrechten te vergelijken met de geconstateerde oppervlakte om na te gaan of de betalingsrechten gepaard gaan met ten minste een gelijk aantal subsidiabele hectaren als omschreven in artikel 32, leden 2 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

e) met gebruikmaking van het systeem voor de identificatie en registratie van dieren om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun en/of bijstand in aanmerking te komen, en om te voorkomen dat dezelfde steun en/of bijstand meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar of aanvraagjaar wordt toegekend;

f) door de verklaring van de begunstigde in de verzamelaanvraag dat hij lid is van een erkende brancheorganisatie, te vergelijken met de in artikel 17, lid 8, van de onderhavige verordening bedoelde informatie en de door de betrokken erkende brancheorganisaties verstrekte informatie teneinde na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in artikel 60, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaalde verhoging van de steun;

g) om de naleving van de criteria voor de erkenning van brancheorganisaties en de lijst van hun leden ten minste om de vijf jaar te controleren.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), worden, wanneer het geïntegreerd systeem voorziet in geospatiale steunaanvraagformulieren, de kruiscontroles verricht als een ruimtelijke intersectie van de aangegeven gedigitaliseerde oppervlakte met het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen. Voorts worden kruiscontroles verricht om dubbele aangifte van dezelfde oppervlakte te voorkomen.

2.  Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent niet-naleving geven aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van een andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.

3.  Indien een referentieperceel het voorwerp uitmaakt van een steunaanvraag en/of betalingsaanvraag door twee of meer begunstigden in het kader van dezelfde steunregeling of bijstandsmaatregel en wanneer de aangegeven landbouwpercelen elkaar ruimtelijk overlappen of wanneer de totale aangegeven oppervlakte het overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a) en b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 vastgestelde subsidiabele maximumareaal overschrijdt met een verschil dat binnen de overeenkomstig artikel 38 van de onderhavige verordening met betrekking tot dat referentieperceel vastgestelde meettolerantie valt, kan de lidstaat besluiten tot een evenredige verlaging van de betrokken arealen, tenzij een begunstigde aantoont dat te zijnen nadele een van de andere betrokken begunstigden zijn arealen te hoog heeft aangegeven.



HOOFDSTUK III

Controles ter plaatse in het kader van het geïntegreerd systeem



Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 30

Controlepercentage voor andere areaalgebonden steunregelingen dan de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Voor andere areaalgebonden steunregelingen dan de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken overeenkomstig titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 (hierna „de vergroeningsbetaling” genoemd) betreft de steekproef voor controles ter plaatse die elk jaar worden uitgevoerd ten minste:

a) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. De lidstaten zorgen ervoor dat de steekproef voor controles ten minste 5 % van alle begunstigden bevat die voornamelijk landbouwarealen aangeven die bestaan uit op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat gehouden arealen, als bedoeld in artikel 10, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014;

b) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de herverdelingsbetaling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

c) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

d) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de betaling voor jonge landbouwers overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

e) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor areaalgebonden betalingen in het kader van vrijwillige gekoppelde steun overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

f) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de betaling in het kader van de regeling voor kleine landbouwers overeenkomstig titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

g) 30 % van de arealen aangegeven voor de productie van hennep overeenkomstig artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

h) 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de gewasspecifieke betaling voor katoen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel 31

Controlepercentage voor de vergroeningsbetaling

1.  Voor de vergroeningsbetaling betreft de steekproef voor de controles ter plaatse die elk jaar worden uitgevoerd:

a) 5 % van alle begunstigden die de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken (hierna „de vergroeningspraktijken” genoemd) in acht moeten nemen en die geen deel uitmaken van de onder b) en c), bedoelde te controleren populaties (hierna „de voor vergroening te controleren populaties” genoemd). Deze steekproef omvat tegelijk ten minste 5 % van alle begunstigden met gebieden met ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in zones als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad ( 7 ) of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ) en andere kwetsbare gebieden als bedoeld in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

b) 3 % van:

i) hetzij alle voor de vergroeningsbetaling in aanmerking komende begunstigden die zowel van de verplichtingen inzake gewasdiversificatie als van de verplichtingen inzake ecologische aandachtsgebieden zijn vrijgesteld doordat zij de in artikel 44 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde drempelwaarden niet halen, en die niet aan de in artikel 45 van die verordening bedoelde verplichtingen onderworpen zijn;

ii) hetzij, in de jaren waarin artikel 44 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 niet van toepassing is in een lidstaat, de voor de vergroeningsbetaling in aanmerking komende begunstigden die zowel van de verplichtingen inzake gewasdiversificatie als van de verplichtingen inzake ecologische aandachtsgebieden zijn vrijgesteld doordat zij de in artikel 44 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde drempelwaarden niet halen, en die niet aan de in artikel 45, lid 1, van die verordening bedoelde verbintenissen onderworpen zijn;

c) 5 % van alle begunstigden die de vergroeningspraktijken in acht moeten nemen en gebruikmaken van nationale of regionale certificeringsregelingen als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

d) 5 % van alle begunstigden die deelnemen aan een regionale tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

e) 5 % van de collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

f) 100 % van de aaneengesloten structuren van aangrenzende ecologische aandachtsgebieden als bedoeld in artikel 46, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014;

g) 100 % van de begunstigden die verplicht zijn tot heromzetting van land in blijvend grasland overeenkomstig artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014;

h) 20 % van de begunstigden die verplicht zijn tot heromzetting van land in blijvend grasland overeenkomstig artikel 44, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014.

2.  Begunstigden die de vergroeningspraktijken in acht nemen in de vorm van gelijkwaardige praktijken overeenkomstig artikel 43, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of die deelnemen aan de regeling voor kleine landbouwers overeenkomstig artikel 61 van die verordening of die voor het hele bedrijf voldoen aan de in artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad ( 9 ) vastgestelde verplichtingen inzake biologische landbouw maken geen deel uit van de steekproef voor controles en tellen niet mee in de in het onderhavige artikel vastgestelde controlepercentages.

▼M1

3.  Wanneer de ecologische aandachtsgebieden niet zijn geïdentificeerd in het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt het in lid 1, onder a), c), d) en e), vastgestelde controlepercentage aangevuld met 5 % van alle begunstigden van de respectieve controlepopulatie die een ecologisch aandachtsgebied op hun landbouwareaal moeten hebben overeenkomstig de artikelen 43 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

▼B

De eerste alinea is echter niet van toepassing wanneer het beheers- en controlesysteem waarborgt dat alle ecologische aandachtsgebieden vóór betaling worden geïdentificeerd en, in voorkomend geval, worden opgenomen in het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder c), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014.

Artikel 32

Controlepercentage voor plattelandsontwikkelingsmaatregelen

1.  De steekproef voor de controles ter plaatse die elk jaar worden uitgevoerd betreft ten minste 5 % van alle begunstigden die een aanvraag indienen in het kader van een plattelandsontwikkelingsmaatregel. Voor de in artikel 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen bedraagt het controlepercentage van elke individuele maatregel ten minste 5 %.

Die steekproef vertegenwoordigt ook ten minste 5 % van de begunstigden van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 die gelijkwaardige praktijken als bedoeld in artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen.

2.  In afwijking van lid 1 kan in het geval van groepen personen als bedoeld in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, elk individueel lid van dergelijke groepen worden beschouwd als een begunstigde in het kader van de berekening van het in lid 1 vastgestelde controlepercentage.

▼M1

2 bis.  Indien een lidstaat gebruikmaakt van de optie om een collectieve aanvraag in te dienen, betreft de steekproef voor de controles ter plaatse die elk jaar worden uitgevoerd, in afwijking van de leden 1 en 2, ten minste:

a) 5 % van alle collectieven die een collectieve aanvraag indienen; deze steekproef omvat tegelijk ten minste 5 % van de totale oppervlakte die in de collectieve aanvraag overeenkomstig artikel 14 bis, lid 3, is aangegeven, en

b) 5 % van de overeenkomstig artikel 14 bis, lid 5, gemelde verbintenissen.

▼B

3.  Met betrekking tot begunstigden van overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 28, 29 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 36, onder a), iv) en v), onder b), i), iii) en v), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 verleende meerjarige steun en bijstand waarmee betalingen over een periode van meer dan vijf jaar zijn gemoeid, kunnen de lidstaten besluiten om na het vijfde betalingsjaar ten minste 2,5 % van de begunstigden te controleren.

De eerste alinea is van toepassing op bijstand die in het kader van artikel 28, lid 6, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt verleend na het vijfde jaar van de betaling voor de betrokken verbintenis.

▼M1

Indien een lidstaat gebruikmaakt van de optie om een collectieve aanvraag in te dienen, is dit lid niet van toepassing op collectieven.

▼B

4.  In het kader van lid 3 gecontroleerde begunstigden worden niet meegerekend voor de toepassing van lid 1.

Artikel 33

Controlepercentage voor steunregelingen voor dieren

1.  Voor steunregelingen voor dieren betreft de steekproef voor de controles ter plaatse die elk jaar worden verricht voor elk van de steunregelingen ten minste 5 % van alle begunstigden die een aanvraag in het kader van de betrokken steunregeling indienen.

Indien het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren echter niet de mate van zekerheid en implementatie biedt die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregeling, dan wordt dit percentage voor de betrokken steunregeling verhoogd tot 10 %.

De geselecteerde steekproef voor controles betreft ten minste 5 % van alle dieren waarvoor steun wordt aangevraagd per steunregeling.

2.  In voorkomend geval betreft de steekproef voor de controles ter plaatse die elk jaar worden verricht 10 % van de andere diensten, instanties of organisaties die bewijsmateriaal leveren op basis waarvan wordt nagegaan of aan de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen als bedoeld in artikel 28, lid 2 is voldaan.

Artikel 34

Selectie van de steekproef voor controles

1.  Aanvragen of aanvragers die bij de indiening of na de administratieve controles niet ontvankelijk blijken of niet voor betaling in aanmerking blijken te komen, maken geen deel uit van de te controleren populatie.

2.  Voor de toepassing van de artikelen 30 en 31 wordt de steekproefselectie als volgt verricht:

a) tussen 1 en 1,25 % van de begunstigden die een aanvraag indienen voor de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt aselect gekozen uit alle begunstigden die een aanvraag voor die regelingen indienen. ►M1  Begunstigden die overeenkomstig de eerste alinea van lid 3 van dit artikel op aselecte wijze zijn gekozen, mogen worden beschouwd als deel van de in de eerste zin van dit punt bedoelde steekproef voor controles. Het aantal dergelijke begunstigden in de steekproef voor controles mag niet hoger liggen dan hun aandeel in de te controleren populatie; ◄

b) tussen 1 en 1,25 % van de voor vergroening te controleren populatie wordt aselect gekozen uit alle begunstigden die zijn gekozen overeenkomstig het bepaalde onder a). Indien nodig om dat percentage te bereiken worden op aselecte wijze extra begunstigden gekozen uit de voor vergroening te controleren populatie;

▼M1

b bis) tussen 0,6 en 0,75 % van de controlepopulatie als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder b), wordt op aselecte wijze gekozen uit alle overeenkomstig punt a), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Indien nodig om dat percentage te bereiken, worden op aselecte wijze extra begunstigden gekozen uit de in artikel 31, lid 1, onder b), bedoelde te controleren populatie;

▼M1

c) het resterende aantal begunstigden in de steekproef voor controles als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder a) en b), wordt geselecteerd op basis van een risicoanalyse;

▼B

d) alle overeenkomstig het bepaalde onder a), b) en c), van deze alinea geselecteerde begunstigden mogen worden beschouwd als een deel van de steekproeven voor controles waarin is voorzien bij artikel 30, onder b) tot en met e), g) en h). Waar nodig om de minimumpercentages te verrichten controles te bereiken, worden extra begunstigden op aselecte wijze gekozen uit hun respectieve te controleren populaties;

▼M1

e) alle begunstigden die zijn geselecteerd overeenkomstig de punten a) tot en met d), van deze alinea of op basis van een risicoanalyse overeenkomstig de eerste alinea van lid 3 van dit artikel, mogen worden beschouwd als deel van de in artikel 30, onder a), bedoelde steekproef voor controles. Waar nodig om het minimumpercentage controles te halen, worden extra begunstigden op aselecte wijze gekozen uit alle begunstigden die een aanvraag voor de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 indienen;

▼B

f) het minimum aantal begunstigden als bedoeld in artikel 30, onder f), wordt op aselecte wijze gekozen uit alle begunstigden die een aanvraag indienen voor de betaling in het kader van de regeling voor kleine landbouwers overeenkomstig titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

▼M1 —————

▼M1

h) tussen 20 en 25 % van het minimum aantal begunstigden als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder c), wordt op aselecte wijze gekozen uit alle overeenkomstig punt a), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Het resterende aantal begunstigden als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder c), wordt op basis van een risicoanalyse geselecteerd uit alle overeenkomstig punt e), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Waar nodig om de minimumpercentages te verrichten controles te halen, worden op basis van een risicoanalyse extra begunstigden geselecteerd uit hun respectieve te controleren populaties;

▼M1

h bis) tussen 20 en 25 % van het minimum aantal begunstigden als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder d) en h), wordt op aselecte wijze gekozen uit alle overeenkomstig punt b), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Waar nodig om dat percentage te halen, worden extra begunstigden op aselecte wijze gekozen uit alle overeenkomstig punt a), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Het resterende aantal begunstigden als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder d) en h), wordt op basis van een risicoanalyse geselecteerd uit alle overeenkomstig punt c), van deze alinea geselecteerde begunstigden. Waar nodig om de minimumpercentages te verrichten controles te halen, worden op basis van een risicoanalyse extra begunstigden geselecteerd uit hun respectieve te controleren populaties;

▼B

i) tussen 20 en 25 % van het minimum aantal collectieve tenuitvoerleggingen als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder e), wordt op aselecte wijze gekozen uit alle collectieve tenuitvoerleggingen overeenkomstig artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Het resterende aantal collectieve tenuitvoerleggingen als bedoeld in artikel 31, lid 1, onder e), wordt op basis van een risicoanalyse geselecteerd.

▼M1

De controle ter plaatse met betrekking tot de overeenkomstig de punten d), e), h) en h bis), van de eerste alinea geselecteerde extra begunstigden alsook de overeenkomstig punt f), van de eerste alinea geselecteerde begunstigden mag worden beperkt tot de steunregeling waarvoor zij zijn geselecteerd als de minimumpercentages te verrichten controles van de andere steunregelingen waarvoor zij een aanvraag hebben ingediend, al zijn bereikt.

De controle ter plaatse met betrekking tot de overeenkomstig artikel 31, lid 3, geselecteerde extra begunstigden en de overeenkomstig de punten h), h bis), en i) van de eerste alinea van dit lid geselecteerde begunstigden mag worden beperkt tot de vergroeningspraktijken waarvoor zij zijn geselecteerd als de minimumpercentages te verrichten controles van de andere steunregelingen en vergroeningspraktijken die zij in acht moeten nemen, al zijn bereikt.

▼B

Voor de toepassing van artikel 31 waarborgen de lidstaten de representativiteit van de steekproef voor controles met betrekking tot de verschillende praktijken.

▼M1

De extra begunstigden bij wie controles ter plaatse moeten worden verricht voor de toepassing van artikel 31, lid 3, eerste alinea, worden geselecteerd op basis van een risicoanalyse.

▼M1

3.  Voor de toepassing van de artikelen 32 en 33 wordt eerst tussen 20 % en 25 % van het minimumaantal ter plaatse te controleren begunstigden op aselecte wijze gekozen en wanneer artikel 32, lid 2 bis, van toepassing is, worden eerst 100 % van de collectieven en tussen 20 % en 25 % van de verbintenissen die ter plaatse moeten worden gecontroleerd, op aselecte wijze gekozen. Het resterende aantal ter plaatse te controleren begunstigden en verbintenissen wordt op basis van een risicoanalyse geselecteerd.

Voor de toepassing van de artikelen 32 en 33 mag het aselecte gedeelte van de steekproef ook begunstigden omvatten die reeds zijn geselecteerd overeenkomstig de eerste zin van punt a), van de eerste alinea van lid 2 van dit artikel. Het aantal dergelijke begunstigden in de steekproef voor controles mag niet hoger liggen dan hun aandeel in de te controleren populatie.

Voor de toepassing van artikel 32 kunnen de lidstaten op grond van de risicoanalyse specifieke plattelandsontwikkelingsmaatregelen selecteren die voor de begunstigden gelden.

▼B

4.  Indien het aantal ter plaatse te controleren begunstigden groter is dan het in de artikelen 30 tot en met 33 genoemde minimum aantal begunstigen mag de extra steekproef voor ten hoogste 25 % uit op aselecte wijze gekozen begunstigden bestaan.

5.  Elk jaar wordt de doeltreffendheid van de risicoanalyse beoordeeld en de risicoanalyse zelf bijgewerkt door:

a) de relevantie van elke risicofactor te bepalen;

b) de resultaten van de op de risicoanalyse gebaseerde steekproef en die van de in lid 2, eerste alinea, bedoelde op aselecte wijze gekozen steekproef met elkaar te vergelijken wat betreft het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, of door de resultaten van de op de risicoanalyse gebaseerde steekproef en die van de in lid 2, eerste alinea, bedoelde op aselecte wijze gekozen steekproef met elkaar te vergelijken wat betreft het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren;

c) rekening te houden met de specifieke situatie en, in voorkomend geval, de ontwikkeling van de relevantie van de risicofactoren in de lidstaat;

d) rekening te houden met de aard van de niet-naleving die aanleiding geeft tot een verhoging van het te controleren percentage overeenkomstig artikel 35.

6.  De bevoegde autoriteit houdt bij waarom een begunstigde voor een controle ter plaatse is geselecteerd. De met de controle ter plaatse belaste inspecteur wordt vóór het begin van de controle ter plaatse over de desbetreffende redenen geïnformeerd.

7.  In voorkomend geval mag vóór de uiterste datum als bedoeld in artikel 13 op basis van de beschikbare informatie een gedeeltelijke selectie van de steekproef voor controles worden gemaakt. De voorlopige steekproef wordt aangevuld wanneer alle desbetreffende steunaanvragen of betalingsaanvragen beschikbaar zijn.

Artikel 35

Verhoging van het te controleren percentage

Indien controles ter plaatse een belangrijke niet-naleving in het kader van een bepaalde steunregeling of bijstandsmaatregel in een regio of deel van een regio aan het licht brengen, verhoogt de bevoegde autoriteit het percentage begunstigden bij wie het volgende jaar een controle ter plaatse moet worden verricht, op passende wijze.

Artikel 36

Verlaging van het te controleren percentage

1.  De in het onderhavige hoofdstuk vastgestelde controlepercentages mogen enkel worden verlaagd voor de in dit artikel bedoelde steunregelingen of bijstandsmaatregelen.

2.  In afwijking van artikel 30, onder a), b) en f), mogen de lidstaten, ten aanzien van de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, de herverdelingsbetaling en de regeling voor kleine landbouwers, besluiten het minimumniveau van de controles ter plaatse die elk jaar worden uitgevoerd per regeling tot 3 % te verlagen.

▼M1

De eerste alinea is enkel van toepassing indien er voor alle begunstigden een systeem van ruimtelijke intersectie van alle steunaanvragen met het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen wordt toegepast overeenkomstig artikel 17, lid 2.

Voor het aanvraagjaar 2015 bedraagt het foutenpercentage in de aselecte steekproef die ter plaatse is gecontroleerd, niet meer dan 2 % in de twee voorgaande begrotingsjaren. Dat foutenpercentage wordt door de lidstaat overeenkomstig de op het niveau van de Unie opgestelde methodologie gecertificeerd.

▼M1

Voor het aanvraagjaar 2016 bedraagt het foutenpercentage in de aselecte steekproef die ter plaatse is gecontroleerd, niet meer dan 2 % in het voorgaande begrotingsjaar. Dat foutenpercentage wordt door de lidstaat gecertificeerd overeenkomstig de nieuwe methodologie die op het niveau van de Unie is opgesteld, rekening houdend met artikel 7, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie ( 10 ).

▼B

3.  In afwijking van artikel 30, onder a), b), en f), mogen de lidstaten ten aanzien van de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, de herverdelingsbetaling en de regeling voor kleine landbouwers besluiten de steekproef voor controles te verlagen tot de overeenkomstig artikel 34, lid 2, eerste alinea, onder a), geselecteerde steekproef, indien er controles worden verricht op basis van de orthobeelden die voor de actualisering van het in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde systeem voor de identificatie van landbouwpercelen worden gebruikt.

De eerste alinea is enkel van toepassing indien de lidstaten een systematische actualisering van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen verrichten en binnen een periode van ten hoogste drie jaar alle begunstigden in het gehele door dit systeem bestreken gebied controleren, waarbij de actualisering per jaar betrekking heeft op ten minste 25 % van de in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen geregistreerde subsidiabele hectaren. Dat minimale dekkingspercentage geldt evenwel niet voor lidstaten met minder dan 150 000 in het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen geregistreerde subsidiabele hectaren.

In de drie jaar voorafgaande aan de toepassing van de eerste alinea hebben de lidstaten het betrokken systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen volledig geactualiseerd.

De voor de actualisering gebruikte orthobeelden zijn op de datum van het gebruik ervan voor de actualisering van het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen niet ouder dan 15 maanden.

De kwaliteit van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, zoals deze in de twee jaren vóór de toepassing van de eerste alinea is gebleken uit de overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 verrichte beoordeling, is zodanig dat doeltreffend kan worden nagegaan of aan de voorwaarden voor de steunverlening wordt voldaan.

Het in de eerste alinea bedoelde besluit mag op nationaal of op regionaal niveau worden genomen. Voor de toepassing van deze alinea omvat een regio het gehele door een of meer autonome systemen voor de identificatie van de landbouwpercelen bestreken gebied.

▼M1

De derde en de vierde alinea van lid 2 zijn van overeenkomstige toepassing.

▼B

4.  In afwijking van artikel 32, lid 1, mogen de lidstaten besluiten het minimumniveau van de controles ter plaatse die elk kalenderjaar worden uitgevoerd te verlagen tot 3 % van de begunstigden die een aanvraag indienen in het kader van onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

▼M1

De eerste alinea is echter niet van toepassing op begunstigden die gelijkwaardige praktijken toepassen als bedoeld in artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, noch op overeenkomstig artikel 32, lid 2 bis, van de onderhavige verordening geselecteerde collectieven en verbintenissen.

▼B

5.   ►M1  De leden 2, 3 en 4 zijn enkel van toepassing indien is voldaan aan de in artikel 41 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 vastgestelde algemene voorwaarden voor het verlagen van het minimumniveau van de controles ter plaatse. ◄ Wanneer niet langer aan deze voorwaarden of aan de in de leden 2 of 3 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan, trekken de lidstaten onmiddellijk hun besluit om het minimumniveau van de controles ter plaatse te verlagen in en passen zij met ingang van het daaropvolgende aanvraagjaar het in artikel 30, onder a), b), en f), en/of artikel 32 vastgestelde minimumniveau van de controles ter plaatse toe voor de betrokken steunregelingen of bijstandsmaatregelen.

6.  In afwijking van artikel 30, onder g), kan, wanneer een lidstaat een systeem van voorafgaande vergunningen voor de teelt van hennep invoert, het minimumniveau van de controles ter plaatse worden verlaagd tot 20 % van de voor de productie van hennep als bedoeld in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 aangegeven arealen.

In dat geval stelt de lidstaat de Commissie in kennis van zijn nadere regels en voorwaarden met betrekking tot zijn systeem van voorafgaande vergunningen in het jaar vóór de toepassing van het verlaagde te controleren percentage. Elke wijziging van die nadere regels of voorwaarden wordt onverwijld aan de Commissie meegedeeld.



Afdeling 2

Controles ter plaatse inzake steunaanvragen in het kader van de areaalgebonden steunregelingen en betalingsaanvragen voor areaalgebonden bijstandsmaatregelen

Artikel 37

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.  Controles ter plaatse betreffen alle landbouwpercelen waarvoor steun wordt aangevraagd in het kader van in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde regelingen en/of waarvoor bijstand wordt aangevraagd in het kader van onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

Met betrekking tot de controle van de in artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 30 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde plattelandsontwikkelingsmaatregelen betreffen de controles ter plaatse ook alle niet-landbouwgrond waarvoor bijstand wordt aangevraagd.

Op basis van de controleresultaten beoordeelt de bevoegde autoriteit of een bijwerking van de corresponderende referentiepercelen nodig is, gelet op artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014.

2.  De controles ter plaatse omvatten een oppervlaktemeting en een verificatie van de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen die betrekking hebben op het door de begunstigden in het kader van de in lid 1 bedoelde steunregelingen en/of bijstandsmaatregelen aangegeven areaal.

Voor begunstigden die rechtstreekse betalingen in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde regelingen aanvragen en van wie de landbouwarealen voornamelijk bestaan uit op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat gehouden arealen, omvat de controle ter plaatse ook een verificatie van de op die arealen verrichte minimumactiviteit als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

3.  Controles ter plaatse met betrekking tot vergroeningspraktijken omvatten alle door de begunstigde na te komen verplichtingen. In voorkomend geval wordt ter plaatse ook gecontroleerd of de arealen vallen binnen de in de artikelen 44 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde drempelwaarden voor de vrijstelling van de praktijken. Dit lid is ook van toepassing op de met betrekking tot nationale of regionale milieucertificeringsregelingen als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uitgevoerde controles ter plaatse.

Wanneer de controle ter plaatse betrekking heeft op een regionale tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, omvat deze ook een oppervlaktemeting en een verificatie van de inachtneming van de verplichtingen die door de lidstaten aan de begunstigden of groepen begunstigden zijn opgelegd.

Wanneer een controle ter plaatse betrekking heeft op een collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 betreft, omvat deze:

a) een verificatie van de naleving van de overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 vastgestelde criteria om als bedrijven in elkaars onmiddellijke nabijheid te worden beschouwd;

b) een oppervlaktemeting en een verificatie van de naleving van de criteria voor de aaneengesloten ecologische aandachtsgebieden;

c) in voorkomend geval, de door de lidstaat aan de begunstigden of groepen van begunstigden opgelegde aanvullende verplichtingen;

d) de naleving van de individuele vergroeningsverplichtingen door de aan de collectieve tenuitvoerlegging deelnemende begunstigde.

▼M1

4.  Voor overeenkomstig artikel 32, lid 2 bis, onder a), geselecteerde collectieven omvatten de controles ter plaatse een oppervlaktemeting en een verificatie van de naleving van de subsidiabiliteitscriteria en van andere verplichtingen met betrekking tot de in de collectieve aanvraag aangegeven oppervlakte.

Voor overeenkomstig artikel 32, lid 2 bis, onder b), geselecteerde verbintenissen omvatten de controles ter plaatse een verificatie van de naleving van de gemelde verbintenissen.

▼B

Artikel 38

Oppervlaktemeting

1.  Alle landbouwpercelen worden aan subsidiabiliteitscontroles onderworpen, maar de daadwerkelijke oppervlaktemeting van het landbouwperceel in het kader van een controle ter plaatse kan worden beperkt tot een aselecte steekproef van ten minste 50 % van de landbouwpercelen waarvoor een steunaanvraag en/of betalingsaanvraag is ingediend in het kader van de areaalgebonden steunregelingen en/of plattelandsontwikkelingsmaatregelen. Wanneer bij deze steekproefcontrole een niet-naleving aan het licht komt, worden alle landbouwpercelen gemeten of worden de conclusies van de gemeten steekproef geëxtrapoleerd.

De eerste alinea geldt niet voor landbouwpercelen die moeten worden gecontroleerd in het kader van de toepassing van de voorschriften inzake ecologische aandachtsgebieden als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

2.  De oppervlakte van de landbouwpercelen wordt gemeten met behulp van een middel dat, naar is aangetoond, een meting waarborgt van een kwaliteit die ten minste gelijkwaardig is aan die welke is voorgeschreven in geldende technische normen die zijn opgesteld op het niveau van de Unie.

3.  De bevoegde autoriteit mag gebruikmaken van teledetectie overeenkomstig artikel 40 en, indien mogelijk, van GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System - wereldwijd satellietnavigatiesysteem).

4.  Er wordt een uniforme buffertolerantie voor alle met behulp van GNNS-technieken en/of orthobeelden verrichte oppervlaktemetingen vastgesteld. Hiertoe worden de gebruikte meetinstrumenten voor ten minste een valideringsklasse van de buffertolerantie onder de uniforme waarde gevalideerd. De uniforme tolerantiewaarde mag echter niet meer dan 1,25 m bedragen.

Voor elk landbouwperceel is de maximumtolerantie in absolute waarde niet groter dan 1,0 ha.

Voor de in artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 30 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen mogen de lidstaten echter, voor zover het om bosgebied gaat, passende toleranties vaststellen, die in geen geval groter zijn dan tweemaal de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde tolerantie.

5.  Bij de meting kan de totale oppervlakte van een landbouwperceel in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat het volledig subsidiabel is. Is dit niet het geval, dan wordt de subsidiabele netto-oppervlakte in aanmerking genomen. Daartoe kan in voorkomend geval het pro-ratasysteem als bedoeld in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 worden toegepast.

6.  Voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen voor de gewasdiversificatie als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt het daadwerkelijk door een gewas ingenomen areaal overeenkomstig artikel 40, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 in aanmerking genomen voor de meting. Op arealen waarop een combinatieteelt wordt toegepast, wordt het totale areaal dat wordt ingenomen door een combinatieteelt overeenkomstig artikel 40, lid 3, eerste en tweede alinea, van die verordening of door een menggewas overeenkomstig artikel 40, lid 3, derde alinea, van die verordening in aanmerking genomen.

7.  Wanneer artikel 17, lid 1, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 kan leiden tot een kunstmatige opsplitsing van de oppervlakte van aan elkaar grenzende landbouwpercelen met een homogene soort grondbedekking in afzonderlijke landbouwpercelen, wordt de meting van deze oppervlakte van aan elkaar grenzende landbouwpercelen met een homogene soort grondbedekking gecombineerd in een enkele meting van de betrokken percelen lanbouwgrond.

8.  In voorkomend geval worden op het landbouwperceel twee afzonderlijke metingen verricht, één op het landbouwperceel voor de toepassing van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en één op een ruimtelijk verschillend overlappend landbouwperceel, voor de toepassing van de overige areaalgebonden steunregelingen en/of plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

Artikel 39

Verificatie van de subsidiabiliteitsvoorwaarden

1.  Of de landbouwpercelen voor de steun in aanmerking komen, wordt geverifieerd met behulp van passende middelen. Die verificatie omvat in voorkomend geval ook een verificatie van het gewas. Daartoe worden zo nodig aanvullende bewijzen verlangd.

2.  Voor begraasbaar blijvend grasland dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken en waar gewassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen kan in voorkomend geval de verminderingscoëfficiënt van artikel 32, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden toegepast op de overeenkomstig artikel 38 van de onderhavige verordening gemeten subsidiabele oppervlakte. Wanneer een oppervlakte gezamenlijk wordt gebruikt, verdelen de bevoegde autoriteiten deze oppervlakte over de betrokken begunstigden in verhouding tot het gedeelte dat zij gebruiken of mogen gebruiken.

3.  Door de lidstaten als ecologisch aandachtsgebied opgegeven landschapselementen die op grond van de artikelen 9 en 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 niet tot het subsidiabele areaal behoren worden geverifieerd volgens dezelfde beginselen als die welke van toepassing zijn op het subsidiabele areaal.

4.  Indien de lidstaten in het kader van de controle van plattelandsontwikkelingsmaatregelen bepalen dat bepaalde onderdelen van een controle ter plaatse op basis van een steekproef mogen worden uitgevoerd, waarborgt die steekproef een controleniveau dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. De lidstaten stellen de criteria voor de selectie van de steekproef vast. Indien de steekproefsgewijze controle een niet-naleving aan het licht brengt, worden de omvang en het bereik van de steekproef dienovereenkomstig uitgebreid.

Artikel 40

Controles door middel van teledetectie

Wanneer een lidstaat controles ter plaatse door middel van teledetectie verricht, doet de bevoegde autoriteit het volgende:

a) zij verricht een foto-interpretatie van orthobeelden (satelliet- of luchtfotografie) van alle landbouwpercelen per steunaanvraag en/of betalingsaanvraag die moeten worden gecontroleerd met het doel de soorten grondbedekking, en in voorkomend geval de soort gewas, te herkennen en de oppervlakte te meten;

b) zij verricht een fysieke veldinspectie van alle landbouwpercelen waarvoor op basis van de foto-interpretatie niet ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden geconcludeerd dat de aangifte juist is;

c) zij verricht alle controles die nodig zijn om de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen te verifiëren die verband houden met de landbouwpercelen;

d) zij neemt alternatieve maatregelen voor de oppervlaktemeting overeenkomstig artikel 38, lid 1, van percelen waarvoor geen beeldmateriaal beschikbaar is.

Artikel 41

Controleverslag

1.  Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat het mogelijk maakt de verrichte controle nader te onderzoeken en conclusies over de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de normen en andere verplichtingen te trekken. Dit verslag bevat met name de volgende informatie:

a) de gecontroleerde steunregelingen of bijstandsmaatregelen en de gecontroleerde steunaanvragen of betalingsaanvragen;

b) de aanwezige personen;

c) de gecontroleerde landbouwpercelen, de gemeten landbouwpercelen, in voorkomend geval, met vermelding van het meetresultaat per perceel, en de gebruikte meettechnieken;

d) in voorkomend geval, de resultaten van de meting van niet-landbouwgrond waarvoor steun in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen is aangevraagd en de gebruikte meetmethoden;

e) of de begunstigde vooraf op de hoogte is gebracht van de controle en, zo ja, hoelang van tevoren;

f) gegevens over eventuele specifieke controles die in het kader van afzonderlijke steunregelingen of bijstandsmaatregelen moeten worden verricht;

g) gegevens over eventuele andere verrichte controles;

h) gegevens over elke geconstateerde niet-naleving waarvoor wederzijdse kennisgeving met betrekking tot andere steunregelingen, bijstandsmaatregelen en/of de randvoorwaarden vereist kan zijn;

i) gegevens over elke geconstateerde niet-naleving waarvoor een follow-up in de daaropvolgende jaren vereist kan zijn.

2.  De begunstigde wordt in de gelegenheid gesteld het verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen, en er opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van een tijdens de controle met behulp van elektronische middelen opgesteld controleverslag, voorziet de bevoegde autoriteit in de mogelijkheid van een elektronische handtekening van de begunstigde of wordt het controleverslag onverwijld aan de begunstigde toegezonden om hem in de gelegenheid te stellen het verslag te ondertekenen en eventuele opmerkingen toe te voegen. Indien een niet-naleving wordt vastgesteld, ontvangt de begunstigde een kopie van het controleverslag.

▼M1

In afwijking van de eerste alinea kan de lidstaat, wanneer hij gebruikmaakt van de optie om collectieve aanvragen in te dienen, besluiten het collectief niet in de gelegenheid te stellen het controleverslag te ondertekenen indien bij de controle geen niet-naleving aan het licht is gekomen. Indien als gevolg van dergelijke controles een niet-naleving wordt ontdekt, wordt gelegenheid tot ondertekening van het verslag gegeven voordat de bevoegde autoriteit uit de bevindingen conclusies trekt over de eventueel daaruit voortvloeiende verlagingen, weigeringen, intrekkingen of sancties.

▼B

De lidstaten kunnen besluiten dat de begunstigde in het geval van een controle ter plaatse door middel van teledetectie als bedoeld in artikel 40, niet in de gelegenheid wordt gesteld het controleverslag te ondertekenen indien de controle door middel van teledetectie geen niet-naleving aan het licht heeft gebracht. Indien als gevolg van een dergelijke controle een niet-naleving wordt ontdekt, wordt gelegenheid tot ondertekening van het verslag gegeven voordat de bevoegde autoriteit uit de bevindingen haar conclusies trekt over de eventueel daaruit voortvloeiende verlagingen, weigeringen, intrekkingen of sancties.



Afdeling 3

Controles ter plaatse van steunaanvragen voor vee en betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen

Artikel 42

Controles ter plaatse

1.  De controles ter plaatse omvatten een verificatie of aan alle subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen en andere verplichtingen is voldaan en betreffen alle dieren waarvoor steunaanvragen of betalingsaanvragen zijn ingediend in het kader van de te controleren steunregelingen voor dieren of diergebonden bijstandsmaaatregelen.

Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder d), een periode heeft vastgesteld, wordt voor de respectieve steunregeling voor dieren of diergebonden bijstandsmaatregelen ten minste 50 % van het in artikel 32 of 33 vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse gespreid over die periode. ►M1  Indien de aanhoudperiode aanvangt vooraleer een steun- of betalingsaanvraag is ingediend of wanneer de aanhoudperiode niet vooraf kan worden vastgesteld, mogen de lidstaten evenwel besluiten dat de in de artikelen 32 of 33 bedoelde controles ter plaatse worden gespreid over de periode waarin een dier in aanmerking kan komen voor de betaling of de bijstand. ◄

Wanneer de lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 21, lid 3, geboden mogelijkheid worden ook de potentieel subsidiabele dieren als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 17), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 gecontroleerd.

De controles ter plaatse omvatten met name een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen en/of betalingsaanvragen zijn ingediend en, indien van toepassing, het aantal potentieel subsidiabele dieren overeenstemmen met het aantal in de registers ingeschreven dieren en met het aantal dieren dat aan het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren is gemeld.

2.  De controles ter plaatse omvatten ook controles:

a) op de juistheid en coherentie van de inschrijvingen in het register en van de meldingen aan het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtverklaringen, veterinaire certificaten en, in voorkomend geval, dierpaspoorten of verplaatsingsdocumenten, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen of betalingsaanvragen zijn ingediend in de zes maanden vóór de controle ter plaatse; worden echter anomalieën ontdekt, dan wordt de controle uitgebreid tot de periode van twaalf maanden vóór de controle ter plaatse;

b) om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige runderen of schapen/geiten met oormerken zijn geïdentificeerd en, in voorkomend geval vergezeld gaan van dierpaspoorten of verplaatsingsdocumenten en of zij zijn ingeschreven in het register en naar behoren zijn gemeld aan het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde controles mogen op basis van een aselecte steekproef worden verricht. Wanneer deze steekproefcontrole een niet-naleving aan het licht brengt, worden alle dieren gecontroleerd of worden de conclusies van de steekproef geëxtrapoleerd.

Artikel 43

Controleverslag over steunregelingen voor dieren en diergebonden bijstandsmaatregelen

1.  Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat een nader onderzoek van de verrichte controles mogelijk maakt. Dit verslag bevat met name de volgende informatie:

a) de gecontroleerde steunregelingen voor dieren en/of diergebonden bijstandsmaatregelen en de gecontroleerde steunaanvragen voor vee en/of betalingsaanvragen;

b) de aanwezige personen;

c) het getelde aantal dieren van elke soort en, in voorkomend geval, de nummers van de oormerken, de gecontroleerde inschrijvingen in het register en in de geautomatiseerde gegevensbestanden voor dieren en de gecontroleerde bewijsstukken evenals het resultaat van de controles en, in voorkomend geval, de bijzondere opmerkingen betreffende individuele dieren en/of hun identificatiecode;

d) of de begunstigde van het voorgenomen bezoek in kennis is gesteld en, zo ja, hoelang van tevoren. Met name wanneer de in artikel 25 bedoelde limiet van 48 uur wordt overschreden, wordt de reden daarvoor in het controleverslag vermeld;

e) gegevens over eventuele specifieke controles die in het kader van steunregelingen voor dieren en/of diergebonden bijstandsmaatregelen moeten worden verricht;

f) gegevens over eventuele andere te verrichten controles.

2.  De begunstigde wordt in de gelegenheid gesteld het verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen en er opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van een tijdens de controle met behulp van elektronische middelen opgesteld controleverslag, voorziet de bevoegde autoriteit in de mogelijkheid van een elektronische handtekening van de begunstigde of wordt het controleverslag onverwijld aan de begunstigde toegezonden om hem de gelegenheid te geven het verslag te ondertekenen en eventuele opmerkingen toe te voegen. Indien een niet-naleving wordt vastgesteld, ontvangt de begunstigde een kopie van het controleverslag.

3.  Wanneer een lidstaat een controle ter plaatse op grond van de onderhavige verordening verricht samen met een controle op grond van Verordening (EG) nr. 1082/2003, wordt het controleverslag aangevuld met de verslagen overeenkomstig artikel 2, lid 5, van die verordening.

4.  Indien de overeenkomstig de onderhavige verordening verrichte controles ter plaatse niet-nalevingen van titel I van Verordening (EG) nr. 1760/2000 of Verordening (EG) nr. 21/2004 aan het licht brengen, wordt onverwijld een kopie van het in het onderhavige artikel bedoelde controleverslag toegezonden aan de voor de toepassing van die verordeningen verantwoordelijke autoriteiten.



HOOFDSTUK IV

Specifieke regels

Artikel 44

Regels inzake controleresultaten met betrekking tot regionale of collectieve ecologische aandachtsgebieden

In het geval van regionale of collectieve tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 46, lid 5 of lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt de geconstateerde oppervlakte van de gemeenschappelijke aaneengesloten ecologische aandachtsgebieden aan elke deelnemer toegewezen in verhouding tot zijn aandeel in de gemeenschappelijke ecologische aandachtsgebieden op basis van zijn verklaring uit hoofde van artikel 18 van deze verordening.

Voor de toepassing van artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 op elke deelnemer aan een regionale of collectieve tenuitvoerlegging, is het geconstateerde ecologische aandachtsgebied de som van het toegewezen aandeel van de gemeenschappelijke ecologische aandachtsgebieden dat is vastgesteld als bedoeld in de eerste alinea van dit artikel en de met betrekking tot de individuele verplichting geconstateerde ecologische aandachtsgebieden.

Artikel 45

Controle op het gehalte aan tetrahydrocannabinol van geteelde hennep

1.  Voor de toepassing van artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, zetten de lidstaten het in bijlage I bij de onderhavige verordening beschreven systeem voor de vaststelling van het gehalte aan tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van de geteelde gewassen op.

2.  De bevoegde autoriteit van de lidstaat houdt de dossiers met de bevindingen inzake het THC-gehalte bij. Deze dossiers omvatten voor elk ras ten minste de gegevens inzake het tot op twee decimalen nauwkeurige, in procent uitgedrukte THC-gehalte van elk monster, de gebruikte procedure, het aantal uitgevoerde tests, een vermelding van het punt waar het monster is genomen en de op nationaal niveau getroffen maatregelen.

3.  Indien het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde maximale THC-gehalte, maken de lidstaten met betrekking tot dat ras in het volgende aanvraagjaar gebruik van de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen procedure B. Deze procedure wordt tevens gedurende de daaropvolgende aanvraagjaren gebruikt, tenzij bij alle analyses van het betrokken ras een THC-gehalte wordt geconstateerd dat lager ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde maximum.

Indien tijdens het tweede jaar het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde maximale THC-gehalte, stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de machtiging om de handel in dit ras overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad ( 11 ) te verbieden. Deze kennisgeving wordt uiterlijk op 15 november van het betrokken aanvraagjaar toegezonden. Met ingang van het daaropvolgende aanvraagjaar komt het ras waarvoor een dergelijk verzoek is ingediend, niet in aanmerking voor rechtstreekse betalingen in de betrokken lidstaat.

4.  Hennep wordt gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder geteeld in normale groeiomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken, zodat de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles kunnen worden verricht.

De lidstaat kan echter toestemming geven om hennep te oogsten na het begin van de bloei maar vóór het einde van de periode van tien dagen na het einde van de bloei, mits de controleurs aangeven op welke representatieve delen van elk betrokken perceel het gewas gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder moet worden geteeld om volgens de in bijlage I vastgestelde methode te kunnen worden gecontroleerd.

5.  De in lid 3 bedoelde kennisgevingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie ( 12 ).



TITEL IV

NIET-AREAALGEBONDEN EN NIET-DIERGEBONDEN PLATTELANDSONTWIKKELINGSMAATREGELEN



HOOFDSTUK I

Inleidende bepaling

Artikel 46

Toepassingsgebied

Deze titel is van toepassing op uitgaven in het kader van de maatregelen als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 20, artikel 21, lid 1, met uitzondering van de jaarlijkse premies uit hoofde van de punten a) en b), artikel 27, artikel 28, lid 9, de artikelen 35 en 36 en artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 20, artikel 36, onder a), vi), onder b), ii), vi) en vii), artikel 36, onder b), i) en iii), voor zover het de aanlegkosten betreft, en de artikelen 52 en 63 van Verordening (EG) nr. 1698/2005.



HOOFDSTUK II

Controles



Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 47

Bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen

1.  De lidstaten voorzien in passende procedures voor het indienen van bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen met betrekking tot niet-areaalgebonden of niet-diergebonden plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

2.  Voor maatregelen uit hoofde van artikel 15, lid 1, onder b), artikel 16, lid 1, artikel 19, lid 1, onder c), en artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 dient de begunstigde een jaarlijkse betalingsaanvraag in.



Afdeling 2

Bepalingen inzake controles

Artikel 48

Administratieve controles

1.  Alle bijstandsaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen die een begunstigde of een derde moet indienen, worden onderworpen aan administratieve controles die alle elementen betreffen waarvoor het mogelijk en passend is deze met administratieve controles te controleren. De procedures schrijven voor dat de verrichte controlewerkzaamheden, de verificatieresultaten en de ten aanzien van afwijkingen genomen maatregelen moeten worden geregistreerd.

2.  De administratieve controles van bijstandsaanvragen waarborgen dat de concrete actie voldoet aan de toepasselijke verplichtingen die zijn vastgesteld in uniaal of nationaal recht of in het plattelandsontwikkelingsprogramma, met inbegrip van die inzake overheidsopdrachten, staatssteun en andere toepasselijke dwingende normen en eisen. De controles omvatten met name een verificatie van:

a) de subsidiabiliteit van de begunstigde;

b) de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen van de concrete actie waarvoor steun is aangevraagd;

c) de naleving van de selectiecriteria;

d) de subsidiabiliteit van de kosten van de concrete actie, met inbegrip van de inachtneming van de kostencategorie of de rekenmethode die moet worden gebruikt als de concrete actie of een deel ervan onder artikel 67, lid 1, onder b), c) en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 valt;

e) voor de in artikel 67, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde kosten, met uitsluiting van bijdragen in natura en afschrijvingskosten, de redelijkheid van de ingediende kosten. De kosten worden geëvalueerd met behulp van een geschikt evaluatiesysteem op basis van elementen zoals referentiekosten, een vergelijking van verschillende offertes of een evaluatiecomité.

3.  De administratieve controles van betalingsaanvragen omvatten met name, en voor zover dat voor de betrokken aanvraag dienstig is, een verificatie van:

a) de voltooide concrete actie vergeleken met de concrete actie waarvoor de bijstandsaanvraag was ingediend en de bijstand was toegekend;

b) de gemaakte kosten en verrichte betalingen.

4.  De administratieve controles omvatten ook procedures ter voorkoming van een onregelmatige dubbele financiering waarbij ook in het kader van andere uniale of nationale regelingen of de vorige programmeringsperiode financiering wordt verkregen. Wanneer er ook sprake is van financiering uit andere bronnen, wordt er bij die controles op toegezien dat de in totaal ontvangen bijstand niet hoger is dan de toegestane maximumbedragen of maximale bijstandspercentages.

5.  Als onderdeel van de administratieve controles van investeringsacties wordt ten minste één bezoek gebracht aan de gesteunde concrete actie of de locatie van de investering om de uitvoering van de investering te controleren.

De bevoegde autoriteit kan echter om gegronde redenen besluiten om van een dergelijk bezoek af te zien, bijvoorbeeld omdat:

a) de concrete actie al is opgenomen in de steekproef voor een overeenkomstig artikel 49 te verrichten controle ter plaatse;

b) de bevoegde autoriteit de concrete actie in kwestie als een kleine investering beschouwt;

c) de bevoegde autoriteit de kans dat niet aan de bijstandsvoorwaarden is voldaan of dat de investering niet is gedaan, gering acht.

Het in de tweede alinea bedoelde besluit en de motivering ervan worden geregistreerd.

Artikel 49

Controles ter plaatse

1.  De lidstaten organiseren controles ter plaatse van goedgekeurde concrete acties op basis van een passende steekproeftrekking. Deze controles worden voor zover mogelijk uitgevoerd vóór de eindbetaling voor een concrete actie.

2.  De controleurs die de controle ter plaatse verrichten, zijn niet betrokken bij administratieve controles van dezelfde concrete actie.

Artikel 50

Controlepercentage en steekproeftrekking voor controles ter plaatse

1.  De uitgaven waarop de controles ter plaatse betrekking hebben, bedragen ten minste 5 % van de in artikel 46 bedoelde uitgaven die uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden medegefinancierd en die het betaalorgaan elk kalenderjaar moet betalen.

Wanneer voor een ter plaatse gecontroleerde concrete actie een voorschot of tussentijdse betalingen zijn ontvangen, worden die betalingen in mindering gebracht op de ter plaatse gecontroleerde uitgaven als bedoeld in de eerste alinea.

2.  Enkel binnen het betrokken kalenderjaar uitgevoerde controles worden meegeteld voor het bereiken van het in lid 1 bedoelde minimumniveau.

Betalingsaanvragen die na de administratieve controles niet subsidiabel zijn bevonden, worden niet meegeteld voor het bereiken van het in lid 1 bedoelde minimumniveau.

3.  Enkel controles die aan alle vereisten van de artikelen 49 en 51 voldoen, worden meegeteld voor het bereiken van het in lid 1 bedoelde minimumniveau.

4.  Bij de trekking van de in het kader van lid 1 te controleren steekproef van goedgekeurde concrete acties wordt met name rekening gehouden met:

a) de noodzaak een passende variatie naar soort en omvang van de concrete acties te controleren;

b) de eventueel bij nationale of uniale controles geconstateerde risicofactoren;

c) de bijdrage van de soort concrete actie aan het foutenrisico bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma;

d) de noodzaak van een evenwichtige spreiding over de maatregelen en soorten concrete acties;

e) de noodzaak om tussen 30 % en 40 % van de uitgaven op aselecte wijze te kiezen.

5.  Wanneer de controles ter plaatse een belangrijke niet-naleving in de context van een bijstandsmaatregel of soort concrete actie aan het licht brengen, verhoogt de bevoegde autoriteit het controlepercentage voor de betrokken maatregel of soort concrete actie het volgende kalenderjaar tot een passend niveau.

6.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten om het minimumniveau van de controles ter plaatse die elk kalenderjaar worden uitgevoerd als bedoeld in lid 1 te beperken tot 3 % van het door het Elfpo medegefinancierde bedrag.

De lidstaten kunnen de eerste alinea enkel toepassen indien is voldaan aan de algemene voorwaarden voor het verlagen van het overeenkomstig artikel 62, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door de Commissie vastgestelde minimumniveau van de controles ter plaatse.

Wanneer niet meer aan een van de in de tweede alinea bedoelde voorwaarden wordt voldaan, trekken de lidstaten onmiddellijk hun besluit om het minimumniveau van de controles ter plaatse te beperken in. Zij passen het in lid 1 bedoelde minimumniveau van de controles ter plaatse toe met ingang van het volgende kalenderjaar.

Artikel 51

Inhoud van de controles ter plaatse

1.  De controles ter plaatse omvatten een verificatie of de concrete actie is uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke regels en betreffen alle subsidiabiliteitscriteria, normen en andere verplichtingen met betrekking tot de voorwaarden voor de toekenning van bijstand die ten tijde van het bezoek kunnen worden gecontroleerd. Zij garanderen dat de concrete actie in aanmerking komt voor Elfpo-steun.

2.  Bij de controles ter plaatse wordt de juistheid van de door de begunstigde opgegeven gegevens geverifieerd door deze te toetsen aan achterliggende documenten.

Dit omvat een verificatie of de door de begunstigde ingediende betalingsaanvragen worden onderbouwd door boekhoudkundige of andere stukken, waarbij de juistheid van de gegevens in de betalingsaanvraag ook, indien nodig, aan de hand van gegevens of commerciële documenten die in het bezit zijn van derden wordt gecontroleerd.

3.  De controles ter plaatse omvatten een verificatie of het gebruik of beoogde gebruik van de concrete actie strookt met het gebruik dat in de bijstandsaanvraag is beschreven en waarvoor de bijstand is verleend.

4.  Behoudens uitzonderlijke omstandigheden die door de bevoegde autoriteiten naar behoren worden geregistreerd en toegelicht, wordt als onderdeel van de controles ter plaatse een bezoek gebracht aan de plaats waar een concrete actie wordt uitgevoerd of, indien de concrete actie van immateriële aard is, aan de initiatiefnemer van de concrete actie.

Artikel 52

Controles achteraf

1.  Investeringsacties worden achteraf gecontroleerd op de naleving van verbintenissen in het kader van artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of beschreven in het programma voor plattelandsontwikkeling.

2.  De controles achteraf betreffen voor elk kalenderjaar ten minste 1 % van de Elfpo-uitgaven voor concrete investeringsacties waarvoor de in lid 1 bedoelde verbintenissen nog gelden en waarvoor de eindbetaling uit het Elfpo is verricht. Alleen de controles die tot het eind van het kalenderjaar in kwestie zijn verricht, tellen mee.

3.  De overeenkomstig lid 1 te controleren steekproef van concrete acties wordt gebaseerd op een analyse van de risico’s en de financiële impact van de verschillende concrete acties, soorten concrete acties of maatregelen. Tussen 20 en 25 % de steekproef wordt op aselecte wijze gekozen.

Artikel 53

Controleverslag

1.  Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat een nader onderzoek van de verrichte controles mogelijk maakt. Dit verslag bevat met name de volgende informatie:

a) de gecontroleerde maatregelen, aanvragen of betalingsaanvragen;

b) de aanwezige personen;

c) of de begunstigde van het voorgenomen bezoek in kennis is gesteld en, zo ja, hoelang van tevoren;

d) de resultaten van de controles en eventuele bijzondere waarnemingen;

e) eventuele verdere te verrichten controles.

2.  Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op controles achteraf in het kader van deze afdeling.

3.  De begunstigde wordt in de gelegenheid gesteld het verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen en er opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van een tijdens de controle met behulp van elektronische middelen opgesteld controleverslag, voorziet de bevoegde autoriteit in de mogelijkheid van een elektronische handtekening van de begunstigde of wordt het controleverslag onverwijld aan de begunstigde toegezonden om hem de gelegenheid te geven het verslag te ondertekenen en eventuele opmerkingen toe te voegen. Indien een niet-naleving wordt vastgesteld, ontvangt de begunstigde een kopie van het controleverslag.



Afdeling 3

Bepalingen inzake controles voor specifieke maatregelen

Artikel 54

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

De bevoegde autoriteit verifieert de nakoming van het vereiste dat organisaties die kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aanbieden, beschikken over de passende capaciteiten zoals voorgeschreven in artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013. De bevoegde autoriteit verifieert de inhoud en de duur van de landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma’s overeenkomstig artikel 14, lid 5, van die verordening. Deze verificaties worden uitgevoerd aan de hand van administratieve controles en steekproefsgewijze controles ter plaatse.

Artikel 55

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Voor de in artikel 15, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde concrete acties verifieert de bevoegde autoriteit nakoming van het vereiste dat de autoriteiten of de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, beschikken over de passende middelen en dat de selectie volgens een aanbestedingsprocedure is verlopen zoals voorgeschreven in artikel 15, lid 3, van die verordening. Deze verificatie wordt uitgevoerd aan de hand van administratieve controles en steekproefsgewijze controles ter plaatse.

Artikel 56

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Ten aanzien van de maatregel waarin artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorziet, kunnen de bevoegde autoriteiten in voorkomend geval van andere diensten, instanties of organisaties ontvangen bewijsmateriaal gebruiken om na te gaan of de verplichtingen en subsidiabiliteitscriteria in acht zijn genomen. De bevoegde autoriteit vergewist zich ervan dat de dienst, instantie of organisatie werkt volgens normen waarmee afdoende kan worden gecontroleerd of de verplichtingen en subsidiabiliteitscriteria in acht zijn genomen. Daartoe verricht de bevoegde autoriteit administratieve controles en steekproefsgewijze controles ter plaatse.

Artikel 57

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

Voor de in artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde concrete acties verifieert de bevoegde autoriteit aan de hand van administratieve controles en steekproefsgewijze controles ter plaatse de naleving van:

a) het bedrijfsplan overeenkomstig artikel 19, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 ( 13 ), van de Commissie, met inbegrip van in het geval van jonge landbouwers het vereiste dat zij voldoen aan de definitie van actieve landbouwer als bedoeld in artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

b) de regel inzake de extra termijn voor het voldoen aan de voorwaarden op het gebied van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 ( 14 ) van de Commissie.

Artikel 58

Oprichting van producentengroeperingen en -organisaties

Ten aanzien van de maatregel waarin artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorziet, erkennen de lidstaten de producentengroepering nadat zij zijn nagegaan of de groepering voldoet aan de criteria van lid 1 van dat artikel en aan de nationale regelgeving. Na de erkenning gaat de bevoegde autoriteit middels administratieve controles en ten minste eenmaal in de periode van vijf jaar middels een controle ter plaatse na of te allen tijde aan de erkenningscriteria en het bedrijfsplan overeenkomstig artikel 27, lid 2, van die verordening wordt voldaan.

Artikel 59

Risicobeheer

Wat de specifieke steun als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 betreft, verifieert de bevoegde autoriteit, middels administratieve controles en steekproefsgewijze controles ter plaatse met name:

a) of de landbouwers voor steun in aanmerking kwamen overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

b) bij het controleren van aanvragen voor betalingen door onderlinge fondsen als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, of de compensatie volledig is betaald aan de aangesloten landbouwers overeenkomstig artikel 36, lid 3, van die verordening.

Artikel 60

Leader

1.  De lidstaten leggen een passend systeem van toezicht op de plaatselijke groepen ten uitvoer.

2.  Voor de op grond van artikel 35, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 gedane uitgaven kunnen de lidstaten de in artikel 48 van de onderhavige verordening bedoelde administratieve controles bij formeel besluit delegeren aan plaatselijke groepen. De lidstaten blijven er echter verantwoordelijk voor dat wordt geverifieerd of deze plaatselijke groepen beschikken over de voor dat werk benodigde administratieve en controlecapaciteit.

In geval van de in de eerste alinea bedoelde delegatie voeren de bevoegde autoriteiten regelmatige controles van de plaatselijke groepen uit, met inbegrip van boekhoudkundige controles en het steekproefsgewijs nogmaals uitvoeren van administratieve controles.

Ook verrichten de bevoegde autoriteiten de in artikel 49 van deze verordening bedoelde controles ter plaatse. Ten aanzien van de steekproef voor controles voor uitgaven in verband met Leader geldt ten minste het in artikel 50 van deze verordening bedoelde percentage.

3.  Voor de op grond van artikel 35, lid 1, onder a), d) en e), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 35, lid 1, onder b) en c), van die verordening gedane uitgaven worden, wanneer de plaatselijke groep zelf de begunstigde van de bijstand is, de administratieve controles verricht door personen die onafhankelijk zijn van de betrokken plaatselijke groep.

Artikel 61

Rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen

1.  Voor de op grond van artikel 69, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 gedane uitgaven hebben de administratieve controles en controles ter plaatse betrekking op de begunstigde en hangen deze af van de uitvoering van de betrokken concrete actie. Bij de risicoanalyse overeenkomstig artikel 50 van deze verordening wordt de betrokken concrete actie ten minste eenmaal en op basis van de contante waarde van de subsidie in aanmerking genomen.

2.  De bevoegde autoriteit zorgt er middels administratieve controles en zo nodig middels bezoeken op locatie aan de bemiddelende financiële instellingen en bij de begunstigde voor dat de betalingen aan de bemiddelende financiële instellingen in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de overeenkomst tussen het betaalorgaan en de bemiddelende financiële instelling.

3.  Indien rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen met financieringsinstrumenten worden gecombineerd in een enkele concrete actie waarmee dezelfde eindontvangers worden beoogd, verricht de bevoegde autoriteit slechts controles op het niveau van de eindontvangers in de in artikel 40, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gevallen.

Artikel 62

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

Ten aanzien van de op grond van artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 gedane uitgaven zijn de artikelen 48 tot en met 51 en artikel 53 van de onderhavige verordening van overeenkomstige toepassing.

In artikel 48 bedoelde administratieve controles en in artikel 49 bedoelde controles ter plaatse worden uitgevoerd door een entiteit die functioneel onafhankelijk is van de entiteit die de betaling van de technische bijstand autoriseert.



HOOFDSTUK III

Onverschuldigde betalingen en administratieve sancties

Artikel 63

Gedeeltelijke of volledige intrekking van de bijstand en administratieve sancties

1.  De betalingen worden berekend op basis van de tijdens de in artikel 48 bedoelde administratieve controles subsidiabel bevonden bedragen.

De bevoegde autoriteit onderzoekt de van de begunstigde ontvangen betalingsaanvraag en bepaalt de subsidiabele bedragen. Zij bepaalt:

a) welk bedrag op basis van de betalingsaanvraag en het bijstandsbesluit aan de begunstigde moet worden betaald;

b) welk bedrag na een onderzoek naar de subsidiabiliteit van de uitgaven in de betalingsaanvraag aan de begunstigde moet worden betaald.

Indien het overeenkomstig de tweede alinea, onder a), bepaalde bedrag meer dan 10 % hoger is dan het overeenkomstig die alinea, onder b), bepaalde bedrag, wordt op het overeenkomstig b) bepaalde bedrag een administratieve sanctie toegepast. Het bedrag van de sanctie is gelijk aan het verschil tussen die twee bedragen maar gaat niet verder dan de volledige intrekking van de bijstand.

Er worden echter geen sancties toegepast indien de begunstigde ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen geen schuld te hebben aan de opneming van het niet-subsidiabele bedrag in de aanvraag of indien de bevoegde autoriteit anderszins van oordeel is dat de betrokken begunstigde geen schuld treft.

2.  De in lid 1 bedoelde administratieve sanctie is van overeenkomstige toepassing op niet-subsidiabele uitgaven die worden ontdekt tijdens de in artikel 49 bedoelde controles ter plaatse. In dat geval worden de cumulatieve uitgaven die voor de betrokken concrete actie zijn verricht, onderzocht. Dit doet geen afbreuk aan de resultaten van de vorige controles ter plaatse die op de betrokken concrete acties zijn verricht.



TITEL V

CONTROLESYSTEEM EN ADMINISTRATIEVE SANCTIES MET BETREKKING TOT DE RANDVOORWAARDEN



HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 64

Definities

Voor de toepassing van de technische specificaties die nodig zijn voor de toepassing van het controlesysteem en administratieve sancties met betrekking tot de randvoorwaarden, wordt verstaan onder:

a)

„gespecialiseerde controle-instanties” : de nationale bevoegde controleautoriteiten als bedoeld in artikel 67 van de onderhavige verordening, die verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de naleving van de in artikel 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde regels;

b)

„besluit” : elk van de afzonderlijke richtlijnen en verordeningen die zijn vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013;

c)

„jaar van de constatering van de niet-naleving” : het kalenderjaar waarin de administratieve controle of controle ter plaatse is verricht;

d)

„terreinen van de randvoorwaarden” : elk van de drie verschillende terreinen als bedoeld in artikel 93, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de instandhouding van blijvend grasland als bedoeld in artikel 93, lid 3, van die verordening.



HOOFDSTUK II

Controle



Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 65

Controlesysteem voor de randvoorwaarden

1.  De lidstaten zetten een systeem op dat doeltreffende controle op de inachtneming van de randvoorwaarden garandeert. Dat systeem voorziet met name in:

a) wanneer de bevoegde autoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de nodige informatie over de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde begunstigden, door het betaalorgaan aan de gespecialiseerde controle-instanties en/of, voor zover van toepassing, via de coördinerende autoriteit;

b) de methoden die moeten worden toegepast om de steekproeven voor controles te selecteren;

c) aanwijzingen omtrent de aard en omvang van de te verrichten controles;

d) controleverslagen waarin met name melding van elke ontdekte niet-naleving wordt gemaakt en de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling daarvan worden beoordeeld;

e) wanneer de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de controleverslagen door de gespecialiseerde controle-instanties aan het betaalorgaan of aan de coördinerende autoriteit of aan beide;

f) de toepassing van het stelsel van verlagingen en uitsluitingen door het betaalorgaan.

2.  De lidstaten kunnen voorzien in een procedure volgens welke de begunstigde aan het betaalorgaan de elementen meldt die nodig zijn om de voor hem geldende eisen en normen te bepalen.

Artikel 66

Uitbetaling van de steun in verband met controles op de naleving van de randvoorwaarden

Met betrekking tot controles op de naleving van de randvoorwaarden wordt, wanneer zulke controles niet kunnen worden afgerond vóór de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen en jaarlijkse premies door de betrokken begunstigde zijn ontvangen, het verschuldigde bedrag dat door de begunstigde moet worden betaald als gevolg van een administratieve sanctie, teruggevorderd overeenkomstig artikel 7 van deze verordening of door verrekening.

Artikel 67

Verantwoordelijkheid van de bevoegde controleautoriteit

1.  De verantwoordelijkheden van de bevoegde controleautoriteiten zijn als volgt:

a) de gespecialiseerde controle-instanties zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de controles op de naleving van de betrokken eisen en normen;

b) de betaalorganen zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van administratieve sancties in individuele gevallen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 en hoofdstuk III van deze titel.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten dat de controles met betrekking tot alle of bepaalde eisen, normen, besluiten of terreinen van de randvoorwaarden door het betaalorgaan moeten worden uitgevoerd, mits de lidstaat garandeert dat de controles ten minste even doeltreffend zijn als bij uitvoering door een gespecialiseerde controle-instantie.



Afdeling 2

Controles ter plaatse

Artikel 68

Minimumpercentage controles

1.  De bevoegde controleautoriteit voert voor de eisen en normen waarvoor zij verantwoordelijk is, controles ter plaatse uit bij ten minste 1 % van het totale aantal in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde begunstigden die onder haar ressorteren.

In afwijking van de eerste alinea kan in het geval van groepen personen als bedoeld in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, elk individueel lid van dergelijke groepen voor de berekening van de in de eerste alinea vastgestelde steekproef voor controles worden beschouwd als een begunstigde.

Het in de eerste alinea bedoelde minimumpercentage controles mag worden bereikt op het niveau van elke bevoegde controleautoriteit of op het niveau van elk besluit, elke norm of elke groep besluiten of normen. Wanneer de controles niet door het betaalorgaan worden uitgevoerd, mag dat minimumpercentage evenwel worden bereikt op het niveau van elk betaalorgaan.

Indien in de voor het besluit of de normen geldende regelgeving reeds een minimumpercentage controles is vastgesteld, wordt in de betrokken gevallen dat percentage toegepast in plaats van het in de eerste alinea bedoelde minimumpercentage. Als andere mogelijkheid kunnen de lidstaten besluiten dat niet-nalevingen die bij controles ter plaatse op grond van de voor de besluiten en normen geldende regelgeving buiten de in de eerste alinea bedoelde steekproef worden ontdekt, worden gemeld aan de bevoegde controleautoriteit die verantwoordelijk is voor het betrokken besluit of de betrokken norm, en worden onderworpen aan een vervolgactie door die autoriteit. De bepalingen van dit hoofdstuk en van titel III, hoofdstukken I, II en III, zijn van toepassing.

Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden in verband met Richtlijn 96/22/EG betreft, wordt met de toepassing van een specifiek steekproefniveau van de monitoringplannen geacht te zijn voldaan aan het vereiste van het in de eerste alinea bedoelde minimumpercentage.

2.  In afwijking van lid 1 mag de lidstaat, om het in dat lid bedoelde minimumpercentage controles op het niveau van elk besluit, elke norm of elke groep besluiten of normen te bereiken:

a) gebruikmaken van de resultaten van controles ter plaatse die uit hoofde van de voor deze besluiten en normen geldende regelgeving bij de geselecteerde begunstigden worden verricht, of

b) geselecteerde begunstigden vervangen door begunstigden die ter plaatse worden gecontroleerd uit hoofde van de voor deze besluiten en normen geldende regelgeving, mits deze begunstigden begunstigden als bedoeld in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn.

In dergelijke gevallen omvatten de controles ter plaatse alle randvoorwaardenaspecten van de desbetreffende besluiten of normen. Voorts zorgt de lidstaat ervoor dat deze controles ter plaatse ten minste even effectief zijn als die van de bevoegde controleautoriteiten.

3.  Bij de vaststelling van het minimumpercentage controles als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel, wordt geen rekening gehouden met de vereiste maatregelen als bedoeld in artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

4.  Indien de controles ter plaatse een belangrijke mate van niet-naleving van een bepaald besluit of een bepaalde norm aan het licht brengen, wordt het aantal in de volgende controleperiode voor dat besluit of die norm te verrichten controles ter plaatse verhoogd. Ten aanzien van een bepaald besluit kan de bevoegde controleautoriteit besluiten om die extra controles ter plaatse te beperken tot de eisen die het meest zijn overtreden.

5.  Wanneer een lidstaat besluit gebruik te maken van de optie waarin is voorzien in artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden op een steekproef van 20 % van die begunstigden de nodige maatregelen toegepast om te verifiëren of de begunstigden de betrokken situatie van niet-naleving hebben verholpen.

Artikel 69

Selectie van de steekproef voor controles

1.  De selectie van elk van de steekproeven met overeenkomstig artikel 68 te controleren landbouwbedrijven wordt naargelang van het geval gebaseerd op een risicoanalyse overeenkomstig de geldende regelgeving of op een aan de eisen of normen aangepaste risicoanalyse. Die risicoanalyse mag worden verricht op het niveau van de individuele landbouwbedrijven of op het niveau van categorieën landbouwbedrijven of geografische gebieden.

Bij de risicoanalyse mag rekening worden gehouden met één van of allebei de volgende omstandigheden:

a) de deelneming door de begunstigde aan het krachtens artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgezette bedrijfsadviseringssysteem;

b) de deelneming door de begunstigde aan een certificeringssysteem indien het betrokken systeem relevant is voor de betrokken eisen en normen.

Een lidstaat mag op basis van een risicoanalyse besluiten om begunstigden die deelnemen aan een in de tweede alinea, onder b), bedoeld certificeringssysteem, uit te sluiten van de op een risicoanalyse gebaseerde steekproef voor controles. Als het certificeringssysteem slechts een deel van de eisen en normen omvat die de begunstigde in het kader van de randvoorwaarden moet naleven, worden op de eisen en normen die niet onder het certificeringssysteem vallen, passende risicofactoren toegepast.

Als uit de analyse van de controleresultaten blijkt dat de eisen of normen in een in de tweede alinea, onder b), bedoeld certificeringssysteem met een significante regelmaat niet worden nageleefd, dan worden de risicofactoren voor de betrokken eisen of normen opnieuw beoordeeld.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op controles die worden uitgevoerd naar aanleiding van niet-nalevingen die op enige andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit zijn gebracht. Het is echter wel van toepassing op controles die worden verricht als follow-up in het kader van artikel 97, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

3.  Om voor het element van representativiteit te zorgen, wordt tussen 20 % en 25 % van het in artikel 68, lid 1, eerste alinea, bedoelde minimum aantal begunstigden bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht, aselect gekozen. Indien het aantal ter plaatse te controleren begunstigden groter is dan dat minimum aantal mag de extra steekproef voor ten hoogste 25 % uit op aselecte wijze gekozen begunstigden bestaan.

4.  Waar dat passend is, mag vóór het einde van de betrokken aanvraagperiode op basis van de beschikbare informatie een deel van de steekproef voor controles worden geselecteerd. De voorlopige steekproef wordt aangevuld wanneer alle desbetreffende aanvragen beschikbaar zijn.

5.  De steekproef met overeenkomstig artikel 68, lid 1, te controleren begunstigden mag worden geselecteerd uit de steekproeven met begunstigden die reeds overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 34 zijn geselecteerd en voor wie de desbetreffende eisen of normen gelden. Deze mogelijkheid geldt echter niet voor de controle van begunstigden in het kader van de in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunregelingen in de wijnsector.

6.  In afwijking van artikel 68, lid 1, mag een afzonderlijke steekproef van minimaal 1 % ter plaatse te controleren begunstigden worden geselecteerd uit elk van de volgende populaties begunstigden die overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan de verplichtingen inzake randvoorwaarden onderworpen zijn:

a) begunstigden die rechtstreekse betalingen ontvangen in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

b) begunstigden die steun in de wijnsector ontvangen in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

c) begunstigden die de jaarlijkse premies ontvangen in het kader van artikel 21, lid 1, onder a) en b), en de artikelen 28 tot en met 31, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

7.  Indien op basis van de op het niveau van de landbouwbedrijven verrichte risicoanalyse wordt geconcludeerd dat niet-begunstigden een groter risico opleveren dan de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde begunstigden, dan mogen deze begunstigden worden vervangen door niet-begunstigden. In dat geval bereikt het totale aantal gecontroleerde landbouwers niettemin het in artikel 68, lid 1, van deze verordening bepaalde controlepercentage. Dergelijke vervangingen moeten naar behoren worden gemotiveerd en gedocumenteerd.

8.  De in de leden 5 en 6 beschreven procedures mogen worden gecombineerd wanneer een dergelijke combinatie het controlesysteem doeltreffender maakt.

Artikel 70

Constatering van de naleving van de eisen en normen

1.  Waar toepasselijk, wordt de naleving van de eisen en normen geconstateerd met behulp van de middelen die zijn bepaald in de voor de betrokken eis of norm geldende regelgeving.

2.  In andere gevallen wordt, waar dat passend is, voor de constatering elk door de bevoegde controleautoriteit bepaald geschikt middel gebruikt dat een precisie garandeert die ten minste overeenkomt met die welke volgens de nationale bepalingen voor officiële constateringen is vereist.

3.  Waar dat passend is, mogen voor de controles ter plaatse teledetectietechnieken worden toegepast.

Artikel 71

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.  Bij de uitvoering van de controles op de in artikel 68, lid 1, bedoelde steekproef zorgt de bevoegde controleautoriteit ervoor dat alle geselecteerde begunstigden worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van de eisen en normen die onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde controleautoriteit vallen.

Onverminderd de eerste alinea geldt dat, indien het minimumpercentage controles overeenkomstig artikel 68, lid 1, derde alinea, wordt bereikt op het niveau van elk besluit, elke norm of elke groep besluiten of normen, de geselecteerde begunstigden worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van het betrokken besluit, de betrokken norm of de betrokken groep besluiten of normen.

Wanneer een groep van personen als bedoeld in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt geselecteerd in de in artikel 68, lid 1, van deze verordening bedoelde steekproef, waarborgt de bevoegde controleautoriteit dat alle leden van de groep worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van de eisen of normen die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

In het algemeen wordt elke voor een controle ter plaatse geselecteerde begunstige gecontroleerd op een tijdstip waarop de naleving van het merendeel van de eisen en normen waarvoor hij is geselecteerd, kan worden gecontroleerd. De lidstaten garanderen evenwel dat gedurende het jaar een passende mate van controle voor alle eisen en normen wordt gerealiseerd.

2.  De controles ter plaatse hebben, voor zover van toepassing, betrekking op alle landbouwgrond van het bedrijf. De feitelijke veldinspectie als onderdeel van een controle ter plaatse mag evenwel worden beperkt tot een steekproef die ten minste de helft omvat van de landbouwpercelen op het bedrijf waarvoor de eis of norm geldt, mits die steekproef ten aanzien van de eisen en normen een controleniveau garandeert dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de berekening en de toepassing van de administratieve sanctie als bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 en in hoofdstuk III van deze titel. Indien de in de eerste alinea bedoelde steekproefsgewijze controle een niet-naleving aan het licht brengt, wordt de steekproef van landbouwpercelen die feitelijk worden geïnspecteerd, uitgebreid.

Voorts kan, indien dat in de voor het besluit of de normen geldende regelgeving zo is bepaald, de feitelijke inspectie inzake de naleving van de eisen en normen als onderdeel van een controle ter plaatse worden beperkt tot een representatieve steekproef uit de te controleren objecten. De lidstaten zorgen er echter voor dat de controles worden uitgevoerd voor alle eisen en normen waarvan de naleving op het tijdstip van het bezoek kan worden gecontroleerd.

3.  De in lid 1 bedoelde controles worden in de regel uitgevoerd als onderdeel van één controlebezoek. Ze bestaan uit een verificatie van de eisen en normen waarvan de naleving ten tijde van dat bezoek kan worden gecontroleerd. Het doel van deze controles is elke eventuele niet-naleving van die eisen en normen op te sporen en bovendien de gevallen te identificeren waarvoor moet worden voorgesteld verdere controles te verrichten.

4.  Controles ter plaatse op het niveau van de landbouwbedrijven kunnen worden vervangen door administratieve controles, mits de lidstaat ervoor zorgt dat de administratieve controles ten minste even doeltreffend zijn als de controles ter plaatse.

5.  Bij de uitvoering van controles ter plaatse mogen de lidstaten gebruikmaken van objectieve controle-indicatoren voor bepaalde eisen en normen, mits zij ervoor zorgen dat de controle inzake de betrokken eisen en normen ten minste even doeltreffend is als de controles ter plaatse die worden uitgevoerd zonder indicatoren te gebruiken.

De indicatoren houden rechtstreeks verband met de eisen of normen die zij vertegenwoordigen, en hebben betrekking op alle elementen die bij een controle inzake die eisen of normen moeten worden gecontroleerd.

6.  De controles ter plaatse die betrekking hebben op de in artikel 68, lid 1, van dit artikel bedoelde steekproef worden uitgevoerd in hetzelfde kalenderjaar als dat waarin de steunvragen en/of betalingsaanvragen zijn ingediend of, wat betreft de aanvragen voor de steunregelingen in de wijnsector in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, binnen de in artikel 97, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde periode.

Artikel 72

Controleverslag

1.  Over elke in het kader van deze titel verrichte controle ter plaatse wordt door de bevoegde autoriteit of onder haar verantwoordelijkheid een controleverslag opgesteld.

Het verslag bestaat uit de volgende gedeelten:

a) een algemeen gedeelte dat met name de volgende informatie bevat:

i) de voor de controle ter plaatse geselecteerde begunstigde;

ii) de aanwezige personen;

iii) een vermelding of de begunstigde vooraf op de hoogte is gebracht van het bezoek en, zo ja, hoelang van tevoren;

b) een gedeelte waarin de voor elk van de besluiten en normen verrichte controles afzonderlijk worden behandeld en dat met name de volgende informatie bevat:

i) de eisen en normen waarop de controle ter plaatse betrekking had;

ii) de aard en omvang van de verrichte controles;

iii) de bevindingen;

iv) de besluiten en normen ten aanzien waarvan niet-nalevingen zijn vastgesteld;

c) een evaluatiegedeelte waarin het belang van de niet-naleving voor elk besluit en/of elke norm in kwestie overeenkomstig artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt beoordeeld aan de hand van de criteria „ernst”, „omvang”, „permanent karakter” en „herhaling”, met vermelding van factoren die tot een opwaartse of neerwaartse bijstelling van de toe te passen verlaging zouden moeten leiden.

Indien de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om verder geen werk van de vastgestelde niet-naleving te maken, of wanneer bijstand wordt verleend uit hoofde van artikel 17, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, wordt daar in het verslag melding van gemaakt.

2.  Lid 1 is van toepassing ongeacht of de betrokken begunstigde voor de controle ter plaatse is geselecteerd overeenkomstig artikel 69, ter plaatse is gecontroleerd uit hoofde van de voor de besluiten en normen geldende regelgeving overeenkomstig artikel 68, lid 2, of naar aanleiding van niet-nalevingen die op andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit zijn gebracht.

3.  De begunstigde wordt van elke geconstateerde niet-naleving in kennis gesteld binnen drie maanden na de datum van de controle ter plaatse.

Tenzij de begunstigde onmiddellijk een corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving in de zin van artikel 99, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt het feit dat een corrigerende actie moet worden ondernomen, ter kennis van de begunstigde gebracht binnen de termijn zoals vastgesteld in de eerste alinea van dit lid.

Tenzij de begunstigde onmiddellijk een corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving in de zin van artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt de betrokken begunstigde uiterlijk binnen een maand na het besluit om geen administratieve sanctie als bedoeld in dat lid toe te passen, ervan in kennis gesteld dat overeenkomstig artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 een corrigerende actie moet worden ondernomen.

4.  Onverminderd eventuele bijzondere bepalingen in de voor de eisen en normen geldende regelgeving, wordt het controleverslag binnen één maand na de controle ter plaatse voltooid. Deze termijn kan echter in naar behoren gemotiveerde gevallen, met name de noodzaak van een chemische of fysische analyse, tot drie maanden worden verlengd.

Indien de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, worden het controleverslag en, op verzoek, de desbetreffende bewijsstukken, binnen een maand na de voltooiing ervan toegezonden aan of ter beschikking gesteld van het betaalorgaan of de coördinerende autoriteit.

Wanneer het verslag geen bevindingen bevat, kan een lidstaat echter besluiten dat het verslag niet wordt verzonden, mits het binnen een maand na de voltooiing ervan voor het betaalorgaan of de coördinerende autoriteit rechtstreeks toegankelijk wordt gemaakt.



HOOFDSTUK III

Berekening en toepassing van administratieve sancties

Artikel 73

Algemene beginselen

1.  Indien meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor het beheer van de verschillende in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde regelingen, van de in artikel 21, lid 1, onder a) en b), en de artikelen 28 tot en met 31, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen en van de betalingen in het kader van de in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunregelingen in de wijnsector, zorgen de lidstaten ervoor dat geconstateerde niet-nalevingen en, in voorkomend geval, de overeenkomstige administratieve sancties onder de aandacht van alle bij die betalingen betrokken betaalorganen worden gebracht. Hieronder zijn gevallen begrepen waarin de niet-inachtneming van subsidiabiliteitscriteria tevens een niet-naleving van de randvoorwaarden inhoudt en omgekeerd. De lidstaten zorgen er in voorkomend geval voor dat één verlagingspercentage wordt toegepast.

2.  Indien meer dan één niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, worden die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 39, lid 1, en artikel 40, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 beschouwd als één niet-naleving.

3.  Een niet-naleving van een norm die tevens een niet-naleving van een eis inhoudt, wordt als één niet-naleving beschouwd. Voor de berekening van de verlagingen wordt de niet-naleving dan als een onderdeel van de eis beschouwd.

4.  De administratieve sanctie wordt toegepast op het totale bedrag van de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen die aan deze begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend:

a) voor steunaanvragen of betalingsaanvragen die hij in het jaar van de constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen; en/of

b) voor aanvragen voor steunregelingen in de wijnsector in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Wat de eerste alinea, onder b), betreft, wordt het relevante bedrag gedeeld door 3 voor herstructurering en omschakeling.

5.  In het geval van een groep van personen als bedoeld in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, wordt het verlagingspercentage berekend overeenkomstig hoofdstuk III van deze titel en titel IV, hoofdstuk II van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014. In dat geval mogen de lidstaten, ter wille van de evenredigheid, dit verlagingspercentage toepassen op het aan het niet-conforme lid van de groep toegekende deel van de subsidie.

Artikel 74

Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van nalatigheid

1.  Wanneer meer dan één niet-naleving door nalatigheid is geconstateerd en de niet-nalevingen betrekking hebben op verschillende terreinen van de randvoorwaarden, wordt de in artikel 39, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 bepaalde procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk toegepast op elke niet-naleving.

De daaruit voortvloeiende verlagingspercentages worden bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 5 % van het in artikel 73, lid 4, van deze verordening bedoelde totale bedrag.

2.  Wanneer een herhaling wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaling, worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 73, lid 4, bedoelde totale bedrag.

Artikel 75

Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van opzettelijke niet-naleving

Is er sprake van een qua omvang, ernst of permanent karakter extreme opzettelijke niet-naleving, dan wordt niet alleen de overeenkomstig artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 opgelegde en berekende sanctie toegepast, maar wordt de begunstigde in het volgende kalenderjaar ook uitgesloten van alle in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen.



TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op steunaanvragen, bijstandsaanvragen en betalingsaanvragen betreffende de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE

Communautaire methode voor de kwantitatieve bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol in henneprassen

1.    Doel en toepassingsgebied

Het doel van deze methode is de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van henneprassen (Cannabis sativa L.). Naargelang van het geval wordt procedure A of B gevolgd, zoals hieronder beschreven.

De methode berust op de kwantitatieve bepaling van Δ9-THC door middel van gaschromatografie na extractie met een oplosmiddel.

1.1.    Procedure A

Procedure A wordt gebruikt voor de in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en artikel 30, onder g), van de onderhavige verordening bedoelde controle op de productie.

1.2.    Procedure B

Procedure B wordt gebruikt in de in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en artikel 36, lid 6, van de onderhavige verordening bedoelde gevallen.

2.    Bemonstering

2.1.    Monsters

a) Procedure A: uit een populatie van een bepaald hennepras wordt van elke geselecteerde plant een stuk van 30 cm met ten minste één vrouwelijke bloemtop genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd.

De lidstaat kan toestaan dat monsters worden genomen in de periode tussen het begin van de bloei en 20 dagen na het begin van de bloei, op voorwaarde dat voor elk geteeld ras overeenkomstig de eerste alinea andere representatieve monsters worden genomen in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei.

b) Procedure B: uit een populatie van een bepaald hennepras wordt het bovenste derde van elke geselecteerde plant genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd. Bij een tweehuizig ras worden alleen de vrouwelijke planten bemonsterd.

2.2.    Omvang van het monster

Procedure A: van elk perceel worden monsters van 50 planten genomen.

Procedure A: van elk perceel worden monsters van 200 planten genomen.

Elk monster wordt zonder aandrukken in een stoffen of papieren zak gedaan en naar het analyselaboratorium gezonden.

De lidstaat kan bepalen dat een tweede monster voor een eventuele contra-analyse wordt genomen en hetzij door de teler, hetzij door de voor de analyse verantwoordelijke instantie wordt bewaard.

2.3.    Droging en opslag van het monster

De monsters moeten zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur worden gedroogd volgens om het even welke methode waarbij de temperatuur onder 70 °C blijft.

De monsters worden gedroogd tot constant gewicht en een vochtigheid van 8 % tot 13 %.

De droge monsters worden zonder aandrukken in het donker op een temperatuur beneden 25 °C bewaard.

3.    Bepaling van het THC-gehalte

3.1.    Wijze van bereiding van het analysemonster

De droge monsters worden van stengels en zaden van meer dan 2 mm ontdaan.

De gedroogde monsters worden tot een halffijn poeder gemalen (maaswijdte van de zeef: 1 mm).

Het poeder mag maximaal tien weken droog, in het donker en op een temperatuur beneden 25 °C bewaard worden.

3.2.    Reagentia en extractievloeistof

Reagentia

 Δ9-tetrahydrocannabinol voor chromatografie,

 squalaan voor chromatografie als interne standaard.

Extractievloeistof

 35 mg squalaan per 100 ml hexaan.

3.3.    Extractie van Δ9-THC

100 mg poedervormig analysemonster wordt afgewogen en in een centrifugebuis gedaan; 5 ml extractievloeistof met interne standaard wordt toegevoegd.

Het monster wordt gedurende 20 minuten in een ultrasoonbad geplaatst. Het wordt gedurende vijf minuten op 3 000 toeren per minuut gecentrifugeerd en daarna wordt de bovenstaande vloeistof met de opgeloste THC afgeschonken. Deze vloeistof wordt in de chromatograaf geïnjecteerd en daarna wordt een kwantitatieve bepaling verricht.

3.4.    Gaschromatografie

a)   Apparatuur

 gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector en een split/splitless-injector,

 kolom waarmee een goede scheiding van cannabinoïden wordt verkregen, bijvoorbeeld een glazen capillaire kolom van 25 m lengte en 0,22 mm diameter, geïmpregneerd met een apolaire fase van het type 5 % fenyl-methyl-siloxaan.

b)   IJkoplossingen

Ten minste drie punten voor procedure A en vijf punten voor procedure B, met de punten 0,04 en 0,50 mg/ml Δ9-THC per ml extractievloeistof.

c)   Instelling van de apparatuur

De volgende instellingen worden als voorbeeld voor de onder a) genoemde kolom gegeven:

 temperatuur van de oven: 260 °C

 temperatuur van de injector: 300 °C

 temperatuur van de detector: 300 °C

d)   Geïnjecteerd volume: 1 μl

4.    Resultaten

Het resultaat wordt in twee decimalen uitgedrukt als g Δ9-THC per 100 g van het analysemonster, gedroogd tot constant gewicht. Het resultaat mag een maximale afwijking van 0,03 % per 100 g hebben.

 Procedure A: per te analyseren monster wordt één bepaling verricht.

 Als het resultaat boven de in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde grens ligt, wordt per te analyseren monster een tweede bepaling verricht en wordt het gemiddelde van de twee bepalingen als resultaat genomen.

 Procedure B: per te analyseren monster worden twee bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde wordt genomen.



( 1 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 48).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

( 3 ) Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

( 4 ) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

( 5 ) Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).

( 6 ) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

( 7 ) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

( 8 ) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

( 9 ) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

( 10 ) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 59).

( 11 ) Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).

( 12 ) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).

( 13 ) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (zie blz. 18 van dit Publicatieblad).

( 14 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).

Top