Atlasiet eksperimentālās funkcijas, kuras vēlaties izmēģināt!

Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.

Dokuments 62010CN0628

Zaak C-628/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2010 door Alliance One International, Inc., Standard Commercial Tobacco Company, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 27 oktober 2010 in zaak T-24/05, Alliance One International, Inc., Standard Commercial Tobacco Co., Inc., Trans-Continental Leaf Tobacco Corp. Ltd/Europese Commissie

PB C 72 van 5.3.2011., 17.–17. lpp. (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/17


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2010 door Alliance One International, Inc., Standard Commercial Tobacco Company, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 27 oktober 2010 in zaak T-24/05, Alliance One International, Inc., Standard Commercial Tobacco Co., Inc., Trans-Continental Leaf Tobacco Corp. Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-628/10 P)

2011/C 72/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Alliance One International, Inc., Standard Commercial Tobacco Company, Inc. (vertegenwoordigers: M. Odriozola Alén, abogado, A. João Vide, abogada)

Andere partijen in de procedure: Trans-Continental Leaf Tobacco Corp. Ltd, Europese Commissie

Conclusies

vernietigen het arrest van het Gerecht van 27 oktober 2010 in zaak T-24/05, voor zover daarbij worden verworpen de middelen kennelijk onjuiste beoordeling bij de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1), ontoereikende motivering en schending van het beginsel van gelijke behandeling, door vast te stellen dat Alliance One International, Inc., voorheen Standard Commercial Corp., en Standard Commercial Tobacco Co. solidair aansprakelijk waren;

nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2004 in zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje, voor zover zij betrekking heeft op rekwirantes, en derhalve de hun opgelegde geldboete verlagen; en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de eerste plaats hebben de Commissie en het Gerecht artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 onjuist toegepast door SCC en SCTC aansprakelijk te stellen voor de inbreuk van WWTE. In het bijzonder toont gezamenlijke zeggenschap onvoldoende aan dat zij beslissende invloed konden uitoefenen op het gedrag van WWTE in de periode vóór mei 1998. Hoe dan ook, ook al kon er sprake zijn van aansprakelijkstelling aldus, er had moeten worden gekeken naar beide moederondernemingen die de gezamenlijke zeggenschap uitoefenen, om na te gaan of er sprake is van één economische eenheid. Subsidiair, door ontoereikend te motiveren waarom zij aansprakelijk worden geacht, hebben de Commissie en vervolgens het Gerecht artikel 296 VWEU geschonden. Bovendien ontneemt het arrest van het Gerecht rekwirantes voor de periode na mei 1998 de rechten die zij ontlenen aan de algemene beginselen van EU-recht, en de rechten verankerd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten, dat thans deel uitmaakt van het Verdrag van Lissabon en derhalve volledig als primair recht geldt.

In de tweede plaats heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op artikel 48, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering, rekwirantes’ rechten van de verdediging en artikel 296 VWEU door de Commissie toe te staan een nieuw argument aan te voeren en in antwoord op een schriftelijke vraag haar conclusies aan te passen. Voorts kan het Gerecht in het arrest (en derhalve ex post facto) geen opheldering verschaffen over de motivering van de Commissie in de bestreden beschikking.

Ten slotte heeft het Gerecht met de gunstigere behandeling van andere ondernemingen het in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten neergelegde beginsel van gelijke behandeling geschonden. Aan de ene kant heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de afbakening van de methode voor aansprakelijkstelling, met name door een methode van dubbele grondslag te kiezen die ertoe diende om ondernemingen te discrimineren naargelang de kans van slagen van hun beroep, maar anderszins geen richtsnoer verschafte. Aan de andere kant heeft het Gerecht de methode voor aansprakelijkstelling op discriminerende wijze toegepast, hetzij door de dubbele-grondslag-toets niet op Universal Corporation en Universal Leaf toe te passen, hetzij door de op Universal Corporation en Universal Leaf toegepaste methode niet op SCC en SCTC toe te passen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


Augša