EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IE1960

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren (initiatiefadvies)

PB C 170 van 5.6.2014, p. 23–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 170/23


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren (initiatiefadvies)

2014/C 170/04

Rapporteur: de heer DASSIS

Corapporteur: de heer BOLAND

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) besloot op 14 februari 2013, overeenkomstig artikel 29 (2) van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over het

Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren

(initiatiefadvies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 november 2013 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 10 en 11 december 2013 gehouden 494e zitting (vergadering van 10 december 2013) onderstaand advies uitgebracht, dat met 155 stemmen vóór en 93 tegen, bij 12 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De negatieve sociale en economische impact van de crisis en een gebrek aan structurele hervormingen vormen een voedingsbron voor armoede en uitsluiting in Europa en dat tegen de achtergrond van vergrijzing, aanzwellende migratiestromen en toenemend Euroscepticisme. Dit alles schreeuwt om een politiek model waarin solidariteit en de fundamentele waarden van de Europese sociale verworvenheden weer tot leven komen.

In dat verband:

1.2

denkt het Comité dat het vaststellen van een Europees minimuminkomen (MI) in een dergelijke kritieke periode zal bijdragen tot economische, sociale en territoriale cohesie, bescherming van grondrechten, waarborging van evenwicht tussen economische en sociale doelstellingen en een rechtvaardige herverdeling van hulpbronnen en inkomen,

1.3

vond er een intensieve discussie binnen de EESC-organen plaats en het Comité benadrukt het dat er in de Unie middels een kaderrichtlijn tijdig voor een toereikend MI moet worden gezorgd teneinde armoede efficiënt te bestrijden en inclusie in de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, zoals bepleit wordt door het Comité van de Regio's (1) en verschillende organisaties voor de bestrijding van armoede (2). Daarom wordt de Commissie ertoe opgeroepen om, in overleg en in lijn met de resolutie van het Europees Parlement (EP) van 2011 (3), daaraan te werken.

1.4

Ook wordt de Commissie verzocht om financieringsmogelijkheden voor het MI te onderzoeken en daarbij vooral te kijken naar perspectieven voor een toereikend Europees fonds.

1.5

Daarnaast moeten er meer maatregelen worden genomen ter verwezenlijking van de doelstellingen werkgelegenheid, armoede/sociale uitsluiting van de strategie Europa 2020. Tot die maatregelen dienen te behoren 1) blijven streven naar de verwezenlijking van horizontale werkgelegenheidsdoelstellingen 2) het vaststellen van reductiedoelstellingen voor de drie indicatoren die de samengestelde indicator voor armoede en sociale uitsluiting vormen, 3) het vaststellen van Europese en nationale subdoelstellingen voor groepen die een hoger armoederisico dan het gemiddelde kennen (bijv. kinderen en éénoudergezinnen) en voor mensen met een laag loon, 4) het onderzoeken van de wijze waarop de lidstaten het armoedeniveau berekenen en hun doelstellingen vastleggen en 5) het verkrijgen van de toezegging van de lidstaten om ernaar te blijven streven dat de combinatie van hun respectieve doelstellingen de globale doelstelling van de Unie kan verwezenlijken.

1.6

Er moeten sociale-effectbeoordelingen worden gemaakt van de maatregelen die zijn vervat in de nationale hervormingsprogramma's, de nationale sociale verslagen en de plannen voor financieel herstel, om te voorkomen dat die armoede en sociale uitsluiting verergeren en om het maatschappelijk middenveld nauwer te betrekken bij het opstellen van die programma's en verslagen.

1.7

Ten slotte moet de toename van armoede en sociale uitsluiting scherper in het oog worden gehouden en ook wordt de Commissie verzocht om per land en iedere keer wanneer geboden bij de evaluatie van de plannen en verslagen met specifieke aanbevelingen voor sociale inclusie te komen. Dit zou zij ook moeten doen voor de landen die onder de speciale bijstandsprogramma's van de Commissie, de ECB en het IMF vallen.

1.8

Een fatsoenlijke baan is de beste garantie tegen armoede en sociale uitsluiting en de Commissie wordt er daarom toe opgeroepen om samen met de lidstaten het Groei- en werkgelegenheidspact uit te voeren om groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid te bevorderen. Ook is het ingenomen met de intentie van Comissaris Tajani om de Europese industrie en haar banenpotentieel te versterken.

1.9

Het is verder van groot belang dat er meer werknemers, werklozen en kwetsbare sociale groepen deelnemen aan programma's van levenslang leren om zodoende hun beroepskwalificaties te verbeteren en nieuwe vaardigheden op te doen, waardoor ze wellicht sneller een nieuwe — of betere — baan kunnen vinden en hun productiviteit verhogen.

2.   Achtergrond

2.1

Een gegarandeerd minimuminkomen (GMI) is een belastingvrije inkomenssteun die als een vangnet dient voor diegenen die niet voor sociale uitkeringen in aanmerking komen (4). Als laatste redmiddel tegen armoede is het onlosmakelijk verbonden met het recht op een waardig leven voor mensen en hun afhankelijken die geen andere bron van inkomsten hebben (5). Het GMI mag niet worden verward met het „minimumloon”, dat via wetgeving of cao's wordt vastgesteld.

2.2

Artikel 10 (2) van het Handvest van de sociale grondrechten van werknemers (1989) (6) bevat het recht op voldoende middelen en sociale bijstand voor personen buiten de arbeidsmarkt die onvoldoende bestaansmiddelen hebben.

2.3

Het Handvest van grondrechten van de EU (2000), dat als onderdeel van het nieuwe hervormingsverdrag rechtens bindend is, bevat de volgende bepalingen: „De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.” (artikel 1) en „Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand voor huisvesting, teneinde eenieder die niet over voldoende middelen beschikt een waardig bestaan te verzekeren.” (artikel 34, lid 3).

2.4

Krachtens artikel 153, lid 1, onder h) van het VWEU vaardigt de Unie wetgeving uit ter ondersteuning en aanvulling van het optreden van de lidstaten met betrekking tot de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten. Voorts houdt de Unie krachtens de horizontale sociale clausule van artikel 9 VWEU bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden rekening met de eisen in verband met een hoog niveau van werkgelegenheid, adequate sociale bescherming en bestrijding van sociale uitsluiting.

2.5

De Raad beveelt in Aanbeveling 92/441/EEG (7) de lidstaten aan „het fundamentele recht van personen te erkennen op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden, en hun stelsel van sociale bescherming (…) aan te passen”. Verder worden de lidstaten tot gemeenschappelijke uitvoeringscriteria opgeroepen, maar een onderdrempel op EU-niveau wordt niet genoemd.

2.6

In de Aanbeveling van de Commissie van 2008 (8) wordt adequate inkomenssteun erkend als één van de drie pijlers van actieve inclusie en wordt benadrukt dat er financiële steun moet worden verleend op het gebied van werkgelegenheid, opleiding en andere maatregelen ten behoeve van sociale inclusie.

2.7

Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting vormt een van de hoofddoelstellingen van Europa 2020, waarbij een Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting werd opgericht. (9) Dat heeft voor het eerst een streefcijfer vastgesteld voor de reductie van armoede en sociale uitsluiting: een vermindering met minstens 20 miljoen mensen in 2020. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een combinatie van drie indicatoren: armoederisico (het percentage mensen met een inkomen van 60% van het nationale gemiddelde), ernstig gebrek aan goederen (een gebrek aan middelen dat wordt vastgesteld aan de hand van een specifieke lijst van goederen) en een zeer lage arbeidsintensiteit (leven in een huishouden waar niemand werkt). (10) Het Comité schaarde zich achter het streefcijfer en benadrukte dat EU-beleid het armoederisico niet mag verhogen (11).

2.8

De hoofddoelstelling van Europa 2020 aangaande de vermindering van armoede en sociale uitsluiting is gebaseerd op een reductie tot een absoluut aantal personen en verschilt daarmee van de voor andere hoofddoelstellingen gekozen aanpak (12). Die luiden namelijk in percentages waardoor de lidstaten naar hetzelfde percentage kunnen toewerken.

2.9

De lidstaten beslissen over hun doelstellingen en methoden. Hun cijfers blijven evenwel ver achter bij de 20 miljoen van Europa 2020. Geschat wordt een verschil van 5-8 miljoen tussen de hoofddoelstelling van Europa 2020 en het totaal van de lidstaten (13). Verder zijn veel van de nationale hervormingsprogramma's vaag over het halen van de streefcijfers en ontbreken er toereikende maatregelen om sociale uitsluiting te voorkomen (14). Ook zijn de landen die specifieke bijstand van de Commissie, de ECB en het IMF ontvangen niet verplicht om afzonderlijke programma's in te dienen (15). Zij hoeven slechts verantwoording af te leggen overeenkomstig de voorwaarden van de respectieve regelingen, maar die bevatten geen maatregelen betreffende vermindering van armoede en sociale uitsluiting.

2.10

Het EP (16) roept de lidstaten in zijn resolutie van 2010 ertoe op om de juiste plannen voor het minimuminkomen te lanceren en een onderdrempel in te voeren van minstens 60% van het gemiddelde nationale inkomen. Ook vraagt het om striktere aanbevelingen. In zijn resolutie van 2011 (17) roept het de Commissie ertoe op om tot raadpleging over te gaan over een wetgevingsvoorstel voor een adequaat MI.

3.   Armoede, sociale uitsluiting en werkloosheid in de EU

3.1

Het Comité beseft dat armoede een schending van de mensenrechten belichaamt. Daarom moet er dus alles aan worden gedaan om de doelstellingen van artikel 3, lid 3, van het VEU te realiseren en vormt de eliminatie van armoede een uitdaging voor het gehele continent.

3.2

De crisis en het gebrek aan structurele hervormingen hebben sinds 2008 in veel landen geresulteerd in meer risico's op armoede en sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt (18). De meest recente cijfers van Eurostat (19). bevestigen dat 24,2% van de EU-bevolking (119,7 miljoen mensen) het risico op armoede en sociale uitsluiting loopt (20) In 2011 steeg dat percentage in 19 lidstaten, en tussen 2008 en 2011 is het aantal armen of sociaal uitgeslotenen met 4 miljoen toegenomen. Verder werden de drie individuele indicatoren voor dat risico er sinds 2008 alleen maar slechter op: nu beloopt het armoederisico 17%, voor ernstig gebrek aan goederen, 9% voor ernstige materieel gebrek en 10% voor een zeer lage arbeidsintensiteit (leven in een huishouden waar niemand werkt). In veel landen worden de armen alleen maar armer (21)!

3.3

Kinderen (personen maximaal 18 jaar oud) behoren met een „score” van 27,1% van de totale bevolking tot de grootste risicogroepen (22). Verder ligt het armoederisico in sommige landen relatief hoog voor 65-plussers (23).

3.4

Inkomensverschillen en sociale ongelijkheid zijn door de crisis fors toegenomen. Dat geldt voor de situatie binnen de lidstaten en ook wanneer men landen en regio's vergelijkt (24). Verder liep de achterstand van achtergestelde bevolkingsgroepen alleen maar op (25).

3.5

De crisis werpt licht op nieuwe vormen van armoede zoals gebrek aan een woning of energie, financiële uitsluiting (gebrek aan toegang tot basale bancaire diensten en krediet) en gezinnen die tot boven hun oren in de schulden zitten. Voorts liggen de sociale risico's voor vrouwen hoger dan voor mannen. Ook worden de meest kwetsbare groepen onevenredig door allerlei vormen van deprivatie geraakt. Daarbij valt te denken aan ouderen (vooral hoogbejaarden en oude vrouwen), gehandicapten, chronisch zieken, éénoudergezinnen en gezinnen met een laag inkomen, immigranten en etnische minderheden zoals de Roma.

3.6

De werkgelegenheid en de sociale situatie in de EU situeren zich op een kritisch niveau. De werkloosheid blijft maar stijgen en bedroeg in januari 2013 26,2 miljoen personen, oftewel 10,8% van de beroepsbevolking (19 miljoen/11,9% in de eurozone) terwijl de economische situatie van gezinnen alarmerend is (26). Ook loopt de jeugdwerkloosheid in de Unie in de recordcijfers (23,6% van de jongeren van inzetbare leeftijd heeft geen baan en het perspectief op spoedig herstel daarvan wordt steeds kleiner).

3.7

Het Comité maakt zich grote zorgen over het groeiend aantal werkende armen dat onder meer voortvloeit uit de toename van onzekere banen en lage lonen. In 2011 leefden 8,9% van die mensen onder de armoedegrens en zij waren goed voor één derde van de beroepsbevolking die armoederisico's liepen (27).

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité heeft een aantal adviezen (28) uitgebracht dat al dan niet direct met minimuminkomen en armoede te maken had en passende aanbevelingen gedaan. Gegeven de funeste uitwerking van de crisis zijn de opmerkingen en aanbevelingen van het EESC van 1989 (29) pertinenter dan ooit. Het steunt onder meer het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting omdat de OMC samen met de horizontale sociale clausule ertoe kan bijdragen dat er voor een minimuminkomen kan worden gezorgd en armoede en sociale uitsluiting kunnen worden bestreden.

4.2

De urgentie van een MI-stelsel werd benadrukt tijdens een hoorzitting (30) die het Comité tijdens het opstellen van dit advies heeft georganiseerd. Daaraan werd deelgenomen door deskundigen en vooraanstaande personen die wilden meedenken over het terugdringen van armoede en de problemen waarop een Europees MI-stelsel stuit.

4.3

De multidimensionale aard van armoede (31) en sociale uitsluiting vergt een versterkte sociale dimensie van de Europese governance: sociaal duurzaam macro-economisch beleid is een conditio sine qua non om uit de crisis te geraken en sociale cohesie te concretiseren. Aanhoudende armoede en uitsluiting zijn funest voor de economie want zij drukken op het beschikbaar inkomen en de vraag, zij knagen aan het concurrentievermogen en beperken de nationale begrotingen.

4.4

Hier moeten prioriteiten en (met name monetair) beleid worden herzien, inclusief het Groei- en Stabiliteitspact, evenals het mededingings- en handelsbeleid en financieel en begrotingsbeleid.

4.5

Het Comité kan zich vinden in het geactualiseerde sociale investeringspakket van 20 februari 2013 (32), waarin de lidstaten ertoe worden opgeroepen om een toereikend MI te steunen, dat is gebaseerd op de op lokaal, regionaal en nationaal niveau gevoelde sociale behoeften, en om referentiebudgetten op te stellen met een lijst van goederen en diensten die een bepaald gezin nodig heeft om op een bepaald welvaartsniveau te leven, en zulks met een schatting van de maandelijkse of jaarlijkse kosten.

4.6

Ook dringt het Comité er bij de Commissie op aan om versneld haar belofte (33) na te komen om de lidstaten te steunen middels hervormingen aangaande sociale inclusie, ontwerp van een methode voor het opstellen van referentiebudgetten en toezicht op de doeltreffendheid van inkomenssteun via die budgetten (nadat die samen met de lidstaten zijn opgesteld).

4.7

Het Comité is er heilig van overtuigd dat het volgende het beste is om armoede te reduceren en sociale uitsluiting te vermijden: groei aanzwengelen, competitiviteit verhogen en betere randvoorwaarden voor het Europese bedrijfsleven creëren (minder administratieve rompslomp en meer toegang tot financiering). Dan kunnen die bedrijven groeien en banen scheppen voor mensen met de juiste vaardigheden.

4.8

Het Comité wijst op het belang van programma's voor levenslang leren ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, om kansen op een baan te vergroten, evenals de toegang tot kennis en tot de arbeidsmarkt. Er zouden meer werknemers, werklozen en kwetsbare sociale groepen moeten deelnemen aan deze programma's voor levenslang leren om zodoende hun beroepskwalificaties te verbeteren en nieuwe vaardigheden op te doen, waardoor ze wellicht sneller een nieuwe — of betere — baan kunnen vinden en hun productiviteit verhogen.

4.9

Verder is het voorstander van een samenhangende benadering van sociaal ondernemerschap met meer geld voor het Fonds voor sociaal ondernemen. Ook moet het juridische en administratieve klimaat worden verbeterd om de bedrijven van de sociale economie te steunen want die kunnen armoede bestrijden door voor groei, innovatie en banen te zorgen.

4.10

Ook heeft het waardering voor de recente aanbeveling inzake kinderarmoede (34), maar betreurt het dat de blootstelling van zo veel kinderen aan armoede niet tot één generatie beperkt blijft en dat het huidige beleid ter zake echt tekortschiet.

4.11

Het vreest dan ook dat de doelstelling van Europa 2020 betreffende armoede en sociale uitsluiting (minder dan 20 miljoen armen in 2020) niet zal worden gehaald.

4.12

Daarnaast heeft het moeten constateren dat er in de nationale hervormingsplannen veel verschil bestaat qua betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en dat er in sommige lidstaten daar nauwelijks sprake van schijnt te zijn (35).

4.13

Voorts vormt het gebrek aan gegevens over inkomen en levensniveau een gebrek voor de uitvoering van Europa 2020.

5.   De rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van sociale inclusie

5.1

Het Comité is er zich van ervan bewust dat verschaffing van een specifieke en centrale rol aan de Unie bij de bescherming van een MI een uitzonderlijk ingewikkeld politiek proces kan zijn vanwege de tussen de lidstaten bestaande economische verschillen, de uiteenlopende MI- stelsels (36) en sociale-beschermingsstructuren, subsidiariteit, de minestrone van rechten en plichten betreffende de bescherming van dat inkomen, de gecompliceerde interactie tussen beleid en resultaten en het concept van „solidariteit” in de Unie.

5.2

Die bescherming moet evenwel worden ingevoerd of versterkt, want 22 jaar na Aanbeveling 92/441/EEG ontberen nog veel lidstaten MI-stelsels en zijn deze stelsels niet overal toereikend of toegankelijk. En voorts is het ook nog eens zo dat de gecumuleerde doelstellingen van de lidstaten om armoede en sociale uitsluiting terug te dringen ver achterblijven bij de doelstellingen van Europa 2020 (37).

5.3

Gegeven de interactie tussen armoede en economie kan het minimuminkomen zeker een stabiliserende rol spelen om de sociale impact van de crisis te verzachten en anti-cyclisch te functioneren door de vraag op de interne markt aan te zwengelen.

5.4

Helaas lopen de nationale MI-stelsels fors uiteen wat betreft dekking, algemene toepasselijkheid en doeltreffendheid. Dat komt de armoedebestrijding niet ten goede en het gebrek aan efficiëntie van de regelingen blijkt maar al te duidelijk uit het feit dat er te weinig gebruik van wordt gemaakt. (38)

5.5

Verder hebben de OCM op sociaal gebied positieve resultaten opgeleverd, maar de bestaande instrumenten en structuren zijn nog niet volledig onderzocht en ook is de vooruitgang met de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting nog beperkt.

5.6

Het Comité beveelt als aanvulling op de OMC aan om een richtlijn uit te vaardigen waarmee het minimuminkomen in alle lidstaten een feit wordt en bestaande regelingen toereikender worden. Verder zou daarbij rekening moeten worden gehouden met de nationale situaties en een krachtig signaal moeten worden gegeven richting een sociale pijler van de Unie.

5.7

De voorgestelde richtlijn zou het volgende moeten bevatten: gemeenschappelijke normen en indicatoren, methoden voor toezicht op de uitvoering, en betrokkenheid van de sociale partners, begunstigden en andere stakeholders bij het op- of bijstellen van de nationale MI-regelingen.

5.8

Om solidariteit en sociale cohesie binnen en tussen de lidstaten te versterken, is het in de eerste plaats geboden dat begrotings- en macro-economisch beleid middels tenuitvoerlegging van bestaande strategieën ook dienen om de sociale-investeringsdoelstellingen van Europa 2020 te verwezenlijken. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van bestaande instrumenten en structuren.

5.9

De inspanningen van de Unie om bescherming middels het MI te verhogen zijn gericht op ondersteuning van vooral de lidstaten die het meest behoefte hebben aan opening van markten, efficiënter en gecentreerder gebruik van de beschikbare fondsen en uitvoering van efficiënt macro-economisch beleid. Ook dient zij zonder dralen te bezien hoe de nodige fondsen kunnen worden verhoogd.

5.10

Weliswaar zijn de MI-stelsels direct verwant met systemen en afdrachten voor sociale bescherming, maar die stelsels mogen niet afhankelijk daarvan worden. Het Comité herinnert hier aan de voorwaarden die het al in 1989 heeft geformuleerd (39). Daarom moeten de MI-regelingen worden geflankeerd door algemeen beleid en gerichte maatregelen (men denke aan actief arbeidsmarktbeleid), outplacementdiensten, administratie van toewijzingen en arbeidsmarktprogramma's, opleiding, enz. Zulks omringd met maatregelen om de slagingskans voor werkzoekenden te verhogen. Ook essentieel zijn efficiënte arbeidsmarktinstanties, gezondheidszorg, huisvestingsbeleid en betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige openbare diensten.

Brussel, 10 december 2013,

de voorzitter van het Europees Economisch en sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Advies van het Comité van de Regio's over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting, PB C 166 van 7.6.2011, blz. 18, par.7.

(2)  ATD Quart Monde, le Réseau européen des associations de lutte contre la pauvreté et l'exclusion sociale (EAPN), la Fédération européenne des associations nationales travaillant avec les sans-abri (FEANTSA), de Europese afdeling van Emmaüs, etc.

(3)  EP-resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting, (2011/2052(INI). PB C 153E van 31.5.2013, blz. 57–78.

(4)  Alternatieven zijn a) een universeel basisinkomen of een universele basisinkomensgarantie, een permanent vast bedrag dat op gezette tijden aan iedere meerderjarige burger wordt betaald en zulks ongeacht zijn economische/sociale situatie of inzetbaarheid, en b) een negatieve inkomstenbelasting die is gebaseerd op het concept van een marginaal belastingtarief.

(5)  Hugh FRAZER et Eric MARLIER. Minimum Income Schemes Across EU Member States, (MI-stelsels in de lidstaten), synthese, EU-netwerk van onafhankelijke deskundigen betreffende sociale inclusie, EC, DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen, oktober 2009.

(6)  Commissie, Handvest van de sociale grondrechten van werknemers, Luxemburg: Bureau Officiële Publicaties van de Europese Gemeenschappen, 1990.

(7)  Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming, PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46–48

(8)  Aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 5737), PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11–14

(9)  Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei — COM(2010) 2020 final, Brussel, 3.3.2010.

(10)  Gecombineerd leveren die drie indicatoren een algemene doelgroep op van personen die het risico van armoede en uitsluiting lopen. Een persoon wordt meegeteld wanneer hij of zij aan één van de indicatoren voldoet en wordt slecht één keer meegeteld.

(11)  Advies van het EESC over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang (COM(2011) 758 final), PB C 248 van 25.8.2011, blz. 130–134.

(12)  Die zijn voor werkgelegenheid, onderwijs, klimaatverandering en O&O en het zijn percentages zodat de lidstaten gelijksoortige nationale percentages kunnen vaststellen.

(13)  Commissie „Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa”, 2012.

(14)  Frazer, Hugh et Marlier, Eric, 2011. Assessment of Progress towards the Europe 2020 social inclusion objectives: Main Findings and Suggestions on the Way Forward, EU-netwerk van onafhankelijke deskundigen betreffende sociale inclusie, Brussel, Commissie

(15)  Commissie, Richtsnoeren voor de nationale hervormingsprogramma's,18 januari 2012.

(16)  Resolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa (2010/2039(INI), PB C 70E van 8.3.2012, blz. 8–18.

(17)  Zie voetnoot 3.

(18)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, Evidence on Demographic and Social Trends. Social Policies' Contribution to Inclusion, Employment and the Economy, SWD(2013) 38 final, eerste deel.

(19)  Eurostat, 2013. Sleutelindicatoren t2020_50, t2020_51, t2020_52, t2020_53, bijgewerkt op 3 oktober 2013.

(20)  De hoogste percentages kennen Bulgarije (49%), Roemenië en Letland (beide 40%), Litouwen (33%), Griekenland en Hongarije (beiden 31%) en Italië (28.2%).

(21)  Commissie, Social Europe: Current Challenges and the Way Forward, Annual Report of the Social Protection Committee (2012).

(22)  Zie voetnoot 18.

(23)  Ibidem.

(24)  Confédération européenne des syndicats (CESE), Institut syndical européen (ISE), Benchmarking Working Europe, 2013.

(25)  Eurofound, Quality of Life in Europe: Impacts of the Crisis, 3rd European Quality of Life Survey, Luxemburg, 2012.

(26)  Commissie, Trimestrieel overzicht van de werkgelegenheid en de sociale situatie in de EU, maart 2013).

(27)  Commissie, Social Europe: Current Challenges and the Way Forward, Annual Report of the Social Protection Committee (2013).

(28)  Zie PB C 44, 11 februari 2011, blz. 23-27; PB C 166, 7 juni 2011, blz. 18-22; PB C 24, 28 januari 2012, blz. 35-39; PB C 132, 3 mei 2011; PB C 318, 23 december 2009, blz. 52-56; PB C 48, 15 februari 2011, blz. 57-64; PB C 44, 11 februari 2011, blz. 90-98; PB C 44, 11 februari 2011, blz. 34-39; PB C 318, 29 oktober 2011, blz. 43-49; PB C 132, 3 mei 2011, blz. 26-38; PB C 128, 18 mei 2010, pp. 10-17.

(29)  Initiatiefadvies van het EESC over armoede.

(30)  28 mei 2013, http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.fr.events-and-activities-european-minimum-income

(31)  De indicator voor het risico op armoede en sociale uitsluiting omvat drie elementen: armoederisico, ernstige materiële tekorten en zeer weinig werk;

(32)  Mededeling COM(2013) 83 final van de Commissie van 20 februari 2013„Naar sociale investering voor groei en cohesie — inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020” (de Franse versie werd gecorrigeerd bij COM(2013) 83 final/2 van 2 juli 2013). Het pakket bevat ook een aanbeveling over investeren in het kind ((2013) 778 final (niet in het NL) en werkdocumenten over „Long-term care in ageing societies — Challenges and policy options”, „Investing in Health”, „Follow-up on the implementation by the Member States of the 2008 European Commission recommendation on active inclusion of people excluded from the labour market” en het „3rd Biennial Report on Social Services of General Interest”.

(33)  Mededeling COM(2013) 83 final/2 van 9.12.2, punt 2.2.

(34)  Aanbeveling van de Commissie „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”, PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5–16.

(35)  EESC, „Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de nationale hervormingsprogramma's, samenvattend verslag”, Brussel, 28 maart 2011, (http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/europe-2020-strategy-fr.pdf).

(36)  Zie voor een compleet overzicht FRAZER et MARLIER, op. cit., 2009.

(37)  Comité voor sociale bescherming, op.cit.

(38)  SWD (2013) 39 final

(39)  Zie het in noot 29 genoemde advies.


BIJLAGE

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

Paragraaf 1.4

Deze paragraaf als volgt wijzigen:

„Ook wordt de Commissie verzocht om financieringsmogelijkheden voor het MI te onderzoeken en daarbij vooral te kijken naar perspectieven voor een toereikend Europees fonds de lidstaten, op grond van bekende voorbeelden van geslaagde methoden ( best practices ), helpen om actieve integratiestrategieën uit te werken waardoor voldoende en adequate inkomensteun wordt gegeven, activering wordt gestimuleerd en armoede wordt bestreden. Daarbij moet de Commissie het subsidiariteitsbeginsel in acht nemen en oog hebben voor gangbare praktijken in de lidstaten, ofwel inzien dat de verantwoordelijkheid hiervoor in eerste instantie bij de lidstaten ligt. Ook moet de Commissie nagaan welke financieringsmogelijkheden er zijn en die financieringsmogelijkheden vervolgens doeltreffend en doelgericht inzetten.”

Stemuitslag:

Voor:

:

112

Tegen:

:

134

Onthoudingen:

:

10

Paragraaf 4.2

Wijzigen:

De urgentie van noodzaak om de kwestie van een MI-stelsel aan te pakken werd benadrukt tijdens een hoorzitting30 die het Comité tijdens het opstellen van dit advies heeft georganiseerd. Daaraan werd deelgenomen door deskundigen en vooraanstaande personen die wilden meedenken over het terugdringen van armoede en de problemen waarop een Europees MI-stelsel op nationaal niveau stuit.

Stemuitslag:

Voor:

:

110

Tegen:

:

132

Onthoudingen:

:

13

Paragraaf 5.3

Als volgt wijzigen:

„Gegeven de interactie tussen armoede en economie kan het minimuminkomen zeker een stabiliserende rol spelen om de sociale impact van de crisis te verzachten en anti-cyclisch te functioneren door de vraag op de interne markt aan te zwengelen.”

Stemuitslag

Voor:

:

110

Tegen:

:

139

Onthoudingen:

:

8

Paragraaf 5.6

Als volgt wijzigen:

„Het Comité beveelt als aanvulling op de OMC aan om goede praktijkvoorbeelden van MI-regelingen en nationale richtsnoeren uit te wisselen om de lidstaten te helpen op weg naar goedgerichte en efficiënte regelingen een richtlijn uit te vaardigen waarmee het minimuminkomen in alle lidstaten een feit wordt en bestaande regelingen toereikender worden. Verder zou daarbij rekening moeten worden gehouden met de nationale situaties en een krachtig signaal moeten worden gegeven richting een sociale pijler van de Unie. Voorts kan het nieuw ingevoerde sociaal scorebord ongelijkheden mee helpen voorkomen.

Stemuitslag

Voor:

:

115

Tegen:

:

138

Onthoudingen:

:

9

Paragraaf 5.7

Als volgt wijzigen:

„De voorgestelde maatregelen richtlijn zouden het volgende moeten bevatten: richtsnoeren voor gemeenschappelijke normen en indicatoren, methoden voor toezicht op de uitvoering, en betrokkenheid van de sociale partners, begunstigden en andere stakeholders bij het op- of bijstellen van de nationale MI-regelingen.”

Stemuitslag

Voor:

:

115

Tegen:

:

139

Onthoudingen:

:

5


Top