EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0232

Beoordeling van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over de evaluatie van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst (2009/2242(INI))

PB C 236E van 12.8.2011, p. 87–99 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 236/87


Donderdag 17 juni 2010
Beoordeling van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst

P7_TA(2010)0232

Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over de evaluatie van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst (2009/2242(INI))

2011/C 236 E/13

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 2 en artikel 3, lid 3, alinea 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie „Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010” (COM(2006)0092),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 – Tussentijds voortgangsverslag over de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2006-2010) (COM(2008)0760),

gezien het verslag van de Commissie van 18 december 2009 over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2010 (COM(2009)0694),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2000„Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)” (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2000, 2001, 2002, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 (respectievelijk COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115, COM(2005)0044, COM(2006)0071, COM(2007)0049, COM(2008)0010 en COM(2009)0077),

gezien de bepalingen in de rechtsinstrumenten van de Verenigde Naties op het gebied van de rechten van mens en met name de rechten van de vrouw, in het bijzonder het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en de andere instrumenten van de VN inzake geweld tegen vrouwen zoals de Verklaring en het actieprogramma, aangenomen op de wereldconferentie over de mensenrechten in Wenen, en resolutie 48/104 van 20 december 1993 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen, resolutie 58/147 van 19 februari 2004 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen, resolutie 57/179 van 30 januari 2003 over de te nemen maatregelen met het oog op de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer en resolutie 52/86 van 2 februari 1998 over preventieve maatregelen ter voorkoming van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen,

gezien het actieprogramma dat tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie op 4-15 september 1995 is aangenomen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieprogramma van Beijing (1) en van 10 maart 2005 over de follow-up van het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie (Beijing+10) (2),

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 9 oktober 2006 over alle vormen van geweld tegen vrouwen,

gezien het eindrapport dat in maart 2005 tijdens de 49ste zitting van de Commissie inzake de positie van de vrouw van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is goedgekeurd,

gezien het protocol inzake de rechten van de vrouw in Afrika, ook wel bekend als het „protocol van Maputo”, dat in werking is getreden op 26 oktober 2005 en dat in het bijzonder bepaalt dat alle vormen van genitale verminking van vrouwen moeten worden verboden,

gezien resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid, waarin wordt opgeroepen tot een grotere deelname van vrouwen bij het voorkomen van gewapende conflicten en vredesopbouw,

gezien de werkzaamheden van de Raad van Europa op dit terrein, met name het herziene Europees Sociaal Handvest,

gezien de resolutie getiteld „Bridging the gap between de jure and de facto equality to achieve real gender equality” (van 2010) van de conferentie over gendergelijkheid van de ministers van de Raad van Europa,

gezien het document getiteld „Gender identity and human rights” (van 2009) van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa; gezien Aanbeveling CM/Rec (2010)5 van het comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten betreffende maatregelen voor het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit; en gezien Resolutie 1728 (2010) en Aanbeveling 1915 (2010) van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa over discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit,

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (3),

gezien het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (COM(2008)0636), dat op 3 oktober 2008 door de Commissie is ingediend,

gezien het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (COM(2008)0637), dat op 3 oktober 2008 door de Commissie is ingediend,

gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008„Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft” (COM(2008)0638),

gezien het verslag van mei 2003 van het Raadgevend comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van de Commissie over mainstreaming van gelijke kansen van mannen en vrouwen in de nationale begrotingen,

gezien het advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen inzake beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, dat op 22 maart 2007 is aangenomen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie (5),

gezien het Europees pact voor gendergelijkheid, dat door de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 is goedgekeurd,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2006-2010) (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over de rol van de vrouw in de industrie (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2008 over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen – 2008 (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen (10),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 24 februari 1994 (11) en 13 oktober 2005 (12) over de armoede van vrouwen in Europa, alsmede zijn resolutie van 3 februari 2009 over non-discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over voorkoming van mensenhandel (16),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (2009) (17),

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0156/2010),

A.

overwegende dat er nog steeds grote ongelijkheden voelbaar zijn in de dagelijkse politieke praktijk en het leven van vrouwen, ondanks het feit dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen een noodzakelijke voorwaarde is om volledig de universele mensenrechten te kunnen genieten, alsmede een grondbeginsel van de Europese Unie, dat sinds lange tijd in de Verdragen erkend is,

B.

overwegende dat gendergelijkheidsmaatregelen een instrument van economische ontwikkeling en sociale cohesie vormen,

C.

overwegende dat gendergelijkheid een wezenskenmerk van de Europese culturele en politieke identiteit moet zijn,

D.

overwegende dat geweld tegen vrouwen een belangrijk obstakel is voor gendergelijkheid en een van de meest wijdverbreide schendingen van de mensenrechten, en dat het geen geografische, financiële of maatschappelijke grenzen kent; tevens overwegende dat het aantal vrouwen dat het slachtoffer is van geweld een alarmerend niveau heeft bereikt,

E.

overwegende dat wij niet mogen blijven steken in ouderwetse, uit duurzaamheidsoogpunt niet meer te handhaven economische modellen die gebaseerd zijn op een arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen die inmiddels is achterhaald doordat vrouwen ook deel zijn gaan uitmaken van de arbeidsmarkt; overwegende dat wij behoefte hebben aan een nieuw, maatschappelijk duurzaam model dat gebaseerd is op kennis en innovatie en dat het gehele scala aan vrouwelijke vaardigheden in de economie integreert, het evenwicht in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het openbare en het privéleven herstelt en er een goede balans tussen werk en privéleven biedt,

F.

overwegende dat ondanks het feit dat de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 een aantal hiaten in de verwezenlijking van de gendergelijkheid aan het licht heeft gebracht en de gendergelijkheidsagenda in een aantal opzichten vooruit heeft geholpen, er over het geheel genomen onvoldoende vooruitgang is geboekt,

G.

overwegende dat de integratie van het genderperspectief in het overheidsbeleid krachtiger moet worden bevorderd,

H.

overwegende dat de totale impact van de financiële crisis weliswaar nog steeds moeilijk te beoordelen is, maar dat wel duidelijk is dat de huidige economische en sociale crisis bijzonder ernstige gevolgen heeft voor vrouwen en voor de verwezenlijking op langere termijn van gendergelijkheidsgerichte beleidsmaatregelen, waardoor de ongelijkheid en discriminatie nog worden verergerd,

I.

overwegende dat de gelijkheid tussen vrouwen en mannen een positief effect heeft op de productiviteit en de economische groei en dat de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces talrijke sociale en economische voordelen biedt,

J.

overwegende dat vrouwen in onze vergrijzende samenleving onmisbaar worden op de arbeidsmarkt, terwijl de vraag naar ouderenzorg alleen maar toeneemt, hetgeen er waarschijnlijk toe zal leiden dat vrouwen het dubbel zo zwaar zullen krijgen,

K.

overwegende dat de 85 miljoen personen die in de Europese Unie in armoede leven voor het merendeel vrouwen zijn, en dat de werkloosheid, precaire arbeidsvoorwaarden, lage lonen, lage pensioenen waarvan het bedrag onder het bestaansminimum ligt en de moeilijke toegang tot goede openbare diensten hier debet aan zijn, voorts overwegende dat het aantal vrouwen dat in armoede leeft de afgelopen tien jaar naar verhouding veel sterker is gestegen dan onder mannen,

L.

overwegende dat het verschil tussen de gemiddelde salarissen van mannen en vrouwen meer dan 17 % bedraagt en leidt tot pensioendiscrepantie en toenemende verarming onder oudere vrouwen, en overwegende dat vormen van indirecte discriminatie tegenwoordig vaker voorkomen nu de werkloosheid oploopt en vooral vrouwen en meisje treft,

M.

overwegende dat vrouwen nog altijd meer zorgtaken vervullen dan mannen, en dat vrouwen in vergelijking met mannen twee- tot ruim driemaal zoveel uren onbetaalde zorg besteden aan kinderen en andere afhankelijke personen,

N.

overwegende dat vrouwen vaak het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie op grond van hun geslacht, leeftijd (met name in het geval van oudere vrouwen), handicap, etnische/raciale achtergrond, godsdienst, nationale herkomst, migratiestatus, sociaal-economische status,met inbegrip van vrouwen in eenpersoonshuishoudens, seksuele geaardheid en/of genderidentiteit, en overwegende dat cumulatieve discriminatie de zelfbeschikking en maatschappelijke vooruitgang van vrouwen in tal van opzichten belemmert,

O.

overwegende dat het van fundamenteel belang is gelijke toegang te waarborgen tot middelen, rechten en macht, waarvoor structurele en culturele veranderingen, opheffing van stereotypen en bevordering van gelijkheid nodig zijn,

P.

overwegende dat de nog steeds bestaande stereotypen met betrekking tot de opleidings- en beroepskeuzes voor vrouwen de bestaande ongelijkheden in stand helpen te houden,

Q.

overwegende dat de sectorale en beroepssegregatie van mannen en vrouwen in bepaalde landen niet kleiner wordt, maar in feite toeneemt,

R.

overwegende dat het familierecht (en met name het huwelijks- en echtscheidingsrecht) vrouwen vaak in een zwakkere juridische en financiële positie plaatst, en dat de rechtbanken de ongelijke positie van mannen en vrouwen soms nog versterken door bij de toepassing van het familierecht uit te gaan van traditionele rolmodellen in plaats van gelijke rechten,

S.

overwegende dat het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren door bepaalde (godsdienstige) groeperingen vaak wordt misbruikt om de rechten van vrouwen te verzwakken op terreinen zoals gezondheidszorg en familierecht,

T.

overwegende dat participatie van vrouwen in de besluitvorming een doorslaggevende indicator is voor gendergelijkheid, en dat in het bedrijfsleven en aan de universiteiten nog altijd maar een beperkt aantal vrouwen leidinggevende functies bekleedt en het aantal vrouwelijke politici en onderzoekers slechts heel langzaam groeit,

U.

overwegende dat de bestaande problematiek en de opgedane ervaring aantonen dat het gebrek aan beleidsmatige samenhang in het verleden de verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de weg heeft gestaan en dat er voor de rechten van de vrouw voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld, dat zij beter moeten worden gecoördineerd, dat er meer bekendheid aan moet worden gegeven en dat zij effectiever moeten worden bevorderd,waarbij gelet wordt op individuele omstandigheden,

V.

overwegende dat de positieve acties ten gunste van vrouwen van essentieel belang zijn gebleken voor hun volledige integratie in de arbeidsmarkt en de samenleving in het algemeen,

W.

overwegende dat er in weerwil van de resoluties die zijn aangenomen bij de viering van het vijftienjarig bestaan van het platform van Beijing er nog veel werk verzet moet worden om dit platform te realiseren,

X.

overwegende dat het gebruik van genderspecifieke gegevens een essentieel instrument is om reële vooruitgang te kunnen boeken en de bereikte resultaten effectief te kunnen beoordelen,

Y.

overwegende dat 2010 het Europese jaar van de bestrijding van de armoede en maatschappelijke uitsluiting is, hetgeen tot uiting moet komen in beleidsmaatregelen en gecoördineerde acties die de huidige situatie effectief helpen te verbeteren,

Z.

overwegende dat het 100 jaar geleden is dat 8 maart is uitgeroepen tot Internationale dag van de vrouw, en dat deze verjaardag is herdacht; overwegende dat het belangrijke is dat vrouwen en de vertegenwoordigende organisaties betrokken worden bij het bevorderen van gelijkheid en bestrijding van discriminatie en ongelijkheid,

AA.

overwegende dat het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven voor zowel vrouwen als mannen nog steeds een probleem is,

AB.

overwegende dat de toegang tot kinderopvang en faciliteiten voor ouderenzorg en andere afhankelijke personen van essentieel belang is om vrouwen en mannen in staat te stellen op voet van gelijkheid deel te nemen aan de arbeidsmarkt en aan onderwijs en opleiding,

AC.

overwegende dat de socialezekerheidsstelsels in de meeste lidstaten van de EU onvoldoende rekening houden met de specifieke omstandigheden van vrouwen die in armoede leven; overwegende dat vrouwen een veel groter risico lopen om tot armoede te vervallen, overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen vrouwen en mannen, met name door stimulering van gelijke gebruikmaking door beide ouders van het recht op ouderschapsverlof en vaderschapsverlof, een absolute voorwaarde is voor de bevordering en verwezenlijking van gendergelijkheid; overwegende dat het discriminerend is om moederschaps- en ouderschapsverlof niet in de berekening van de totale arbeidstijd te verdisconteren, en dat dit vrouwen op de arbeidsmarkt benadeelt,

Evaluatie van de routekaart 2006-2010

1.

merkt op dat met betrekking tot de gelijke economische onafhankelijkheid van vrouwen en mannen de arbeidsparticipatie van vrouwen bijna 60 % bedraagt, zoals vastgelegd in de Lissabondoelstellingen voor werkgelegenheid; betreurt echter het ontbreken van bindende maatregelen voor de aanpak van de onverminderd bestaande salariskloof tussen mannen en vrouwen, en wijst op de noodzaak van dringende maatregelen om de situatie van vrouwen in precaire arbeidsomstandigheden te verbeteren, met name immigrantenvrouwen en vrouwen die tot een etnische minderheid behoren en die als gevolg van de economische en sociale crisis in een nog kwetsbaarder positie verkeren; dringt voorts aan op de vermindering van genderongelijkheid in de gezondheidszorg en de waarborging van gelijke toegang daartoe;

2.

is ingenomen met de wetgevingsvoorstellen van de Commissie die gericht zijn op de verbetering van de combinatie van werk, privé- en gezinsleven; merkt echter op dat vaderschapsverlof, adoptieverlof en zorgverlof buiten beschouwing zijn gelaten en betreurt het feit dat slechts een klein aantal lidstaten de doelstellingen van Barcelona om te voorzien in toegang tot betaalbare kinderopvang van goede kwaliteit heeft verwezenlijkt; doet derhalve een beroep op de lidstaten zich opnieuw in te spannen om deze doelstelling te verwezenlijken;

3.

betreurt het feit dat vrouwen in de meeste lidstaten nog steeds ondervertegenwoordigd zijn op politieke en economische sleutelposities; verzoekt de Commissie om concrete maatregelen te blijven nemen om gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de besluitvorming te bevorderen;

4.

wijst op de maatregelen van het Daphne III-programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen; herhaalt echter dat op Europees niveau wetgevingsmaatregelen genomen moeten worden om een einde te maken aan gendergerelateerd geweld;

5.

is ingenomen met de integratie van gendergelijkheid als prioriteit in communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's met als doel de stereotypen in de samenleving te verminderen; betreurt echter het feit dat seksegerelateerde stereotypen nog steeds als basis dienen voor veel ongelijke situaties; verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten om bewustmakingscampagnes te lanceren, om stereotypen en traditionele rolpatronen te doorbreken, in het bijzonder campagnes voor mannen waarin de noodzaak van het delen van gezinstaken wordt benadrukt;

6.

is ingenomen met de inzet van de Commissie ten aanzien van de beginselen van de Millenniumverklaring inzake ontwikkeling en het actieplatform van Beijing op het gebied van de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen buiten de Unie; dringt erop aan dat gendermainstreaming in het ontwikkelingsbeleid, het externe en het externe handelsbeleid van de Unie verder wordt versterkt;

Op institutioneel vlak

7.

stelt voor de nieuwe strategie voor gendergelijkheid in de Europese Unie gestalte te geven door middel van een actieprogramma en een politiek engagement op basis van het Actieplatform van Beijing en van de resultaten die daaruit zijn voortgekomen, vanuit de overweging dat de mensenrechten van vrouwen en jonge meisjes een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten;

8.

wijst erop dat de 6 prioritaire actiegebieden die op de bestaande routekaart zijn aangegeven nog steeds beleidsbepalend dienen te zijn, en verzoekt de Commissie nog meer concrete maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de kernpunten van de bestaande routekaart verder kunnen worden ontwikkeld en dat zij zo hun stempel kunnen drukken op de in nationaal en regionaal verband ingezette instrumenten ter bereiking van gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen;

9.

stelt voor om voor de nieuwe strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen EU-middelen uit te trekken om de tenuitvoerlegging daarvan op Europees niveau te faciliteren;

10.

acht het belangrijk dat de Raad het nieuwe voorstel van de Europese Commissie over de strategie voor gendergelijkheid na raadpleging van het Europees Parlement aanneemt, om er meer politiek gewicht aan te verlenen en een nieuwe impuls aan het gelijkekansenbeleid te geven;

11.

betreurt dat het genderperspectief onvoldoende tot zijn recht komt in de door de Commissie voorgestelde EU-strategie voor 2020 en verzoekt de Raad en de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat het genderperspectief systematisch aan bod komt in de „EU 2020”-strategie, onder meer door een specifiek genderhoofdstuk, dat voorziet in mechanismen voor gendermainstreaming en streefdoelen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen, gekoppeld aan indicatoren voor economische onafhankelijkheid, en waarbij rekening wordt gehouden met zowel de gevolgen van de heersende sociale en economische crisis voor vrouwen als de rol van vrouwen in een vergrijzende samenleving;

12.

stelt voor dat de Raad, de Commissie en het Europees Parlement jaarlijks een bijeenkomst van de drie instellingen houden over de vorderingen die zijn gemaakt in het kader van de strategie voor gendergelijkheid in de Europese Unie;

13.

acht het belangrijk een jaarlijkse conferentie over gendergelijkheid te houden, waaraan wordt deelgenomen door vrouwenorganisaties, andere organisaties die zich inzetten voor gendergelijkheid, zoals LGBT-organisaties, vakbondsorganisaties van de lidstaten, Europarlementsleden, leden van de Europese Commissie, van de Raad en nationale parlementsleden, waarbij telkens een tevoren bepaald thema centraal zal staan;

14.

onderstreept de noodzaak van een gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld om het principe van gendergelijkheid kracht bij te zetten;

15.

stelt voor de interinstitutionele samenwerking op dit gebied niet te beperken tot uitsluitend vrouwenorganisaties, maar actief te streven naar samenwerking met organisaties die zowel mannen als vrouwen vertegenwoordigen en die zich inzetten voor gendergelijkheid;

16.

dringt erop aan dat het Europees Genderinstituut onmiddellijk als volwaardige instelling van start gaat en dat de nodige indicatoren worden uitgewerkt om de ontwikkeling van kwesties in verband met gendergelijkheid op alle gebieden te kunnen volgen; dringt erop aan dat deze indicatoren regelmatig worden bijgesteld, zodat de doelstellingen daadwerkelijk kunnen worden afgestemd op de effectieve resultaten;

17.

is van mening dat in een eventuele evaluatie van de sociale effecten van de beleidsvoorstellen van de Commissie en de Raad geëvalueerd moeten worden rekening wordt gehouden met gendergelijkheid;

18.

dringt erop aan dat de Commissie bij de voorbereiding van al haar voorstellen de methode van gendermainstreaming gaat toepassen;

19.

verzoekt de Europese Commissie haar webpagina over gendergelijkheid te verbeteren en regelmatig bij te werken, en verzoekt de Werkgroep gelijke kansen tenminste eenmaal per jaar een van zijn vergaderingen volledig te besteden aan de gendergelijkheid en een informatiedienst voor vrouwen op te zetten;

20.

acht het noodzakelijk dat de directoraten-generaal van de Commissie hun interne organisatie systematisch strakker coördineren, zodat het beleid op het gebied van gelijke rechten en kansen van mannen en vrouwen op de meest uiteenlopende terreinen permanent een follow-up krijgt; pleit ervoor dat in het jaarverslag over gelijkheid voor elk directoraat-generaal een hoofdstuk wordt opgenomen met betrekking tot de gendersituatie op het betreffende werkterrein;

21.

verzoekt de hoge vertegenwoordiger er bij de samenstelling van de Europese dienst voor extern optreden (EEAS) op toe te zien dat genderevenwicht wordt gewaarborgd en te komen met een actieplan voor genderevenwicht in EU-delegaties, ook op het hoogste niveau; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan, conform het reeds in maart 2008 door het Europees Parlement geformuleerde verzoek, een post te creëren van Europese gezant voor vrouwenzaken om specifieke aandacht te besteden aan de positie van vrouwen in het externe beleid van de EU, en om gendermainstreaming structureel in de Europese Dienst voor extern optreden te integreren; dringt er bij de Europese Commissie, de Raad en de lidstaten in hun bilaterale en multilaterale betrekkingen met staten en organisaties buiten de Unie actief de zeggenschap en deelname van vrouwen te bevorderen en te steunen;

22.

verzoekt de hoge vertegenwoordiger ervoor te zorgen dat in alle maatregelen, programma's en projecten in het kader van de ontwikkelingssamenwerking het genderperspectief is opgenomen, en onderstreept de noodzaak via het externe beleid van de EU uitvoering te geven aan Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad;

23.

verklaart dat beleidsmaatregelen in zake gendergelijkheid op verschillende gebieden, waaronder ook het economisch, financieel, handels- en sociaal gebied, gebaseerd moeten zijn op een geïntegreerde benadering en dat budgetten geanalyseerd moeten worden vanuit het perspectief van gendergelijkheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten de verspreiding en uitwisseling van optimale praktijken te bevorderen, zodat deze in de beleidsvorming worden meegenomen;

24.

meent dat de Commissie en de lidstaten opleidings- en uitvoeringsinstrumenten moeten ontwikkelen die alle belanghebbenden in staat stellen in hun respectieve competentiesectoren een perspectief gebaseerd op gelijke kansen voor mannen en vrouwen te integreren, en dit ook toe te passen bij de evaluatie van het specifieke effect van beleidsmaatregelen op mannen en vrouwen;

25.

acht het van belang dat er in het kader van de economische herstelplannen en -strategieën toonaangevende sectorale maatregelen ter ondersteuning van specifieke educatie- en opleidingscursussen worden doorgevoerd die zich richten op de integratie van – ook jonge – vrouwen in de arbeidsmarkt in sectoren die vanuit ontwikkelingsoogpunt van strategisch belang zijn en waarbij vaardigheden en kwalificaties op hoog technologisch en wetenschappelijk niveau te pas komen;

26.

wijst op de noodzaak kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en naar geslacht uitgesplitste statistieken te ontwikkelen die betrouwbaar, vergelijkbaar en tijdig beschikbaar zijn, en die moeten worden gebruikt bij het toezicht op de uitvoering van gendermainstreaming in alle beleidssectoren;

27.

verzoekt Eurostat indicatoren te ontwikkelen om de participatie van vrouwen en mannen bij vrijwilligersactiviteiten te meten, om aldus de bijdrage van vrouwen en mannen aan de sociale cohesie zichtbaar te maken;

28.

benadrukt dat betere coördinatie essentieel is voor de ontwikkeling van beleidsdoelstellingen inzake gendergelijkheid in alle instellingen van de EU en de lidstaten, en dat er uniforme en concrete mainstreamingmethoden nodig zijn, zoals gendergeoriënteerde budgetten of een genderanalyse in de ontwerp-, planning-, uitvoerings en evaluatiefase van overheidsbeleid;

29.

wijst de Commissie en de lidstaten op de noodzaak van een tweeledige strategie, die gebaseerd is op een geïntegreerde benadering van gendergelijkheid en tegelijkertijd blijft voorzien in specifieke acties, ook op wetgevingsgebied, met betrekking tot begrotingslijnen en kredieten, en met betrekking tot begeleiding en controle, met het oog op de concrete uitvoering daarvan; wijst erop dat een actieagenda kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor de korte en lange termijn moet omvatten op zowel Europees als nationaal niveau;

30.

verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten de nodige stappen te ondernemen om het genderperspectief in alle communautaire beleidsvormen te integreren en de bestaande wetgeving te herzien om de correcte toepassing van gendergelijkheid te waarborgen en te bewerkstelligen dat er waar nodig positieve discriminatiemaatregelen kunnen worden genomen;

31.

is verheugd over de toezeggingen van de Commissie inzake de principes van de in het kader van het Actieplatform van Beijing met betrekking tot de bevordering van gendergeoriënteerde begrotingen; roept de EU en de lidstaten ertoe op stelselmatig te trachten na te gaan in hoeverre overheidsuitgaven aan vrouwen ten goede komen en begrotingen in zoverre aan te passen dat gelijke toegang tot overheidsuitgaven is gegarandeerd, zowel ter verbetering van de productiecapaciteit als om te kunnen voorzien in maatschappelijke behoeften; dringt er voorts op aan voldoende middelen ter beschikking te stellen, ook voor evaluaties van gendereffecten;

32.

verzoekt de Commissie te volgen in hoeverre de lidstaten zich houden aan de richtlijnen inzake non-discriminatie en aan gendergerelateerde maatregelen, en actief stappen ondernemen, en zelfs inbreukprocedures, als zij deze niet naleven;

33.

dringt erop aan dat de verordening inzake het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) wordt aangepast zodat er – net zoals bij het Europees Sociaal Fonds (ESF) – in het kader van de komende programmeringsperiode 2014-2020 proactieve maatregelen ten behoeve van vrouwen kunnen worden genomen, wat in de voorgaande periodes ook mogelijk was maar in de huidige niet, en wat de werkgelegenheid voor vrouwen op het platteland zonder meer ten goede zal komen;

34.

is van mening dat er bijzonder belang gehecht moet worden aan gelijkheidskwesties, ook in de verschillende parlementaire commissies en delegaties van het Europees Parlement, en dat erop moet worden toegezien dat vrouwen in deze commissies en delegaties adequaat vertegenwoordigd zijn op verantwoordelijke posities, en vestigt de aandacht op het belangrijke werk binnen het Europees Parlement van de Groep op hoog niveau voor gendergelijkheid;

35.

uit in dit verband zijn waardering voor de activiteiten van de leden van het Europees Parlement die verantwoordelijk zijn voor gendermainstreaming, en die ervoor helpen te zorgen dat het genderperspectief wordt betrokken bij de formulering en ontwikkeling van alle beleidsvormen die binnen hun individuele commissies aan de orde komen;

36.

verzoekt het Bureau van het Europees Parlement en de Europese Commissie zich harder in te spannen om onder hun personeel meer vrouwen in hogere functies te benoemen; verzoekt de Commissie een mechanisme te ontwerpen om in de volgende zittingsperiode pariteit in het college van commissarissen te waarborgen;

37.

onderstreept dat moet worden voorkomen dat de heersende financiële en economische crisis en de nog te verwachten economische problemen de tot dusver bereikte resultaten op het gebied van gendergelijkheid onder druk zetten, en dat de recessie wordt gebruikt als argument om maatregelen op het gebied van gendergelijkheid terug te schroeven, zoals in sommige lidstaten reeds het geval is, aangezien dit op lange termijn ten koste zou gaan van de werkgelegenheidsontwikkeling en de economische groei in de EU, van het niveau van de belastinginkomsten, van de geboortecijfers en van de bevordering van gendergelijkheid;

38.

verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de sociale partners over te gaan tot herziening van het beleid om werk en gezinsleven beter op elkaar te kunnen afstemmen, door te garanderen dat de kosten van ouderschap niet hoeven te worden gedragen door de werkgever, maar door de gemeenschap, teneinde discriminerend gedrag binnen bedrijven tegen te gaan en het demografisch herstel te ondersteunen;

39.

herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat het noodzakelijk is positieve actie te ondernemen ten gunste van vrouwen en mannen om hun terugkeer op de arbeidsmarkt na een periode van zorg voor het gezin (opvoeding van kinderen en/of zorg voor een zieke of gehandicapte ouder) te vergemakkelijken, door stimulering van beleidsmaatregelen die gericht zijn op integratie of herintegatie in de arbeidsmarkt, zodat zij weer financieel onafhankelijk kunnen zijn;

40.

verzoekt de Commissie haar initiatieven met het oog op de erkenning van de informele economie voort te zetten en de waarde van de „economie van het leven” te kwantificeren volgens een genderspecifieke benadering, conform het „Het BBP voorbij”-project dat door de Commissie is gelanceerd;

41.

verzoekt de lidstaten te voorzien in een adequate sociale toelagen voor vrouwen en mannen die zieke, bejaarde of gehandicapte familieleden verzorgen en voor oudere vrouwen die van een bijzonder karig pensioen moeten rondkomen;

Thematische terreinen – doelstellingen

42.

acht het belangrijk de analyse van het platform van Beijing (Beijing+15) van het Zweedse voorzitterschap voort te zetten, om op basis hiervan niet alleen adequate indicatoren uit te werken maar ook doelstellingen en de nodige beleidsmaatregelen vast te stellen op de 12 bestreken terreinen;

43.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling van onder meer de budgettaire gevolgen van de invoering van het gendermainstreamingssysteem te publiceren, aan de hand waarvan de relevantie, de effectiviteit, de duurzaamheid en het nut daarvan in termen van kosten/batenverhouding kan worden geëvalueerd, zoals trouwens voor alle andere EU-beleidsinitiatieven gebruikelijk is;

44.

merkt op dat de regelingen voor samenwerking en deelname van vrouwenorganisaties en burgerorganisaties in het algemeen aan integratieprocessen in het kader van het genderperspectief verbeterd moeten worden;

45.

geeft prioriteit aan de bestrijding van armoede via een herziening van het macro-economisch, monetair, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, die daarvan de oorzaak zijn, ten einde voor vrouwen economische en sociale gerechtigheid te waarborgen, door de methoden voor het bepalen van het armoedepercentage te herzien en strategieën op te zetten die een eerlijke inkomensverdeling bevorderen, een minimuminkomen en fatsoenlijke lonen en pensioenen garanderen, meer hoogwaardige banen met rechten voor vrouwen scheppen, de toegang voor vrouwen en meisjes tot goede openbare diensten verzekeren, de sociale bescherming en dienstverlening in de buurt, met name crèches, kinderopvang, dagcentra, gemeenschappelijk buurthuizen en diensten voor gezinshulp, alsmede „intergenerationele centra” verbeteren, en de toegang hiertoe voor alle vrouwen, mannen, kinderen en ouderen verzekeren, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan ondersteuning van oudere alleenstaande vrouwen;

46.

onderstreept dat de armste vrouwen als eersten moeten worden betrokken bij de uitstippeling, uitvoering en evaluatie van het gelijkekansenbeleid; roept de Europese Unie er derhalve toe vanuit dit perspectief bijzondere aandacht te besteden aan de opzet en uitvoering van het Europees Jaar tegen de armoede, het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk, en meer in het algemeen aan de Europa 2020-strategie;

47.

onderstreept het positieve effect van gendergelijkheid op de economische groei; wijst er in dit verband op dat het BBP volgens sommige studies met 30 % zou toenemen indien de cijfers op het gebied van arbeidsparticipatie, deeltijdarbeid en productiviteit voor vrouwen op hetzelfde niveau lagen als die voor mannen;

48.

verzoekt de lidstaten de effecten van maatregelen ter bestrijding van de crisis en toekomstige exitstrategieën vanuit het oogpunt van gendergelijkheid te evalueren;

49.

roept de Europese Commissie ertoe op de leemten op de aldus bestreken gebieden weg te werken teneinde tegen discriminatie op grond van geslacht hetzelfde niveau van wettelijke bescherming te kunnen bieden als tegen discriminatie op grond van ras, en de rechtsbescherming en toegang tot rechtsinstrumenten voor slachtoffers van meervoudige discriminatie te verbeteren;

50.

is van mening dat er dringend maatregelen moeten worden genomen tegen loondiscriminatie, hetzij door herziening van de bestaande richtlijn, hetzij door vaststelling van sectorgerichte stapsgewijze plannen met nauwkeurig omschreven doelstellingen om directe en indirecte discriminatie uit te roeien, dan wel door stimulering van collectieve arbeidsovereenkomsten en scholing van adviseurs voor gendergelijkheid, maatregelen tegen van de oneerlijke verdeling van onbetaald werk tussen mannen en vrouwen en opstelling van plannen voor gendergelijkheid voor ondernemingen en andere werkplekken; is van mening dat transparantie van salarisstructuren standaardpraktijk moet zijn om de onderhandelingspositie van vrouwelijke werknemers te versterken;

51.

is ingenomen met het feit dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in de EU het streefcijfer van 60 % nog vóór 2010 dicht is genaderd, maar dringt erop aan dat er voor 2020 een nog ambitieuzer streefcijfer van 75 % wordt vastgesteld;

52.

dringt aan op specifieke maatregelen van de zijde van de Raad, de Commissie en de EU-lidstaten om de positie van met name kwetsbare groepen te verbeteren, zoals door de instelling van een onafhankelijke status voor allochtone vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld, geïndividualiseerde pensioenrechten en andere voordelen voor vrouwen die weinig of niet aan de arbeidsmarkt deelnemen en het opzetten van een campagne om de bewustwording omtrent transseksuele personen te bevorderen en hen betere toegang tot rechtsmiddelen te verschaffen;

53.

onderstreept het belang van onderhandelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten voor de bestrijding van vrouwendiscriminatie, met name wat betreft de toegang tot banen, salariëring, arbeidsomstandigheden, loopbaanontwikkeling en opleiding;

54.

verzoekt overheids- en particuliere instellingen deze actieplannen voor gendergelijkheid in hun interne regelgeving te verwerken, daaraan specifieke doelstellingen op korte, middellange en lange termijn te verbinden en jaarlijks de balans op te maken van de mate waarin hun doelstellingen effectief zijn verwezenlijkt;

55.

betreurt het dat vrouwen bij de besluitvorming ondervertegenwoordigd zijn in zowel het bedrijfsleven als de democratische organen, en dringt aan op ambitieuzere stappen om meer vrouwen deel te laten uitmaken van de raden van beheer van ondernemingen en van het bestuur van lokale, regionale, nationale en Europese overheidsinstellingen;

56.

dringt aan op meer actie, bewustmaking en controle op de arbeidsplek om betere arbeidsomstandigheden voor vrouwen te garanderen, waarbij aandacht wordt gegeven aan werktijden, naleving van moederschaps- en vaderschapsrechten, en de balans tussen werk en gezinsleven, en dringt aan op de uitbreiding van het moederschapsverlof, de invoering van enerzijds ouderschapsverlof en anderzijds betaald vaderschapsverlof, de instelling van betaald gezinsverlof voor met name de verzorging van afhankelijke familieleden, maatregelen tegen seksistische stereotypering in de arbeidsverdeling en zorg, en maatregelen voor het geval dat deze rechten op losse schroeven worden gezet;

57.

wijst er in dit verband op dat een systeem moet komen voor de beoordeling, certificering en beloning van werkgevers die op een maatschappelijk verantwoorde manier ondernemen, waarbij gendergelijkheid in ieder geval als criterium moet worden gehanteerd; meent dat dit moet worden gerealiseerd met behulp van flexibele organisatorische modellen waarbij doelstellingsgerichte taakvervulling als uitgangspunt fungeert en die niet gerelateerd zijn aan fysieke aanwezigheid, en waarbij alle werknemers, ongeacht of het vrouwen of mannen betreft, in staat worden gesteld zich professioneel en qua carrière- en salariëringscondities te ontwikkelen overeenkomstig hun capaciteiten en vaardigheden, met inachtneming van de sociale eisen die voortvloeien uit de zorg voor kinderen en familieleden en binnen een gezinsvriendelijke administratieve en arbeidsorganisatorische context;

58.

wijst erop dat moet worden gestreefd naar een goede balans tussen werk, privé- en gezinsleven door middel van maatregelen voor een evenwichtige taakverdeling tussen mannen en vrouwe, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het feit dat mannen tot dusver minder geneigd zijn gebruik te maken van ouderschapsverlof of andere stimulansen in die richting;

59.

onderstreept de noodzaak om stimulansen voor de ontwikkeling en uitvoering op ondernemingsniveau van positieve actieprogramma's en personeelsbeleidsinitiatieven aan te moedigen voor de bevordering van gendergelijkheid, waarbij het accent moet liggen op bewustmakings- en opleidingsactiviteiten voor de bevordering, overdracht en integratie van succesvolle praktijken op organisatie- en bedrijfsniveau;

60.

acht het van belang dat nader wordt onderzocht of er een functieanalysemethode kan worden ontwikkeld om het recht op gelijke beloning van mannen en vrouwen te garanderen, het potentieel van individuele personen en beroepen tot volle ontplooiing te brengen en tegelijkertijd de waarde van werk als structurerend element te vergroten, teneinde de productiviteit, het concurrentievermogen en de kwaliteit van bedrijven te verhogen en de levensomstandigheden van zowel mannelijke als vrouwelijke werknemers te verbeteren;

61.

wijst op de noodzaak tot verbetering van de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang en zorgfaciliteiten voor afhankelijke personen, waarbij erop moet worden toegezien dat de beschikbaarheid van deze voorzieningen verenigbaar moet zijn met fulltimebanen voor mannen en vrouwen;

62.

wijst erop dat zorgfaciliteiten voor kinderen en andere afhankelijke personen een belangrijke bron van werkgelegenheid kunnen zijn voor oudere vrouwen, wier arbeidsparticipatie momenteel tot de geringste moet worden gerekend;

63.

acht het noodzakelijk dat er betaalbare kinderopvang beschikbaar is voor tenminste 50 % van de kinderen van 0 tot 3 jaar, en dat er schoolonderwijs is voor alle kinderen tussen de leeftijd van 3 jaar en de leerplichtige leeftijd;

64.

pleit voor beleidsvormen en –maatregelen die erop gericht zijn geweld tegen vrouwen waar dan ook uit te roeien door de mensenrechten van de vrouw te bevorderen en seksegerelateerde stereotypen en alle vormen van discriminatie in de samenleving en het gezin, niet in de laatste plaats in onderwijs, opleiding, media en politiek te bestrijden; stelt zich op het standpunt dat er specifieke maatregelen moeten worden ontwikkeld om gendergelijkheid te bevorderen, vrouwen te leren op te komen voor zichzelf en mensen beter te onderrichten, – ook met bewustmakingscampagnes – en strategieën voor levenslang leren en specifieke maatregelen voor vrouwen te bevorderen;

65.

steunt de conclusies van de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken inzake de uitroeiing van geweld tegen vrouwen en onderstreept het belang van de voortdurende inzet van de Commissie voor een actiever beleid ter bestrijding van geweld tegen vrouwen; verzoekt de Europese Commissie overleg op gang te brengen over een richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, waarin onder meer wordt aangegeven welke stappen de lidstaten moeten ondernemen om geweld jegens vrouwen tegen te gaan;

66.

onderstreept de noodzaak van een brede enquête in alle EU-landen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van een gemeenschappelijke methodiek om zicht te krijgen op de reële omvang van het probleem; vestigt de aandacht op het belangrijke werk dat op dit gebied zal worden verricht door het Europees Waarnemingscentrum voor gendergerelateerd geweld, dat hoogwaardige statistische gegevens zal aanleveren ter onderbouwing van de beleidsmaatregelen om dit maatschappelijk kwaad aan te pakken;

67.

meent dat alle aandacht gevestigd moet worden op de situatie van vrouwen die met hun man samenwerken in de landbouw, ambachtelijke bedrijven, winkelbedrijven, visserij en kleine gezinsondernemingen, waar haar positie kwetsbaarder is dan die van mannen, en dat er nieuwe maatregelen moeten worden genomen ter bescherming van het moederschap, opheffing van indirecte discriminatie, verzekering van sociale bescherming en zekerheid alsmede de overige rechten van vrouwen, met inbegrip van vrouwen die als zelfstandige werken; wijst in dit verband op het belang van de ontwikkeling van een juridische concept van gezamenlijk eigendomsrecht om ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen in de landbouwsector volledig worden geëerbiedigd, dat vrouwen de passende sociale bescherming krijgen en dat hun werk ten volle wordt erkend;

68.

onderstreept dat stereotypen op alle maatschappelijke niveaus en in alle levensstadia moeten worden bestreden, omdat dit een van de hardnekkigste oorzaken is van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, die van invloed zijn op hun keuzes op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, de verdeling van huis- en gezinstaken, hun deelname aan het openbare leven en hun betrokkenheid bij en representatie in besluitvormingsorganen, alsmede op hun keuzes ten aanzien van de arbeidsmarkt;

69.

verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten sterker de nadruk te leggen op de bestrijding van meervoudige discriminatie, armoede en sociale uitsluiting en ongelijke behandeling in de zorg;

70.

is van mening dat de belastingstelsels en systemen van sociale zekerheid moeten worden herzien om individuele rechten toe te kennen, gelijke pensioenrechten te garanderen en prikkels die de arbeids- en maatschappelijke participatie van vrouwen in negatieve zin beïnvloeden af te schaffen, zoals gezamenlijke belastingaanslagen of toelagen voor mantelzorg die bevorderen dat vrouwen niet actief zijn op de arbeidsmarkt;

71.

verwijst naar zijn resolutie van 10 februari 2010 en wijst op het belang voor vrouwen om de controle te hebben over hun seksuele en reproductieve rechten;

72.

onderstreept het belang van preventieve maatregelen om de seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen te waarborgen;

73.

beklemtoont de noodzaak om procedures voor geslachtverandering toegankelijk te maken voor transseksuele personen en ervoor te zorgen dat deze door de openbare ziektekostenverzekeringsstelsels worden vergoed;

74.

wijst erop dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van vrouwen die deel uitmaken van etnische minderheden, met inbegrip van vrouwelijke migranten, en dat er adequate maatregelen moeten worden genomen om hen te steunen in het kader van gendergelijkheid;

75.

dringt erop aan dat de Europese Commissie het Europees Parlement, en met name de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid raadpleegt over de tekst van het toekomstige Europees Handvest van de rechten van de vrouw;

76.

is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden geschonken aan ontwikkeling, vrede en solidariteit met vrouwen over de hele wereld, vooral vrouwen die geconfronteerd worden met onrecht, discriminatie, honger en armoede, mensenhandel en allerlei vormen van geweld; is voorts van mening dat voortdurend overleg met vrouwenorganisaties en – meer in het algemeen – met het maatschappelijk middenveld, en samenwerking met niet-gouvernementele organisaties omtrent aangelegenheden die betrekking hebben op beleidsvormen die directe of indirecte gevolgen hebben in termen van gendergelijkheid garanties bieden voor een bredere maatschappelijke consensus;

77.

dringt erop aan het genderperspectief en de bestrijding van gendergerelateerd geweld te integreren in het buitenlands en ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie;

78.

onderstreept dat de nieuwe gendergelijkheidsstrategie van de EU en de bijbehorende institutionele mechanismen nauw moeten aansluiten bij de mondiale vrouwenrechtenagenda; merkt op dat dit betekent dat er ook aansluiting moet worden gezocht bij en steun moet worden gegeven aan de nieuwe VN-entiteit voor gendergelijkheid, zodat beleid en operationele activiteiten op elkaar kunnen worden afgestemd, en roept de EU op ervoor te zorgen dat de nieuwe entiteit van substantiële financiële en personele middelen wordt voorzien zodat zij lokaal kan optreden waar dat nodig is, en dat zij onder de leiding komt te staan van een adjunct-secretaris-generaal van de VN die verantwoordelijk is voor gendergelijkheid;

79.

voegt toe dat de nieuwe gendergelijkheidsstrategie van de EU en de bijbehorende institutionele mechanismen expliciet betrekking moeten hebben op gendergelijkheid en onder andere gericht moeten zijn op de strijd tegen discriminatie als gevolg van geslachtsverandering;

80.

dringt aan op uitvoering van recente resoluties van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over voorkoming van mensenhandel en over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie;

*

* *

81.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(2)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.

(3)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(4)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.

(5)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 118.

(6)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 56.

(7)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 73.

(8)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 57.

(9)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 35.

(10)  PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 21.

(11)  PB C 77 van 14.3.1994, blz. 43.

(12)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 130.

(13)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 31.

(14)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

(15)  Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0098.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0018.

(17)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0021.


Top