Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0325

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van richtlijn 1998/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten

    /* COM/2006/0325 def. */

    52006DC0325

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van Richtlijn 1998/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten /* COM/2006/0325 def. */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 21.6.2006

    COM(2006) 325 definitief

    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

    over de toepassing van Richtlijn 1998/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten

    INLEIDING

    In deze mededeling wordt onderzocht hoe de lidstaten Richtlijn 1998/6/EG betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten hebben omgezet. De mededeling blijft beperkt tot dit onderwerp, waarover een openbare raadpleging wordt gehouden. Alle betrokken partijen worden verzocht hun reacties vóór 1 september 2006 bij de Commissie in te dienen. Opmerkingen (onder vermelding “Eerste raadpleging over richtlijn prijsaanduiding”) kunnen worden toegezonden aan:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming

    Wetstraat 200

    B-1049 Brussel

    België

    of per e-mail aan: SANCO-B2@ec.europa.eu.

    De reacties en opmerkingen zullen worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie, tenzij de indiener dat uitdrukkelijk niet wenst. Na afloop van de raadplegingsperiode zal de Commissie beoordelen of een openbare hoorzitting moet worden gehouden om de in deze mededeling vermelde kwesties nader te bespreken.

    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

    over de toepassing van Richtlijn 1998/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (voor de EER relevante tekst)

    INHOUDSOPGAVE

    1. Inleiding 4

    2. De voornaamste bepalingen van de richtlijn 4

    3. De regelgevingsopties 6

    3.1. De algemene verplichting en de beperkingen ervan 6

    3.2. De prijs per meeteenheid: uitsluitingsgevallen 6

    3.3. De prijs per meeteenheid: positieve lijsten 7

    4. Voorschriften voor de wijze van aanduiding 8

    5. Reclame 8

    6. Kleine detailhandelszaken 9

    7. Conclusies 11

    Bijlage - Vragen ter raadpleging 13

    1. INLEIDING

    Alle lidstaten hebben nationale wetgevingsmaatregelen tot omzetting van Richtlijn 1998/6/EG betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten vastgesteld. In dit document brengt de Commissie overeenkomstig artikel 12 verslag uit over de toepassing van de richtlijn.

    In dit stadium acht de Commissie het echter niet aangewezen om voorstellen te doen als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn. De Commissie heeft namelijk geen aanwijzingen dat de huidige verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake prijsaanduidingen ernstige belemmeringen voor de interne markt opwerpen, en ziet dan ook geen reden om regelgevende maatregelen te treffen. Hierover zal in het licht van de raadpleging worden beslist.

    Overeenkomstig de richtlijn moet in een voorstel betreffende prijsaanduidingen in het bijzonder rekening worden houden met de ervaring die kleine detailhandelszaken met de toepassing van deze richtlijn hebben gehad, onder meer wat de technologische ontwikkelingen en de invoering van de eenheidsmunt betreft (overweging 14). Om haar maatregelen, overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving, terdege met kennis te onderbouwen, heeft de Commissie een studie laten uitvoeren naar het daadwerkelijke effect van de bepalingen van artikel 6 en de omzetting ervan op kleine detailhandelszaken, de werking van de interne markt en het algemene niveau van consumentenbescherming[1]. In deze eerdere studie, die vóór de uitbreiding werd uitgevoerd in de vijftien oude lidstaten, worden verscheidene aandachtspunten voor de raadpleging over de richtlijn aangereikt.

    De Commissie is van plan de betrokken partijen te raadplegen over het effect van de richtlijn op de werking van de interne markt en het algemene niveau van consumentenbescherming. De bijlage vermeldt een aantal van de kwesties die bij de evaluatie aan bod moeten komen. Op basis van de resultaten van de raadpleging en in het licht van het resultaat van de aan de gang zijnde herziening van het consumentenacquis zal de Commissie overwegen of op het gebied van prijsaanduidingen verdere wetgevingsinitiatieven nodig zijn. De evaluatie van de richtlijn betreffende prijsaanduidingen strookt met de doelstellingen van de Commissie inzake betere regelgeving, met name wat de vereenvoudiging van het regelgevingskader betreft.

    2. De voornaamste bepalingen van de richtlijn

    Hoofddoel van de richtlijn is ervoor te zorgen dat de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid (eenheidsprijs) worden aangeduid van alle producten die een verkoper aan de consument aanbiedt, teneinde de voorlichting aan de consument te verbeteren en prijsvergelijking te vergemakkelijken. De verkoopprijs moet ondubbelzinnig, gemakkelijk herkenbaar en goed leesbaar zijn (artikel 4).

    De richtlijn is alleen van toepassing op producten. Hoewel de term “producten” in de richtlijn niet wordt gedefinieerd, kunnen daaronder, met verwijzing naar andere bepalingen van het acquis[2], alle roerende zaken worden begrepen. De richtlijn is dus niet van toepassing op diensten[3].

    In het algemeen geldt dat van alle producten die een verkoper aan de consument aanbiedt, de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid moeten worden aangeduid. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, mogen de lidstaten echter van deze algemene verplichting afwijken voor producten die bij een dienstverlening worden aangeboden, verkopen op een veiling en verkopen van kunstwerken en antiquiteiten. Als zij van deze afwijking gebruik maken, kunnen de lidstaten dus beslissen dat noch de verkoopprijs, noch de prijs per meeteenheid hoeft te worden aangeduid.

    Artikel 3, lid 3, bepaalt dat de verkoopprijs niet hoeft te worden aangeduid voor los verkochte producten, d.w.z. producten die niet vooraf worden verpakt en in tegenwoordigheid van de consument worden gemeten of gewogen. Aangezien de verkoopprijs van deze producten pas kan worden bepaald wanneer de consument laat weten hoeveel hij ervan wenst, moet alleen de prijs per meeteenheid worden aangeduid.

    Overeenkomstig artikel 3, lid 1, hoeft de eenheidsprijs niet te worden aangeduid als deze identiek is aan de verkoopprijs (bv. als een verpakking één meeteenheid bedraagt). Voorts kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 5 vrijstelling verlenen van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid voor producten waarbij een dergelijke aanduiding wegens de aard of de bestemming van de producten niet zinvol zou zijn of verwarring zou kunnen veroorzaken.

    Gedurende een overgangsperiode kunnen de lidstaten ook vrijstelling verlenen als de verplichte aanduiding van de prijs per meeteenheid voor bepaalde kleine detailhandelszaken een overmatige belasting zou meebrengen wegens het aantal te koop aangeboden producten, de verkoopoppervlakte, de aard van de verkoopplaats, specifieke verkoopomstandigheden waarbij het product niet rechtstreeks toegankelijk is voor de consument of bepaalde handelsvormen, zoals bepaalde soorten ambulante handel (artikel 6). Deze afwijking geldt niet voor de eenheidsprijs van producten die deze handelszaken los verkopen.

    Ten slotte bepaalt de richtlijn dat de lidstaten het aantal aan te duiden prijzen mogen beperken (artikel 4) zodat het systeem tijdens de invoering van de euro doorzichtig blijft (overweging 13).

    Artikel 10 bevat een minimale-harmonisatiebepaling, die de lidstaten niet belet om bepalingen aan te nemen of te handhaven die uit het oogpunt van consumentenvoorlichting en prijsvergelijking gunstiger zijn, mits deze bepalingen verenigbaar zijn met het Verdrag.

    3. De regelgevingsopties

    3.1. De algemene verplichting en de beperkingen ervan

    Dankzij de algemene verplichting om de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid aan te duiden, is de consument veel beter in staat prijzen te beoordelen en te vergelijken en op basis van eenvoudige vergelijkingen weloverwogen keuzes te maken, wat concurrentie tussen ondernemingen en producten bevordert. Voor sommige categorieën producten kan de aanduiding van de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid echter onmogelijk of nutteloos blijken omdat de prijs van deze producten alleen door onderhandelen kan worden bepaald of omdat ze moeilijk met andere, soortgelijke producten kunnen worden vergeleken. Daarom geeft de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de algemene verplichting van artikel 3, lid 1, niet toe te passen op producten die bij een dienstverlening worden verstrekt (bv. de prijs van shampoo die bij de kapper wordt gebruikt), verkopen op een veiling en verkopen van kunstwerken en antiquiteiten.

    Alleen Frankrijk en Finland hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze producten vrij te stellen van de algemene verplichting om de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid aan te duiden. De Zweedse wetgeving stelt alleen producten vrij die op een veiling of volgens soortgelijke procedures worden verkocht. In Hongarije zijn verkopen op veilingen alleen vrijgesteld van de verplichting om de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid aan te duiden als de startprijs in de veilingcatalogus wordt vermeld. België stelt producten vrij die bij een dienstverlening worden verstrekt of via openbare procedures worden verkocht. De Poolse wetgeving bepaalt dat de prijs van een product in de prijs van een dienst kan zijn inbegrepen. Dit betekent dat de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid van producten die bij een dienstverlening worden verstrekt, niet afzonderlijk hoeven te worden aangeduid. In Luxemburg kunnen kunstwerken en antiquiteiten alleen worden vrijgesteld als ze een duidelijke vermelding dragen waarmee ze terug te vinden zijn op een prijslijst die in de winkel moet worden opgehangen en die de consument moet kunnen raadplegen. De overige lidstaten hebben ten volle van de afwijking gebruik gemaakt.

    3.2. De prijs per meeteenheid: uitsluitingsgevallen

    In de richtlijn wordt erkend dat de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden voor sommige producten niet zinvol zou zijn of verwarring zou kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer de aanduiding van de hoeveelheid niet relevant is voor prijsvergelijking of indien verschillende producten in eenzelfde verpakking worden verkocht (overweging 10). Daarom mogen de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 1, voor dergelijke producten vrijstelling verlenen van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden.

    Alle lidstaten hebben bepaalde producten vrijgesteld van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden. De overgrote meerderheid van de lidstaten heeft een aantal categorieën producten vastgesteld waarvoor de prijs per meeteenheid niet hoeft te worden aangeduid. De Zweedse wetgeving bevat geen lijst van vrijgestelde producten, maar bepaalt dat de prijs per meeteenheid niet hoeft te worden aangeduid als dat wegens de aard of de bestemming van het product niet zinvol zou zijn of verwarring zou kunnen veroorzaken. In de Maltese en Poolse wetgeving worden geen categorieën vrijgestelde producten vermeld, maar worden de bevoegde autoriteiten gemachtigd om vrijstelling te verlenen van de algemene verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden. De omzettingsmaatregelen van Cyprus, Letland en Litouwen omvatten beknopte, open lijsten met voorbeelden van producten waarvoor de verplichting niet geldt.

    De lidstaten hebben volgens zeer uiteenlopende criteria bepaald welke categorieën producten worden vrijgesteld van de algemene verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden. De meeste nationale omzettingsmaatregelen voorzien in een vrijstelling voor producten die bestaan uit verschillende artikelen die in één verpakking worden verkocht, wat aansluit bij het voorbeeld in de preambule van de richtlijn. Voorts wordt de prijsaanduiding per meeteenheid meestal onnodig geacht voor producten die in hoeveelheden onder een bepaald maximum worden verkocht (gaande van 5 g of 5 ml in Cyprus en Litouwen tot 100 g of 100 ml in Luxemburg). Verscheidene lidstaten verlenen vrijstelling voor sommige of alle producten die via verkoopautomaten worden verkocht. In het Verenigd Koninkrijk en Estland voorzien de nationale maatregelen tot omzetting van artikel 6 van de richtlijn in een vrijstelling van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid voor voorverpakte producten die in een vaste hoeveelheid worden aangeboden in verkoopautomaten.

    In een aantal gevallen omvat de lijst van vrijgestelde producten ook producten die afzonderlijk worden verkocht voor onmiddellijke consumptie (bv. ijsjes), volledige kant-en-klaarmaaltijden die uit verscheidene producten bestaan, geconcentreerde of gedroogde producten waaraan vóór het consumeren water en/of andere ingrediënten moeten worden toegevoegd, producten die per stuk worden verkocht en producten die net vóór de uiterste verkoopdatum voor een verlaagde prijs worden verkocht. In Denemarken, Finland, Estland en Slowakije hoeft de prijs per meeteenheid uitdrukkelijk niet te worden aangeduid voor afzonderlijk verkochte producten die niet kunnen worden onderverdeeld zonder de kwaliteit of de aard van het product te wijzigen en waarvan de netto-inhoud niet hoeft te worden aangeduid.

    Andere vrijstellingen worden nauwkeuriger omschreven. De Deense wetgeving stelt bijvoorbeeld voorverpakte broodjes en gebakjes vrij. Estland verleent vrijstelling voor chocoladefiguurtjes en surprise-eieren, verse primeurgroenten, tuinkruiden in potten, ademverfrissers en kauwgum. Finland verleent vrijstelling voor chocolade-eieren, decoratief suikerwerk en bakkers- en banketbakkersproducten. In Nederland, Estland en Slovenië hoeft de prijs per meeteenheid niet te worden aangeduid voor in een etalage uitgestalde producten. Polen verleent vrijstelling voor bloemen en planten, levende dieren, niet-voorverpakte levensmiddelen die per stuk worden verkocht, producten die gewoonlijk in grote hoeveelheden worden verkocht, producten die buiten de bedrijfsruimten of op een speciale beurs te koop worden aangeboden, en producten die voor minder dan 4 zloty worden verkocht. Griekenland stelt cosmetica, parfum en toiletartikelen vrij. Duitsland verleent vrijstelling voor dranken en pruimtabak en Spanje voor wijn en sterkedrank met gecontroleerde oorsprongsbenaming of typische geografische aanduiding.

    3.3. De prijs per meeteenheid: positieve lijsten

    Om het handelaren en bevoegde autoriteiten makkelijker te maken om de regels toe te passen, kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, een lijst opstellen van niet-voedingsproducten of categorieën niet-voedingsproducten die aan de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid onderworpen blijven.

    Slechts een paar lidstaten hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 5, lid 2, een lijst op te stellen van niet-voedingsproducten of categorieën niet-voedingsproducten die in ieder geval aan de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid onderworpen blijven. Frankrijk, België en Luxemburg hebben uitgebreide lijsten van niet-voedingsproducten vastgesteld. Denemarken en Finland hebben lijsten van zowel voedings- als niet-voedingsproducten vastgesteld. De Estse wetgeving bepaalt dat voor papieren zakdoekjes, tissues, luiers, maandverband, inlegkruisjes en tampons de prijs per meeteenheid moet worden aangeduid als de prijs per stuk. De Oostenrijkse wetgeving bevat geen lijst van niet-voedingsproducten waarvan de prijs per meeteenheid altijd moet worden aangeduid, maar machtigt de bevoegde autoriteiten om deze producten te omschrijven.

    4. Voorschriften voor de wijze van aanduiding

    De richtlijn bepaalt dat de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid ondubbelzinnig, gemakkelijk herkenbaar en goed leesbaar moeten zijn (artikel 4). Met name moeten de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid overeenstemmen met de uiteindelijke prijs (van een eenheid, respectievelijk een gegeven hoeveelheid), met inbegrip van de btw en alle overige belastingen (artikel 2).

    Alle lidstaten hebben artikel 4 van de richtlijn correct omgezet. Een aantal lidstaten heeft in de nationale wetgeving verder gespecificeerd hoe de prijs moet worden vastgesteld en aangeduid. Denemarken, Finland, Zweden en Frankrijk bepalen dat de aanduiding geen onduidelijkheid mag scheppen over de producten waarop de prijs slaat. De Spaanse wetgeving bepaalt dat de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid in hetzelfde gezichtsveld moeten staan; in Griekenland moeten beide prijzen dezelfde afmetingen hebben. In Luxemburg moeten restaurants, cafés en alle handelszaken die eten en drinken serveren, de verkoopprijs inclusief bediening aanduiden.

    Doel van artikel 4 is dat consumenten eenvormige en transparante informatie krijgen. In de richtlijn wordt echter erkend dat de invoering van de euro afbreuk zou kunnen doen aan de doorzichtigheid van het geplande prijsaanduidingssysteem als producten verscheidene prijsetiketten zouden dragen. Daarom bepaalt artikel 4, lid 1, dat de lidstaten het maximumaantal aan te duiden prijzen mogen beperken.

    Slechts een paar lidstaten hebben overeenkomstig artikel 4, lid 1, beperkingen opgelegd, namelijk Frankrijk, Italië en Luxemburg. Deze beperkingen waren alleen van toepassing gedurende de overgangsperiode bij de invoering van de euro. Meer bepaald heeft Italië een uitzondering gemaakt voor kleine detailhandelszaken; Luxemburg heeft een datum vastgesteld waarop voor alle prijsaanduidingen van de lokale munt op de euro moest worden overgeschakeld. In Frankrijk moest de verkoopprijs zowel in de lokale munt als in euro’s worden aangeduid; de prijs per meeteenheid moest tot een bepaalde datum in de lokale munt en daarna in euro’s worden aangeduid.

    Momenteel lijken er in geen enkele lidstaat voorschriften voor het maximumaantal aan te duiden prijzen van toepassing te zijn. Het valt echter niet uit te sluiten dat landen die in de toekomst de euro invoeren, dergelijke voorschriften vaststellen. Er zij op gewezen dat Frankrijk, Malta en Polen hebben bepaald dat voor identieke producten die voor dezelfde prijs worden verkocht en samen worden uitgestald, de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid slechts één keer hoeven te worden aangeduid. De beperking van het aantal aan te duiden prijzen wordt daarbij niet opgelegd, maar toegelaten.

    5. Reclame

    Zoals bepaald in artikel 3, lid 4, is de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden ook van toepassing op reclame waarin de prijs wordt vermeld van producten die onder de richtlijn vallen. Bij de omzetting van deze bepaling zijn geen specifieke problemen opgetreden. Wel zij opgemerkt dat het Verenigd Koninkrijk reclame op televisie, in de bioscoop of in kleine winkels heeft vrijgesteld van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden.

    Artikel 3, lid 4, legt voor reclame voor consumentenproducten een specifieke inhoud op, die moet worden gecoördineerd met de algemene voorschriften van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van die richtlijn wordt een handelspraktijk als misleidend beschouwd als deze in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Artikel 7, lid 5, verduidelijkt dat overeenkomstig de communautaire wetgeving vereiste informatie met betrekking tot commerciële communicatie, inclusief reclame en marketing, als essentieel wordt beschouwd. Artikel 3, lid 4, van de richtlijn betreffende prijsaanduiding wordt uitdrukkelijk vermeld in bijlage II van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken; het niet aanduiden van de prijs per meeteenheid in reclame voor consumentenproducten die onder de richtlijn betreffende prijsaanduiding vallen, is bijgevolg automatisch ook een inbreuk op de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken.

    De Commissie is zich ervan bewust dat verschillen in het toepassingsgebied van de nationale omzettingsmaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat bepaalde soorten reclame voor bepaalde categorieën producten in sommige lidstaten wel en in andere niet aan de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid onderworpen zijn. De Commissie is van plan na te gaan of dit een hinderpaal vormt voor de doelstellingen van de volledige harmonisering van de voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken op EU-niveau, namelijk marktintegratie en consumentenbescherming.

    6. Kleine detailhandelszaken

    In de richtlijn wordt erkend dat de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden, voor bepaalde kleine detailhandelszaken soms een overmatige belasting kan meebrengen wegens het aantal te koop aangeboden producten, de verkoopoppervlakte, de aard van de verkoopplaats of de handelsvorm zelf (bv. bepaalde soorten ambulante handel). Daarom mogen de lidstaten deze bedrijven overeenkomstig artikel 6 vrijstellen van de verplichting tot prijsaanduiding per meeteenheid, behalve voor los verkochte producten. Deze vrijstelling wordt slechts gedurende een – door de lidstaten vast te stellen – overgangsperiode toegestaan.

    Verscheidene lidstaten hebben van deze afwijking voor kleine detailhandelszaken overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik gemaakt. Voor de omschrijving van het toepassingsgebied van deze afwijking hebben de nationale wetgevers echter uiteenlopende criteria gebruikt. De meeste lidstaten kijken naar de totale verkoopoppervlakte en stellen een maximale oppervlakte vast waaronder de prijs per meeteenheid niet hoeft te worden aangeduid. Dit maximum varieert van 50 m2 in Griekenland tot 500 m2 in Slovenië.

    Sommige lidstaten hebben gekozen voor een vrijstelling van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid voor winkels die de klant over de toonbank bedienen (in tegenstelling tot zelfbedieningswinkels). Dit is bijvoorbeeld het geval in Nederland, Slowakije en Griekenland (in Griekenland enkel voor voorverpakte levensmiddelen en dranken). In Frankrijk geldt de vrijstelling alleen voor detailhandelszaken zonder zelfbediening en met een verkoopoppervlakte van maximaal 120 m2.

    Oostenrijk verleent vrijstelling voor eenmanszaken met maximaal negen werknemers en handelsvennootschappen met maximaal vijftig werknemers. In Nederland zijn handelszaken met maximaal vijf voltijdse werknemers vrijgesteld. De Ierse omzettingsmaatregelen verlenen vrijstelling voor handelszaken die niet over de nodige uitrusting beschikken om prijsetiketten te drukken of prijzen te scannen. In Nederland zijn er ook specifieke vrijstellingen voor producten die bij vaste afnemers aan huis, in voertuigen, op straat of op het water worden verkocht.

    In Oostenrijk, Ierland en Luxemburg is de ambulante handel vrijgesteld van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden. In het Verenigd Koninkrijk geldt deze vrijstelling alleen voor ambulante verkopers die een voorgeschreven hoeveelheid brood of in een vast aantal voorverpakte andere producten verkopen. In Estland geldt deze vrijstelling voor voorverpakte producten met hetzelfde volume of gewicht die in een mobiele winkel, een kiosk of een kraampje worden aangeboden of verkocht.

    De Maltese wetgeving verleent geen rechtstreekse vrijstelling, maar machtigt de bevoegde autoriteit (de directie Consumentenzaken) om vast te stellen onder welke omstandigheden kleine detailhandelszaken of andere categorieën handelaren van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid kunnen worden vrijgesteld als die te duur zou blijken.

    Denemarken, Finland, Zweden, Hongarije, Letland, Litouwen en Polen hebben geen specifieke voorschriften voor kleine detailhandelszaken vastgesteld. België, Italië, Portugal en Spanje hebben aanvankelijk een ad-hocregeling voor kleine detailhandelszaken vastgesteld, maar hebben deze na afloop van de overgangsperiode voor de invoering van de euro niet verlengd. Cyprus heeft de vrijstelling onlangs uit zijn nationale wetgeving geschrapt.

    Volgens de richtlijn mogen de lidstaten slechts gedurende een overgangsperiode een vrijstelling van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid verlenen voor kleine detailhandelszaken. Alleen in Tsjechië vermeldt de omzettingswetgeving echter uitdrukkelijk een einddatum voor deze vrijstelling, namelijk 1 mei 2014. In de Griekse wetgeving wordt de duur van de vrijstelling vastgesteld onder verwijzing naar de richtlijn; de vrijstelling van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden blijft gelden tot de Gemeenschap de kwestie overeenkomstig artikel 12 opnieuw bekijkt. In de Duitse omzettingsbepalingen wordt vermeld dat de vrijstelling tijdelijk is, maar niet tot wanneer deze geldt. De overige lidstaten lijken niet te vermelden dat de vrijstelling slechts gedurende een overgangsperiode geldt, hoewel sommige uitdrukkelijk toelichten dat het niet om een blijvende vrijstelling gaat.

    Overeenkomstig artikel 12 en de preambule van de richtlijn heeft de Commissie een studie naar het effect van de richtlijn laten uitvoeren, met speciale aandacht voor de toepassing van de voorschriften inzake prijsaanduiding door kleine detailhandelszaken. In de studie wordt onderzocht welke problemen de prijsaanduiding per meeteenheid eventueel met zich kan brengen voor kleine detailhandelszaken ten gevolge van hun prijsaanduidingsinstrumenten en -methoden. Met name doordat kleine detailhandelaren eerder manuele dan geautomatiseerde prijsaanduidingssystemen gebruiken, kan het berekenen, wijzigen en aanduiden van de prijs per meeteenheid een extra last zijn. Hoewel er snel nieuwe technologieën beschikbaar komen, is het onwaarschijnlijk dat de kleinste detailhandelszaken daar profijt van trekken, aangezien deze systemen duur en complex zijn en deze handelszaken onvoldoende omzet hebben.

    Deze last lijkt echter niet overmatig in verhouding tot de doelstellingen van de richtlijn inzake consumentenbescherming. Uit de studie die de Commissie heeft laten verrichten, blijkt dat slechts een minderheid (39%) van de kleine detailhandelszaken in de vijftien oude lidstaten de prijsaanduiding per meeteenheid als een last beschouwt. De meerderheid van de kleine detailhandelszaken in de vijftien oude lidstaten gaat akkoord met een prijsaanduiding per meeteenheid in alle detailhandelszaken, groot en klein. Detailhandelaren die de prijsaanduiding per meeteenheid reeds toepassen, zijn eerder geneigd om deze voor alle detailhandelszaken verplicht te laten stellen dan handelaren die van de vrijstelling gebruik maken.

    De Commissie acht de verzamelde informatie niet afdoend voor een eventuele herziening van de richtlijn. Ten eerste is in de studie gebruik gemaakt van een standaarddefinitie van kleine detailhandelszaken (namelijk 0 tot 20 werknemers), terwijl de definities in het nationaal recht van de lidstaten – bij gebrek aan een geharmoniseerde definitie op communautair niveau – nogal uiteenlopen. Ten tweede komen de nieuwe lidstaten in de studie niet aan bod, terwijl kleine detailhandelszaken daar specifieke problemen kunnen ondervinden (zoals reeds is vermeld hebben vier van de nieuwe lidstaten echter geen gebruik gemaakt van de vrijstelling in artikel 6).

    7. Conclusies

    De omzetting van de richtlijn heeft in geen enkele lidstaat voor ernstige problemen gezorgd. Alle lidstaten hebben de richtlijn omgezet, maar sommige pas na de in artikel 11, lid 1, vermelde uiterste datum, namelijk 18 maart 2000. Uit de studie die de Commissie heeft laten uitvoeren, blijkt een brede eensgezindheid dat de richtlijn heeft bijgedragen tot een betere bescherming van de economische belangen van de consument, hoewel de reële omvang van het effect van de richtlijn onduidelijk blijft.

    De richtlijn laat de lidstaten buitengewoon veel vrijheid bij de opstelling van hun omzettingsmaatregelen. Verscheidene artikelen bieden de nationale wetgever open regelgevingsopties. Daardoor lopen de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn op sommige punten sterk uiteen. Dit is echter niet altijd het geval; voor sommige bepalingen heeft de overgrote meerderheid van de lidstaten in zijn nationale bepalingen voor dezelfde oplossing gekozen.

    Ten gevolge van deze vrijheid hebben de lidstaten weinig gebruik gemaakt van de minimale-harmonisatiebepaling van artikel 10, die bepaalt dat de lidstaten bepalingen mogen aannemen of handhaven die uit het oogpunt van consumentenvoorlichting en prijsvergelijking gunstiger zijn dan de bepalingen van de richtlijn. Met het oog op een eventuele herziening van de richtlijn wil de Commissie daarom onderzoeken of de minimale-harmoniseringsbepaling van artikel 10 behouden moet blijven.

    Wat betreft de mogelijke vrijstelling van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid voor producten waarbij een dergelijke aanduiding wegens de aard of de bestemming van de producten niet zinvol zou zijn, geeft het onderzoek van de omzettingsmaatregelen een zeer uiteenlopend beeld. Terwijl bepaalde categorieën producten in de meeste lidstaten vrijgesteld zijn, zijn er ook zeer specifieke uitzonderingen, die niet altijd gemakkelijk te verantwoorden zijn naar de letter van artikel 5, lid 1. Dit leidt tot een ongewenste ongelijkheid in het niveau van consumentenbescherming in Europa, zodat verdere richtsnoeren nodig kunnen zijn om te bepalen welke producten of categorieën producten al dan niet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om de prijs per meeteenheid aan te duiden.

    Ten slotte, zoals reeds is vermeld, wil de Commissie de betrokken partijen raadplegen over de toepassing van artikel 6, met name wat het effect daarvan op de commerciële activiteiten van kleine detailhandelszaken betreft. De Commissie ontvangt graag suggesties over een blijvende behoefte aan de tijdelijke vrijstelling overeenkomstig de richtlijn en/of de eventuele invoering van een Europese definitie van “kleine detailhandelszaken” in de wetgeving.

    BijlageVragen ter raadpleging

    Vraag A : Moet de afwijking van artikel 3, lid 2, behouden blijven?

    Optie 1 : Er kan worden betoogd dat de aanduiding van de prijs per meeteenheid van de in artikel 3, lid 2, vermelde producten niet van belang is om de consument in staat te stellen op basis van eenvoudige prijsvergelijkingen weloverwogen keuzes te maken. De meeste lidstaten hebben deze producten dan ook uitgesloten van het toepassingsgebied van de nationale omzettingsbepalingen. Frankrijk en Finland, die niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt hebben, hebben positieve lijsten vastgesteld van producten waarop de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid van toepassing blijft. Daardoor hoeft de prijs per meeteenheid van de meeste in artikel 3, lid 2, vermelde producten ook in deze landen niet te worden aangeduid. Het zou dan ook wenselijk zijn, deze producten van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te sluiten en de afwijking af te schaffen.

    Optie 2: Er kan ook worden aangevoerd dat de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 1, vrijstelling van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid mogen verlenen voor producten waarbij deze aanduiding niet zinvol is, en dat het dus niet nodig is deze producten uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn. Artikel 3, lid 2, zou gewoon kunnen worden geschrapt, zodat de lidstaten vrij zouden zijn om overeenkomstig artikel 5, lid 1, vast te stellen of de prijs per meeteenheid van de producten al dan niet moet worden vermeld.

    Optie 3 : Een derde optie is de afwijking in de huidige vorm te behouden.

    Vraag B : Van welke producten moet de prijs per meeteenheid verplicht worden vermeld?

    Optie 1 : Van welke producten hoeft de prijs per meeteenheid niet te worden aangeduid omdat deze aanduiding wegens de aard of de bestemming van de producten niet zinvol zou zijn of verwarring zou kunnen veroorzaken? De lidstaten nemen hierover uiteenlopende standpunten in. Hoewel dat in zekere mate door specifieke nationale omstandigheden kan worden verklaard, is er duidelijk behoefte aan richtsnoeren. Zo zou op Europees niveau een indicatieve of exhaustieve lijst kunnen worden vastgesteld van productcategorieën waarvoor de aanduiding van de prijs per meeteenheid niet nodig is. Indien een exhaustieve lijst wordt vastgesteld, kan artikel 5, lid 1, worden geschrapt.

    Optie 2 : Een andere mogelijkheid bestaat erin, op Europees niveau een lijst van producten of productcategorieën vast te stellen waarop de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid wel van toepassing is. Met een dergelijke positieve lijst zou het toepassingsgebied van de richtlijn nauwkeurig worden omschreven en zou elke rechtsonzekerheid voor de consument en het bedrijfsleven worden weggenomen. Indien een dergelijke lijst wordt vastgesteld, kan artikel 5 worden geschrapt.

    Optie 3 : Een derde mogelijk bestaat erin, te verduidelijken met welke criteria de lidstaten rekening moeten houden bij de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 1. Dit zou de ruime beslissingsvrijheid van de lidstaten inperken zonder dat artikel 5 wordt geschrapt.

    Vraag C : Moeten in dit verband specifieke voorschriften inzake reclame behouden blijven?

    Optie 1 : Er kan worden betoogd dat Richtlijn 2005/92/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten de consument voldoende beschermt tegen reclame die misleidend is wat de prijs van producten betreft. Indien dat het geval is, kan artikel 3, lid 4, worden geschrapt. In dat geval moeten de nationale autoriteiten beoordelen of reclame waarin de verkoopprijs – maar niet de prijs per meeteenheid – van producten die onder de richtlijn inzake prijsaanduiding vallen, wordt vermeld, het economisch gedrag van de gemiddelde consument kan beïnvloeden en hem ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

    Optie 2 : Indien de aanduiding van de prijs per meeteenheid in reclame in ieder geval essentieel wordt geacht voor een hoog niveau van consumentenbescherming, kan artikel 3, lid 4, worden geschrapt en kan een desbetreffende bepaling worden toegevoegd aan de zwarte lijst van praktijken die altijd als oneerlijk worden beschouwd in Richtlijn 2005/29/EG. Met het oog op een uniforme toepassing van de zwarte lijst moet dan wel een kernlijst worden opgesteld van producten waarvoor het niet vermelden van de prijs per meeteenheid altijd als oneerlijk wordt beschouwd.

    Vraag D : Moet de afwijking voor kleine detailhandelszaken permanent worden? Zo ja, moet een Europese definitie van kleine detailhandelszaak worden ingevoerd? Hoe moet die luiden?

    Optie 1 : De richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om kleine detailhandelszaken gedurende een beperkte, bij nationale wet vast te stellen periode vrij te stellen van de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid. Een eerste optie bestaat erin, kleine detailhandelszaken helemaal van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te sluiten. Daarbij wordt er echter van uitgegaan dat de verplichting tot aanduiding van de prijs per meeteenheid voor dit soort ondernemingen een overmatige belasting blijft meebrengen. Op dit moment beschikt de Commissie niet over aanwijzingen in die zin; uit de resultaten van de studie en uit het feit dat veel lidstaten ervoor hebben gekozen geen gebruik te maken van de afwijking, blijkt veeleer dat deze verplichting wel een extra last inhoudt, maar geen overmatige of onevenredige last. Indien kleine detailhandelszaken van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten, kan een duidelijke Europese definitie worden vastgesteld om voor rechtszekerheid te zorgen.

    Optie 2 : Er kan worden betoogd dat de aanduiding van de prijs per meeteenheid geen overmatige last voor kleine detailhandelszaken inhoudt. Indien dat het geval is, kan artikel 6 gewoon worden geschrapt.

    Optie 3 : Ten slotte kan de afwijking van artikel 6 voor een bepaalde periode worden verlengd en kan later worden beoordeeld of technologische ontwikkelingen het voor kleine detailhandelszaken minder lastig maken om de prijs per meeteenheid aan te duiden. Indien dat het geval is, kan het nodig zijn, vast te stellen hoelang nog van de afwijking gebruik kan worden gemaakt en welke ondernemingen ervoor in aanmerking komen.

    Vraag E : Moet de minimale-harmoniseringsbepaling behouden blijven?

    Optie 1 : Er kan worden betoogd dat de lidstaten nauwelijks gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om op het bij de richtlijn geharmoniseerde gebied strengere consumentenbeschermingsvoorschriften vast te stellen of te handhaven, en dat er dus ruimte is om naar volledig geharmoniseerde regels inzake prijsaanduiding te streven, zodat een hoog niveau van consumentenbescherming kan worden gecombineerd met volledige marktintegratie.

    Optie 2 : Het schrappen van de bepaling in artikel 10 zou de lidstaten minder vrijheid laten bij de toepassing van de richtlijn. Bovendien beschikt de Commissie in dit stadium niet over voldoende aanwijzingen dat de bestaande verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake prijsaanduiding van consumptiegoederen ernstige belemmeringen voor de interne markt opwerpen of de grensoverschrijdende handel ontmoedigen.

    [1] “Appraisal of Directive 98/6/EC on consumer protection in the indication of unit prices of products offered to consumers”, studie uitgevoerd door EIM Business & Policy Research.

    [2] Bv. artikel 2 van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken.

    [3] In verscheidene lidstaten zijn de omzettingsmaatregelen echter ook van toepassing op diensten, bijvoorbeeld in België, Duitsland, Luxemburg, Portugal, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en Slovenië.

    Top