EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R1300

Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad

OJ L 347, 20.12.2013, p. 281–288 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/12/2013

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1300/oj

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/281


VERORDENING (EU) Nr. 1300/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de eerste alinea van artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie haar op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang gerichte optreden moet ontwikkelen en vervolgen. Het Cohesiefonds dat bij deze verordening wordt opgericht moet derhalve een financiële bijdrage leveren aan projecten op het gebied van het milieu en van trans-Europese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur.

(2)

De gemeenschappelijke bepalingen die gelden voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij zijn opgenomen in Verordening (EU) nr.1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). In die verordening is een nieuw kader voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, met inbegrip van het Cohesiefonds. De taken van het Cohesiefonds moeten derhalve nader worden gepreciseerd ten opzichte van dat kader en ten opzichte van de taak die het Cohesiefonds is toegekend in het VWEU.

(3)

Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot het soort activiteiten dat door het Cohesiefonds kan worden ondersteund teneinde bij te dragen aan de investeringsprioriteiten in het kader van de thematische doelstellingen die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(4)

De Unie moet via het Cohesiefonds een bijdrage kunnen leveren aan acties die zijn opgezet om de milieudoelstellingen van de Unie overeenkomstig artikel 11 en artikel 191 VWEU, te verwezenlijken, namelijk energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen en, in de vervoersector buiten de trans-Europese netwerken om, spoorwegvervoer, vervoer via de binnenwateren en over zee, intermodale vervoerssystemen en de interoperabiliteit van die systemen, het beheer van het weg-,zee- en luchtverkeer, schoon stadsvervoer en openbaar vervoer.

(5)

Er zij op gewezen dat indien op grond van artikel 192, lid 1, VWEU vastgestelde maatregelen voor de overheid van een lidstaat onevenredig hoge kosten met zich brengen en overeenkomstig artikel 192, lid 5, VWEU financiële steun uit het Cohesiefonds wordt verleend, niettemin het beginsel moet worden toegepast dat de vervuiler betaalt.

(6)

De door het Cohesiefonds ondersteunde projecten op het gebied van trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-V) moeten in overeenstemming zijn met de richtsnoeren die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). Om ervoor te zorgen dat de desbetreffende inspanningen worden gebundeld, moet prioriteit worden gegeven aan projecten van gemeenschappelijk belang zoals gedefinieerd in die verordening.

(7)

Investeringen gericht op de beperking van broeikasgasemissies van activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), dienen niet in aanmerking te komen voor steun uit het Cohesiefonds, aangezien zij reeds financieel profiteren van de toepassing van die richtlijn. Deze uitsluiting mag geen beperking inhouden van de mogelijkheid het Cohesiefonds te gebruiken om activiteiten te ondersteunen die niet worden opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, ook al worden deze activiteiten door dezelfde economische actoren uitgevoerd, en activiteiten zoals investeringen in energie-efficiëntie bij warmtekrachtkoppeling, warmtedistributienetten, slimme gas- en elektriciteitsdistributie, opslag- en transmissiesystemen en maatregelen ter vermindering van luchtvervuiling, zelfs indien een van de indirecte gevolgen van deze activiteiten zou zijn dat de uitstoot van broeikasgassen afneemt of indien zij staan vermeld in het nationaal plan als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG.

(8)

Het is niet mogelijk dat andere investeringen in huisvesting dan deze ter bevordering van energie-efficiëntie of het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds, aangezien zulke investeringen buiten de werkingssfeer vallen van de steun uit het Cohesiefonds zoals bepaald in het VWEU.

(9)

Teneinde de ontwikkeling van de vervoersinfrastructuur in de gehele Unie te versnellen, moeten vervoersinfrastructuurprojecten met Europese meerwaarde, zoals voorzien in Verordening (EU) nr 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) door het Cohesiefonds worden gesteund voor een totaal bedrag van 10 000 000 000 EUR. De steun uit het Cohesiefonds aan die projecten dient met naleving van de krachtens artikel 92, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgelegde regels te worden toegewezen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1316/2013 dient de steun uitsluitend te worden verleend aan lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, met de medefinancieringspercentages die op dat Fonds van toepassing zijn.

(10)

Het is belangrijk om te waarborgen dat bij de bevordering van investeringen in risicobeheer rekening wordt gehouden met specifieke risico's op regionaal, grensoverschrijdend en transnationaal niveau.

(11)

Er moet worden gezorgd voor complementariteit en synergieën tussen maatregelen die steun ontvangen uit het Cohesiefonds, het EFRO, de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), teneinde overlapping van inspanningen te voorkomen en te waarborgen dat de verschillende infrastructuurtypen overal in de Unie optimaal op elkaar aansluiten op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

(12)

Om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van het Cohesiefonds, en in overeenstemming met de strategie van de Unie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, is het nodig binnen elke thematische doelstelling die is bepaald in Verordening (EU) nr. 1303/2013. de specifieke acties in het kader van het Cohesiefonds als "investeringsprioriteiten" vast te leggen. In deze investeringsprioriteiten moeten gedetailleerde elkaar niet wederzijds uitsluitende doelstellingen worden geformuleerd waaraan het Cohesiefonds moet bijdragen. Zulke investeringsprioriteiten moeten de basis vormen voor de bepaling van specifieke doelstellingen binnen operationele programma's waarin rekening wordt gehouden met de behoeften en kenmerken van het programmagebied. Om de flexibiliteit te verhogen en de administratieve lasten te verminderen door gezamenlijke uitvoering, moeten de investeringsprioriteiten van het EFRO en van het Cohesiefonds voor de verschillende thematische doelstellingen aan elkaar worden aangepast.

(13)

Er moet in een bijlage bij deze verordening een aantal gemeenschappelijke outputindicatoren ter beoordeling van de gezamenlijke vooruitgang op Unieniveau bij de uitvoering van de operationele programma's worden vastgelegd. Deze indicatoren moeten aansluiten op de investeringsprioriteit en het ondersteunde type maatregel overeenkomstig deze verordening en de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze gemeenschappelijke outputindicatoren moeten worden aangevuld met programmaspecifieke resultaatindicatoren en, waar van toepassing, met programmaspecifieke outputindicatoren.

(14)

Teneinde deze verordening aan te vullen met een aantal niet-essentiële elementen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU, aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de wijziging van de lijst van gemeenschappelijke outputindicatoren die zijn vastgelegd in bijlage I bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, ook op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie ervoor te zorgen, dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(15)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie om aldus duurzame ontwikkeling te bevorderen, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de diverse regio's, de achterstand van de minst begunstigde regio's en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(16)

Aangezien deze verordening Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (7) vervangt, moet die verordening derhalve worden ingetrokken. Deze verordening mag echter geen afbreuk doen aan de voortzetting of de wijziging van steun die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1084/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die steun van toepassing is. Bijgevolg moet die verordening of die andere toepasselijke wetgeving na 31 december 2013 van toepassing blijven op die steun of de betrokken concrete acties totdat deze worden afgesloten. Steunaanvragen die zijn ingediend of goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1084/2006 moeten geldig blijven.

(17)

Om een onmiddellijke toepassing van de beoogde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting van het Cohesiefonds en onderwerp

1.   Hierbij wordt een Cohesiefonds opgericht dat ten doel heeft een bijdrage te leveren aan de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie om aldus de duurzame ontwikkeling te bevorderen.

2.   Bij deze verordening worden de taken van het Cohesiefonds en het toepassingsgebied van de steunverlening uit het fonds met betrekking tot de in artikel 89 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vermelde doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" vastgesteld.

Artikel 2

Toepassingsgebied van de steunverlening uit het Cohesiefonds

1.   Het Cohesiefonds ondersteunt, met inachtneming van een passend evenwicht en rekening houdende met de specifieke behoeften aan investeringen en infrastructuur van iedere lidstaat:

a)

investeringen in het milieu, met inbegrip van gebieden die verband houden met duurzame ontwikkeling en energie waaraan milieuvoordelen zijn verbonden;

b)

TEN-V, overeenkomstig de bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 goedgekeurde richtsnoeren;

c)

technische bijstand.

2.   Het Cohesiefonds ondersteunt niet:

a)

de ontmanteling of de bouw van kerncentrales;

b)

investeringen voor de verwezenlijking van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van activiteiten opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG;

c)

investeringen in huisvesting, tenzij zij verband houden met het bevorderen van energie-efficiëntie of het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

d)

de productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten;

e)

ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in het kader van de voorschriften inzake staatssteun van de Unie;

f)

investeringen in luchthaveninfrastructuur tenzij gerelateerd aan milieubescherming dan wel gepaard gaand met investeringen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen voor het milieu te verzachten of te beperken.

Artikel 3

Steun uit het Cohesiefonds voor vervoersinfrastructuurprojecten in het kader van de Connecting Europe Facility

Het Cohesiefonds biedt steun aan vervoersinfrastructuurprojecten van Europese toegevoegde waarde als bepaald in Verordening (EU) nr. 1316/2013 voor een bedrag van 10 000 000 000 EUR overeenkomstig artikel 92, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 4

Investeringsprioriteiten

Het Cohesiefonds ondersteunt de volgende investeringsprioriteiten in het kader van de in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen, overeenkomstig de ontwikkelingsbehoeften en de groeimogelijkheden bedoeld in artikel 15, lid 1, onder a), punt i) van die verordening en als beschreven in de partnerschapsovereenkomst.

a)

steun voor de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken door:

i)

het bevorderen van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen;

ii)

het bevorderen van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in bedrijven;

iii)

het ondersteunen van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, onder meer in openbare gebouwen en in de huisvestingssector;

iv)

het ontwikkelen en gebruiken van slimme systemen voor distributie die functioneren met een laag en gemiddeld spanningsniveau;

v)

het bevorderen van koolstofarme strategieën voor alle soorten gebieden, in het bijzonder stedelijke gebieden, met inbegrip van het bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit en aanpassingsmaatregelen die van belang zijn voor de verzachting van de uitstootimpact;

vi)

het bevorderen van het gebruik van hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling gebaseerd op de vraag naar nuttige warmte;

b)

bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer door:

i)

het ondersteunen van investeringen voor de aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van op eco-systemen gebaseerde benaderingen;

ii)

het bevorderen van investeringen waarmee specifieke risico’s het hoofd kan worden geboden, het waarborgen van de capaciteit tot herstel na rampen en het ontwikkelen van systemen voor rampenbeheersing;

c)

behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënte omgang met hulpbronnen door:

i)

het investeren in de afvalsector om te voldoen aan de vereisten van het milieuacquis van de Unie, en het aanpakken van de door de lidstaten geïdentificeerde behoeften aan investeringen die verder gaan dan die vereisten;

ii)

het investeren in de watersector om te voldoen aan de vereisten van het milieuacquis van de Unie, en het aanpakken van de door de lidstaten geïdentificeerde behoeften aan investeringen die verder gaan dan die vereisten;

iii)

het beschermen en herstellen van de biodiversiteit en de bodem en het bevorderen van ecosysteemdiensten, onder meer door Natura 2000 en groene infrastructuur;

iv)

het nemen van maatregelen tot verbetering van het stadsmilieu, opwaardering van steden, sanering en ontsmetting van oude bedrijfsterreinen (met inbegrip van herbestemmingsgebieden), vermindering van de luchtverontreiniging en bevordering van lawaaibeperkende maatregelen;

d)

bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren door:

i)

het ondersteunen van een multimodale interne Europese vervoersruimte door middel van investeringen in het TEN-V;

ii)

het ontwikkelen en verbeteren van milieuvriendelijke (waaronder lawaaiarme) en koolstofarme vervoerssystemen, met inbegrip van vervoer over binnenwateren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchthaveninfrastructuur, om duurzame regionale en lokale mobiliteit te bevorderen;

iii)

het ontwikkelen en herstellen van fijnmazige, kwalitatief hoogwaardige en interoperabele spoorwegsystemen, en het bevorderen van lawaaiverminderende maatregelen;

e)

verbetering van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en een efficiënt openbaar bestuur door maatregelen ter versterking van de institutionele capaciteit en het verhogen van de doeltreffendheid van het openbaar bestuur en de openbare diensten in verband met de uitvoering van het Cohesiefonds.

Artikel 5

Indicatoren

1.   De in bijlage I bij deze verordening beschreven gemeenschappelijke outputindicatoren, programmaspecifieke resultaatindicatoren en indien van toepassing, programmaspecifieke outputindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 27, lid 4, en artikel 96, lid 2, onder b), punten ii) en iv), en onder c), punten ii) en iv), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

2.   Voor de gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. Cumulatieve gekwantificeerde streefwaarden voor deze indicatoren worden voor 2023 vastgelegd.

3.   Voor de programmaspecifieke resultaatindicatoren, die betrekking hebben op investeringsprioriteiten, wordt voor de uitgangswaarden van de meest recente beschikbare gegevens gebruikgemaakt en worden streefdoelen voor 2023 vastgelegd. Streefdoelen kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst van gemeenschappelijke outputindicatoren in bijlage I te wijzigen, teneinde, indien gerechtvaardigd, aanpassingen te verrichten om een doeltreffende beoordeling van de vooruitgang bij de uitvoering van het operationele programma te waarborgen.

Artikel 6

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1084/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die steunverlening van toepassing is. Die verordening of de andere toepasselijke wetgeving blijft bijgevolg na 31 december 2013 op die steunverlening of de betrokken concrete acties van toepassing tot ze worden afgesloten. Voor de toepassing van dit lid geldt de steunverlening voor operationele programma's en grote projecten.

2.   Aanvragen voor bijstand die zijn ingediend of goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1084/2006 blijven geldig.

Artikel 7

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie met ingang van 21 december 2013 tot en met 31 december 2020.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 8

Intrekking

Onverminderd artikel 6 van deze verordening, wordt Verordening (EG) nr. 1084/2006 ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 9

Herziening

Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening uiterlijk 31 december 2020 opnieuw, overeenkomstig artikel 177 VWEU.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 38.

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 143.

(3)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Zie bladzijde 320 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(6)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(7)  Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79).


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUTINDICATOREN VOOR HET COHESIEFONDS

 

EENHEID

AANDUIDING

Milieu

Vaste afvalstoffen

ton/jaar

Bijkomende capaciteit voor het recyclen van afvalstoffen

Watervoorziening

personen

Bijkomend aantal inwoners dat profiteert van verbeterde watervoorziening

Afvalwaterbehandeling

inwonerequivalent

Bijkomend aantal inwoners dat profiteert van verbeterde afvalwaterbehandeling

Risicopreventie en risicobeheer

personen

Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen

personen

Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen bosbranden

Bodemsanering

hectare

Totale oppervlakte van gesaneerde bodem

Natuur en biodiversiteit

hectare

Oppervlakte van habitats die worden gesteund om een betere beschermingsstatus te verwerven

Energie en klimaatverandering

Hernieuwbare energie

MW

Bijkomende capaciteit van productie van energie uit hernieuwbare bronnen

Energie-efficiëntie

huishoudens

Aantal huishoudens met verbeterde energieverbruikclassificatie

kWh/jaar

Daling van jaarlijks primair energieverbruik van openbare gebouwen

verbruikers

Aantal bijkomende energieverbruikers die zijn aangesloten op slimme netten

Reductie van uitstoot van broeikasgassen

ton CO2eq

Geschatte jaarlijkse daling van uitstoot van broeikasgassen

Vervoer

Spoorwegen

kilometers

Totale lengte van nieuwe spoorwegverbindingen

 

kilometers

Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde spoorwegverbindingen

Wegen

kilometers

Totale lengte van nieuw aangelegde wegen

kilometers

Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde wegen

Stadsvervoer

kilometers

Totale lengte van nieuwe of verbeterde tram- en metrolijnen

Binnenwateren

kilometers

Totale lengte van nieuwe of verbeterde binnenwateren


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr 1084/2006

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 5 bis

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10


Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van artikel 6 van de EFRO-verordening, artikel 15 van de ETS-verordening en artikel 4 van de verordening betreffende het Cohesiefonds

Het Europees Parlement en de Raad nemen kennis van de verzekering van de Commissie aan de EU-wetgever dat de gemeenschappelijke outputindicatoren voor de EFRO-verordening, de ETS verordening en de verordening betreffende het Cohesiefonds die in een bijlage bij elk van deze verordeningen moeten worden opgenomen, het resultaat zijn van een lang voorbereidend proces waarbij de evaluatiedeskundigen zowel van de Commissie als van de lidstaten zijn betrokken en dat deze indicatoren naar verwachting in principe stabiel zullen blijven.


Top