This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32012R1254
Commission Regulation (EU) No 1254/2012 of 11 December 2012 amending Regulation (EC) No 1126/2008 adopting certain international accounting standards in accordance with Regulation (EC) No 1606/2002 of the European Parliament and of the Council as regards International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011), and International Accounting Standard 28 (2011) Text with EEA relevance
Verordening (EU) nr. 1254/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011) Voor de EER relevante tekst
Verordening (EU) nr. 1254/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011) Voor de EER relevante tekst
PB L 360 van 29.12.2012, p. 1–77
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
No longer in force, Date of end of validity: 15/10/2023; stilzwijgende opheffing door 32023R1803
29.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 360/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 1254/2012 VAN DE COMMISSIE
van 11 december 2012
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
(2) |
Op 12 mei 2011 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) zowel International Financial Reporting Standard (IFRS) 10 Geconsolideerde jaarrekening, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, als de herziene International Accounting Standard (IAS) 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures gepubliceerd. Doel van IFRS 10 is in één enkel consolidatiemodel te voorzien waarbij zeggenschap als de grondslag voor de consolidatie van alle soorten entiteiten wordt vastgesteld. IFRS 10 vervangt IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening en Interpretatie 12 van het Standing Interpretations Committee (SIC) Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (SIC-12). IFRS 11 stelt grondslagen vast voor de financiële verslaggeving door partijen bij een gezamenlijke overeenkomst en vervangt IAS 31 Belangen in joint ventures en SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture. IFRS 12 combineert, versterkt en vervangt de voor dochterondernemingen, gezamenlijke overeenkomsten, geassocieerde deelnemingen en niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten geldende vereisten inzake informatieverschaffing. Als gevolg van deze nieuwe IFRSs heeft de IASB ook de herziene IAS 27 en IAS 28 uitgegeven. |
(3) |
Deze verordening bekrachtigt zowel IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en de herziene IAS 27 en IAS 28, als de daaruit voortvloeiende wijzigingen in andere standaarden en interpretaties. Deze standaarden en wijzigingen in bestaande standaarden of interpretaties bevatten een aantal verwijzingen naar IFRS 9 die momenteel niet kunnen worden toegepast omdat IFRS 9 nog niet is goedgekeurd door de Unie. Daarom dient elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 te worden gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Voorts kan geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 worden toegepast. |
(4) |
Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en de herziene IAS 27 en IAS 28 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:
(a) |
de in de bijlage bij deze verordening opgenomen International Financial Reporting Standard (IFRS) 10 Geconsolideerde jaarrekening wordt ingevoegd; |
(b) |
IFRS 1, IFRS 2, IFRS 3, IFRS 7, International Accounting Standard (IAS) 1, IAS 7, IAS 21, IAS 24, IAS 27, IAS 32, IAS 33, IAS 36, IAS 38, IAS 39 en Interpretatie 5 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC 5) worden gewijzigd en Interpretatie 12 van het Standing Interpretations Committee (SIC-12) wordt vervangen overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 10; |
(c) |
de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten wordt ingevoegd; |
(d) |
IFRS 1, IFRS 2, IFRS 5, IFRS 7, IAS 7, IAS 12, IAS 18, IAS 21, IAS 24, IAS 32, IAS 33, IAS 36, IAS 38, IAS 39, IFRIC 5, IFRIC 9 en IFRIC 16 worden gewijzigd en IAS 31 en SIC-13 worden vervangen overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 11; |
(e) |
de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten wordt ingevoegd; |
(f) |
IAS 1 en IAS 24 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 12; |
(g) |
de in de bijlage bij deze verordening opgenomen herziene IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening wordt ingevoegd; |
(h) |
de in de bijlage bij deze verordening opgenomen herziene IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures wordt ingevoegd. |
2. Elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 wordt gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.
3. Geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 wordt toegepast.
Artikel 2
Elke onderneming past IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12, de herziene IAS 27, de herziene IAS 28 en de daaruit voortvloeiende wijzigingen, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), d) en f), toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2014 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 december 2012.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.
BIJLAGE
INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN
IFRS 10 |
|
||
IFRS 11 |
|
||
IFRS 12 |
|
||
IAS 27 |
|
||
IAS 28 |
|
"Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org"
INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 10
Geconsolideerde jaarrekening
DOEL
1 |
Deze IFRS heeft ten doel beginselen vast te stellen voor de presentatie en opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen wanneer een entiteit zeggenschap over een of meer andere entiteiten heeft. |
Verwezenlijking van het doel
2 |
Om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, wordt in deze IFRS:
|
3 |
Deze IFRS behandelt geen vereisten voor de administratieve verwerking van bedrijfscombinaties en de gevolgen ervan voor consolidatie, met inbegrip van de goodwill die bij een bedrijfscombinatie ontstaat (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties). |
TOEPASSINGSGEBIED
4 |
Een entiteit die een moedermaatschappij is, moet een geconsolideerde jaarrekening presenteren. Deze IFRS is van toepassing op alle entiteiten, uitgezonderd in de volgende gevallen:
|
Zeggenschap
5 |
Een investeerder, ongeacht de aard van zijn betrokkenheid bij een entiteit (de deelneming), moet bepalen of hij een moedermaatschappij is door te beoordelen of hij zeggenschap over de deelneming uitoefent. |
6 |
Een investeerder oefent zeggenschap over een deelneming uit als hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming en over de mogelijkheid beschikt deze opbrengsten via zijn macht over de deelneming te beïnvloeden. |
7 |
Een investeerder oefent derhalve zeggenschap over een deelneming uit als en alleen als de investeerder:
|
8 |
Een investeerder moet alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemen bij de beoordeling of hij zeggenschap uitoefent over een deelneming. De investeerder moet opnieuw beoordelen of hij zeggenschap uitoefent over een deelneming als uit feiten en omstandigheden blijkt dat er zich veranderingen hebben voorgedaan in een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap (zie de alinea's B80 tot en met B85). |
9 |
Twee of meer investeerders oefenen gezamenlijk de zeggenschap over een deelneming uit wanneer zij samen moeten handelen om de relevante activiteiten te sturen. Omdat geen enkele investeerder de activiteiten kan sturen zonder de medewerking van de anderen, heeft geen enkele investeerder in zulke gevallen individuele zeggenschap over de deelneming. Iedere investeerder verwerkt zijn belang in de deelneming in overeenstemming met de relevante IFRSs, zoals IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures of IFRS 9 Financiële Instrumenten. |
Macht
10 |
Een investeerder heeft macht over een deelneming wanneer hij bestaande rechten heeft die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten, d.w.z. de activiteiten die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden, te sturen. |
11 |
Macht komt voort uit rechten. Soms is macht makkelijk te beoordelen, zoals wanneer macht over een deelneming direct en uitsluitend verkregen wordt via de stemrechten die uit eigenvermogensinstrumenten, zoals aandelen, voortvloeien. Macht kan dan worden beoordeeld op grond van de stemrechten die uit die aandelen voortvloeien. In andere gevallen is de beoordeling gecompliceerder en moet met meer dan één factor rekening worden gehouden, bijvoorbeeld wanneer macht uit een of meer contractuele overeenkomsten voortvloeit. |
12 |
Een investeerder die doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen, heeft zelfs macht als hij zijn rechten om te sturen nog moet laten gelden. Bewijs dat de investeerder relevante activiteiten heeft gestuurd, kan helpen bij het bepalen of de investeerder macht heeft, maar zulk bewijs is, op zichzelf, niet beslissend bij het bepalen of de investeerder macht heeft over een deelneming. |
13 |
Als twee of meer investeerders elk bestaande rechten hebben die hun de eenzijdige mogelijkheid bieden om verschillende relevante activiteiten te sturen, heeft de investeerder die doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden, macht over de deelneming. |
14 |
Een investeerder kan macht over een deelneming hebben ook al hebben andere entiteiten bestaande rechten die hun doorlopend de mogelijkheid bieden in de sturing van de relevante activiteiten te participeren, bijvoorbeeld wanneer een andere entiteit invloed van betekenis heeft. Een investeerder die uitsluitend beschermingsrechten heeft, heeft echter geen macht over een deelneming (zie de alinea's B26, B27 en B28) en heeft bijgevolg geen zeggenschap over de deelneming. |
Opbrengsten
15 |
Een investeerder is blootgesteld aan, of heeft rechten op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming wanneer de opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid kunnen variëren als gevolg van de prestaties van de deelneming. De opbrengsten van de investeerder kunnen uitsluitend positief, uitsluitend negatief of volledig positief en negatief zijn. |
16 |
Hoewel slechts één investeerder zeggenschap over een deelneming kan hebben, kan meer dan één partij delen in de opbrengsten van een deelneming. Houders van belangen zonder overheersende zeggenschap kunnen bijvoorbeeld delen in de winsten of uitkeringen van een deelneming. |
Relatie tussen macht en opbrengsten
17 |
Een investeerder heeft zeggenschap over een deelneming als de investeerder niet alleen macht over de deelneming heeft en is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming, maar ook over de mogelijkheid beschikt zijn macht te gebruiken om de opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming te beïnvloeden. |
18 |
Een investeerder met besluitvormingsrechten moet dus bepalen of hij een principaal of een agent is. Een investeerder die een agent is in overeenstemming met de alinea's B58 tot en met B72 heeft geen zeggenschap over een deelneming wanneer hij besluitvormingsrechten uitoefent die aan hem zijn gedelegeerd. |
VERWERKINGSVEREISTEN
19 |
Een moedermaatschappij moet een geconsolideerde jaarrekening opstellen op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en andere gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden. |
20 |
Met de consolidatie van een deelneming moet worden begonnen vanaf de datum waarop de investeerder de zeggenschap over de deelneming verwerft en worden opgehouden wanneer de investeerder de zeggenschap over de deelneming verliest. |
21 |
In de alinea's B86 tot en met B93 worden leidraden voor de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening uiteengezet. |
Belangen zonder overheersende zeggenschap
22 |
Een moedermaatschappij moet belangen zonder overheersende zeggenschap in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie afzonderlijk van het eigen vermogen van de eigenaars van de moedermaatschappij in haar eigen vermogen presenteren. |
23 |
Wijzigingen in het eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap van de moedermaatschappij over de dochteronderneming leiden, worden administratief verwerkt als eigenvermogenstransacties (d.w.z. transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars). |
24 |
In de alinea's B94, B95 en B96 worden leidraden voor de verwerking van belangen zonder overheersende zeggenschap in geconsolideerde jaarrekeningen uiteengezet. |
Verlies van zeggenschap
25 |
Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, dan neemt de moedermaatschappij:
|
26 |
In de alinea's B97, B98 en B99 worden leidraden voor de administratieve verwerking van het verlies van zeggenschap uiteengezet. |
Bijlage A
Definities
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.
geconsolideerde jaarrekening |
De jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft. |
zeggenschap over een deelneming |
Een investeerder heeft zeggenschap over een deelneming wanneer hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming en over de mogelijkheid beschikt die opbrengsten door zijn macht over de deelneming te beïnvloeden. |
besluitvormer |
Een entiteit met besluitvormingsrechten die ofwel een principaal ofwel een agent voor andere partijen is. |
groep |
Een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen |
belang zonder overheersende zeggenschap |
Het eigen vermogen in een dochteronderneming dat niet direct of indirect aan een moedermaatschappij kan worden toegerekend. |
moedermaatschap-pij |
Een entiteit die zeggenschap heeft over een of meer entiteiten. |
macht |
Bestaande rechten die doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. |
beschermings-rechten |
Rechten die bedoeld zijn om de belangen te beschermen van de partij die deze rechten bezit, zonder die partij macht te geven over de entiteit waaraan die rechten gerelateerd zijn. |
relevante activiteiten |
In het kader van deze IFRS zijn relevante activiteiten activiteiten van de deelneming die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden. |
ontslagrechten |
Rechten om de besluitvormer zijn besluitvormingsbevoegdheid te ontnemen. |
dochteronder-neming |
Een entiteit waarover een andere entiteit de zeggenschap heeft. |
De volgende begrippen worden gedefinieerd in IFRS 11, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, IAS 28 (herziene versie van 2011) of IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen en worden in deze IFRS gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven:
— |
geassocieerde deelneming |
— |
belang in een andere entiteit |
— |
joint venture |
— |
managers op sleutelposities |
— |
verbonden partij |
— |
invloed van betekenis |
Bijlage B
Toepassingsleidraad
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS. Zij beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 26 en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.
B1 |
De voorbeelden in deze bijlage hebben betrekking op hypothetische situaties. Sommige aspecten van de voorbeelden kunnen weliswaar in feitelijke situaties voorkomen, maar dat neemt niet weg dat bij de toepassing van IFRS 10 alle relevante feiten en omstandigheden van een specifieke feitelijke situatie moeten worden beoordeeld. |
BEOORDELING VAN ZEGGENSCHAP
B2 |
Om te bepalen of hij zeggenschap over een deelneming heeft, moet een investeerder beoordelen of hij:
|
B3 |
Inachtneming van de volgende factoren kan helpen bij die bepaling:
|
B4 |
Bij de beoordeling van zeggenschap over een deelneming, moet een investeerder rekening houden met de aard van zijn relatie met andere partijen (zie de alinea's B73, B74 en B75). |
Doel en opzet van een deelneming
B5 |
Bij de beoordeling van zeggenschap over een deelneming moet de investeerder met het volgende rekening houden: het doel en de opzet van de deelneming om de relevante activiteiten ervan te bepalen, hoe besluiten over relevante activiteiten worden genomen, wie doorlopend over de mogelijkheid beschikt om die activiteiten te sturen en wie opbrengsten uit die activiteiten ontvangt. |
B6 |
Het onderzoek van het doel en de opzet van een deelneming kan uitwijzen dat zeggenschap over een deelneming wordt uitgeoefend via eigenvermogensinstrumenten die de houder proportionele stemrechten geven, zoals gewone aandelen in de deelneming. In dat geval spitst de beoordeling van zeggenschap zich bij het ontbreken van aanvullende overeenkomsten die de besluitvorming wijzigen, toe op de vraag welke partij voldoende stemrechten kan uitoefenen om het operationele en financiële beleid van de deelneming te bepalen (zie de alinea's B34 tot en met B50). In het meest voor de hand liggende geval heeft de investeerder die de meerderheid van die stemrechten bezit, zeggenschap over de deelneming, mits er geen andere factoren een rol spelen. |
B7 |
Om in meer complexe gevallen te bepalen of een investeerder zeggenschap over een deelneming heeft, kan het nodig zijn om met sommige of alle andere factoren in alinea B3 rekening te houden. |
B8 |
Een deelneming kan zodanig zijn opgezet dat stemrechten niet de dominerende factor zijn bij het bepalen wie zeggenschap heeft over de deelneming, zoals wanneer stemrechten alleen met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten gestuurd worden door contractuele overeenkomsten. In zulke gevallen moet bij het onderzoek door een investeerder van het doel en de opzet van de deelneming ook rekening worden gehouden met de risico's waaraan de deelneming moest zijn blootgesteld, de risico's die deze moest overdragen aan de partijen die bij de deelneming betrokken zijn, en of de investeerder aan sommige of al die risico's is blootgesteld. Bij de inaanmerkingneming van de risico's wordt niet alleen met het neerwaartse risico rekening gehouden, maar ook met de mogelijkheid dat er zich een opwaartse ontwikkeling voordoet. |
Macht
B9 |
Om macht te hebben over een deelneming, moet een investeerder bestaande rechten hebben, die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. Om macht te beoordelen, moeten uitsluitend materiële rechten en andere rechten dan beschermingsrechten in aanmerking worden genomen (zie de alinea's B22 tot en met B28). |
B10 |
De vaststelling dat een investeerder macht heeft, hangt af van de relevante activiteiten, de manier waarop besluiten over de relevante activiteiten worden genomen en de rechten die de investeerder en andere partijen hebben met betrekking tot de deelneming. |
Relevante activiteiten en sturing van relevante activiteiten
B11 |
Bij tal van deelnemingen worden de opbrengsten aanzienlijk beïnvloed door een reeks van operationele en financieringsactiviteiten. Voorbeelden van activiteiten die, naargelang van de omstandigheden, relevante activiteiten kunnen zijn, omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
B12 |
Voorbeelden van besluiten over relevante activiteiten omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
B13 |
In sommige situaties kunnen activiteiten voor- en nadat zich specifieke omstandigheden voordoen of een gebeurtenis plaatsvindt, relevante activiteiten zijn. Als twee of meer investeerders doorlopend over de mogelijkheid beschikken relevante activiteiten te sturen en die activiteiten doen zich op verschillende momenten voor, moeten de investeerders in overeenstemming met de behandeling van gelijktijdig bestaande besluitvormingsrechten bepalen welke investeerder de mogelijkheid heeft de activiteiten te sturen die de opbrengsten het sterkst beïnvloeden (zie alinea 13). De investeerders moeten deze beoordeling na verloop van tijd overdoen indien relevante feiten of omstandigheden veranderen. |
Voorbeeld 1
Twee investeerders vormen een deelneming om een medisch product te ontwikkelen en op de markt te brengen. Eén investeerder is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie voor het medische product; die verantwoordelijkheid omvat de eenzijdige mogelijkheid alle besluiten te nemen betreffende het ontwikkelen van het product en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie. Zodra de regelgevende instantie het product heeft goedgekeurd, zal de andere investeerder het produceren en op de markt brengen; deze investeerder heeft de eenzijdige mogelijkheid alle besluiten te nemen betreffende de productie en de verkoop van het product. Als alle activiteiten (zowel het ontwikkelen en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie, als de productie en het op de markt brengen van het medische product) relevante activiteiten zijn, moet iedere investeerder bepalen of hij over de mogelijkheid beschikt de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden. Daartoe moet iedere investeerder uitmaken of het ontwikkelen en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie, dan wel het produceren en op de markt brengen van het medische product de activiteit is die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloedt en of hij in staat is die activiteit te sturen. Bij het bepalen welke investeerder macht heeft, houden de investeerders rekening met het volgende:
(a) |
het doel en de opzet van de deelneming; |
(b) |
de factoren die zowel de winstmarge, de opbrengsten en de waarde van de deelneming, als de waarde van het medische product bepalen; |
(c) |
het effect op de opbrengsten van de deelneming van de besluitvormingsbevoegdheid van iedere investeerder wat de onder (b) genoemde factoren betreft; en |
(d) |
de blootstelling van de investeerders aan de veranderlijkheid van de opbrengsten. |
In dit specifieke voorbeeld houden de investeerders ook rekening met:
(e) |
de onzekerheid van en de inspanningen die zijn vereist voor het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie (rekening houdend met de staat van dienst van de investeerder op het gebied van het succesvol ontwikkelen van en het verkrijgen van de goedkeuring van regelgevende instanties voor medische producten); en |
(f) |
welke investeerder de zeggenschap heeft over het medische product zodra de ontwikkelingsfase succesvol is afgerond. |
Voorbeeld 2
Er wordt een investeringsvehikel (de deelneming) gecreëerd en gefinancierd met een schuldinstrument dat door een investeerder wordt gehouden (de schuldinvesteerder) en eigenvermogensinstrumenten die door een aantal andere investeerders worden gehouden. De eigenvermogenstranche is zodanig opgezet dat zij de eerste verliezen absorbeert en de eventuele resterende opbrengsten uit de deelneming ontvangt. Een van de vermogensinvesteerders die 30 procent van het vermogen bezit, is tevens de vermogensbeheerder. De deelneming gebruikt haar opbrengsten om een portefeuille financiële activa aan te kopen, waardoor de deelneming blootgesteld wordt aan het kredietrisico dat met mogelijke wanbetaling op de activa verband houdt. De transactie wordt aan de schuldinvesteerder aangeboden als een investering met minimale blootstelling aan het kredietrisico dat met mogelijke wanbetaling op de activa in de portefeuille verband houdt, wegens de aard van de activa en omdat de eigenvermogenstranche zodanig is opgezet dat zij de eerste verliezen van de deelneming absorbeert. De opbrengsten van de deelneming worden aanzienlijk beïnvloed door het beheer van de activaportefeuille van de deelneming, dat onder meer betrekking heeft op besluiten betreffende de selectie, de aankoop en de vervreemding van de activa binnen de leidraden voor het portefeuillebeheer en het beheer bij wanbetaling op enigerlei portefeuilleactiva. Al deze activiteiten worden beheerd door de vermogensbeheerder totdat de wanbetalingen een bepaalde omvang van de portefeuillewaarde bereiken (bv. wanneer de portefeuillewaarde dusdanig is dat de eigenvermogenstranche van de deelneming is verdampt). Vanaf dat moment zal een onafhankelijke beheerder de activa beheren volgens de instructies van de schuldinvesteerder. Het beheer van de activaportefeuille van de deelneming is de relevante activiteit van de deelneming. De vermogensbeheerder beschikt over de mogelijkheid om de relevante activiteiten te sturen totdat de activa waarvoor van wanbetaling sprake is, het vastgestelde gedeelte van de waarde van de portefeuille bereiken; de schuldinvesteerder beschikt over de mogelijkheid om de relevante activiteiten te sturen wanneer de waarde van de activa waarvoor van wanbetaling sprake is, het vastgestelde gedeelte van de portefeuille overschrijden. De vermogensbeheerder en de schuldinvesteerder moeten elk afzonderlijk bepalen of zij in staat zijn de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden, waarbij onder meer zowel het doel en de opzet van de deelneming als de blootstelling van elke partij aan de veranderlijkheid van de opbrengsten in aanmerking wordt genomen.
Rechten die een investeerder macht geven over een deelneming
B14 |
Macht komt voort uit rechten. Om macht te hebben over een deelneming, moet een investeerder bestaande rechten hebben die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. De rechten die een investeerder macht geven, kunnen van deelneming tot deelneming verschillen. |
B15 |
Voorbeelden van rechten die, ofwel afzonderlijk ofwel in combinatie, een investeerder macht kunnen geven, omvatten maar zijn niet beperkt tot:
|
B16 |
Wanneer een reeks operationele en financiële activiteiten van de deelneming de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden en wanneer essentiële besluitvorming met betrekking tot deze activiteiten continu is vereist, zullen stemrechten of soortgelijke rechten, ofwel afzonderlijk, ofwel in combinatie met andere overeenkomsten, een investeerder doorgaans macht geven. |
B17 |
Wanneer stemrechten de opbrengsten van een deelneming niet aanzienlijk kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld wanneer de stemrechten alleen betrekking hebben op administratieve taken, en contractuele overeenkomsten de relevante activiteiten sturen, moet de investeerder die contractuele overeenkomsten beoordelen om na te gaan of hij voldoende rechten heeft om macht te hebben over de deelneming. Om uit te maken of een investeerder voldoende rechten heeft om hem macht te geven, moet de investeerder rekening houden met het doel en de opzet van de deelneming (zie de alinea's B5 tot en met B8) en de vereisten in de alinea's B51 tot en met B54 en de alinea's B18, B19 en B20. |
B18 |
In sommige omstandigheden kan moeilijk uit te maken vallen of de rechten van een investeerder voldoende zijn om hem macht over een deelneming te geven. Om in zulke gevallen het bestaan van macht te kunnen beoordelen, moet de investeerder rekening houden met bewijs of hij over de praktische mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten eenzijdig te sturen. Er wordt onder meer maar niet uitsluitend aandacht geschonken aan het volgende, dat, wanneer het samen met zijn rechten en de indicatoren in de alinea's B19 en B20 in overweging wordt genomen, als bewijs kan dienen dat de rechten van de investeerder voldoende zijn om hem macht te geven over de deelneming:
|
B19 |
Soms zijn er indicatoren dat de investeerder een speciale relatie heeft met de deelneming, hetgeen laat vermoeden dat de investeerder meer dan een passief belang heeft in de deelneming. Het bestaan van een enkele indicator, of van een bepaalde combinatie van indicatoren, betekent niet noodzakelijkerwijze dat aan het machtscriterium is voldaan. Het hebben van meer dan een passief belang in de deelneming kan er echter op wijzen dat de investeerder voldoende andere verwante rechten bezit om hem macht te geven of die bewijzen dat hij macht heeft over een deelneming. Het volgende suggereert bijvoorbeeld dat de investeerder meer dan een passief belang heeft in de deelneming en kan, in combinatie met andere rechten, op macht wijzen:
|
B20 |
Hoe groter de blootstelling van een investeerder aan veranderlijkheid van de uit zijn betrokkenheid bij de deelneming voortvloeiende opbrengsten, of zijn rechten daarop, hoe meer reden de investeerder heeft om voldoende rechten te verkrijgen om hem macht te geven. Een grote blootstelling aan veranderlijkheid van de opbrengsten is bijgevolg een indicator dat de investeerder macht kan hebben. De mate van blootstelling van de investeerder is echter op zichzelf niet bepalend voor de vraag of een investeerder macht heeft over een deelneming. |
B21 |
Wanneer rekening wordt gehouden met de factoren in alinea B18 en de indicatoren in de alinea's B19 en B20 in combinatie met de rechten van een investeerder, zal meer waarde worden gehecht aan het in alinea B18 beschreven bewijs van macht. |
Materiële rechten
B22 |
Bij het beoordelen of hij macht heeft, houdt een investeerder uitsluitend rekening met materiële rechten die met een deelneming verband houden (waarover de investeerder en anderen beschikken). Een recht is een materieel recht als de houder ervan over de praktische mogelijkheid beschikt dat recht uit te oefenen. |
B23 |
Om te bepalen of rechten materieel zijn, is oordeelsvorming vereist, waarbij met alle feiten en omstandigheden rekening wordt gehouden. Factoren waarmee bij die bepaling rekening moet worden gehouden, omvatten maar zijn niet beperkt tot het volgende:
|
B24 |
Een recht is een materieel recht als het ook kan worden uitgeoefend wanneer besluiten met betrekking tot de sturing van de relevante activiteiten moeten worden genomen. Om materieel te zijn, moeten rechten doorlopend uitoefenbaar zijn. Soms kunnen rechten echter materieel zijn ook al zijn ze niet doorlopend uitoefenbaar. |
Voorbeeld 3
De deelneming heeft jaarlijkse aandeelhoudersvergaderingen waarop besluiten betreffende de sturing van de relevante activiteiten worden genomen. De volgende aandeelhoudersvergadering is gepland voor over acht maanden. Aandeelhouders die individueel of gezamenlijk ten minste 5 procent van de stemrechten bezitten, kunnen echter een bijzondere vergadering bijeenroepen om het bestaande beleid ten aanzien van de relevante activiteiten te wijzigen. Het bestaan van een verplichting tot kennisgeving aan de overige aandeelhouders houdt evenwel in dat een dergelijke vergadering ten vroegste pas 30 dagen later kan plaatsvinden. Het beleid ten aanzien van de relevante activiteiten kan alleen op bijzondere of geplande aandeelhoudersvergaderingen worden gewijzigd. Dit geldt onder meer ook voor de goedkeuring van materiële verkopen van activa en voor het doen of afstoten van significante investeringen.
De bovenbeschreven situatie is van toepassing op de hieronder beschreven voorbeelden 3A tot en met 3D. Elk voorbeeld wordt afzonderlijk in beschouwing genomen.
Voorbeeld 3A
Een investeerder bezit een meerderheid van de stemrechten in een deelneming. De stemrechten van de investeerder zijn materieel, omdat de investeerder indien nodig in staat is besluiten over de sturing van de relevante activiteiten te nemen. Het feit dat het 30 dagen duurt voordat de investeerder zijn stemrechten kan uitoefenen, belet niet dat de investeerder doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen vanaf het moment dat de investeerder de deelneming verwerft.
Voorbeeld 3B
Een investeerder is partij bij een termijncontract voor het verkrijgen van de meerderheid van de aandelen in een deelneming. De vervaldatum van het termijncontract is over 25 dagen. De bestaande aandeelhouders zijn niet in staat het huidige beleid ten aanzien van de relevante activiteiten te wijzigen omdat het ten minste 30 dagen duurt voordat een bijzondere vergadering kan worden gehouden en het termijncontract dan reeds afgewikkeld zal zijn. De investeerder heeft derhalve rechten die in hoofdzaak gelijkwaardig zijn aan die van de meerderheidsaandeelhouder uit bovenstaand voorbeeld 3A (dat betekent dat de investeerder die het termijncontract heeft, besluiten over de sturing van de relevante activiteiten kan nemen wanneer dat nodig is). Het termijncontract van de investeerder is een materieel recht dat de investeerder doorlopend de mogelijkheid biedt de relevante activiteiten te sturen nog voordat het contract is afgewikkeld.
Voorbeeld 3C
Een investeerder heeft een materiële optie op de meerderheid van de aandelen in een deelneming; deze optie is uitoefenbaar binnen 25 dagen en diep "in the money". Dit leidt tot dezelfde conclusie als in voorbeeld 3B.
Voorbeeld 3D
Een investeerder is partij bij een termijncontract voor het verkrijgen van de meerderheid van de aandelen in de deelneming, zonder andere gerelateerde rechten op de deelneming. De vervaldatum van het termijncontract is over zes maanden. In tegenstelling tot bovenstaande voorbeelden beschikt de investeerder niet doorlopend over de mogelijkheid tot het sturen van de relevante activiteiten. De huidige aandeelhouders beschikken wel doorlopend over de mogelijkheid tot het sturen van de relevante activiteiten omdat zij het bestaande beleid ten aanzien van de relevante activiteiten kunnen veranderen voordat het termijncontract is afgewikkeld.
B25 |
Materiële rechten die door andere partijen kunnen worden uitgeoefend, kunnen een investeerder beletten zeggenschap uit te oefenen over de deelneming waarop die rechten betrekking hebben. Voor dergelijke materiële rechten is het niet vereist dat de houders ervan over de mogelijkheid beschikken besluiten te initiëren. Zolang het niet louter om beschermingsrechten gaat (zie de alinea's B26, B27 en B28), kunnen materiële rechten in bezit van andere partijen de investeerder beletten zeggenschap over de deelneming uit te oefenen, ook al bieden de rechten de houders ervan alleen doorlopend de mogelijkheid besluiten ten aanzien van de relevante activiteiten goed te keuren of te blokkeren. |
Beschermingsrechten
B26 |
Bij het evalueren of rechten een investeerder macht over een deelneming geven, moet de investeerder beoordelen of zijn rechten en de rechten waar anderen over beschikken, beschermingsrechten zijn. Beschermingsrechten houden verband met fundamentele veranderingen in de activiteiten van een deelneming of zijn van toepassing in uitzonderlijke omstandigheden. Niet alle rechten die in uitzonderlijke omstandigheden van toepassing zijn of die van gebeurtenissen afhankelijk zijn, zijn echter beschermingsrechten (zie de alinea's B13 en B53). |
B27 |
Omdat beschermingsrechten bedoeld zijn om de belangen van de houder ervan te waarborgen zonder die partij macht te geven over de deelneming waarop de rechten betrekking hebben, kan een investeerder die uitsluitend beschermingsrechten bezit, geen macht hebben of voorkomen dat een andere partij macht heeft over een deelneming (zie alinea 14). |
B28 |
Voorbeelden van beschermingsrechten omvatten maar zijn niet beperkt tot:
|
Franchises
B29 |
Een franchiseovereenkomst waarbij de deelneming de franchisenemer is, verleent de franchisegever vaak rechten ter bescherming van het franchisemerk. Franchiseovereenkomsten geven franchisegevers doorgaans een aantal besluitvormingsrechten met betrekking tot de activiteiten van de franchisenemer. |
B30 |
In het algemeen beperken de rechten van een franchisegever niet de mogelijkheid voor andere partijen dan de franchisegever om besluiten te nemen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Evenmin bieden de rechten van de franchisegever in het kader van een franchiseovereenkomst de franchisegever noodzakelijkerwijze doorlopend de mogelijkheid de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk kunnen beïnvloeden. |
B31 |
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het doorlopend beschikken over de mogelijkheid besluiten te nemen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk beïnvloeden en het beschikken over de mogelijkheid besluiten te nemen die het franchisemerk beschermen. De franchisegever heeft geen macht over de franchisenemer als andere partijen bestaande rechten hebben die hun doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten van de franchisenemer te sturen. |
B32 |
Bij het aangaan van een franchiseovereenkomst heeft de franchisenemer het eenzijdige besluit genomen zijn bedrijfsactiviteiten in overeenstemming met de voorwaarden van de franchiseovereenkomst, maar voor eigen rekening uit te oefenen. |
B33 |
De zeggenschap over fundamentele besluiten, zoals de rechtsvorm van de franchisenemer en zijn financieringsstructuur, kan door andere partijen dan de franchisegever worden uitgeoefend en kan de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk beïnvloeden. Hoe lager het niveau van de door de franchisegever verstrekte financiële steun en hoe lager de blootstelling van de franchisegever aan de veranderlijkheid van de opbrengsten, hoe waarschijnlijker het is dat de franchisegever alleen beschermingsrechten heeft. |
Stemrechten
B34 |
Vaak beschikt een investeerder doorlopend over de mogelijkheid om, via stem- of soortgelijke rechten, de relevante activiteiten te sturen. Een investeerder neemt de vereisten in dit deel (de alinea's B35 tot en met B50) in acht indien de relevante activiteiten van een deelneming via stemrechten worden gestuurd. |
Macht met een meerderheid van de stemrechten
B35 |
Een investeerder die meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming bezit, heeft macht in de volgende situaties, behalve wanneer alinea B36 of alinea B37 van toepassing is:
|
Meerderheid van de stemrechten, maar geen macht
B36 |
Een investeerder die meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming bezit, heeft pas macht over een deelneming als de stemrechten van de betrokken investeerder materieel zijn in de zin van de alinea's B22 tot en met B25, en deze de investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen, hetgeen vaak het geval zal zijn via de bepaling van het operationele en financiële beleid. Als een andere entiteit bestaande rechten heeft die de betrokken entiteit het recht geven de relevante activiteiten te sturen en deze entiteit is geen agent van de investeerder, dan heeft de investeerder geen macht over de deelneming. |
B37 |
Een investeerder heeft geen macht over een deelneming, ook al beschikt hij over de meerderheid van de stemrechten in de deelneming, wanneer deze stemrechten niet materieel zijn. Zo kan een investeerder met meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming geen macht hebben als de relevante activiteiten gestuurd worden door een overheid, rechtbank, beheerder, curator, vereffenaar of regelgevende instantie. |
Macht zonder een meerderheid van de stemrechten
B38 |
Ook een investeerder die geen meerderheid van de stemrechten in een deelneming bezit, kan macht hebben. Zo kan een investeerder macht hebben zonder een meerderheid van de stemrechten in een deelneming te bezitten via:
|
Contractuele overeenkomst met andere stemhebbenden
B39 |
Een contractuele overeenkomst tussen een investeerder en andere stemhebbenden kan de investeerder het recht geven voldoende stemrechten uit te oefenen om hem macht te geven, ook al heeft hij niet voldoende stemrechten om hem macht te geven zonder de contractuele overeenkomst. Een contractuele overeenkomst kan er evenwel voor zorgen dat de investeerder genoeg andere stemhebbenden in hun stemming kan sturen, zodat hij in staat is besluiten over de relevante activiteiten te nemen. |
Rechten uit hoofde van andere contractuele overeenkomsten
B40 |
Andere besluitvormingsrechten kunnen, in combinatie met stemrechten, een investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. De in een contractuele overeenkomst vastgelegde rechten in combinatie met stemrechten kunnen bijvoorbeeld toereikend zijn om een investeerder doorlopend de mogelijkheid te bieden om de productieprocessen van een deelneming te sturen of om andere operationele of financiële activiteiten van een deelneming te sturen die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden. Bij gebreke van andere rechten verleent de economische afhankelijkheid van een deelneming van de investeerder (zoals relaties van een leverancier met zijn belangrijkste klant) de investeerder echter geen macht over de deelneming. |
Stemrechten van de investeerder
B41 |
Een investeerder die geen meerderheid van de stemrechten bezit, heeft voldoende rechten om macht te verkrijgen wanneer de investeerder de praktische mogelijkheid heeft de relevante activiteiten eenzijdig te sturen. |
B42 |
Bij het beoordelen of de stemrechten van een investeerder toereikend zijn om hem macht te verlenen, houdt een investeerder rekening met alle feiten en omstandigheden, zoals onder meer:
|
B43 |
Wanneer de relevante activiteiten worden gestuurd bij meerderheid van stemmen en een investeerder aanzienlijk meer stemrechten bezit dan andere stemhebbenden of een georganiseerde groep van stemhebbenden en de andere aandelen op grote schaal zijn verspreid, kan het, na het in overweging nemen van uitsluitend de factoren in alinea 42(a), (b) en (c), duidelijk zijn dat de investeerder macht heeft over de deelneming. |
Voorbeeld 4
Een investeerder verwerft 48 procent van de stemrechten van een deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van duizenden andere aandeelhouders, van wie niemand individueel meer dan 1 procent van de stemrechten bezit. Geen van de aandeelhouders heeft overeenkomsten gesloten om met de anderen te overleggen of gezamenlijk besluiten te nemen. Bij het bepalen van de omvang van de te verwerven stemrechten op basis van de relatieve grootte van het andere aandelenbezit heeft de investeerder vastgesteld dat een belang van 48 procent toereikend is om hem zeggenschap te verlenen. In dat geval concludeert de investeerder op grond van de absolute grootte van zijn aandeelhouderschap en de relatieve omvang van het andere aandelenbezit, dat hij een voldoende dominant stemgerechtigd belang heeft om aan het machtscriterium te voldoen zonder met enigerlei ander bewijs van macht rekening te hoeven houden.
Voorbeeld 5
Investeerder A bezit 40 procent van de stemrechten in een deelneming en twaalf andere investeerders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. Een aandeelhoudersovereenkomst verleent investeerder A het recht het management dat voor het sturen van de relevante activiteiten verantwoordelijk is, te benoemen, te ontslaan en de beloning ervan te bepalen. Om de overeenkomst te wijzigen, is een tweederde meerderheid vereist. In dit geval concludeert investeerder A dat uitsluitend de absolute grootte van het aandeelhouderschap van de investeerder en de relatieve grootte van het andere aandelenbezit niet volstaan om te bepalen of de investeerder voldoende rechten bezit om hem macht te geven. Investeerder A bepaalt echter dat zijn contractuele recht tot het benoemen en ontslaan van het management en het bepalen van de beloning ervan toereikend zijn om te concluderen dat hij macht over de deelneming heeft. Het feit dat investeerder A dit recht misschien niet heeft uitgeoefend of de waarschijnlijkheid dat investeerder A zijn recht tot het selecteren, benoemen of ontslaan van het management uitoefent, mogen niet in acht worden genomen bij het beoordelen of investeerder A macht heeft.
B44 |
In andere situaties kan het na het in aanmerking nemen van de factoren in alinea B42(a), (b) en (c) alleen al duidelijk zijn dat een investeerder geen macht heeft. |
Voorbeeld 6
Investeerder A bezit 45 procent van de stemrechten in een deelneming. Twee andere investeerders bezitten elk 26 procent van de stemrechten in de deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van drie andere aandeelhouders, waarbij elk 1 procent heeft. Er zijn geen andere overeenkomsten die de besluitvorming beïnvloeden. In dit geval is de omvang van het stemgerechtigde belang van investeerder A en de relatieve omvang ten opzichte van het andere aandelenbezit voldoende om te concluderen dat investeerder A geen macht heeft. Er hoeven slechts twee andere investeerders samen te werken om investeerder A te beletten de relevante activiteiten van de deelneming te sturen.
B45 |
De factoren in alinea B42(a), (b) en (c) kunnen op zich echter niet afdoende zijn. Als een investeerder na het in aanmerking nemen van die factoren niet zeker weet of hij macht heeft, moet hij additionele feiten en omstandigheden in aanmerking nemen, zoals de vraag of andere aandeelhouders van nature passief zijn afgaande op het stemgedrag op eerdere aandeelhoudersvergaderingen. Dit omvat ook de beoordeling van de in alinea B18 uiteengezette factoren en de indicatoren in de alinea's B19 en B20. Hoe minder stemrechten de investeerder bezit en hoe minder partijen nodig zijn om de investeerder gezamenlijk te overstemmen, hoe meer op de additionele feiten en omstandigheden moet worden afgegaan bij het beoordelen of de rechten van de investeerder toereikend zijn om hem macht te geven. Wanneer de feiten en omstandigheden in de alinea's B18, B19 en B20 samen met de rechten van de investeerder in aanmerking worden genomen, moet meer belang worden gehecht aan het in alinea B18 bedoelde bewijs van macht dan aan de machtsindicatoren in de alinea's B19 en B20. |
Voorbeeld 7
Een investeerder bezit 45 procent van de stemrechten in een deelneming. Elf andere aandeelhouders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. Geen van de aandeelhouders heeft contractuele overeenkomsten gesloten om met anderen te overleggen of om gezamenlijk besluiten te nemen. In dit geval zijn de absolute grootte van het aandeelhouderschap van de investeerder en de relatieve grootte van het andere aandelenbezit alleen niet voldoende om te bepalen of de investeerder voldoende rechten bezit om hem macht over de deelneming te geven. Additionele feiten en omstandigheden die als bewijs kunnen dienen dat de investeerder al dan niet macht heeft, moeten in aanmerking worden genomen.
Voorbeeld 8
Een investeerder bezit 35 procent van de stemrechten in een deelneming. Drie andere aandeelhouders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van talrijke andere aandeelhouders, van wie niemand meer dan 1 procent van de stemrechten bezit. Geen van de aandeelhouders heeft overeenkomsten gesloten om met anderen te overleggen of om gezamenlijk besluiten te nemen. Besluiten over de relevante activiteiten van de deelneming vereisen de goedkeuring van een meerderheid van de uitgebrachte stemmen op relevante aandeelhoudersvergaderingen; 75 procent van de stemrechten van de deelneming zijn uitgebracht op recente relevante aandeelhoudersvergaderingen. In dit geval duidt de actieve deelname van de andere aandeelhouders op recente aandeelhoudersvergaderingen erop dat de investeerder niet de praktische mogelijkheid heeft de relevante activiteiten eenzijdig te sturen, ongeacht of de investeerder de relevante activiteiten gestuurd heeft omdat een toereikend aantal andere aandeelhouders in dezelfde zin als de investeerder hebben gestemd.
B46 |
Wanneer het, na inachtneming van de factoren in alinea B42(a), (b) en (c), niet duidelijk is of de investeerder zeggenschap heeft, heeft de investeerder geen zeggenschap over de deelneming. |
Potentiële stemrechten
B47 |
Bij de beoordeling van zeggenschap houdt een investeerder zowel met zijn potentiële stemrechten als met de potentiële stemrechten in bezit van andere partijen rekening om te bepalen of hij macht heeft. Potentiële stemrechten zijn rechten tot het verwerven van stemrechten in een deelneming, zoals rechten die voortvloeien uit converteerbare instrumenten of opties, met inbegrip van termijncontracten. Die potentiële stemrechten worden alleen in aanmerking genomen als het materiële rechten betreft (zie de alinea's B22 tot en met B25). |
B48 |
Bij de inaanmerkingneming van potentiële stemrechten moet een investeerder zowel met het doel en de opzet van het instrument als met het doel en de opzet van een eventuele andere betrokkenheid van de investeerder bij de deelneming rekening houden. Ook de diverse voorwaarden van het instrument en de klaarblijkelijke verwachtingen, motieven en redenen van de investeerder om met die voorwaarden in te stemmen, moeten worden beoordeeld. |
B49 |
Wanneer een investeerder ook stemrechten of andere besluitvormingsrechten heeft die op de activiteiten van de deelneming betrekking hebben, beoordeelt de investeerder of die rechten, in combinatie met potentiële stemrechten, de investeerder macht geven. |
B50 |
Materiële potentiële stemrechten alleen of in combinatie met andere rechten kunnen een investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. Dit is bijvoorbeeld waarschijnlijk het geval wanneer een investeerder 40 procent van de stemrechten van een deelneming bezit en overeenkomstig alinea B23 materiële rechten heeft die voortvloeien uit opties om 20 procent extra stemrechten te verkrijgen. |
Voorbeeld 9
Investeerder A bezit 70 procent van de stemrechten in een deelneming. Investeerder B bezit zowel 30 procent van de stemrechten in de deelneming als een optie op de helft van de stemrechten van investeerder A. De optie is uitoefenbaar in de volgende twee jaar tegen een vaste prijs die diep "out of the money" is (en naar verwachting zo zal blijven gedurende die periode van twee jaar). Investeerder A heeft zijn stemrechten uitgeoefend en stuurt actief de relevante activiteiten van de deelneming. In een dergelijk geval voldoet investeerder A naar alle waarschijnlijkheid aan het machtscriterium omdat het erop lijkt dat hij doorlopend over de mogelijkheid beschikt om de relevante activiteiten te sturen. Hoewel investeerder B doorlopend uitoefenbare opties heeft om aanvullende stemrechten te verwerven (die, bij de uitoefening ervan, hem een meerderheid van de stemrechten in de deelneming zouden geven), zijn de aan dergelijke opties verbonden voorwaarden van dien aard dat de opties niet als materieel worden beschouwd.
Voorbeeld 10
Investeerder A en twee andere investeerders hebben elk een derde van de stemrechten in een deelneming. De bedrijfsactiviteit van de deelneming sluit nauw aan bij die van investeerder A. Naast zijn eigenvermogensinstrumenten bezit investeerder A ook schuldinstrumenten die op ongeacht welk moment tegen een vaste prijs die "out of the money" is (maar niet diep "out of the money") in gewone aandelen in de deelneming converteerbaar zijn. Als de schuld wordt geconverteerd, zou investeerder A 60 procent van de stemrechten in de deelneming bezitten. Investeerder A zou voordeel halen uit het creëren van synergieën als de schuldinstrumenten in gewone aandelen zouden worden geconverteerd. Investeerder A heeft macht over de deelneming omdat hij in bezit is van stemrechten in de deelneming in combinatie met materiële potentiële stemrechten die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen.
Macht wanneer stemrechten of soortgelijke rechten de opbrengsten van de deelneming niet aanzienlijk beïnvloeden
B51 |
Bij het beoordelen van het doel en de opzet van een deelneming (zie de alinea's B5 tot en met B8) moet een investeerder rekening houden met de betrokkenheid en besluiten bij de aanvang van de deelneming als onderdeel van de opzet ervan en moet hij evalueren of de transactievoorwaarden en de kenmerken van de betrokkenheid de investeerder voldoende rechten geven om hem macht te verlenen. Betrokkenheid bij de opzet van een deelneming is op zich niet genoeg om een investeerder zeggenschap te geven. Betrokkenheid bij de opzet kan er echter op wijzen dat de investeerder de mogelijkheid had voldoende rechten te verwerven om hem macht over de deelneming te geven. |
B52 |
Daarnaast moet een investeerder rekening houden met contractuele overeenkomsten, zoals aankoop-, verkoop- en liquidatierechten, die bij de aanvang van de deelneming zijn vastgesteld. Wanneer deze contractuele overeenkomsten activiteiten behelzen die nauw met de deelneming verband houden, dan maken deze activiteiten in wezen integraal deel uit van de totale activiteiten van de deelneming, ook al kunnen ze buiten de wettelijke grenzen van de deelneming plaatsvinden. Daarom moeten expliciete of impliciete besluitvormingsrechten die zijn opgenomen in contractuele overeenkomsten die nauw met de deelneming verband houden, als relevante activiteiten worden beschouwd bij het bepalen van de macht over de deelneming. |
B53 |
Bij sommige deelnemingen vinden alleen onder bepaalde omstandigheden of bij bepaalde gebeurtenissen relevante activiteiten plaats. De deelneming kan op een zodanige manier zijn opgezet dat de sturing van haar activiteiten en haar opbrengsten vooraf zijn bepaald, tenzij en totdat die bepaalde omstandigheden of gebeurtenissen zich voordoen. In dit geval kunnen alleen de besluiten over de activiteiten van de deelneming wanneer die omstandigheden of gebeurtenissen zich voordoen, de opbrengsten aanzienlijk beïnvloeden en dus relevante activiteiten zijn. De omstandigheden of gebeurtenissen hoeven zich niet te hebben voorgedaan opdat een investeerder die in staat is deze besluiten te nemen, macht heeft. Het feit dat het recht tot het nemen van besluiten afhankelijk is van bepaalde omstandigheden of gebeurtenissen leidt er op zich niet toe dat het om beschermingsrechten gaat. |
Voorbeeld 11
In de oprichtingsdocumenten van een deelneming is gespecificeerd dat haar enige bedrijfsactiviteit bestaat in het aankopen van vorderingen en het verlenen van de daarmee verband houdende dagelijkse beheersdiensten ten behoeve van haar investeerders. Het verlenen van de dagelijkse beheersdiensten omvat de inning en de overdracht van de hoofdsom en de rentebetalingen wanneer deze verschuldigd zijn. Bij wanbetaling op een vordering verkoopt de deelneming de vordering automatisch door aan een investeerder zoals afzonderlijk is afgesproken in een verkoopovereenkomst tussen de investeerder en de deelneming. De enige relevante activiteit is het beheren van de vorderingen bij wanbetaling omdat dat de enige activiteit is die de opbrengsten aanzienlijk kan beïnvloeden. Het beheren van de vorderingen vóór wanbetaling is geen relevante activiteit omdat dit geen materiële besluiten vereist die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kunnen beïnvloeden; de activiteiten vóór wanbetaling zijn vooraf bepaald en behelzen alleen het ontvangen van kasstromen wanneer deze verschuldigd zijn en het overdragen ervan aan investeerders. Daarom moet alleen het recht van de investeerder om de activa bij wanbetaling te beheren in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van de totale activiteiten van de deelneming die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kunnen beïnvloeden. In dit voorbeeld zorgt de opzet van de deelneming ervoor dat de investeerder alleen besluitvormingsbevoegdheid heeft over de activiteiten die de opbrengsten aanzienlijk beïnvloeden wanneer een dergelijke besluitvormingsbevoegdheid is vereist. De voorwaarden van de verkoopovereenkomst maken integraal deel uit van de transactie als geheel en van de oprichting van de deelneming. Daarom leiden de voorwaarden van de verkoopovereenkomst in combinatie met de oprichtingsdocumenten van de deelneming tot de conclusie dat de investeerder macht heeft over de deelneming, ook al neemt de investeerder alleen bij wanbetaling bezit van de vorderingen en beheert hij de vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is, buiten de wettelijke grenzen van de deelneming.
Voorbeeld 12
De enige activa van een deelneming zijn vorderingen. Bij het bestuderen van het doel en de opzet van een deelneming wordt vastgesteld dat de enige relevante activiteit het beheer is van vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is. De partij met de mogelijkheid de vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is te beheren, heeft macht over de deelneming, ongeacht of een van de leningnemers in gebreke is gebleven.
B54 |
Een investeerder kan een expliciete of impliciete verbintenis aangaan om ervoor te zorgen dat een deelneming blijft opereren volgens haar opzet. Een dergelijke verbintenis kan de blootstelling van de investeerder aan de veranderlijkheid van de opbrengsten vergroten en de investeerder er aldus krachtiger toe aansporen om voldoende rechten te verkrijgen om macht te hebben. Daarom kan een verbintenis om te verzekeren dat een deelneming blijft opereren volgens haar opzet een indicator zijn dat een investeerder macht heeft, maar op zich geeft een dergelijke verbintenis een investeerder geen macht en belet zij evenmin dat een andere partij macht heeft. |
Blootstelling aan of recht op veranderlijke opbrengsten uit een deelneming
B55 |
Bij het bepalen of een investeerder zeggenschap over een deelneming heeft, bepaalt de investeerder of hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming. |
B56 |
Veranderlijke opbrengsten zijn opbrengsten die niet vast zijn en die kunnen variëren als gevolg van de prestaties van een deelneming. Veranderlijke opbrengsten kunnen alleen positief, alleen negatief of tegelijk positief en negatief zijn (zie alinea 15). Een investeerder beoordeelt of de opbrengsten van een deelneming veranderlijk zijn en hoe veranderlijk deze opbrengsten zijn op basis van de materialiteit van de overeenkomst en ongeacht de wettelijke vorm van de opbrengsten. Een investeerder kan bijvoorbeeld in bezit zijn van een obligatie met vaste-rentebetalingen. De vaste-rentebetalingen zijn veranderlijke opbrengsten in het kader van deze IFRS omdat zij onderhevig zijn aan wanbetalingsrisico en omdat ze de investeerder aan het kredietrisico van de emittent van de obligatie blootstellen. De mate van veranderlijkheid (d.w.z. hoe veranderlijk deze opbrengsten zijn) is afhankelijk van het kredietrisico van de obligatie. Op vergelijkbare wijze zijn vaste prestatievergoedingen voor het beheer van de activa van een deelneming veranderlijke opbrengsten omdat zij de investeerder blootstellen aan het prestatierisico van de deelneming. De mate van veranderlijkheid is afhankelijk van de mogelijkheid van de deelneming om voldoende inkomsten te generen om de vergoeding te betalen. |
B57 |
Voorbeelden van opbrengsten zijn:
|
Relatie tussen macht en opbrengsten
Gedelegeerde macht
B58 |
Wanneer een investeerder met besluitvormingsrechten (een besluitvormer) beoordeelt of hij zeggenschap heeft over een deelneming, moet hij bepalen of hij een principaal of een agent is. Een investeerder moet ook nagaan of een andere entiteit met besluitvormingsrechten als een agent voor de investeerder handelt. Een agent is een partij die voornamelijk belast is om te handelen voor rekening en ten behoeve van een andere partij of partijen (de principa(a)l(en)) en die bijgevolg geen zeggenschap heeft over de deelneming bij het uitoefenen van zijn besluitvormingsbevoegdheid (zie de alinea's 17 en 18). Soms kan de macht van een principaal dus in bezit zijn van en uitgeoefend worden door een agent, maar voor rekening van de principaal. Een besluitvormer is geen agent enkel omdat andere partijen voordeel kunnen halen uit de besluiten die hij neemt. |
B59 |
Een investeerder mag zijn besluitvormingsbevoegdheid voor sommige kwesties of voor alle relevante activiteiten delegeren aan een agent. Bij het beoordelen of hij zeggenschap heeft over een deelneming, moet de investeerder de besluitvormingsrechten die hij aan zijn agent heeft gedelegeerd, behandelen alsof ze rechtstreeks in bezit zijn van de investeerder. In situaties waarin er meer dan één principaal is, moet iedere principaal beoordelen of hij macht over de deelneming heeft door de vereisten in de alinea's B5 tot en met B54 in aanmerking te nemen. De alinea's B60 tot en met B72 bieden een leidraad bij het bepalen of een besluitvormer een agent of een principaal is. |
B60 |
Bij het bepalen of hij een agent is, moet een besluitvormer rekening houden met de algemene relatie tussen hemzelf, de beheerde deelneming en andere bij de deelneming betrokken partijen, en in het bijzonder met de onderstaande factoren:
Op elk van de factoren moeten verschillende wegingsfactoren worden toegepast naargelang van specifieke feiten en omstandigheden. |
B61 |
Om uit te maken of een besluitvormer een agent is, moeten alle factoren in alinea B60 worden geëvalueerd, tenzij één enkele partij materiële rechten bezit om de besluitvormer te ontslaan (ontslagrechten) en de besluitvormer zonder aanleiding kan ontslaan (zie alinea B65). |
Reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid
B62 |
De reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid van een besluitvormer wordt geëvalueerd aan de hand van het volgende:
|
B63 |
Een besluitvormer moet rekening houden met het doel en de opzet van de deelneming, de risico's waaraan de deelneming volgens haar opzet is blootgesteld, de risico's die ze volgens haar opzet aan de betrokken partijen overdraagt en de mate van betrokkenheid van de besluitvormer bij de opzet van een deelneming. Als een besluitvormer bijvoorbeeld in aanzienlijke mate bij de opzet van de deelneming betrokken is (en onder meer bij het bepalen van de reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid), kan die betrokkenheid erop duiden dat de besluitvormer de mogelijkheid en stimulans had om rechten te verkrijgen die ertoe leiden dat de besluitvormer over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen. |
Rechten in bezit van andere partijen
B64 |
Materiële rechten in bezit van andere partijen kunnen de mogelijkheid van de besluitvormer om de relevante activiteiten te sturen, beïnvloeden. Materiële ontslagrechten of andere rechten kunnen erop duiden dat de besluitvormer een agent is. |
B65 |
Als één enkele partij materiële ontslagrechten bezit en de besluitvormer zonder aanleiding kan ontslaan, is dat op zich al voldoende om te concluderen dat de besluitvormer een agent is. Als meer dan één partij dergelijke rechten bezit (en geen partij afzonderlijk de besluitvormer kan ontslaan zonder toestemming van de andere partijen), dan zijn die rechten op zich niet afdoende om te stellen dat een besluitvormer hoofdzakelijk handelt voor rekening en ten behoeve van anderen. Hoe groter het aantal partijen dat samen moet optreden om het recht uit te oefenen om een besluitvormer te ontslaan, en hoe groter de omvang en veranderlijkheid van de andere financiële belangen van de besluitvormer (d.w.z. beloning en andere belangen), hoe minder gewicht bovendien aan deze factor moet worden toegekend. |
B66 |
Bij het evalueren of de besluitvormer een agent is, moeten materiële rechten in bezit van andere partijen welke de manoeuvreerruimte van een besluitvormer beperken, op een soortgelijke manier in aanmerking worden genomen als ontslagrechten. Zo is een besluitvormer die voor zijn acties de goedkeuring van een klein aantal andere partijen nodig heeft, over het algemeen een agent. (Zie de alinea's B22 tot en met B25 voor aanvullende leidraden in verband met rechten en de materialiteit ervan.) |
B67 |
De inaanmerkingneming van de rechten van andere partijen moet tevens een beoordeling behelzen van alle rechten die door de raad van bestuur (of een ander bestuursorgaan) van een deelneming kunnen worden uitgeoefend en van het effect ervan op de besluitvormingsbevoegdheid (zie alinea B23(b)). |
Beloning
B68 |
Hoe groter de omvang van en de veranderlijkheid die samenhangt met de beloning van de besluitvormer met betrekking tot de verwachte opbrengsten van de activiteiten van de deelneming, hoe waarschijnlijker het is dat de besluitvormer een principaal is. |
B69 |
Bij het bepalen of hij een principaal of agent is, moet de besluitvormer ook nagaan of de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
|
B70 |
Een besluitvormer kan geen agent zijn tenzij aan de voorwaarden in alinea B69(a) en (b) is voldaan. Het voldoen aan die voorwaarden volstaat op zich echter niet om te concluderen dat een besluitvormer een agent is. |
Blootstelling aan veranderlijkheid van opbrengsten uit andere belangen
B71 |
Een besluitvormer die andere belangen in een deelneming houdt (bv. investeringen in de deelneming of verschaffen van garanties met betrekking tot de prestaties van de deelneming), moet bij de beoordeling of hij een agent is rekening houden met zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit die belangen. Het houden van andere belangen in een deelneming is een indicatie dat de besluitvormer een principaal kan zijn. |
B72 |
Bij het evalueren van zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit andere belangen moet een besluitvormer rekening houden met het volgende:
De besluitvormer moet zijn blootstelling evalueren ten opzichte van de totale veranderlijkheid van de opbrengsten van de deelneming. Deze evaluatie geschiedt voornamelijk op basis van de verwachte opbrengsten uit de activiteiten van de deelneming, maar ook de maximale blootstelling van de besluitvormer aan de veranderlijkheid van de opbrengsten van de deelneming ten gevolge van andere belangen van de besluitvormer mag niet buiten beschouwing worden gelaten. |
Voorbeeld 13
Een besluitvormer (fondsbeheerder) richt een openbaar verhandeld, gereglementeerd fonds op en biedt het aan en beheert het volgens nauwkeurig bepaalde parameters die in het beleggingsmandaat zijn uiteengezet zoals bij zijn lokale wet- en regelgeving is vereist. Het fonds werd aangeboden aan beleggers als een belegging in een gediversifieerde portefeuille van aandelen (en vergelijkbare effecten) van beursgenoteerde entiteiten. De fondsbeheerder beschikt binnen de gedefinieerde parameters over een zekere manoeuvreerruimte ten aanzien van de activa waarin hij belegt. De fondsbeheerder heeft een pro rata belegging ter grootte van 10 procent in het fonds gedaan en ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten ter hoogte van 1 procent van de intrinsieke waarde van het fonds. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten. Afgezien van zijn belegging van 10 procent heeft de fondsbeheerder geen enkele verplichting om verliezen te financieren. Het fonds is niet verplicht een onafhankelijke raad van bestuur op te richten en heeft dat ook niet gedaan. De beleggers bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de fondsbeheerder kunnen beïnvloeden, maar kunnen hun belangen aflossen binnen bepaalde grenzen die door het fonds zijn vastgesteld.
Hoewel de fondsbeheerder binnen de parameters die in het beleggingsmandaat zijn bepaald en in overeenstemming met de regelgevende voorschriften handelt, heeft hij besluitvormingsrechten die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten van het fonds te sturen; de beleggers bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de fondsbeheerder zouden kunnen beïnvloeden. De fondsbeheerder ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten die evenredig is aan de verleende diensten en heeft ook een pro rata belegging in het fonds gedaan. De beloning en zijn belegging stellen de fondsbeheerder bloot aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds zonder dat er van een zodanige blootstelling sprake is dat deze erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is.
In dit voorbeeld duidt de blootstelling van de fondsbeheerder aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit het fonds in combinatie met zijn besluitvormingsbevoegdheid binnen beperkte parameters erop dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.
Voorbeeld 14
Een besluitvormer richt een fonds op dat beleggingsmogelijkheden voor een aantal beleggers biedt en biedt het aan en beheert het. De besluitvormer (fondsbeheerder) moet besluiten nemen in het belang van alle beleggers en in overeenstemming met de bestuursovereenkomsten van het fonds. De fondsbeheerder beschikt desalniettemin over een ruime manoeuvreerruimte wat de besluitvorming betreft. De fondsbeheerder ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten ter hoogte van 1 procent van de activa onder beheer en 20 procent van alle winsten uit het fonds als een bepaald winstniveau wordt behaald. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten.
Hoewel hij besluiten moet nemen die in het belang van alle beleggers zijn, beschikt de fondsbeheerder over een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid bij het sturen van de relevante activiteiten van het fonds. De fondsbeheerder ontvangt vaste en prestatiegebonden vergoedingen die evenredig zijn aan de verleende diensten. Bovendien schakelt de beloning de belangen van de fondsbeheerder gelijk aan die van de overige beleggers, namelijk het verhogen van de waarde van het fonds, zonder dat er van een zodanige blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds sprake is dat de beloning op zich erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is.
De bovenbeschreven situatie is van toepassing op de hieronder beschreven voorbeelden 14A, 14B en 14C. Elk voorbeeld wordt afzonderlijk in beschouwing genomen.
Voorbeeld 14A
De fondsbeheerder heeft ook een belegging van 2 procent in het fonds die zijn belangen gelijkschakelt aan die van de overige beleggers. Afgezien van zijn belegging van 2 procent heeft de fondsbeheerder geen enkele verplichting om verliezen te financieren. De beleggers kunnen de fondsbeheerder ontslaan bij gewone meerderheid, maar uitsluitend vanwege contractbreuk.
De belegging van 2 procent van de fondsbeheerder vergroot zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds, zonder dat er van een zodanige blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds sprake is dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. De rechten van de overige beleggers om de fondsbeheerder te ontslaan, worden beschouwd als beschermingsrechten omdat deze uitsluitend in geval van contractbreuk kunnen worden uitgeoefend. Hoewel de fondsbeheerder een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid heeft en aan veranderlijkheid van de opbrengsten uit zijn belangen en beloning is blootgesteld, duidt de blootstelling van de fondsbeheerder in dit voorbeeld erop dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.
Voorbeeld 14B
De fondsbeheerder heeft een grotere pro rata belegging in het fonds, maar heeft afgezien van die belegging geen enkele verplichting om verliezen te financieren. De beleggers kunnen de fondsbeheerder ontslaan bij gewone meerderheid, maar uitsluitend vanwege contractbreuk.
In dit voorbeeld worden de rechten van de overige beleggers om de fondsbeheerder te ontslaan als beschermingsrechten beschouwd omdat deze uitsluitend in geval van contractbreuk kunnen worden uitgeoefend. Hoewel de fondsbeheerder vaste en prestatiegebonden vergoedingen ontvangt die evenredig zijn aan de verleende diensten, zou de belegging van de fondsbeheerder in combinatie met zijn beloning tot een zodanig grote blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds kunnen leiden dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. Hoe groter de omvang van en de veranderlijkheid die samenhangt met de economische belangen van de fondsbeheerder (rekening houdend met zijn beloning en andere belangen samen), hoe meer nadruk de fondsbeheerder in de analyse op die economische belangen zou kunnen leggen en hoe waarschijnlijker het is dat de besluitvormer een principaal is.
Gezien zijn beloning en de andere factoren kan de fondsbeheerder er bijvoorbeeld van uitgaan dat een belegging van 20 procent volstaat om te concluderen dat hij zeggenschap heeft over het fonds. Onder andere omstandigheden (bv. als de beloning of andere factoren verschillen) kan er evenwel bij een verschillend beleggingsniveau zeggenschap ontstaan.
Voorbeeld 14C
De fondsbeheerder heeft een pro rata belegging van 20 procent in het fonds gedaan, maar heeft afgezien van zijn belegging van 20 procent geen enkele verplichting om verliezen te financieren. Het fonds heeft een raad van bestuur, waarvan alle leden onafhankelijk zijn van de fondsbeheerder en door de overige beleggers worden benoemd. De fondsbeheerder wordt jaarlijks door de raad benoemd. Als de raad ertoe zou besluiten het contract van de fondsbeheerder niet te verlengen, zouden de diensten die door de fondsbeheerder worden verleend, door andere beheerders in de sector kunnen worden verricht.
Hoewel de fondsbeheerder vaste en prestatiegebonden vergoedingen ontvangt die evenredig zijn aan de verleende diensten, leidt de belegging van 20 procent van de fondsbeheerder in combinatie met zijn beloning tot een zodanig grote blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. De investeerders beschikken echter over materiële rechten om de fondsbeheerder te ontslaan; de raad van bestuur fungeert als mechanisme dat ervoor zorgt dat de beleggers de fondsbeheerder kunnen ontslaan als zij hiertoe besluiten.
In dit voorbeeld legt de fondsbeheerder in de analyse grotere nadruk op de materiële ontslagrechten. Hoewel de fondsbeheerder dus over een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid beschikt en via zijn beloning en belegging aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds is blootgesteld, duiden de materiële rechten van de andere beleggers er derhalve op dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.
Voorbeeld 15
Er wordt een deelneming opgericht om een portefeuille van vastrentende, door activa gedekte effecten te kopen; deze aankoop wordt gefinancierd met vastrentende schuldinstrumenten en eigenvermogensinstrumenten. De eigenvermogensinstrumenten zijn bedoeld om de schuldinvesteerders tegen de eerste verliezen te beschermen en ontvangen de eventuele resterende opbrengsten uit de deelneming. De transactie werd aan potentiële schuldinvesteerders aangeboden als een investering in een portefeuille van door activa gedekte effecten met blootstelling aan het kredietrisico dat aan de mogelijke wanbetaling van de emittenten van de door activa gedekte effecten in de portefeuille verbonden is, en aan het renterisico dat aan het beheer van de portefeuille verbonden is. Bij de oprichting vertegenwoordigen de eigenvermogensinstrumenten 10 procent van de waarde van de gekochte activa. Een besluitvormer (de vermogensbeheerder) beheert de actieve activaportefeuille door het nemen van investeringsbesluiten binnen de parameters die in het prospectus van de deelneming zijn vastgesteld. Voor die diensten ontvangt de vermogensbeheerder een marktconforme vaste vergoeding (1 procent van de activa onder beheer) en prestatiegebonden vergoedingen (10 procent van de winsten) als de winsten van de deelneming een bepaald niveau overschrijden. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten. De vermogensbeheerder bezit 35 procent van het eigen vermogen van de deelneming.
De overige 65 procent van het eigen vermogen en alle schuldinstrumenten zijn in handen van een groot aantal derde, niet-verbonden investeerders die op grote schaal zijn verspreid. De vermogensbeheerder kan zonder aanleiding worden ontslagen bij eenvoudige meerderheid van de overige investeerders.
De vermogensbeheerder ontvangt vaste en prestatiegebonden vergoedingen die evenredig zijn aan de verleende diensten. De beloning schakelt de belangen van de fondsbeheerder gelijk met die van de andere investeerders, namelijk het verhogen van de waarde van het fonds. De vermogensbeheerder is blootgesteld aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds omdat hij 35 procent van het eigen vermogen bezit en vanwege zijn beloning.
Hoewel de vermogensbeheerder binnen de in het prospectus van de deelneming vastgestelde parameters handelt, beschikt hij doorlopend over de mogelijkheid om investeringsbesluiten te nemen die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden; de ontslagrechten van de andere investeerders hebben weinig gewicht in de analyse omdat deze rechten in bezit zijn van een groot aantal investeerders die op grote schaal zijn verspreid. In dit voorbeeld legt de vermogensbeheerder grotere nadruk op zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten van het fonds uit hoofde van zijn aandelenbelang, dat achtergesteld is bij de schuldinstrumenten. Doordat de vermogensbeheerder 35 procent van de aandelen bezit, is hij in een zodanig achtergestelde mate aan verliezen blootgesteld en heeft hij een zodanig achtergesteld recht op opbrengsten van de deelneming dat dit erop duidt dat de vermogensbeheerder een principaal is. De vermogensbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij zeggenschap heeft over de deelneming.
Voorbeeld 16
Een besluitvormer (de sponsor) treedt als sponsor op voor een multi-seller conduit dat kortetermijnschuldinstrumenten aan niet-gebonden derde investeerders uitgeeft. De transactie werd aan potentiële investeerders aangeboden als een investering in een portefeuille van middellangetermijnactiva van hoge kwaliteit met minimale blootstelling aan het kredietrisico dat aan de mogelijke wanbetaling van de emittenten van de activa in de portefeuille verbonden is. Diverse cedenten verkopen portefeuilles met middellangetermijnactiva van hoge kwaliteit aan de conduit. Iedere cedent verleent beheersdiensten met betrekking tot de activaportefeuille die hij aan de conduit verkoopt, en beheert vorderingen bij wanbetaling tegen een marktconforme vergoeding. Iedere cedent voorziet ook in bescherming tegen het eerste verlies met betrekking tot kredietverliezen van zijn activaportefeuille door middel van extra zekerheidsstelling tegenover de naar de conduit overgedragen activa. De sponsor bepaalt de voorwaarden van de conduit en beheert de activiteiten van de conduit tegen een marktconforme vergoeding. De vergoeding is evenredig aan de verleende diensten. De sponsor keurt de verkopers goed die aan de conduit mogen verkopen, keurt de activa goed die door de conduit mogen worden gekocht en neemt besluiten omtrent de financiering van de conduit. De sponsor moet in het belang van alle investeerders handelen.
De sponsor heeft recht op eventuele resterende opbrengsten van de conduit en voorziet ook in kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten voor de conduit. De kredietbescherming van de sponsor absorbeert verliezen van maximaal 5 procent van alle activa van de conduit, na verliezen die door de cedenten zijn geabsorbeerd. De liquiditeitsfaciliteiten worden niet verleend voor activa waarvoor van wanbetaling sprake is. De investeerders bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de sponsor zouden kunnen beïnvloeden.
Hoewel de sponsor voor zijn diensten een marktconforme vergoeding ontvangt die evenredig is aan de verleende diensten, is de sponsor blootgesteld aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van de conduit vanwege zijn rechten op eventuele resterende opbrengsten van de conduit en de verstrekking van kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten (de conduit is immers blootgesteld aan liquiditeitsrisico omdat kortetermijnschuldinstrumenten worden gebruikt om middellangetermijnactiva te financieren). Ook al heeft iedere cedent besluitvormingsrechten die de waarde van de activa van de conduit beïnvloeden, toch heeft de sponsor een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid die hem doorlopend de mogelijkheid biedt de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de conduit (de sponsor bepaalde de voorwaarden van de conduit, heeft het recht besluiten te nemen omtrent de activa (goedkeuren van de gekochte activa en van de cedenten van die activa) en de financiering van de conduit (waarvoor regelmatig nieuwe investeringen moeten worden gevonden) het sterkst beïnvloeden). Het recht op resterende opbrengsten van de conduit en de verstrekking van kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten stellen de sponsor bloot aan een veranderlijkheid van de opbrengsten uit activiteiten van de conduit die verschilt van die van de overige investeerders. Die blootstelling duidt er dan ook op dat de sponsor een principaal is en dus concludeert de sponsor dat hij zeggenschap heeft over de conduit. De verplichting van de sponsor om in het belang van alle investeerders te handelen, belet niet dat de sponsor een principaal is.
Relatie met andere partijen
B73 |
Bij het beoordelen van zeggenschap moet een investeerder rekening houden met de aard van zijn relatie met andere partijen en of die andere partijen voor rekening van de investeerder handelen (d.w.z. of het "de facto agenten" betreft). De bepaling of andere partijen als de facto agenten handelen, vereist oordeelsvorming, waarbij niet alleen met de aard van de relatie, maar ook met de interactie tussen die partijen onderling en van die partijen met de investeerder rekening moet worden gehouden. |
B74 |
Bij een dergelijke relatie hoeft geen sprake te zijn van een contractuele overeenkomst. Een partij is een de facto agent, wanneer de investeerder of degenen die de activiteiten van de investeerder sturen de mogelijkheid heeft, respectievelijk hebben, om die partij opdracht te geven om voor rekening van de investeerder te handelen. In die omstandigheden moet de investeerder bij het beoordelen van zeggenschap over een deelneming rekening houden met de besluitvormingsrechten van zijn de facto agent en zijn indirecte blootstelling aan of rechten op veranderlijke opbrengsten via de de facto agent, in combinatie met zijn eigen blootstelling of rechten. |
B75 |
Hieronder volgen voorbeelden van zulke andere partijen die, gezien de aard van hun relatie, als de facto agenten voor de investeerder zouden kunnen handelen:
|
Zeggenschap over specifieke activa
B76 |
Een investeerder moet uitmaken of hij een deel van een deelneming als een veronderstelde afzonderlijke entiteit behandelt, en of hij in dat geval zeggenschap heeft over de veronderstelde afzonderlijke entiteit. |
B77 |
Een investeerder mag een deel van een deelneming als een veronderstelde afzonderlijke entiteit beschouwen als en slechts als aan de onderstaande voorwaarde is voldaan: Specifieke activa van de deelneming (en eventuele bijbehorende kredietbeschermingen) zijn de enige bron van betaling voor specifieke verplichtingen van of specifieke andere belangen in de deelneming. Andere partijen dan die met de specifieke verplichting hebben geen rechten of plichten met betrekking tot de specifieke activa of de resterende kasstromen uit hoofde van die activa. In wezen kunnen geen opbrengsten uit de specifieke activa door de resterende deelneming worden gebruikt en geen van de verplichtingen van de veronderstelde afzonderlijke entiteit uit de activa van de resterende deelneming worden betaald. In wezen zijn alle activa en verplichtingen en het gehele eigen vermogen van die veronderstelde afzonderlijke entiteit dus van de algemene deelneming afgezonderd. Een dergelijke veronderstelde afzonderlijke entiteit wordt vaak een "silo" genoemd. |
B78 |
Als aan de voorwaarde in alinea B77 is voldaan, moet een investeerder bepalen welke activiteiten de opbrengsten van de veronderstelde afzonderlijke entiteit aanzienlijk beïnvloeden en hoe die activiteiten worden gestuurd om te beoordelen of hij macht heeft over dat deel van de deelneming. Bij het beoordelen van de zeggenschap over de veronderstelde afzonderlijke entiteit moet de investeerder er ook rekening mee houden of hij blootgesteld is aan of recht heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij die veronderstelde afzonderlijke entiteit, en of hij over de mogelijkheid beschikt om zijn macht over dat deel van de deelneming te gebruiken om het bedrag van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden. |
B79 |
Als de investeerder zeggenschap heeft over de veronderstelde afzonderlijke entiteit, moet hij dat deel van de deelneming consolideren. In dat geval sluiten andere partijen dat deel van de deelneming uit bij de beoordeling van de zeggenschap over en bij de consolidatie van de deelneming. |
Continue beoordeling
B80 |
Een investeerder moet opnieuw beoordelen of hij zeggenschap heeft over een deelneming wanneer feiten en omstandigheden aangeven dat er sprake is van veranderingen in een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap. |
B81 |
Als er sprake is van een verandering in de wijze waarop zeggenschap over een deelneming kan worden uitgeoefend, dan moet die verandering tot uiting komen in de manier waarop een investeerder zijn macht over een deelneming beoordeelt. Veranderingen in besluitvormingsrechten kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de relevante activiteiten niet langer via stemrechten worden gestuurd, maar dat in plaats daarvan andere overeenkomsten, zoals contracten, een andere partij of partijen doorlopend de mogelijkheid bieden om de relevante activiteiten te sturen. |
B82 |
Een gebeurtenis kan ertoe leiden dat een investeerder macht over een deelneming verwerft of verliest zonder dat de investeerder bij die gebeurtenis betrokken is. Een investeerder kan bijvoorbeeld macht over een deelneming verwerven omdat besluitvormingsrechten van een andere partij of partijen zijn verstreken die de investeerder voorheen beletten zeggenschap over een deelneming uit te oefenen. |
B83 |
Een investeerder houdt ook rekening met veranderingen die zijn blootstelling aan of rechten op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij een deelneming beïnvloeden. Zo kan een investeerder die macht over een deelneming heeft, de zeggenschap over een deelneming verliezen als hij niet langer het recht heeft opbrengsten te ontvangen of niet langer blootgesteld is aan verplichtingen omdat hij niet aan alinea 7(b) voldoet (bv. als een contract om prestatiegebonden vergoedingen te ontvangen, wordt beëindigd). |
B84 |
Een investeerder moet nagaan of zijn beoordeling dat hij als een agent of principaal handelt, is veranderd. Veranderingen in de algemene relatie tussen de investeerder en andere partijen kunnen inhouden dat een investeerder niet langer als een agent handelt, ook al heeft hij voorheen als een agent gehandeld, en vice versa. Als er zich bijvoorbeeld veranderingen in de rechten van de investeerder of van andere partijen voordoen, moet de investeerder zijn status als een principaal of een agent te herbekijken. |
B85 |
De eerste beoordeling van een investeerder van de zeggenschap of van zijn status als principaal of agent verandert niet simpelweg omdat er zich een verandering in de marktomstandigheden voordoet (bv. een verandering in de opbrengsten van de deelneming onder invloed van marktomstandigheden), tenzij de verandering in de marktomstandigheden een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap of de algehele relatie tussen een principaal en een agent verandert. |
VERWERKINGSVEREISTEN
Consolidatieprocedures
B86 |
In de geconsolideerde jaarrekening:
|
Uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving
B87 |
Als een entiteit van de groep andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan die welke in de geconsolideerde jaarrekening voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden worden toegepast, wordt de jaarrekening van de betrokken entiteit van de groep aangepast ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening teneinde de conformiteit met de grondslagen voor financiële verslaggeving van de groep te verzekeren. |
Waardering
B88 |
Een entiteit neemt de baten en lasten van een dochteronderneming in de geconsolideerde jaarrekening op vanaf de datum waarop zij zeggenschap verwerft tot de datum waarop de zeggenschap van de entiteit over de dochteronderneming eindigt. De baten en lasten van de dochteronderneming zijn gebaseerd op de bedragen van de activa en verplichtingen die op de overnamedatum in de geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen. Bijvoorbeeld de afschrijvingskosten die na de overnamedatum in het geconsolideerde overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten zijn opgenomen, zijn gebaseerd op de reële waarden van de daarmee verband houdende af te schrijven activa die op de overnamedatum in de geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen. |
Potentiële stemrechten
B89 |
In geval van potentiële stemrechten of van andere derivaten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn, worden het aandeel in de winst of het verlies en de vermogensmutaties die bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening aan de moedermaatschappij worden toegerekend, uitsluitend bepaald op basis van bestaande eigendomsbelangen; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten en andere derivaten, tenzij alinea B90 van toepassing is. |
B90 |
In sommige omstandigheden heeft een entiteit in wezen een bestaand eigendomsbelang als gevolg van een transactie die haar actuele toegang biedt tot de opbrengsten die met een eigendomsbelang samenhangen. In zulke omstandigheden wordt het bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening aan de moedermaatschappij en aan belangen zonder overheersende zeggenschap toegerekende aandeel bepaald door rekening te houden met de uiteindelijke uitoefening van deze potentiële stemrechten en andere derivaten die de entiteit actuele toegang tot de opbrengsten bieden. |
B91 |
IFRS 9 is niet van toepassing op belangen in dochterondernemingen die geconsolideerd zijn. Indien instrumenten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn in wezen actuele toegang bieden tot opbrengsten die met een eigendomsbelang in een dochteronderneming samenhangen, vallen de instrumenten niet onder IFRS 9. In alle andere gevallen moeten instrumenten waaraan potentiële stemrechten in een dochteronderneming verbonden zijn, administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 9. |
Verslagdatum
B92 |
De jaarrekeningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen die bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening worden gebruikt, moeten dezelfde verslagdatum te hebben. Indien het einde van de verslagperiode van de moedermaatschappij niet samenvalt met dat van een dochteronderneming, stelt de dochteronderneming ten behoeve van de consolidatie aanvullende financiële informatie op per dezelfde datum als de jaarrekening van de moedermaatschappij om de moedermaatschappij in staat te stellen de financiële informatie van de dochteronderneming te consolideren, tenzij dit onuitvoerbaar is. |
B93 |
Als dit onuitvoerbaar is, moet de moedermaatschappij de financiële informatie van de dochteronderneming consolideren met behulp van de meest recente jaarrekening van de dochteronderneming die is aangepast voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die tussen de datum van die jaarrekening en de datum van de geconsolideerde jaarrekening plaatsvinden. Het verschil tussen de datum van de jaarrekening van de dochteronderneming en die van de geconsolideerde jaarrekening mag in elk geval niet meer dan drie maanden bedragen; de duur van de verslagperioden en het eventuele verschil tussen de data van de jaarrekeningen moeten voor elke periode gelijk zijn. |
Belangen zonder overheersende zeggenschap
B94 |
Een entiteit moet de winsten of verliezen van elke component van de niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap toerekenen. De entiteit moet ook het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap toerekenen, zelfs als dit ertoe leidt dat de belangen zonder overheersende zeggenschap een negatief saldo vertonen. |
B95 |
Als een dochteronderneming cumulatief preferente aandelen heeft uitstaan die als eigen vermogen worden geclassificeerd en door belangen zonder overheersende zeggenschap worden aangehouden, moet de entiteit haar deel van de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op die aandelen berekenen, ongeacht of er dividenden zijn gedeclareerd. |
Veranderingen in het aandeel in bezit van belangen zonder overheersende zeggenschap
B96 |
Als het aandeel van het eigen vermogen in bezit van belangen zonder overheersende zeggenschap verandert, moet een entiteit de boekwaarden van de meerderheidsbelangen en van de belangen zonder overheersende zeggenschap aanpassen om de veranderingen in hun relatieve belangen in de dochteronderneming weer te geven. De entiteit moet elk eventueel verschil tussen het bedrag waarmee de belangen zonder overheersende zeggenschap worden aangepast en de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding rechtstreeks in het eigen vermogen opnemen en het aan de eigenaars van de moedermaatschappij toerekenen. |
Verlies van zeggenschap
B97 |
Een moedermaatschappij kan de zeggenschap over een dochteronderneming verliezen in twee of meer overeenkomsten (transacties). Soms geven de omstandigheden echter aan dat de diverse overeenkomsten administratief moeten worden verwerkt als een enkele transactie. Bij de bepaling of de overeenkomsten administratief moeten worden verwerkt als een enkele transactie, moet een moedermaatschappij rekening houden met alle voorwaarden en economische gevolgen van de overeenkomsten. Indicaties dat de moedermaatschappij de diverse overeenkomsten administratief zou moeten verwerken als een enkele transactie zijn:
|
B98 |
Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, dan:
|
B99 |
Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, moet ze alle voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen bedragen in verband met die dochteronderneming administratief verwerken op dezelfde basis die vereist zou zijn indien de moedermaatschappij de daarmee verband houdende activa of passiva direct had vervreemd. Als een voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen winst of verlies naar de winst of het verlies werd overgeboekt bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen, moet de moedermaatschappij derhalve de winst of het verlies overboeken van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer ze de zeggenschap over de dochteronderneming verliest. Indien een voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen herwaarderingsreserve direct naar de ingehouden winsten werd overgeboekt bij de vervreemding van het actief, moet de moedermaatschappij de herwaarderingsreserve direct naar de ingehouden winsten overboeken wanneer ze de zeggenschap over de dochteronderneming verliest. |
Bijlage C
Ingangsdatum en overgang
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS en heeft dezelfde status als de andere delen van de IFRS.
INGANGSDATUM
C1 |
Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze IFRS eerder toepast, moet zij dat feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 11, IFRS 12, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen. |
OVERGANG
C2 |
Een entiteit moet deze IFRS retroactief toepassen, in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, behalve als bepaald in de alinea's C3 tot en met C6. |
C3 |
Als een entiteit deze IFRS voor het eerst toepast, is ze niet verplicht aanpassingen aan te brengen in de administratieve verwerking van haar betrokkenheid bij:
|
C4 |
Wanneer de eerste toepassing van deze IFRS resulteert in het consolideren door een investeerder van een deelneming die overeenkomstig IAS 27 en SIC-12 niet geconsolideerd was, moet de investeerder:
Voor die periode moet de investeerder elk verschil tussen het op de veronderstelde overnamedatum opgenomen bedrag van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap en alle voorheen opgenomen bedragen van zijn betrokkenheid bij de deelneming als een aanpassing van het eigen vermogen opnemen. Daarnaast moet de investeerder vergelijkende informatie en andere informatie overeenkomstig IAS 8 verstrekken. |
C5 |
Wanneer de eerste toepassing van deze IFRS resulteert in het niet langer consolideren door een investeerder van een deelneming die overeenkomstig IAS 27 (herziene versie van 2008) en SIC-12 geconsolideerd was, dan moet de investeerder zijn behouden belang in de deelneming op de datum van de eerste toepassing waarderen tegen het bedrag waartegen het gewaardeerd zou zijn geweest mochten de vereisten van deze IFRS van toepassing zijn geweest toen de investeerder betrokken werd bij of de zeggenschap verloor over de deelneming. Als de waardering van het behouden belang onuitvoerbaar is (zoals omschreven in IAS 8), dan moet de investeerder de vereisten van deze IFRS voor het verwerken van een verlies van zeggenschap toepassen aan het begin van de vroegste periode waarvoor de toepassing van deze IFRS uitvoerbaar is en die mogelijk de lopende periode is. Voor die periode moet de investeerder elk verschil tussen het voorheen opgenomen bedrag van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap en de boekwaarde van de betrokkenheid van de investeerder bij de deelneming als een aanpassing van het eigen vermogen opnemen. Daarnaast moet de investeerder vergelijkende informatie en andere informatie overeenkomstig IAS 8 verstrekken. |
C6 |
De alinea's 23, 25, B94 en B96 tot en met B99 waren in 2008 in IAS 27 aangebrachte wijzigingen die in IFRS 10 overgenomen zijn. Behalve wanneer een entiteit alinea C3 toepast, moet de entiteit de vereisten in die alinea's als volgt toepassen:
|
Verwijzingen naar IFRS 9
C7 |
Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar deze IFRS en IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. |
INTREKKING VAN ANDERE IFRSS
C8 |
Deze IFRS vervangt de vereisten betreffende geconsolideerde jaarrekeningen in IAS 27 (herziene versie van 2008). |
C9 |
Deze IFRS vervangt ook SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten. |
Bijlage D
Wijzigingen in andere IFRSs
In deze bijlage zijn de wijzigingen in andere IFRSs vermeld die het gevolg zijn van de vaststelling door de Board van deze IFRS. Entiteiten moeten de wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, moet ze ook deze wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.
IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards
D1 |
Alinea 39I wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D2 |
In bijlage B wordt alinea B7 als volgt gewijzigd:
|
D3 |
In bijlage C wordt alinea C1 als volgt gewijzigd:
|
IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen
D4 |
Alinea 63A wordt toegevoegd en luidt als volgt:
In bijlage A wordt de voetnoot bij de definitie van "op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst" als volgt gewijzigd:
|
IFRS 3 Bedrijfscombinaties
D5 |
Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd en alinea 64E wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D6 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D7 |
In bijlage A wordt de definitie van "zeggenschap" verwijderd. |
D8 |
In bijlage B worden de alinea's B13 en B63(e) als volgt gewijzigd:
|
IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing
D9 |
Alinea 3(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 44O wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRS 9 Financiële instrumenten (vastgesteld in november 2009)
D10 |
Alinea 8.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D11 |
In bijlage C worden de alinea's C18 en C19 en de kopjes boven de alinea's C18 en C19 verwijderd en wordt alinea C8 als volgt gewijzigd:
|
IFRS 9 Financiële instrumenten (vastgesteld in oktober 2010)
D12 |
Alinea 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd en alinea 7.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D13 |
In bijlage B worden de alinea's B3.2.1, B3.2.2, B3.2.3 en B5.7.15 als volgt gewijzigd: In alinea B3.2.1 wordt "(inclusief eventuele SPE's)" in het eerste vak van het stroomschema verwijderd.
|
D14 |
In bijlage C worden de alinea's C23 en C24 en het kopje boven alinea C23 geschrapt en worden de alinea's C11 en C30 als volgt gewijzigd:
|
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening
D15 |
De alinea's 4 en 123 worden als volgt gewijzigd en alinea 139H wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 7 Het kasstroomoverzicht
D16 |
Alinea 42B wordt als volgt gewijzigd en alinea 57 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen
D17 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D18 |
De alinea's 19, 45 en 46 worden als volgt gewijzigd en alinea 60F wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen
D19 |
Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:
In alinea 9 worden de definities van "zeggenschap", "gezamenlijke zeggenschap" en "invloed van betekenis" verwijderd en wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: De begrippen "zeggenschap", "gezamenlijke zeggenschap" en "invloed van betekenis" worden gedefinieerd in IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven. Alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening
D20 |
In IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening worden de vereisten betreffende geconsolideerde jaarrekeningen verwijderd en, indien zulks passend is, naar IFRS 10 overgeheveld. De voor enkelvoudige jaarrekeningen geldende vereisten inzake administratieve verwerking en informatieverschaffing blijven in IAS 27; de titel wordt gewijzigd in Enkelvoudige jaarrekening, de resterende alinea's zijn doorlopend hernummerd, de reikwijdte is aangepast en er zijn andere redactionele wijzigingen aangebracht. De vereisten inzake administratieve verwerking en informatieverschaffing die in IAS 27 (herziene versie van 2011) blijven, zijn bovendien geactualiseerd in het licht van de leidraden in IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en IAS 28 (herziene versie van 2011). Over de bestemming van de alinea's in IAS 27 (herziene versie van 2008) worden nadere bijzonderheden verstrekt in de concordantietabel die bij IAS 27 (herziene versie van 2011) is gevoegd. |
IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie
D21 |
Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 97I wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D22 |
In de bijlage wordt alinea TL29 als volgt gewijzigd:
|
IAS 33 Winst per aandeel
D23 |
Alinea 4 wordt als volgt gewijzigd en alinea 74B wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa
D24 |
Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 140H wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D25 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
IAS 38 Immateriële activa
D26 |
Alinea 3(e) wordt als volgt gewijzigd en alinea 130F wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van oktober 2009)
D27 |
De alinea's 2(a) en 15 worden als volgt gewijzigd en alinea 103P wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D28 |
In bijlage A worden de alinea's TL36, TL37 en TL38 als volgt gewijzigd: In alinea TL36 wordt "(inclusief eventuele SPE's)" in het eerste vak van het stroomschema verwijderd.
|
IFRIC 5 Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen
D29 |
In de "referenties" worden de verwijzingen naar IAS 27 en IAS 31 verwijderd, wordt de verwijzing naar IAS 28 gewijzigd in "IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures" en worden verwijzingen naar IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten toegevoegd. Alinea 8 wordt als volgt gewijzigd en alinea 14B wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRIC 17 Uitkeringen van activa in natura aan eigenaars
D30 |
In de "referenties" wordt een verwijzing naar IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening toegevoegd. Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd en alinea 19 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 11
Gezamenlijke overeenkomsten
DOEL
1 |
Het doel van deze IFRS is het vaststellen van grondslagen voor financiële verslaggeving door entiteiten die een belang hebben in overeenkomsten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend (gezamenlijke overeenkomsten). |
Verwezenlijking van het doel
2 |
Om het in alinea 1 vermelde doel te bereiken, definieert deze IFRS gezamenlijke zeggenschap, en vereist deze IFRS dat een entiteit die partij is bij een gezamenlijke overeenkomst het type gezamenlijke overeenkomst waarbij ze betrokken is bepaalt door haar rechten en plichten te beoordelen en administratief te verwerken in overeenstemming met dat type gezamenlijke overeenkomst. |
TOEPASSINGSGEBIED
3 |
Deze IFRS moet worden toegepast door alle entiteiten die partij zijn bij een gezamenlijke overeenkomst. |
GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN
4 |
Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijke zeggenschap uitoefenen. |
5 |
Een gezamenlijke overeenkomst heeft de volgende kenmerken:
|
6 |
Een gezamenlijke overeenkomst is ofwel een gezamenlijke bedrijfsactiviteit ofwel een joint venture. |
Gezamenlijke zeggenschap
7 |
Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen. |
8 |
Een entiteit die partij is bij een overeenkomst moet beoordelen of de contractuele overeenkomst alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap geeft over de overeenkomst. Alle partijen, of een groep van de partijen, hebben collectief zeggenschap over de overeenkomst als ze samen moeten werken om de activiteiten die de opbrengsten van de overeenkomst aanzienlijk beïnvloeden (dat wil zeggen de relevante activiteiten), te sturen. |
9 |
Als eenmaal is vastgesteld dat alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst, is er slechts sprake van gezamenlijke zeggenschap als besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst. |
10 |
In een gezamenlijke overeenkomst heeft geen enkele partij op zichzelf zeggenschap over de overeenkomst. Een partij met gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst kan beletten dat een van de andere partijen, of een groep van de partijen, zeggenschap heeft over de overeenkomst. |
11 |
Een overeenkomst kan een gezamenlijke overeenkomst zijn ook al hebben niet alle partijen bij de overeenkomst gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst. In deze IFRS wordt een onderscheid gemaakt tussen partijen die gezamenlijke zeggenschap over een gezamenlijke overeenkomst hebben (deelnemers in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of deelnemers in een joint venture) en partijen die deelnemen in, maar geen gezamenlijke zeggenschap hebben over een gezamenlijke overeenkomst. |
12 |
De beoordeling of alle partijen, of een groep van de partijen, gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst hebben, vereist oordeelsvorming van een entiteit. Een entiteit moet dit beoordelen door alle feiten en omstandigheden in overweging te nemen (zie de alinea's B5 tot en met B11). |
13 |
Als feiten en omstandigheden veranderen, moet een entiteit opnieuw beoordelen of ze nog steeds gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft. |
Soorten gezamenlijke overeenkomsten
14 |
Een entiteit moet vaststellen bij welk type gezamenlijke overeenkomst ze betrokken is. De classificatie van een gezamenlijke overeenkomst als een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of een joint venture hangt af van de rechten en plichten van de partijen bij de overeenkomst. |
15 |
Een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit genoemd. |
16 |
Een joint venture is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in een joint venture genoemd. |
17 |
De beoordeling of een gezamenlijke overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een joint venture is, vereist oordeelsvorming van een entiteit. Een entiteit moet vaststellen bij welk type gezamenlijke overeenkomst ze betrokken is door haar uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten te beschouwen. Een entiteit moet haar rechten en plichten beoordelen door de structuur en rechtsvorm van de overeenkomst, de voorwaarden die door de partijen in de contractuele overeenkomst zijn overeengekomen en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden te beschouwen (zie de alinea's B12 tot en met B33). |
18 |
Soms zijn de partijen gebonden aan een raamovereenkomst waarin de algemene contractuele voorwaarden voor het ondernemen van een of meer activiteiten zijn vastgelegd. In de raamovereenkomst zou kunnen zijn vastgelegd dat de partijen verschillende gezamenlijke overeenkomsten opstellen om specifieke activiteiten die deel uitmaken van de overeenkomst uit te voeren. Ondanks het feit dat deze gezamenlijke overeenkomsten verband houden met dezelfde raamovereenkomst, is het mogelijk dat ze niet alle van hetzelfde type zijn als de rechten en plichten van de partijen verschillen bij het uitvoeren van de verschillende activiteiten die het onderwerp van de raamovereenkomst uitmaken. Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten en joint ventures kunnen dus naast elkaar bestaan wanneer de partijen verschillende activiteiten uitvoeren die deel uitmaken van dezelfde raamovereenkomst. |
19 |
Als feiten en omstandigheden veranderen, moet een entiteit opnieuw beoordelen of het type gezamenlijke overeenkomst waarbij ze betrokken is, is veranderd. |
JAARREKENING VAN PARTIJEN BIJ EEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMST
Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten
20 |
Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet met betrekking tot zijn belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit het volgende opnemen:
|
21 |
Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet de activa, verplichtingen, opbrengsten en lasten die verband houden met zijn belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met de IFRSs die op de desbetreffende activa, verplichtingen, opbrengsten en lasten van toepassing zijn. |
22 |
De administratieve verwerking van transacties zoals de verkoop, inbreng of aankoop van activa tussen een entiteit en een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, is gespecificeerd in de alinea's B34 tot en met B37. |
23 |
Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet haar belang in de overeenkomst ook administratief verwerken in overeenstemming met de alinea's 20 tot en met 22 als die partij rechten heeft op de activa en aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met de gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Als een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke bedrijfsactiviteit, geen rechten heeft op de activa en niet aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met die gezamenlijke bedrijfsactiviteit, moet ze haar belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met de IFRSs die op dat belang van toepassing zijn. |
Joint ventures
24 |
Een deelnemer in een joint venture moet zijn belang in een joint venture opnemen als een investering en moet die investering administratief verwerken volgens de equity-methode in overeenstemming met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures, tenzij de entiteit is vrijgesteld van de toepassing van de equity-methode zoals in die standaard gespecificeerd. |
25 |
Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een joint venture, moet haar belang in de overeenkomst administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten, tenzij ze invloed van betekenis heeft op de joint venture, in welk geval ze dat belang administratief moet verwerken in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011). |
ENKELVOUDIGE JAARREKENING
26 |
Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of een deelnemer in een joint venture moet in zijn enkelvoudige jaarrekening zijn belang in:
|
27 |
Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke overeenkomst moet in haar enkelvoudige jaarrekening haar belang in:
|
Bijlage A
Definities
Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS.
gezamenlijke overeenkomst |
Een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijke zeggenschap hebben. |
gezamenlijke zeggenschap |
Het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen. |
gezamenlijke bedrijfsactiviteit |
Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. |
deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit |
Een partij bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit die gezamenlijke zeggenschap over die activiteit heeft. |
joint venture |
Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten op de nettoactiva van de overeenkomst hebben. |
deelnemer in een joint venture |
Een partij bij een joint venture die gezamenlijke zeggenschap over die joint venture heeft. |
partij bij een gezamenlijke overeenkomst |
Een entiteit die deelneemt in een gezamenlijke overeenkomst, ongeacht of die entiteit gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft. |
afzonderlijk vehikel |
Een afzonderlijk identificeerbare financiële structuur, met inbegrip van afzonderlijke rechtspersonen of wettelijk erkende entiteiten, ongeacht of die entiteiten rechtspersoonlijkheid hebben. |
De volgende termen zijn gedefinieerd in IAS 27 (herziene versie van 2011), IAS 28 (herziene versie van 2011) of IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, en worden in deze IFRS gebruikt met de in die IFRSs gespecificeerde betekenissen:
— |
zeggenschap over een deelneming |
— |
equity-methode |
— |
macht |
— |
beschermingsrechten |
— |
relevante activiteiten |
— |
enkelvoudige jaarrekening |
— |
invloed van betekenis. |
Bijlage B
Toepassingsleidraad
Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS. Ze beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 27 en heeft dezelfde status als de andere delen van de IFRS.
B1 |
De voorbeelden in deze bijlage beschrijven hypothetische situaties. Hoewel sommige aspecten van de voorbeelden aanwezig kunnen zijn in werkelijke feitelijke situaties, zouden alle relevante feiten en omstandigheden van een bepaalde feitelijke situatie moeten worden geëvalueerd bij de toepassing van IFRS 11. |
GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN
Contractuele overeenkomst (alinea 5)
B2 |
Het bestaan van een contractuele overeenkomst kan op verschillende manieren blijken. Een afdwingbare contractuele overeenkomst is vaak, maar niet altijd, schriftelijk opgesteld, meestal in de vorm van een contract of schriftelijk vastgelegde besprekingen tussen de partijen. Wettelijke mechanismen kunnen ook afdwingbare overeenkomsten tot stand brengen, hetzij op zichzelf, hetzij in combinatie met contracten tussen de partijen. |
B3 |
Als gezamenlijke overeenkomsten gestructureerd zijn in een afzonderlijk vehikel (zie de alinea's B19 tot en met B33), zal de contractuele overeenkomst, of zullen sommige aspecten daarvan, in bepaalde gevallen opgenomen zijn in de akte van oprichting of in de statuten van het afzonderlijke vehikel. |
B4 |
In de contractuele overeenkomst zijn de voorwaarden uiteengezet waaronder de partijen deelnemen in de activiteit die het onderwerp van de overeenkomst vormt. De contractuele overeenkomst behandelt in het algemeen aangelegenheden als:
|
Gezamenlijke zeggenschap (alinea's 7 tot en met 13)
B5 |
Bij de beoordeling of een entiteit gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst heeft, moet een entiteit eerst beoordelen of alle partijen, of een groep van de partijen, zeggenschap over de overeenkomst hebben. IFRS 10 definieert het begrip zeggenschap en moet worden gebruikt om te bepalen of alle partijen, of een groep van de partijen, blootgesteld zijn aan of rechten hebben op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van hun betrokkenheid bij de overeenkomst en of ze op basis van hun macht over de overeenkomst in staat zijn om deze opbrengsten te beïnvloeden. Wanneer alle partijen, of een groep van de partijen, collectief in staat zijn om de activiteiten die de opbrengsten van de overeenkomst aanzienlijk beïnvloeden (dat wil zeggen de relevante activiteiten), te sturen, hebben de partijen collectief zeggenschap over de overeenkomst. |
B6 |
Na de conclusie dat alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst, moet een entiteit beoordelen of ze gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft. Er is slechts sprake van gezamenlijke zeggenschap als besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die collectief zeggenschap over de overeenkomst hebben. De beoordeling of alle partijen, of een groep van de partijen, gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, dan wel of een van de partijen alleen zeggenschap over de overeenkomst heeft, kan oordeelsvorming vereisen. |
B7 |
Soms leidt het besluitvormingsproces dat de partijen in hun contractuele overeenkomst zijn overeengekomen impliciet tot gezamenlijke zeggenschap. Stel bijvoorbeeld dat twee partijen een overeenkomst aangaan waarin elk 50 procent van de stemrechten heeft en dat de contractuele overeenkomst tussen hen specificeert dat ten minste 51 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten te nemen. In dat geval zijn de partijen impliciet overeengekomen dat ze gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, omdat besluiten over de relevante activiteiten niet kunnen worden genomen zonder dat beide partijen akkoord gaan. |
B8 |
In andere omstandigheden vereist de contractuele overeenkomst een minimumpercentage van de stemrechten om besluiten over de relevante activiteiten te nemen. Als dat minimaal vereiste percentage van de stemrechten kan worden bereikt door meer dan een combinatie van de partijen die het met elkaar eens zijn, is de overeenkomst geen gezamenlijke overeenkomst, tenzij in de contractuele overeenkomst is gespecificeerd welke partijen (of combinatie van partijen) het unaniem eens moeten zijn met besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst. |
Voorbeeld 1
Stel dat drie partijen een overeenkomst aangaan: A heeft 50 procent van de stemrechten in de overeenkomst, B heeft 30 procent en C heeft 20 procent. In de contractuele overeenkomst tussen A, B en C is bepaald dat ten minste 75 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen. A kan elk besluit tegenhouden, maar heeft geen zeggenschap over de overeenkomst omdat het de instemming van B nodig heeft. De voorwaarden van hun contractuele overeenkomst die voor het nemen van besluiten over de relevante activiteiten ten minste 75 procent van de stemrechten vereisen, impliceren dat A en B gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, omdat besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst niet kunnen worden genomen zonder dat A en B het met elkaar eens zijn.
Voorbeeld 2
Stel dat drie partijen een overeenkomst aangaan: A heeft 50 procent van de stemrechten in de overeenkomst, en B en C hebben elk 25 procent. In de contractuele overeenkomst tussen A, B en C is bepaald dat ten minste 75 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen. A kan elk besluit tegenhouden, maar heeft geen zeggenschap over de overeenkomst omdat het de instemming van B of C nodig heeft. In dit voorbeeld hebben A, B en C collectief zeggenschap over de overeenkomst. Er is echter meer dan één combinatie van partijen die samen 75 procent van de stemrechten kunnen bereiken (namelijk A en B of A en C). In een dergelijke situatie zou de contractuele overeenkomst tussen de partijen een gezamenlijke overeenkomst zijn als in de contractuele overeenkomst is gespecificeerd welke combinatie van de partijen het unaniem eens moet zijn om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen.
Voorbeeld 3
Stel dat in een overeenkomst A en B elk 35 procent van de stemrechten hebben en dat de overige 30 procent van de stemrechten verdeeld is over een groot aantal kleinere partijen bij de overeenkomst. Voor besluiten over de relevante activiteiten is een meerderheid van de stemrechten vereist. A en B hebben alleen gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst als in de contractuele overeenkomst is bepaald dat voor besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst de instemming van zowel A als B vereist is.
B9 |
De vereiste unanieme instemming betekent dat elke partij met gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst kan beletten dat een van de andere partijen, of een groep van de partijen, zonder haar toestemming eenzijdige besluiten (over de relevante activiteiten) neemt. Als de vereiste unanieme instemming alleen betrekking heeft op besluiten die een partij beschermingsrechten geven en niet op besluiten over de relevante activiteiten van een overeenkomst, is die partij geen partij met gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst. |
B10 |
Een contractuele overeenkomst kan bepalingen inzake de beslechting van geschillen, bijvoorbeeld via arbitrage, bevatten. Deze bepalingen kunnen toestaan dat besluiten worden genomen als de partijen die gezamenlijke zeggenschap hebben het niet unaniem eens zijn. Het bestaan van dergelijke bepalingen sluit geen gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst uit, en sluit dus niet uit dat de overeenkomst een gezamenlijke overeenkomst is. |
Beoordelen van gezamenlijke zeggenschap
B11 |
Als een overeenkomst buiten het toepassingsgebied van IFRS 11 valt, moet een entiteit haar belang in de overeenkomst administratief verwerken in overeenstemming met relevante IFRSs, zoals IFRS 10, IAS 28 (herziene versie van 2011) of IFRS 9. |
SOORTEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN (ALINEA'S 14 TOT EN MET 19)
B12 |
Gezamenlijke overeenkomsten worden aangegaan voor verschillende doeleinden (bijvoorbeeld als een manier voor partijen om kosten en risico's te delen, of als een manier om partijen toegang te geven tot nieuwe technologie of nieuwe markten), en kunnen worden aangegaan met verschillende structuren en rechtsvormen. |
B13 |
Sommige overeenkomsten vereisen niet dat de activiteit die het onderwerp is van de overeenkomst in een afzonderlijk vehikel wordt uitgevoerd. Andere overeenkomsten daarentegen houden de oprichting van een afzonderlijk vehikel in. |
B14 |
De op grond van deze IFRS vereiste classificatie van gezamenlijke overeenkomsten is afhankelijk van de rechten en plichten van de partijen die uit de overeenkomst voortvloeien in het kader van de normale bedrijfsvoering. Deze IFRS classificeert gezamenlijke overeenkomsten als gezamenlijke bedrijfsactiviteiten of joint ventures. Als een entiteit rechten heeft op de activa en aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, is de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Als een entiteit rechten heeft op de nettoactiva van de overeenkomst, is de overeenkomst een joint venture. In de alinea's B16 tot en met B33 is de beoordeling uiteengezet die een entiteit moet uitvoeren om te bepalen of ze een belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een belang in een joint venture heeft. |
Classificatie van een gezamenlijke overeenkomst
B15 |
Zoals in alinea B14 vermeld, vereist de classificatie van gezamenlijke overeenkomsten dat de partijen hun uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten beoordelen. Bij die beoordeling moet een entiteit het volgende in aanmerking nemen:
|
Structuur van de gezamenlijke overeenkomst
Niet in een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomsten
B16 |
Een gezamenlijke overeenkomst die niet in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd, is een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. In dergelijke gevallen zijn de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, alsook de rechten van de partijen op de bijbehorende opbrengsten en de aansprakelijkheid van de partijen voor de bijbehorende lasten in de contractuele overeenkomst vastgelegd. |
B17 |
De contractuele overeenkomst beschrijft vaak de aard van de activiteiten die het onderwerp van de overeenkomst uitmaken en hoe de partijen van plan zijn om deze activiteiten samen uit te voeren. De partijen bij een gezamenlijke overeenkomst zouden bijvoorbeeld kunnen overeenkomen om een product samen te vervaardigen, waarbij elke partij verantwoordelijk is voor een specifieke taak en elke partij haar eigen activa gebruikt en haar eigen verplichtingen aangaat. De contractuele overeenkomst zou ook kunnen specificeren hoe de gemeenschappelijke opbrengsten en lasten onder de partijen worden verdeeld. In een dergelijk geval neemt elke deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit in zijn jaarrekening de voor de specifieke taak gebruikte activa en verplichtingen op, en neemt hij zijn aandeel in de opbrengsten en lasten op in overeenstemming met de contractuele overeenkomst. |
B18 |
In andere gevallen kunnen de partijen bij een gezamenlijke overeenkomst bijvoorbeeld overeenkomen om een actief te delen en samen te gebruiken. In een dergelijk geval zijn de rechten van de partijen op het gezamenlijk gebruikte actief in de contractuele overeenkomst vastgelegd, alsook de wijze waarop de productie of opbrengsten uit het actief en de operationele kosten onder de partijen worden verdeeld. Elke deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit verwerkt zijn aandeel in het gezamenlijke actief en zijn overeengekomen aandeel in de verplichtingen, en neemt zijn aandeel in de productie, opbrengsten en lasten op in overeenstemming met de contractuele overeenkomst. |
In een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomsten
B19 |
Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de activa en verplichtingen die verband houden met de overeenkomst in een afzonderlijk vehikel worden gehouden, kan een joint venture of een gezamenlijke bedrijfsactiviteit zijn. |
B20 |
Of een partij een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een deelnemer in een joint venture is, is afhankelijk van de rechten van de partij op de activa en de aansprakelijkheid van de partij voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst en die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden. |
B21 |
Als de partijen een gezamenlijk overeenkomst in een afzonderlijk vehikel hebben gestructureerd, moeten ze, zoals in alinea B15 vermeld, beoordelen of de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel, de voorwaarden van de contractuele overeenkomst en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden hen:
|
De rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel
B22 |
De rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel is relevant bij de beoordeling van het type van de gezamenlijke overeenkomst. De rechtsvorm helpt bij de eerste beoordeling van de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden, zoals de vraag of de partijen belangen hebben in de activa die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden en of de partijen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden. |
B23 |
De partijen kunnen bijvoorbeeld de gezamenlijke overeenkomst uitvoeren via een afzonderlijk vehikel, dat op grond van zijn rechtsvorm op zichzelf wordt beschouwd (dat wil zeggen dat de in het afzonderlijke vehikel gehouden activa en verplichtingen die van het afzonderlijke vehikel en niet die van de partijen zijn). In een dergelijk geval geeft de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien aan dat de overeenkomst een joint venture is. De voorwaarden die de partijen in hun contractuele overeenkomst zijn overeengekomen (zie de alinea's B25 tot en met B28) en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden (zie de alinea's B29 tot en met B33) kunnen echter de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien, opheffen. |
B24 |
De beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien volstaat om te concluderen dat de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is als en alleen als de partijen de gezamenlijke overeenkomst uitvoeren in een afzonderlijk vehikel waarvan de rechtsvorm geen scheiding tussen de partijen en het afzonderlijke vehikel tot stand brengt (wat betekent dat de in het afzonderlijke vehikel gehouden activa en verplichtingen die van de partijen zijn). |
Beoordeling van de voorwaarden van de contractuele overeenkomst
B25 |
In veel gevallen zijn de door de partijen in hun contractuele overeenkomsten overeengekomen rechten en plichten in overeenstemming, of niet in strijd, met de rechten en plichten van de partijen die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel waarin de overeenkomst is gestructureerd. |
B26 |
In andere gevallen gebruiken de partijen de contractuele overeenkomst om de rechten en plichten die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel waarin de overeenkomst is gestructureerd terug te draaien of te wijzigen. |
Voorbeeld 4
Stel dat twee partijen een gezamenlijke overeenkomst structureren in een entiteit met rechtspersoonlijkheid. Elke partij heeft een eigendomsbelang van 50 procent in de entiteit met rechtspersoonlijkheid. De rechtspersoonlijkheid maakt het mogelijk om de entiteit te scheiden van haar eigenaren, en bijgevolg zijn de in de entiteit gehouden activa en verplichtingen die van de entiteit met rechtspersoonlijkheid. In een dergelijk geval geeft de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel aan dat de partijen rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst.
De partijen wijzigen echter de kenmerken van de rechtspersoon via hun contractuele overeenkomst, zodat elk een gespecificeerd belang heeft in de activa van de entiteit met rechtspersoonlijkheid en elk in een gespecificeerde verhouding aansprakelijk is voor de verplichtingen van de entiteit met rechtspersoonlijkheid. Dergelijke contractuele wijzigingen van de kenmerken van een rechtspersoon kunnen ertoe leiden dat een overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is.
B27 |
De volgende tabel vergelijkt gangbare voorwaarden in contractuele overeenkomsten van partijen bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit met gangbare voorwaarden in contractuele overeenkomsten van partijen bij een joint venture. De voorbeelden van de contractuele voorwaarden in de volgende tabel zijn niet exhaustief. Beoordeling van de voorwaarden van de contractuele overeenkomst
|
B28 |
Als in de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, zijn ze partijen bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit en hoeven ze bij de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst geen andere feiten en omstandigheden in overweging te nemen (alinea's B29 tot en met B33). |
Beoordeling van andere feiten en omstandigheden
B29 |
Als in de contractuele overeenkomst niet is bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, moeten de partijen andere feiten en omstandigheden in overweging nemen bij de beoordeling of de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een joint venture is. |
B30 |
Een gezamenlijke overeenkomst kan gestructureerd zijn in een afzonderlijk vehikel waarvan de rechtsvorm een scheiding tussen de partijen en het afzonderlijke vehikel tot stand brengt. Mogelijk zijn de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen, niet gespecificeerd in de contractuele voorwaarden die door de partijen zijn overeengekomen, maar kan de overweging van andere feiten en omstandigheden ertoe leiden dat een dergelijke overeenkomst wordt geclassificeerd als een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Dit is het geval als andere feiten en omstandigheden de partijen rechten geven op de activa en aansprakelijk maken voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. |
B31 |
Als de activiteiten van een overeenkomst in de eerste plaats bedoeld zijn voor de levering van producten aan de partijen, geeft dit aan dat de partijen rechten hebben op nagenoeg alle economische voordelen van de activa van de overeenkomst. De partijen bij dergelijke overeenkomsten stellen hun toegang tot de door de overeenkomst geleverde producten vaak veilig door te beletten dat de overeenkomst haar producten verkoopt aan derden. |
B32 |
Het effect van een overeenkomst met een dergelijk opzet en doel is dat de door de overeenkomst aangegane verplichtingen in wezen worden voldaan door de kasstromen die van de partijen worden ontvangen als gevolg van hun aankoop van de producten. Als de partijen in wezen de enige bron zijn van kasstromen die bijdragen aan de continuïteit van de activiteiten van de overeenkomst, geeft dit aan dat de partijen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. |
Voorbeeld 5
Stel dat twee partijen een gezamenlijke overeenkomst structureren in een entiteit met rechtspersoonlijkheid (entiteit C) waarin elke partij een eigendomsbelang van 50 procent heeft. Het doel van de overeenkomst is het produceren van materialen die de partijen nodig hebben voor hun eigen, individuele productieprocessen. De overeenkomst zorgt ervoor dat de partijen de faciliteit waar de materialen worden geproduceerd exploiteren volgens de kwantiteits- en kwaliteitsspecificaties van de partijen.
De rechtsvorm van entiteit C (een entiteit met rechtspersoonlijkheid) via welke de activiteiten worden uitgevoerd, geeft in eerste instantie aan dat de in entiteit C gehouden activa en verplichtingen die van entiteit C zijn. In de contractuele overeenkomst tussen de partijen is niet bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa of aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van entiteit C. Derhalve geven de rechtsvorm van de entiteit C en de voorwaarden van de contractuele overeenkomst aan dat de overeenkomst een joint venture is.
De partijen houden echter ook rekening met de volgende aspecten van de overeenkomst:
— |
De partijen kwamen overeen om elk de helft van alle door entiteit C vervaardigde producten te kopen. Entiteit C mag geen van haar producten verkopen aan derden, tenzij de twee partijen bij de overeenkomst hiermee hebben ingestemd. Omdat de overeenkomst tot doel heeft de partijen de producten te leveren die ze nodig hebben, zal dergelijke verkoop aan derden naar verwachting ongebruikelijk en niet van materieel belang zijn. |
— |
De prijs van de aan de partijen verkochte producten wordt door beide partijen bepaald op een niveau dat de productie- en administratieve kosten van entiteit C moet dekken. Op basis van dit operationele model is de overeenkomst bedoeld om break-even te draaien. |
In de hierboven geschetste feitelijke situatie zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant:
— |
De verplichting van de partijen om alle door entiteit C vervaardigde producten te kopen weerspiegelt het feit dat entiteit C voor het genereren van kasstromen volledig afhankelijk is van de partijen, en dat de partijen dus verplicht zijn om de afwikkeling van de verplichtingen van entiteit C te financieren. |
— |
Het feit dat de partijen rechten hebben op alle door entiteit C vervaardigde producten betekent dat de partijen alle economische voordelen van de activa van entiteit C genieten en bijgevolg rechten hebben op al die voordelen. |
Deze feiten en omstandigheden geven aan dat de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is. De conclusie over de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst in deze omstandigheden zou niet veranderen als de partijen hun aandeel in de productie aan derden verkochten in plaats van het zelf te gebruiken in een later productieproces.
Als de partijen de voorwaarden van de contractuele overeenkomst zodanig wijzigden dat de overeenkomst producten mag verkopen aan derden, zou dit ertoe leiden dat entiteit C de vraag-, voorraad- en kredietrisico's op zich neemt. In dat scenario zou een verandering in de feiten en de omstandigheden een herbeoordeling van de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst vereisen. Dergelijke feiten en omstandigheden zouden aangeven dat de overeenkomst een joint venture is.
B33 |
Het volgende schema weerspiegelt de beoordeling die een entiteit volgt om een overeenkomst te classificeren als de gezamenlijke overeenkomst in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd: Classificatie van een in een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomst
|
JAARREKENING VAN PARTIJEN BIJ EEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMST (ALINEA 22)
Administratieve verwerking van de verkoop van activa aan of de inbreng van activa in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit
B34 |
Als een entiteit een transactie aangaat met een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, zoals een verkoop of inbreng van activa, voert ze de transactie uit met de andere partijen bij de gezamenlijke bedrijfsactiviteit, en als zodanig moet de deelnemer in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit de winsten en verliezen die uit die transactie voortvloeien slechts opnemen tot de omvang van de belangen van de andere partijen in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit. |
B35 |
Als uit dergelijke transacties blijkt dat de opbrengstwaarde van de aan de gezamenlijke bedrijfsactiviteit te verkopen activa of de in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit in te brengen activa is gedaald, of dat deze activa een bijzonder waardeverminderingsverlies hebben ondergaan, moeten deze verliezen volledig door de deelnemer in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit worden opgenomen. |
Administratieve verwerking van aankopen van activa van een gezamenlijke bedrijfsactiviteit
B36 |
Wanneer een entiteit een transactie aangaat met een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, zoals een aankoop van activa, mag ze haar aandeel in de winsten en verliezen niet opnemen totdat ze deze activa aan een derde doorverkoopt. |
B37 |
Als uit dergelijke transacties blijkt dat de opbrengstwaarde van de aan te kopen activa is gedaald of dat deze activa een bijzonder waardeverminderingsverlies hebben ondergaan, moet een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit zijn aandeel in deze verliezen opnemen. |
Bijlage C
Ingangsdatum, overgang en intrekking van andere IFRSs
Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS en heeft hetzelfde gezag als de andere delen van de IFRS.
INGANGSDATUM
C1 |
Entiteiten moeten deze IFRS toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze IFRS eerder toepast, moet ze dat feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, IAS 27 (herziene versie van 2011) en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen. |
OVERGANG
Joint ventures – overgang van proportionele consolidatie naar de equity-methode
C2 |
Wanneer een entiteit overschakelt van proportionele consolidatie naar de equity-methode, moet ze haar investering in de joint venture opnemen aan het begin van de vroegste verslagperiode. Deze initiële investering moet worden gewaardeerd tegen het totaal van de boekwaarde van de activa en verplichtingen die de entiteit eerder proportioneel had geconsolideerd, inclusief eventuele uit de verwerving voortvloeiende goodwill. Als de goodwill voorheen behoorde tot een grotere kasstroomgenererende eenheid, of tot een groep van kasstroomgenererende eenheden, moet de entiteit goodwill toerekenen aan de joint venture op basis van de relatieve boekwaarde van de joint venture en de kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waartoe de goodwill behoorde. |
C3 |
Het beginsaldo van de investering zoals bepaald in overeenstemming met alinea C2 wordt beschouwd als de veronderstelde kostprijs van de investering bij eerste opname. Een entiteit moet de alinea's 40 tot en met 43 van IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen op het beginsaldo van de investering om te beoordelen of de investering een bijzonder waardeverminderingsverlies heeft ondergaan, en moet een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies opnemen als een aanpassing van de ingehouden winst aan het begin van de vroegste verslagperiode. De in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 Winstbelastingen beschreven uitzondering bij eerste opname is niet van toepassing wanneer de entiteit een investering in een joint venture opneemt als gevolg van de toepassing van de overgangsbepalingen voor joint ventures die eerder proportioneel werden geconsolideerd. |
C4 |
Als de samenvoeging van alle eerder proportioneel geconsolideerde activa en verplichtingen resulteert in negatieve nettoactiva, moet een entiteit beoordelen of ze in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen met betrekking tot de negatieve nettoactiva heeft en, zo ja, moet de entiteit de betreffende verplichting opnemen. Als de entiteit concludeert dat ze geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen met betrekking tot de negatieve nettoactiva heeft, mag ze de betreffende verplichting niet opnemen, maar moet ze de ingehouden winst aanpassen aan het begin van de vroegste verslagperiode. De entiteit moet dit feit vermelden, samen met haar cumulatieve niet-opgenomen aandeel in de verliezen van haar joint ventures aan het begin van de vroegste verslagperiode en op de datum waarop deze IFRS voor het eerst wordt toegepast. |
C5 |
Een entiteit moet een uitsplitsing geven van de activa en verplichtingen die op één regel zijn samengevoegd in het investeringssaldo aan het begin van de vroegste verslagperiode. Deze uitsplitsing moet samengevoegd worden opgesteld voor alle joint ventures waarvoor een entiteit de overgangsbepalingen waarnaar in de alinea's C2 tot en met C6 wordt verwezen, toepast. |
C6 |
Na eerste opname moet een entiteit haar investering in de joint venture administratief verwerken volgens de equity-methode in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011). |
Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten – overgang van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen
C7 |
Wanneer een entiteit overschakelt van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen met betrekking tot haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit, moet ze aan het begin van de vroegste verslagperiode de investering die eerder administratief werd verwerkt volgens de equity-methode alsook alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit in de overeenkomst uit de balans verwijderen in overeenstemming met alinea 38 van IAS 28 (herziene versie van 2011), en moet ze haar aandeel in elk van de activa en de verplichtingen met betrekking tot haar belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit opnemen, met inbegrip van alle goodwill die mogelijk deel is geworden van de boekwaarde van de investering. |
C8 |
Een entiteit moet haar belang in de activa en verplichtingen die verband houden met de gezamenlijke bedrijfsactiviteit bepalen op basis van haar rechten en plichten in een gespecificeerde verhouding in overeenstemming met de contractuele overeenkomst. Een entiteit bepaalt de initiële boekwaarden van de activa en verplichtingen door ze te scheiden van de boekwaarde van de investering aan het begin van de vroegste verslagperiode op basis van de informatie die door de entiteit wordt gebruikt bij de toepassing van de equity-methode. |
C9 |
Elk verschil dat voortvloeit uit de investering die eerder administratief werd verwerkt volgens de equity-methode samen met alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit in de overeenkomst in overeenstemming met alinea 38 van IAS 28 (herziene versie van 2011), en het opgenomen nettobedrag van de activa en verplichtingen, met inbegrip van enige goodwill, moeten worden:
|
C10 |
Een entiteit die overschakelt van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen moet een aansluiting geven tussen de niet langer opgenomen investering en de opgenomen activa en verplichtingen, samen met een eventueel resterend verschil dat in de ingehouden winst is verwerkt, aan het begin van de vroegste verslagperiode. |
C11 |
De in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 beschreven uitzondering bij eerste opname is niet van toepassing wanneer de entiteit activa en verplichtingen opneemt die verband houden met haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. |
Overgangsbepalingen in de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit
C12 |
Een entiteit die, in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27, haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit eerder in haar enkelvoudige jaarrekening verwerkte als een investering tegen kostprijs of in overeenstemming met IFRS 9 moet:
|
C13 |
De uitzondering bij eerste opname in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 is niet van toepassing wanneer de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening activa en verplichtingen die verband houden met haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit opneemt als gevolg van de toepassing van de overgangsbepalingen voor gezamenlijke bedrijfsactiviteiten waarnaar in alinea C12 wordt verwezen. |
Verwijzingen naar IFRS 9
C14 |
Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. |
INTREKKING VAN ANDERE IFRSS
C15 |
Deze IFRS vervangt de volgende IFRSs:
|
Bijlage D
Wijzigingen in andere IFRSs
In deze bijlage zijn wijzigingen in andere IFRSs beschreven die een gevolg zijn van de uitgifte van IFRS 11 door de Board. Entiteiten moeten de wijzigingen toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit IFRS 11 voor een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.
D1 |
Deze tabel laat zien hoe de volgende verwijzingen zijn gewijzigd in andere IFRSs.
|
IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards
D2 |
Alinea 39I wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D3 |
Alinea D1 wordt als volgt gewijzigd:
|
D4 |
Onder alinea D30 worden een kopje en alinea D31 toegevoegd. Gezamenlijke overeenkomsten
|
IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen
D5 |
Alinea 63A wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten
D6 |
Alinea 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
D7 |
Alinea 44G wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing
D8 |
Alinea 3(a) wordt als volgt gewijzigd:
|
D9 |
Alinea 44O wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRS 9 Financiële instrumenten (zoals uitgegeven in november 2009)
D10 |
Alinea 8.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D11 |
In Bijlage C, in alinea C8, worden de wijzigingen in alinea 3(a) van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:
|
D12 |
Het kopje boven alinea C20 en de alinea's C20 tot en met C21 worden verwijderd. |
D13 |
Het kopje boven alinea C22 en de alinea's C22 tot en met C23 worden verwijderd. |
IFRS 9 Financiële instrumenten (zoals uitgegeven in oktober 2010)
D14 |
Alinea 7.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
D15 |
In Bijlage C, in alinea C11, worden de wijzigingen in alinea 3(a) van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:
|
D16 |
Het kopje boven alinea C25 en de alinea's C25 tot en met C26 worden verwijderd. |
D17 |
Het kopje boven alinea C27 en de alinea's C27 tot en met C28 worden verwijderd. |
D18 |
In alinea C30 worden de wijzigingen in alinea 4(a) van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie als volgt gewijzigd:
|
IAS 7 Het kasstroomoverzicht
D19 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D20 |
De alinea's 37 en 38 worden als volgt gewijzigd:
|
D21 |
Alinea 50(b) wordt verwijderd. |
D22 |
Alinea 57 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 12 Winstbelastingen
D23 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D24 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D25 |
Alinea 39 wordt als volgt gewijzigd
|
D26 |
Alinea 43 wordt als volgt gewijzigd:
|
D27 |
Alinea 98A wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 18 Opbrengsten
D28 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D29 |
Alinea 41 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen
D30 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D31 |
In de alinea's 3(b) en 44 wordt ‧proportionele consolidatie‧ verwijderd, en in alinea 33 wordt ‧proportioneel geconsolideerd‧ verwijderd. |
D32 |
In alinea 45 wordt ‧IAS 31 Belangen in joint ventures‧ verwijderd. |
D33 |
In alinea 46 wordt de laatste zin als volgt gewijzigd:
|
D34 |
Alinea 48A wordt als volgt gewijzigd:
|
D35 |
Alinea 60F wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen
D36 |
Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
D37 |
Alinea 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
D38 |
Alinea 25 wordt als volgt gewijzigd:
|
D39 |
Alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie
D40 |
Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd:
|
D41 |
Alinea 97I wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 33 Winst per aandeel
D42 |
De alinea's 40 en A11 worden gewijzigd en alinea 74B wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa
D43 |
Alinea 140H wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 38 Immateriële vaste activa
D44 |
Alinea 3(b) wordt als volgt gewijzigd:
|
D45 |
Alinea 130F wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van oktober 2009)
D46 |
Alinea 2(a) wordt als volgt gewijzigd:
|
D47 |
De alinea's TL3 en TL4I(a) worden als volgt gewijzigd:
|
D48 |
Alinea 103P wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRIC 5 Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen
D49 |
De alinea's 8 en 9 worden als volgt gewijzigd:
|
D50 |
Alinea 14B wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRIC 9 Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten
D51 |
[Niet van toepassing op vereisten] |
D52 |
Alinea 12 wordt toegevoegd en luidt als volgt:
|
IFRIC 16 Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit
D53 |
De voetnoot bij alinea 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 12
Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten
DOEL
1 |
Deze IFRS heeft ten doel een entiteit te verplichten informatie te verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stellen het volgende te beoordelen:
|
Verwezenlijking van het doel
2 |
Om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:
|
3 |
Indien de informatie die op grond van deze IFRS en andere IFRSs moet worden verstrekt, niet volstaat om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, moet een entiteit alle aanvullende informatie verschaffen die noodzakelijk is om dat doel te realiseren. |
4 |
Een entiteit moet beoordelen hoe ver in detail moet worden gegaan om aan de informatiedoelstelling te voldoen en hoeveel nadruk op elk van de eisen van deze IFRS moet worden gelegd. Zij moet de informatie zodanig samenvoegen of opsplitsen dat nuttige informatie niet wordt versluierd doordat deze is opgenomen te midden van een grote hoeveelheid onbeduidende details, dan wel doordat posten zijn samengevoegd die verschillende kenmerken hebben (zie de alinea's B2 tot en met B6). |
TOEPASSINGSGEBIED
5 |
Deze IFRS moet worden toegepast door een entiteit die een belang heeft in:
|
6 |
Deze IFRS is niet van toepassing op:
|
BELANGRIJKE OORDELEN EN VERONDERSTELLINGEN
7 |
Een entiteit moet informatie verschaffen over belangrijke oordelen en veronderstellingen (en wijzigingen in deze oordelen en veronderstellingen) waarvan zij is uitgegaan bij de bepaling van het volgende:
|
8 |
De in overeenstemming met alinea 7 vermelde belangrijke oordelen en veronderstellingen omvatten ook die waarvan door de entiteit wordt uitgegaan wanneer er zich zodanige veranderingen in feiten en omstandigheden hebben voorgedaan dat dit tijdens de verslagperiode leidt tot een wijziging van de conclusie met betrekking tot de vraag of de entiteit zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis heeft. |
9 |
Om aan alinea 7 te voldoen, moet een entiteit bijvoorbeeld de belangrijke oordelen en veronderstellingen vermelden waarvan zij is uitgegaan om te bepalen dat:
|
BELANGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN
10 |
Een entiteit moet informatie verstrekken die gebruikers van haar geconsolideerde jaarrekening
|
11 |
Indien de datum of periode van de bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening gebruikte jaarrekening van een dochteronderneming niet samenvalt met die van de geconsolideerde jaarrekening (zie de alinea's B92 en B93 van IFRS 10), moet een entiteit het volgende vermelden:
|
Het belang dat belangen zonder overheersende zeggenschap hebben in de activiteiten en kasstromen van de groep
12 |
Voor al haar dochterondernemingen die belangen zonder overheersende zeggenschap hebben die van materieel belang zijn voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:
|
Aard en omvang van belangrijke beperkingen
13 |
Een entiteit moet het volgende vermelden:
|
Aard van de risico's die verband houden met de belangen van een entiteit in geconsolideerde gestructureerde entiteiten
14 |
Een entiteit moet de voorwaarden vermelden van alle contractuele overeenkomsten op grond waarvan de moedermaatschappij of haar dochterondernemingen verplicht kunnen zijn financiële steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van gebeurtenissen of omstandigheden die de verslaggevende entiteit aan een verlies kunnen blootstellen (bv. liquiditeitsovereenkomsten of credit rating triggers die gerelateerd zijn aan verplichtingen om activa van de gestructureerde entiteit te kopen of financiële steun te verlenen). |
15 |
Indien een moedermaatschappij of een van haar dochterondernemingen, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft verleend (bv. kopen van activa van of van instrumenten uitgegeven door de gestructureerde entiteit), moet de entiteit het volgende vermelden:
|
16 |
Indien een moedermaatschappij of een van haar dochterondernemingen, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun aan een voordien niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft verleend en die steunverlening resulteerde in zeggenschap van de entiteit over de gestructureerde entiteit, moet de entiteit een verklaring vermelden van de relevante factoren die tot deze beslissing hebben geleid. |
17 |
Een entiteit moet informatie verschaffen over alle bestaande voornemens om financiële of andere steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van voornemens om de gestructureerde entiteit bij te staan bij het verkrijgen van financiële steun. |
Gevolgen van wijzigingen in een eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden
18 |
Een entiteit moet een schema presenteren dat toont wat de gevolgen voor het aan eigenaars van de moedermaatschappij toerekenbaar eigen vermogen zijn van eventuele wijzigingen in het eigendomsbelang van de moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden. |
Gevolgen van verlies van zeggenschap over een dochteronderneming tijdens de verslagperiode
19 |
Een entiteit moet de eventuele winst of het eventuele verlies, berekend overeenkomstig alinea 25 van IFRS 10, vermelden, alsook:
|
BELANGEN IN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN
20 |
Een entiteit moet informatie verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt het volgende te beoordelen:
|
Aard, omvang en financiële gevolgen van belangen van een entiteit in gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen
21 |
Een entiteit moet het volgende vermelden:
|
22 |
Een entiteit moet ook het volgende vermelden:
|
Risico's verbonden aan belangen van een entiteit in joint ventures en geassocieerde deelnemingen
23 |
Een entiteit moet het volgende vermelden:
|
BELANGEN IN NIET-GECONSOLIDEERDE GESTRUCTUREERDE ENTITEITEN
24 |
Een entiteit moet informatie verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening:
|
25 |
De informatie die op grond van alinea 24(b) moet worden verstrekt, omvat informatie over de blootstelling van een entiteit aan risico's als gevolg van haar betrokkenheid bij niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten in voorgaande perioden (bv. als sponsor van de gestructureerde entiteit), ook al is er op de verslagdatum geen sprake meer van een contractuele betrokkenheid van de entiteit bij de gestructureerde entiteit. |
Aard van de belangen
26 |
Een entiteit moet kwalitatieve en kwantitatieve informatie verschaffen over haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten, met inbegrip van maar niet beperkt tot de aard, het doel, de omvang en de activiteiten van de gestructureerde entiteit en de wijze waarop de gestructureerde entiteit is gefinancierd. |
27 |
Indien een entiteit is opgetreden als sponsor van een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit waarvoor zij niet de op grond van alinea 29 te verstrekken informatie verschaft (bv. omdat zij op de verslagdatum geen belang in de entiteit heeft), moet zij het volgende vermelden:
|
28 |
Een entiteit moet de in alinea 27(b) en (c) bedoelde informatie in tabelvorm presenteren, tenzij een andere opmaak meer geëigend is, en haar activiteiten als sponsor in relevante categorieën classificeren (zie de alinea's B2 tot en met B6). |
Aard van de risico's
29 |
Een entiteit moet in tabelvorm, tenzij een andere opmaak meer geëigend is, een samenvatting presenteren van:
|
30 |
Indien een entiteit, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun heeft verleend aan een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit waarin zij voordien een belang had of op het moment een belang heeft (bijvoorbeeld kopen van activa van of instrumenten uitgegeven door de gestructureerde entiteit), moet de entiteit het volgende vermelden:
|
31 |
Een entiteit moet informatie verschaffen over alle bestaande voornemens om financiële of andere steun aan een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van voornemens om de gestructureerde entiteit bij te staan bij het verkrijgen van financiële steun. |
Bijlage A
Definities
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.
baten uit hoofde van een gestructureerde entiteit |
In het kader van deze IFRS omvatten baten uit hoofde van een gestructureerde entiteit, maar zijn zij niet beperkt tot terugkerende en niet-terugkerende vergoedingen, rente, dividenden, winsten of verliezen als gevolg van de herwaardering of het niet langer opnemen van belangen in gestructureerde entiteiten, en winsten of verliezen voortvloeiend uit de overdracht van activa en verplichtingen aan de gestructureerde entiteit. |
belang in een andere entiteit |
In het kader van deze IFRS is een belang in een andere entiteit een contractuele of niet-contractuele betrokkenheid die een entiteit blootstelt aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Een belang in een andere entiteit kan blijken uit, maar is niet beperkt tot het houden van eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen, alsook andere vormen van betrokkenheid zoals de verstrekking van financiering, liquiditeitssteun, kredietbescherming en garanties. Het omvat de wijze waarop een entiteit zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een andere entiteit. Een entiteit heeft niet noodzakelijkerwijze een belang in een andere entiteit enkel en alleen omdat er een typische klanten-leveranciersrelatie bestaat. In de alinea's B7, B8 en B9 wordt nadere informatie over belangen in andere entiteiten verstrekt. In de alinea's B55, B56 en B57 van IFRS 10 wordt de veranderlijkheid van opbrengsten toegelicht. |
gestructureerde entiteit |
Een entiteit die zodanig is opgezet dat stemrechten of vergelijkbare rechten niet de dominante factor zijn bij het uitmaken wie zeggenschap over de entiteit uitoefent, zoals wanneer eventuele stemrechten uitsluitend met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten door middel van contactuele overeenkomsten worden aangestuurd. In de alinea's B22, B23 en B24 wordt nadere informatie over gestructureerde entiteiten verstrekt. |
De volgende begrippen worden gedefinieerd in IAS 27 (herziene versie van 2011), IAS 28 (herziene versie van 2011), IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en worden in deze IFRS gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven:
— |
geassocieerde deelneming |
— |
geconsolideerde jaarrekening |
— |
zeggenschap over een entiteit |
— |
"equity"-methode |
— |
groep |
— |
gezamenlijke overeenkomst |
— |
gezamenlijke zeggenschap |
— |
gezamenlijke bedrijfsactiviteit |
— |
joint venture |
— |
belang zonder overheersende zeggenschap |
— |
moedermaatschappij |
— |
beschermingsrechten |
— |
relevante activiteiten |
— |
enkelvoudige jaarrekening |
— |
afzonderlijk vehikel |
— |
invloed van betekenis |
— |
dochteronderneming. |
Bijlage B
Toepassingsleidraad
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS. Zij beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 31 en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.
B1 |
De voorbeelden in deze bijlage hebben betrekking op hypothetische situaties. Sommige aspecten van de voorbeelden kunnen weliswaar in feitelijke situaties voorkomen, maar dat neemt niet weg dat bij de toepassing van IFRS 12 alle relevante feiten en omstandigheden van een specifieke feitelijke situatie moeten worden beoordeeld. |
SAMENVOEGING (ALINEA 4)
B2 |
Een entiteit moet, in het licht van haar omstandigheden, uitmaken hoe ver zij in detail gaat om aan de informatiebehoeften van gebruikers te voldoen, hoeveel nadruk zij legt op verschillende aspecten van de eisen en hoe zij de informatie samenvoegt. Het is noodzakelijk om een juist evenwicht te vinden tussen het overladen van jaarrekeningen met te veel details waar gebruikers van jaarrekeningen mogelijk niet veel aan hebben en het versluieren van informatie door een te hoge mate van aggregatie. |
B3 |
Een entiteit kan de op grond van deze IFRS te verschaffen informatie samenvoegen voor belangen in soortgelijke entiteiten indien een dergelijke samenvoeging consistent is met de informatiedoelstelling en de eis in alinea B4, en de verstrekte informatie niet versluiert. Een entiteit moet vermelden hoe zij haar belangen in soortgelijke entiteiten heeft samengevoegd. |
B4 |
Een entiteit moet afzonderlijke informatie presenteren voor belangen in:
|
B5 |
Bij de bepaling of informatie wordt samengevoegd, moet een entiteit rekening houden met de kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de verschillende kenmerken van de risico's en opbrengsten van elke entiteit die zij overweegt samen te voegen, alsook met de betekenis van elke betrokken entiteit voor de verslaggevende entiteit. De entiteit moet de informatie op zodanige wijze presenteren dat gebruikers van jaarrekeningen een duidelijk inzicht wordt verschaft in de aard en omvang van haar belangen in deze andere entiteiten. |
B6 |
Voorbeelden van eventueel passende aggregatieniveaus binnen de in alinea B4 genoemde klassen van entiteiten zijn:
|
BELANGEN IN ANDERE ENTITEITEN
B7 |
Een belang in een andere entiteit is een contractuele of niet-contractuele betrokkenheid die de verslaggevende entiteit blootstelt aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Inaanmerkingneming van het doel en de opzet van de andere entiteit kan de verslaggevende entiteit helpen bij het beoordelen of zij een belang in deze entiteit heeft, en of zij bijgevolg verplicht is de op grond van deze IFRS te verschaffen informatie te verstrekken. Bij deze beoordeling moet ook rekening worden gehouden met de risico's waartoe de andere entiteit geacht werd aanleiding te geven en met de risico's die de andere entiteit aan de verslaggevende entiteit en andere partijen geacht werd over te dragen. |
B8 |
Een verslaggevende entiteit is gewoonlijk aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van een andere entiteit blootgesteld doordat zij instrumenten (zoals eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uitgegeven door de andere entiteit) aanhoudt of een andere vorm van betrokkenheid heeft die veranderlijkheid absorbeert. Stel bijvoorbeeld dat een gestructureerde entiteit een leningportefeuille heeft. De gestructureerde entiteit gaat een credit default swap met een andere entiteit (de verslaggevende entiteit) aan om zich tegen wanbetaling met betrekking tot de rentebetalingen op en aflossingen van de leningen te beschermen. De verslaggevende entiteit heeft een betrokkenheid die haar aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de gestructureerde entiteit blootstelt omdat de credit default swap veranderlijkheid van opbrengsten van de gestructureerde entiteit absorbeert. |
B9 |
Sommige instrumenten zijn bedoeld om risico van een verslaggevende entiteit aan een andere entiteit over te dragen. Dergelijke instrumenten geven aanleiding tot veranderlijkheid van opbrengsten voor de andere entiteit, maar stellen de verslaggevende entiteit doorgaans niet bloot aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Stel bijvoorbeeld dat een gestructureerde entiteit wordt opgericht om investeringsmogelijkheden te bieden aan investeerders die wensen te worden blootgesteld aan het kredietrisico van entiteit Z (entiteit Z is met geen enkele bij de overeenkomst betrokken partij gelieerd). De gestructureerde entiteit financiert zich door ten behoeve van deze investeerders aan het kredietrisico van entiteit Z gekoppeld waardepapier ("credit-linked notes") uit te geven en gebruikt de opbrengsten om te investeren in een portefeuille van risicoloze activa. De gestructureerde entiteit stelt zich bloot aan kredietrisico van entiteit Z door met een swaptegenpartij een "credit default swap" (CDS) aan te gaan. De CDS draagt kredietrisico van entiteit Z over aan de gestructureerde entiteit in ruil voor een door de swaptegenpartij betaalde vergoeding. De investeerders in de gestructureerde entiteit ontvangen een hogere opbrengst die zowel het door de gestructureerde entiteit op haar activaportefeuille behaalde rendement als de CDS-vergoeding weerspiegelt. Er is geen sprake van een betrokkenheid van de swaptegenpartij bij de gestructureerde entiteit welke de swaptegenpartij aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de gestructureerde entiteit blootstelt omdat de CDS veranderlijkheid aan de gestructureerde entiteit overdraagt in plaats van veranderlijkheid van de opbrengsten van de gestructureerde entiteit te absorberen. |
SAMENGEVATTE FINANCIËLE INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN, JOINT VENTURES EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN (ALINEA'S 12 EN 21)
B10 |
Voor al haar dochterondernemingen die belangen zonder overheersende zeggenschap hebben die van materieel belang zijn voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:
|
B11 |
De op grond van alinea B10(b) te verschaffen samengevatte financiële informatie moet bestaan uit de bedragen vóór intragroepseliminaties. |
B12 |
Voor elke joint venture en geassocieerde deelneming die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:
|
B13 |
Naast de op grond van alinea B12 te verschaffen samengevatte financiële informatie moet een entiteit voor elke joint venture die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit de volgende bedragen vermelden:
|
B14 |
De samengevatte financiële informatie die overeenkomstig de alinea's B12 en B13 wordt gepresenteerd, moet bestaan uit de bedragen die in de IFRS-jaarrekening van de joint venture of geassocieerde deelneming zijn opgenomen (en niet uit het aandeel van de entiteit in deze bedragen). Indien de entiteit haar belang in de joint venture of geassocieerde deelneming volgens de "equity"-methode verwerkt:
|
B15 |
Een entiteit kan de op grond van de alinea's B12 en B13 te verschaffen samengevatte financiële informatie op basis van de jaarrekening van de joint venture of geassocieerde deelneming presenteren indien:
In dat geval moet de entiteit de grondslag vermelden waarop de samengevatte financiële informatie is opgesteld. |
B16 |
Een entiteit moet de geaggregeerde boekwaarde vermelden van haar belangen in alle afzonderlijk niet van materieel belang zijnde joint ventures of geassocieerde deelnemingen die volgens de "equity"-methode zijn verwerkt. Een entiteit moet ook apart het geaggregeerde bedrag vermelden van haar aandeel in de volgende bedragen van die joint ventures of geassocieerde deelnemingen:
Een entiteit verstrekt de informatie afzonderlijk voor joint ventures en geassocieerde deelnemingen. |
B17 |
Wanneer het belang van een entiteit in een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming (of een deel van haar belang in een joint venture of geassocieerde deelneming) overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, is de entiteit niet verplicht voor de betrokken dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming samengevatte financiële informatie in overeenstemming met de alinea's B10 tot en met B16 te verschaffen. |
VERBINTENISSEN IN VERBAND MET JOINT VENTURES (ALINEA 23(A))
B18 |
Een entiteit moet het totale bedrag van de op de verslagdatum aangegane maar niet opgenomen verbintenissen (met inbegrip van haar aandeel in verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan met andere investeerders die gezamenlijk de zeggenschap over een joint venture uitoefenen) vermelden die met haar belangen in joint ventures verband houden. Verbintenissen zijn toezeggingen die aanleiding kunnen geven tot een toekomstige uitstroom van geldmiddelen of andere middelen. |
B19 |
Niet-opgenomen verbintenissen die tot een toekomstige uitstroom van geldmiddelen of andere middelen aanleiding kunnen geven, omvatten:
|
B20 |
De eisen en voorbeelden in de alinea's B18 en B19 illustreren sommige typen van informatie die op grond van alinea 18 van IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen moet worden verstrekt: |
BELANGEN IN NIET-GECONSOLIDEERDE GESTRUCTUREERDE ENTITEITEN (ALINEA'S 24 TOT EN MET 31)
Gestructureerde entiteiten
B21 |
Een gestructureerde entiteit is een entiteit die zodanig is opgezet dat stemrechten of vergelijkbare rechten niet de dominante factor zijn bij het uitmaken wie zeggenschap over de entiteit uitoefent, zoals wanneer eventuele stemrechten uitsluitend met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten door middel van contactuele overeenkomsten worden aangestuurd. |
B22 |
Een gestructureerde entiteit heeft veelal sommige of alle volgende kenmerken of eigenschappen:
|
B23 |
Voorbeelden van entiteiten die als gestructureerde entiteiten worden beschouwd, zijn:
|
B24 |
Een entiteit waarover via stemrechten zeggenschap wordt uitgeoefend, is geen gestructureerde entiteit enkel en alleen omdat zij bijvoorbeeld na een reorganisatie financiering van derden ontvangt. |
Aard van de risico's van belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 29, 30 en 31)
B25 |
Naast de op grond van de alinea's 29, 30 en 31 te verschaffen informatie moet een entiteit alle aanvullende informatie verstrekken die noodzakelijk is om aan de informatiedoelstelling van alinea 24(b) te voldoen. |
B26 |
Voorbeelden van aanvullende informatie die, afhankelijk van de omstandigheden, eventueel relevant kan zijn voor een beoordeling van de risico's waaraan een entiteit is blootgesteld wanneer zij een belang in een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft, zijn:
|
Bijlage C
Ingangsdatum en overgang
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.
INGANGSDATUM EN OVERGANG
C1 |
Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. |
C2 |
Een entiteit wordt aangemoedigd om op grond van deze IFRS te verschaffen informatie eerder te verstrekken dan voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Het verstrekken van sommige op grond van deze IFRS te verschaffen informatie verplicht de entiteit niet om aan alle eisen van deze IFRS te voldoen of IFRS 10, IFRS 11, IAS 27 (herziene versie van 2011) en IAS 28 (herziene versie van 2011) eerder toe te passen. |
VERWIJZINGEN NAAR IFRS 9
C3 |
Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. |
Bijlage D
Wijzigingen in andere IFRSs
In deze bijlage zijn de wijzigingen in andere IFRSs vermeld die het gevolg zijn van de vaststelling door de Board van IFRS 12. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit IFRS 12 voor een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening
D1 |
De alinea's 119 en 124 worden als volgt gewijzigd en alinea 139H wordt toegevoegd en luidt als volgt.
|
IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen
D2 |
Alinea 15 wordt als volgt gewijzigd en alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt.
|
INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 27
Enkelvoudige jaarrekening
DOEL
1 |
Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en welke informatie hieromtrent moet worden verstrekt indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt. |
TOEPASSINGSGEBIED
2 |
Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen indien een entiteit ervoor kiest, of indien zij op grond van lokale regelgeving verplicht is, een enkelvoudige jaarrekening te presenteren. |
3 |
Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een enkelvoudige jaarrekening moeten opstellen. Hij is van toepassing indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards. |
DEFINITIES
4 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:
|
5 |
De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, bijlage A bij IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en alinea 3 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures:
|
6 |
Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die in andere dan in alinea 8 beschreven omstandigheden wordt gepresenteerd naast de geconsolideerde jaarrekening of naast de jaarrekening waarin investeringen in geassocieerde deelnemingen of joint ventures administratief worden verwerkt volgens de "equity-methode". De enkelvoudige jaarrekening hoeft niet als bijlage bij die jaarrekening te worden opgenomen of hoeft die jaarrekening niet te vergezellen. |
7 |
Een jaarrekening waarin de "equity-methode" wordt toegepast, is geen enkelvoudige jaarrekening. Ook de jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, noch een belang heeft als deelnemer in een joint venture, is geen enkelvoudige jaarrekening. |
8 |
Een entiteit die overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 van consolidatie is vrijgesteld of die overeenkomstig alinea 17 van IAS 28 (herziene versie van 2011) van de toepassing van de "equity-methode" is vrijgesteld, mag een enkelvoudige jaarrekening als haar enige jaarrekening presenteren. |
OPSTELLING VAN EEN ENKELVOUDIGE JAARREKENING
9 |
Een enkelvoudige jaarrekening moet in overeenstemming met alle toepasselijke IFRS worden opgesteld, behoudens het bepaalde in alinea 10. |
10 |
Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:
De entiteit moet op elke categorie investeringen dezelfde administratieve verwerking toepassen. Investeringen die administratief zijn verwerkt tegen kostprijs, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wanneer zij als aangehouden voor verkoop zijn geclassificeerd (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd). In dergelijke omstandigheden blijft de waardering van in overeenstemming met IFRS 9 administratief verwerkte investeringen ongewijzigd. |
11 |
Indien een entiteit er overeenkomstig alinea 18 van IAS 28 (herziene versie van 2011) voor kiest haar investeringen in geassocieerde deelnemingen of joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, moet zij deze investeringen ook op dezelfde wijze in haar enkelvoudige jaarrekening verwerken. |
12 |
Een entiteit moet een dividend van een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening in winst of verlies opnemen wanneer haar recht om het dividend te ontvangen vaststaat. |
13 |
Wanneer een moedermaatschappij de structuur van haar groep reorganiseert door oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de volgende criteria voldoet:
en de nieuwe moedermaatschappij verwerkt haar investering in de oorspronkelijke moedermaatschappij overeenkomstig alinea 10(a) in haar enkelvoudige jaarrekening, dan moet de nieuwe moedermaatschappij de kostprijs bepalen op basis van de boekwaarde van haar aandeel in de eigenvermogensposten vermeld in de enkelvoudige jaarrekening van de oorspronkelijke moedermaatschappij op de datum van de reorganisatie. |
14 |
Ook een entiteit die geen moedermaatschappij is, kan overgaan tot oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de criteria in alinea 13 voldoet. De vereisten in alinea 13 zijn eveneens op dergelijke reorganisaties van toepassing. In zulke gevallen moeten de verwijzingen naar "oorspronkelijke moedermaatschappij" en "oorspronkelijke groep" worden gelezen als verwijzingen naar de "oorspronkelijke entiteit". |
INFORMATIEVERSCHAFFING
15 |
Bij de informatieverschaffing in haar enkelvoudige jaarrekening moet een entiteit alle toepasselijke IFRS toepassen, met inbegrip van de vereisten in de alinea's 16 en 17. |
16 |
Indien een moedermaatschappij er overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 voor kiest geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen en in plaats daarvan een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij in die enkelvoudige jaarrekening het volgende vermelden:
|
17 |
Indien een moedermaatschappij (uitgezonderd een moedermaatschappij die onder alinea 16 valt) of een investeerder die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet de betrokken moedermaatschappij of investeerder verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft. De moedermaatschappij of investeerder moet in de enkelvoudige jaarrekening ook het volgende vermelden:
De moedermaatschappij of investeerder moet ook verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
18 |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen. |
Verwijzingen naar IFRS 9
19 |
Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. |
INTREKKING VAN IAS 27 (2008)
20 |
Deze standaard wordt tegelijk met IFRS 10 uitgegeven. Samen vervangen deze beide IFRS IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van 2008). |
INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 28
Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures
DOEL
1 |
Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en de vereisten uiteen te zetten voor de toepassing van de "equity"-methode bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. |
TOEPASSINGSGEBIED
2 |
Deze standaard moet worden toegepast door alle entiteiten die investeerders zijn die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in, een deelneming. |
DEFINITIES
3 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:
|
4 |
De volgende begrippen worden gedefinieerd in alinea 4 van IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die wordt omschreven in de IFRS waarin zij worden gedefinieerd:
|
INVLOED VAN BETEKENIS
5 |
Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) 20 procent of meer van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit invloed van betekenis heeft, tenzij het tegendeel duidelijk kan worden aangetoond. Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) minder dan 20 procent van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit geen invloed van betekenis heeft, tenzij een dergelijke invloed duidelijk kan worden aangetoond. Indien een andere investeerder een aanzienlijk belang of meerderheidsbelang heeft, sluit dit niet noodzakelijkerwijs uit dat een andere entiteit invloed van betekenis kan hebben. |
6 |
Dat een entiteit invloed van betekenis heeft, wordt doorgaans duidelijk op een van de volgende manieren:
|
7 |
Een entiteit kan houder zijn van aandelenwarrants, aandelencallopties, schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten die kunnen worden geconverteerd naar gewone aandelen, of andere soortgelijke instrumenten die, indien ze worden uitgeoefend of geconverteerd, de entiteit mogelijk meer stemrecht geven of die een derde mogelijk minder stemrecht geven over het financiële en operationele beleid van een andere entiteit (dat wil zeggen potentiële stemrechten). Het bestaan en de gevolgen van potentiële stemrechten die actueel uitoefenbaar of converteerbaar zijn, met inbegrip van potentiële stemrechten die door andere entiteiten worden gehouden, worden in overweging genomen bij de beoordeling of een entiteit invloed van betekenis heeft. Potentiële stemrechten zijn niet actueel uitoefenbaar of converteerbaar indien ze bijvoorbeeld pas op een toekomstige datum of bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis kunnen worden uitgeoefend of geconverteerd. |
8 |
Bij de beoordeling of potentiële stemrechten bijdragen tot invloed van betekenis, onderzoekt de entiteit alle feiten en omstandigheden (met inbegrip van de voorwaarden voor uitoefening van de potentiële stemrechten en enige andere contractuele overeenkomsten, ongeacht of deze afzonderlijk dan wel samen in aanmerking worden genomen) die de potentiële stemrechten beïnvloeden, behalve de intenties van het management en de financiële bevoegdheid om deze potentiële rechten uit te oefenen of te converteren. |
9 |
Een entiteit verliest haar invloed van betekenis in een deelneming wanneer zij de macht verliest om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van die deelneming. Het verlies van invloed van betekenis kan plaatsvinden met of zonder wijziging in het absolute of relatieve niveau van eigendom. Dit zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden wanneer de zeggenschap over een geassocieerde deelneming bij een overheidsinstantie, rechtbank, bewindvoerder of regelgevende instantie komt te liggen. Het zou ook kunnen plaatsvinden als gevolg van een contractuele overeenkomst. |
DE "EQUITY"-METHODE
10 |
Volgens de "equity"-methode wordt de investering in een geassocieerde deelneming of joint venture aanvankelijk opgenomen tegen kostprijs, en wordt de boekwaarde verhoogd of verlaagd om het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming na de datum van de overname op te nemen. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming wordt in de winst-en-verliesrekening van de investeerder opgenomen. Uitkeringen die van een deelneming worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van de investering. Aanpassingen van de boekwaarde kunnen eveneens nodig zijn om wijzigingen in het proportionele belang van de investeerder in de deelneming te weerspiegelen welke voortvloeien uit wijzigingen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de deelneming. Dergelijke wijzigingen omvatten wijzigingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa en uit koersomrekeningsverschillen. Het aandeel van de investeerder in deze wijzigingen wordt in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de investeerder opgenomen (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening). |
11 |
De opname van baten op basis van ontvangen uitkeringen is mogelijk geen toereikende maatstaf voor de baten die een investeerder met een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture verdient, omdat de ontvangen uitkeringen mogelijk slechts weinig te maken hebben met de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture. Omdat de investeerder gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft in de deelneming, heeft de investeerder een belang in de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture, en bijgevolg ook in het rendement op zijn investering. De investeerder verwerkt een dergelijk belang door in zijn jaarrekening zijn aandeel in de winst of het verlies van een dergelijke deelneming op te nemen. Bijgevolg leidt de toepassing van de "equity"-methode tot meer informatieve verslaggeving over de nettoactiva en de winst of het verlies van de investeerder. |
12 |
Indien er sprake is van potentiële stemrechten of van andere derivaten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn, wordt het belang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture uitsluitend bepaald op basis van bestaande eigendomsbelangen; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten en andere derivaten, tenzij alinea 13 van toepassing is. |
13 |
In sommige omstandigheden heeft een entiteit in wezen een bestaand eigendomsbelang als gevolg van een transactie die haar actuele toegang biedt tot de rendementen die met een eigendomsbelang samenhangen. In die omstandigheden wordt het aan de entiteit toegewezen aandeel bepaald door rekening te houden met de uiteindelijke uitoefening van deze potentiële stemrechten en andere derivaten die de entiteit actuele toegang tot de rendementen bieden. |
14 |
IFRS 9 Financiële instrumenten is niet van toepassing op belangen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures die volgens de "equity"-methode worden verwerkt. Indien instrumenten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn in wezen actuele toegang bieden tot de rendementen die met een eigendomsbelang in een geassocieerde deelneming of een joint venture samenhangen, vallen de instrumenten niet onder IFRS 9. In alle andere gevallen worden instrumenten waaraan potentiële stemrechten in een geassocieerde deelneming of joint venture verbonden zijn, administratief verwerkt in overeenstemming met IFRS 9. |
15 |
Tenzij een investering, of een deel van een investering, in een geassocieerde deelneming of joint venture overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet de investering, of een eventueel in de investering behouden belang dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, als een vast actief worden geclassificeerd. |
TOEPASSING VAN DE "EQUITY"-METHODE
16 |
Een entiteit die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, verwerkt haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture volgens de "equity"-methode, behalve wanneer die investering overeenkomstig de alinea's 17, 18 en 19 voor vrijstelling in aanmerking komt. |
Vrijstellingen van de toepassing van de "equity"-methode
17 |
Een entiteit hoeft de "equity"-methode niet op haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture toe te passen indien de entiteit een moedermaatschappij is die krachtens de uitzondering waarin alinea 4(a) van IFRS 10 voorziet, van de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening is vrijgesteld, of indien het volgende integraal van toepassing is:
|
18 |
Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt aangehouden door, of indirect wordt aangehouden via een entiteit die een organisatie is die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen de investeringen in die geassocieerde deelnemingen en joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening. |
19 |
Indien een entiteit een investering in een geassocieerde deelneming heeft waarvan een deel indirect wordt aangehouden via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen dat deel van de investering in de geassocieerde deelneming overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, ongeacht of de organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel het gemeenschappelijk beleggingsfonds, het beleggingsfonds of de soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, invloed van betekenis heeft op dat deel van de investering. Indien een entiteit die keuze maakt, moet zij de "equity"-methode toepassen op het resterende deel van haar investering in een geassocieerde deelneming dat niet via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, wordt aangehouden. |
Classificatie als aangehouden voor verkoop
20 |
Een entiteit moet IFRS 5 toepassen op een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voldoet aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd. Elk behouden deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet volgens de "equity"-methode worden verwerkt totdat de afstoting plaatsvindt van het deel dat als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd. Na het plaatsvinden van de afstoting moet een entiteit het behouden belang in de geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9, tenzij het behouden belang een geassocieerde deelneming of joint venture blijft, in welk geval de entiteit de "equity"-methode toepast. |
21 |
Wanneer een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voorheen als aangehouden voor verkoop was geclassificeerd, niet langer aan de criteria voor deze indeling beantwoordt, moet de investering of het desbetreffende deel retroactief vanaf de datum waarop de investering of het desbetreffende deel als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, volgens de "equity"-methode worden verwerkt. De jaarrekeningen moeten dienovereenkomstig worden aangepast voor de verslagperioden sinds de toepassing van de classificatie als aangehouden voor verkoop. |
Beëindiging van de toepassing van de "equity"-methode
22 |
Een entiteit moet de toepassing van de "equity"-methode als volgt beëindigen vanaf de datum waarop haar investering geen geassocieerde deelneming of joint venture meer is:
|
23 |
Als een winst die of een verlies dat voorheen door de deelneming in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies werd overgeboekt, boekt de entiteit de winst of het verlies derhalve over van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer de toepassing van de "equity"-methode wordt beëindigd. Als een geassocieerde deelneming of joint venture bijvoorbeeld met een buitenlandse activiteit verband houdende cumulatieve wisselkoersverschillen heeft en de entiteit de toepassing van de "equity"-methode beëindigt, moet zij de winst die of het verlies dat voorheen in verband met die buitenlandse activiteit in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken. |
24 |
Indien een investering in een geassocieerde deelneming een investering in een joint venture of een investering in een joint venture een investering in een geassocieerde deelneming wordt, blijft de entiteit de "equity"-methode toepassen en gaat zij niet over tot een herwaardering van het behouden belang. |
Wijzigingen in eigendomsbelang
25 |
Als het eigendomsbelang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt verminderd maar de entiteit de "equity"-methode blijft toepassen, moet de entiteit slechts het proportionele, met het eigendomsbelang verband houdende bedrag van de winst die of het verlies dat voorheen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken indien deze winst of dat verlies bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies zou moeten worden overgeboekt. |
Procedures voor de toepassing van de "equity"-methode
26 |
Veel van de procedures die geëigend zijn voor de toepassing van de "equity"-methode, zijn vergelijkbaar met de consolidatieprocedures vermeld in IFRS 10. Bovendien worden de concepten die ten grondslag liggen aan de procedures die voor de verwerking van de overname van een dochteronderneming worden toegepast, ook gehanteerd voor de verwerking van een overname van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture. |
27 |
Het aandeel van een groep in een geassocieerde deelneming of joint venture is het totaal van de kapitaalbelangen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen in die geassocieerde deelneming of joint venture. De kapitaalbelangen van de andere geassocieerde deelnemingen of joint ventures van de groep worden in dit kader buiten beschouwing gelaten. Indien een geassocieerde deelneming of joint venture dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures heeft, zijn de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva waarmee bij de toepassing van de "equity"-methode rekening wordt gehouden, de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva die in de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture zijn opgenomen (met inbegrip van het aandeel van de geassocieerde deelneming of joint venture in de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva van haar geassocieerde deelnemingen en joint ventures), gecorrigeerd voor eventuele noodzakelijke aanpassingen in verband met afwijkende grondslagen voor financiële verslaggeving (zie de alinea’s 35 en 36). |
28 |
Winsten en verliezen die uit "upstream"- en "downstream"-transacties tussen een entiteit (met inbegrip van haar geconsolideerde dochterondernemingen) en een geassocieerde deelneming of joint venture voortvloeien, worden alleen in de jaarrekening van de entiteit opgenomen voor het aandeel daarin van de belangen van niet-verbonden investeerders in de geassocieerde deelneming of joint venture. Een voorbeeld van een "upstream"-transactie is de verkoop van activa van een geassocieerde deelneming of joint venture aan de investeerder. Een voorbeeld van een "downstream"-transactie is de verkoop van activa van de investeerder aan of de inbreng van activa van de investeerder in zijn geassocieerde deelneming of joint venture. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, uit deze transacties voortvloeit, wordt geëlimineerd. |
29 |
Indien uit "downstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de te verkopen of in te brengen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moeten deze verliezen volledig door de investeerder worden opgenomen. Indien uit "upstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de aan te kopen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moet de investeerder zijn aandeel in deze verliezen opnemen. |
30 |
De inbreng van een niet-monetair actief in een geassocieerde deelneming of joint venture in ruil voor een aandelenbelang in de geassocieerde deelneming of joint venture moet administratief worden verwerkt in overeenstemming met alinea 28, behalve wanneer de inbreng geen economische betekenis heeft, overeenkomstig de beschrijving van dat begrip in IAS 16 Materiële vaste activa. Indien een dergelijke inbreng geen economische betekenis heeft, wordt de winst of het verlies als een niet-gerealiseerde winst of een niet-gerealiseerd verlies beschouwd en niet opgenomen, tenzij alinea 31 ook van toepassing is. Dergelijke niet-gerealiseerde winsten of verliezen moeten worden verrekend met de investering die volgens de "equity"-methode is verwerkt en mogen niet als uitgestelde winsten of verliezen worden gepresenteerd in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie van de entiteit of in het overzicht van de financiële positie van de entiteit waarin investeringen volgens de "equity"-methode zijn verwerkt. |
31 |
Als een entiteit niet alleen een aandelenbelang in een geassocieerde deelneming of joint venture maar ook monetaire of niet-monetaire activa ontvangt, moet zij het deel van de winst of het verlies op de niet-monetaire inbreng dat met de ontvangen monetaire of niet-monetaire activa verband houdt, volledig in de winst-en-verliesrekening opnemen. |
32 |
Een investering wordt verwerkt volgens de "equity"-methode vanaf de datum waarop de investering een geassocieerde deelneming of joint venture wordt. Bij de verwerving van de investering wordt een eventueel verschil tussen de kostprijs van de investering en het aandeel van de entiteit in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de deelneming als volgt verwerkt:
In het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname worden gepaste aanpassingen aangebracht om bijvoorbeeld afschrijvingen van af te schrijven activa te verwerken, op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Evenzo worden in het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname gepaste aanpassingen aangebracht voor bijzondere waardeverminderingsverliezen, bijvoorbeeld met betrekking tot goodwill of materiële vaste activa. |
33 |
Bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikt de entiteit de recentste jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture die beschikbaar is. Indien het einde van de verslagperiode van de entiteit niet samenvalt met dat van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture, moet de geassocieerde deelneming of joint venture ten behoeve van de entiteit een jaarrekening van dezelfde datum als de jaarrekening van de entiteit opstellen, tenzij dit onuitvoerbaar is. |
34 |
Als de in overeenstemming met alinea 33 bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikte jaarrekening van een geassocieerde deelneming of joint venture is opgesteld op een datum die verschilt van de door de entiteit gebruikte datum, moeten er aanpassingen worden aangebracht voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die tussen die datum en de datum van de jaarrekening van de entiteit plaatsvinden. In elk geval mag het verschil tussen het einde van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture en dat van de entiteit niet meer dan drie maanden bedragen. De duur van de verslagperioden en het eventuele verschil tussen de einddata van de verslagperioden moeten voor elke periode gelijk zijn. |
35 |
De jaarrekening van de entiteit moet worden opgesteld op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden. |
36 |
Als een geassocieerde deelneming of joint venture voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan de entiteit, moeten aanpassingen worden aangebracht om de grondslagen voor financiële verslaggeving van de geassocieerde deelneming of joint venture aan die van de entiteit te conformeren indien deze de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikt. |
37 |
Als een geassocieerde deelneming of joint venture uitstaande cumulatief preferente aandelen heeft die door andere partijen dan de entiteit worden aangehouden en als eigen vermogen worden geclassificeerd, berekent de entiteit haar aandeel in de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op deze aandelen, ongeacht of de dividenden zijn gedeclareerd. |
38 |
Als het aandeel van een entiteit in de verliezen van een geassocieerde deelneming of joint venture gelijk is aan of groter is dan haar belang in de geassocieerde deelneming of joint venture, dan neemt de entiteit haar aandeel in verdere verliezen niet langer op. Het belang in een geassocieerde deelneming of joint venture is gelijk aan de op basis van de "equity"-methode bepaalde boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming of joint venture, samen met eventuele belangen op lange termijn die in wezen deel uitmaken van de netto-investering van de entiteit in de geassocieerde deelneming of joint venture. Bijvoorbeeld een post waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, is in wezen een verhoging van de investering van de entiteit in die geassocieerde deelneming of joint venture. Dergelijke posten kunnen preferente aandelen en vorderingen op lange termijn of langlopende leningen omvatten, maar omvatten geen handelsvorderingen, handelsschulden of enige vorderingen op lange termijn waarvoor voldoende zekerheden bestaan, zoals gewaarborgde leningen. Voor zover verliezen die volgens de "equity"-methode zijn opgenomen groter zijn dan de investering van de entiteit in gewone aandelen, worden deze verliezen in mindering gebracht op de andere componenten van het belang dat de entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture aanhoudt, in omgekeerde volgorde van voorrang bij vereffening. |
39 |
Nadat het belang van de entiteit tot nul is afgeboekt, wordt er met additionele verliezen rekening gehouden, en wordt er een verplichting opgenomen, uitsluitend voor zover de entiteit wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan in naam van de geassocieerde deelneming of joint venture. Als de geassocieerde deelneming of joint venture vervolgens winst rapporteert, neemt de entiteit haar aandeel in deze winst slechts weer op nadat haar aandeel in de winst gelijk is aan het aandeel in de niet-opgenomen verliezen. |
Bijzondere waardeverminderingsverliezen
40 |
Na toepassing van de "equity"-methode, met inbegrip van de opname van de verliezen van de geassocieerde deelneming of joint venture overeenkomstig alinea 38, past de entiteit IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering toe om te bepalen of het noodzakelijk is een additioneel bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen met betrekking tot haar netto-investering in de geassocieerde deelneming of joint venture. |
41 |
De entiteit past tevens IAS 39 toe om te bepalen of een eventueel additioneel bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen met betrekking tot het gedeelte van haar belang in de geassocieerde deelneming of joint venture dat geen deel uitmaakt van de netto-investering, en om het bedrag van dat bijzondere waardeverminderingsverlies te bepalen. |
42 |
Aangezien goodwill die deel uitmaakt van de boekwaarde van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de vereisten voor het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. In plaats daarvan wordt de totale boekwaarde van de investering als één enkel actief getoetst op bijzondere waardevermindering op grond van IAS 36, door haar realiseerbare waarde (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met haar boekwaarde te vergelijken, wanneer bij toepassing van IAS 39 blijkt dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een in die omstandigheden opgenomen waardeverminderingsverlies wordt niet toegerekend aan een actief, inclusief goodwill, dat deel uitmaakt van de boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming of joint venture. Evenzo wordt een terugboeking van dat bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen in overeenstemming met IAS 36 indien de realiseerbare waarde van de investering later toeneemt. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de investering schat een entiteit:
Als passende veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op. |
43 |
De realiseerbare waarde van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet voor elke geassocieerde deelneming of joint venture worden beoordeeld, tenzij de geassocieerde deelneming of joint venture geen instroom van kasmiddelen uit voortgezet gebruik genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de kasstromen die uit andere activa van de entiteit voortvloeien. |
ENKELVOUDIGE JAARREKENING
44 |
Een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet in de enkelvoudige jaarrekening van de entiteit worden verwerkt in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27 (gewijzigde versie van 2011). |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
45 |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten en IAS 27 (herziene versie van 2011) toepassen. |
Verwijzingen naar IFRS 9
46 |
Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39. |
INTREKKING VAN IAS 28 (2003)
47 |
Deze standaard vervangt IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen (herziene versie van 2003). |