Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0856

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 856/2010 van de Raad van 27 september 2010 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van Verordening (EG) nr. 661/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

PB L 254 van 29.9.2010, pp. 5–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2010/856/oj

29.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 254/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 856/2010 VAN DE RAAD

van 27 september 2010

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van Verordening (EG) nr. 661/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name de artikelen 8, 9, lid 4, en 11, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2022/1995 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op ammoniumnitraat, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90 , van oorsprong uit Rusland. Na een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 12 van de basisverordening, waaruit bleek dat het recht werd geabsorbeerd, zijn de maatregelen bij Verordening (EG) nr. 663/1998 (3) gewijzigd. Na een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en om een tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 658/2002 (4) een definitief antidumpingrecht van 47,07 euro per ton ingesteld op ammoniumnitraat, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90 , van oorsprong uit Rusland. Tot slot is overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een tussentijds onderzoek naar de productomschrijving uitgevoerd, en is bij Verordening (EG) nr. 945/2005 (5) een definitief antidumpingrecht ingesteld van 41,42 tot 47,07 euro per ton op vaste meststoffen van oorsprong uit Rusland met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, vallende onder de GN-codes 3102 30 90 , 3102 40 90 , ex 3102 29 00 , ex 3102 60 00 , ex 3102 90 00 , ex 3105 10 00 , ex 3105 20 10 , ex 3105 51 00 , ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91 .

(2)

Na een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en om een tussentijds nieuw onderzoek („het laatste onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen”) overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 661/2008 (6) voor nog eens vijf jaar een definitief antidumpingrecht van 28,88 tot 47,07 euro per ton ingesteld.

(3)

Ingevolge de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen om Verordening (EG) nr. 945/2005 gedeeltelijk nietig te verklaren, heeft de Raad het definitieve antidumpingrecht, voor zover dat JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat betrof, bij Verordening (EG) nr. 989/2009 (7) gewijzigd.

(4)

Bij Besluit 2008/577/EG van 4 juli 2008 (8) heeft de Commissie verbintenissen aanvaard die in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en Oekraïne door diverse producenten-exporteurs, en onder meer door de verbonden Russische producenten-exporteurs Joint Stock Company Acron en Joint Stock Company Dorogobuzh („Acron” Holding Company), zijn aangeboden.

B.   HUIDIGE PROCEDURE

1.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(5)

Krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening is een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek („dit nieuwe onderzoek”) ingediend door JSC Acron, JSC Dorogobuzh en hun verbonden handelsonderneming Agronova International Inc., leden van de „Acron” Holding Company („de indiener van het verzoek”). Het verzoek had alleen betrekking op de vorm van de maatregel en met name op de opneming van Agronova International Inc. in de prijsverbintenis van JSC Acron en JSC Dorogobuzh.

(6)

De indiener van het verzoek voerde aan dat de omstandigheden van de prijsverbintenis waren veranderd, en dat met name Agronova International Inc., een nieuwe handelaar in de Verenigde Staten, in de „Acron” Holding Company was opgenomen. De indiener van het verzoek voerde voorts aan dat deze veranderingen van blijvende aard waren.

2.   Opening van een nieuw onderzoek

(7)

De Commissie heeft het door de indiener van het verzoek overgelegde voorlopige bewijsmateriaal onderzocht en achtte dit toereikend om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Na raadpleging van het Raadgevend Comité opende (9) de Commissie een nieuw onderzoek naar de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 661/2008 waren ingesteld („de geldende maatregelen”), dat beperkt was tot het onderzoek van de vorm van de maatregelen, en met name tot de mogelijke gevolgen van de opneming van Agronova International Inc. in de prijsverbintenis van JSC Acron en JSC Dorogobuzh.

3.   Betrokken product

(8)

Dit onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het laatste onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, namelijk vaste meststoffen van oorsprong uit Rusland met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 , 3102 40 90 , ex 3102 29 00 , ex 3102 60 00 , ex 3102 90 00 , ex 3105 10 00 , ex 3105 20 10 , ex 3105 51 00 , ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91 .

4.   Betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de vereniging van producenten in de Unie officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(10)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek vragenlijsten toegezonden en heeft de antwoorden binnen de vastgestelde termijn ontvangen. De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte. De Commissie heeft een controlebezoek verricht bij Agronova International Inc., Hallandale, Verenigde Staten van Amerika („Agronova”).

5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(11)

Het tijdvak van het nieuwe onderzoek („TNO”) omvatte de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

(12)

Tijdens het onderzoek is gebleken dat Agronova een nieuwe handelsonderneming was die tot de „Acron” Holding company behoorde.

1.   Werkbaarheid van de verbintenis

(13)

Wat de opneming van een handelsonderneming in de huidige verbintenis betrof, was de belangrijkste overweging de uitvoerbaarheid van de verbintenis: de doeltreffende monitoring, en met name de beoordeling van het risico van kruiscompensatie en ontwijking via verschillende verkoopkanalen en/of door de prijsstelling van verschillende producten die potentieel aan dezelfde afnemers worden verkocht.

1.1.   Hoog risico van kruiscompensatie via een niet nader genoemde handelsmaatschappij

(14)

Uit het onderzoek is gebleken dat Agronova sterke interpersoonlijke en operationele banden had met ten minste één andere niet nader genoemde onderneming die actief is in de handel in en het op de markt brengen van meststoffen. Er is vastgesteld dat dezelfde en enige personen die Agronova leidden in feite ook betrokken waren bij de activiteiten van deze handelsonderneming. Uit het beschikbare bewijsmateriaal is met name gebleken dat beide ondernemingen tijdens het grootste deel van het TNO een manager en een directeur deelden, terwijl een derde persoon (die tegelijkertijd ook de voorzitter van de desbetreffende handelsmaatschappij bleek te zijn), hoewel hij niet formeel voor Agronova werkte, in feite de dagelijkse handelsverrichtingen uitvoerde, en namens Agronova, waar hij als adviseur van Agronova werd gepresenteerd, ook het controlebezoek begeleidde. Er werd vastgesteld dat beide ondernemingen niet alleen sterke interpersoonlijke banden hadden, maar tijdens bijna het hele TNO ook vanuit hetzelfde kantoor werkten, dezelfde secretaresse in dienst hadden en dezelfde computers en kantooruitrusting gebruikten. Agronova vermeldde het bestaan en de werkzaamheden van deze andere handelsmaatschappij noch in zijn antwoord op de vragenlijst, noch tijdens het controlebezoek. Aan het verzoek van de Commissie om extra informatie teneinde de situatie op te helderen, is de indiener van het verzoek slechts ten dele tegemoetgekomen, aangezien hij bijvoorbeeld noch de precieze eigendomssituatie van de handelsonderneming heeft bekendgemaakt, noch gedetailleerde informatie over haar activiteiten heeft verstrekt. De verstrekte informatie werd bijgevolg onvoldoende geacht.

(15)

Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geoordeeld dat de hierboven bedoelde handelsonderneming verbonden was met Agronova in de zin van artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek („de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek”) (10) en dit in het antwoord van de indiener van het verzoek op de vragenlijst had moeten worden vermeld. De Commissie heeft de indiener van het verzoek er overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening van in kennis gesteld dat zij deze bevindingen op beschikbare feiten zou baseren, en zij heeft de indiener van het verzoek gevraagd hierbij overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening toelichting te verstrekken.

(16)

De indiener van het verzoek betwistte dat Agronova verwant is met de bovengenoemde handelsonderneming of enige andere onderneming. Op het nieuwe verzoek van de Commissie heeft hij binnen de vastgestelde termijn bovendien geen gedetailleerde en verifieerbare informatie verstrekt over de eigendom en de activiteiten van de desbetreffende handelsorganisatie.

(17)

Na het bekendmaken van het voorstel van de Commissie om de bevindingen op artikel 18 van de basisverordening te baseren, ontkende de indiener van het verzoek verder elk verband tussen Agronova en de handelsorganisatie in de zin van artikel 143 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek. Wat de precieze rol betreft van de personen die bij beide ondernemingen betrokken zijn, betwistte de indiener van het verzoek dat beide ondernemingen dezelfde directeur hadden. De indiener van het verzoek trok eerder verstrekte informatie zelfs weer in met het argument dat die informatie verkeerd of onnauwkeurig was. De nieuwe informatie die werd verstrekt was evenwel onvoldoende met bewijsmateriaal gestaafd. Algemeen genomen waren de informatie en het bewijsmateriaal die in dit verband werden verstrekt onduidelijk, en in bepaalde gevallen tegenstrijdig, waardoor over het algemeen twijfel rees over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.

(18)

De indiener van het verzoek verklaarde bijvoorbeeld oorspronkelijk dat de voorzitter van Agronova ook de manager van de desbetreffende handelsonderneming was, maar die verklaring werd later afgezwakt met de uitleg dat de taken die de voorzitter van Agronova in de handelsonderneming uitoefende, geen controle of besluitvorming inhielden. Ook bleek bijvoorbeeld uit het verstrekte bewijsmateriaal (de jaarrekeningen) dat een andere persoon directeur was in beide ondernemingen, maar werd er later geargumenteerd dat de werkelijke taken van die persoon die van een „legal secretary” waren.

(19)

De indiener van het verzoek heeft dus geen voldoende betrouwbare informatie of bewijzen overgelegd aan de hand waarvan kon worden aangetoond dat de rol en de verantwoordelijkheid van elke betrokkene waren gedefinieerd en werden uitgevoerd op een manier die elk verband zou hebben uitgesloten.

(20)

De indiener van het verzoek betwistte eveneens dat de handelsonderneming als een handelsonderneming moest worden beschouwd, aangezien deze meer betrokken was bij het in de handel brengen dan bij de verkoop van meststoffen. Niet alleen werd deze verklaring niet met bewijsmateriaal gestaafd, maar de onderneming stelde eveneens herhaaldelijk dat zij inderdaad als handelaar bij de verkoop van meststoffen betrokken was, maar dan alleen voor kleine hoeveelheden die voor andere markten dan Europa bestemd waren. De onderneming moest bijgevolg als handelaar worden beschouwd en dit argument moest dan ook worden verworpen.

(21)

De Commissie oordeelde dat de indiener van het verzoek het onderzoek belemmerde in de zin van artikel 18, lid 1, van de basisverordening omdat hij relevante informatie slechts stukje bij beetje en op verzoek had verstrekt, en de verstrekte informatie in de meeste gevallen later werd gecorrigeerd, gewijzigd of tegengesproken. Gezien de onbevredigende medewerking van Agronova kon tussen de Commissie en de onderneming geen vertrouwensrelatie tot stand worden gebracht, die in principe een voorwaarde is om een verbintenis te aanvaarden.

(22)

Voor de analyse van het risico van kruiscompensatie is informatie over de verschillende verkoopkanalen en de productstroom door die kanalen absoluut noodzakelijk. Gezien de zeer nauwe interpersoonlijke en operationele banden tussen Agronova en de andere handelsonderneming is geconcludeerd dat het risico van kruiscompensatie en ontwijking via verschillende verkoopkanalen te groot was en dat Agronova dan ook niet in deze verbintenis mocht worden opgenomen.

(23)

Na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerde de indiener van het verzoek dat er slechts een risico van kruiscompensatie zou bestaan wanneer ondernemingen via aandelen verbonden zijn. In de eerste plaats zij opgemerkt dat het risico van kruiscompensatie niet beperkt is tot situaties waar ondernemingen via aandelen verbonden zijn, aangezien kruiscompensatie veel verschillende manieren kan hebben. In dit specifieke geval is dus om de in de bovenstaande overweging vermelde redenen geoordeeld dat er een hoog risico van kruiscompensatie bestaat, ook al zijn de indiener van het verzoek en Agronova niet via aandelen verbonden. De indiener van het verzoek heeft bovendien geen rechtsgrondslag of feiten aangevoerd noch bewijsmateriaal overgelegd om zijn argument te staven. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

1.2.   Aanzienlijk risico van kruiscompensatie door de prijsstelling van verschillende producten

(24)

De huidige verbintenis heeft niet alleen betrekking op ammoniumnitraat, maar legt ook een prijsregeling op voor andere producten die door de groep worden verhandeld om het risico van kruiscompensatie te voorkomen. In zijn antwoord op de vragenlijst heeft de indiener van het verzoek verklaard dat hij van plan was om via Agronova onder meer producten te verkopen die niet onder deze prijsregeling vallen, en zelfs meststoffen die door andere producenten in Rusland en in andere landen worden vervaardigd. Bijgevolg is geoordeeld dat er een hoog risico van kruiscompensatie door uitvoer van verschillende producten naar dezelfde afnemers bestond.

(25)

Voor bepaalde producten die Agronova wilde uitvoeren, is er geen marktprijsnotering die voor toezichtsdoeleinden als benchmark zou kunnen worden gebruikt. Daardoor zou ook het toezicht op de verbintenis niet doenbaar zijn.

(26)

Na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerde de indiener van het verzoek dat de Commissie zijn aanbod om zijn bedrijfsplannen inzake vermenging en andere producten te laten vallen indien de Commissie dat nodig achtte, buiten beschouwing had gelaten. Hierbij zij opgemerkt dat de Commissie dit gewijzigde aanbod slechts later in de procedure heeft ontvangen. De Commissie was van oordeel dat het feit dat de indiener van het verzoek zijn bedrijfsplan constant wijzigde om tegemoet te komen aan de vermeende verwachtingen van de Commissie, twijfel deed rijzen omtrent de geloofwaardigheid van zijn aanbod. In dit verband oordeelde de Commissie ook dat door de ontoereikende medewerking van Agronova met dit onderzoek geen vertrouwensrelatie tussen de Commissie en Agronova tot stand kon worden gebracht. De Commissie is er dan ook niet van overtuigd dat een dergelijke belofte werkelijk zou worden nagekomen.

(27)

De conclusie luidde dan ook dat de opneming van Agronova in de verkoopkanalen van „Acron” Holding Company de risico’s van kruiscompensatie en ontwijking sterk zou verhogen en negatieve gevolgen zou hebben voor de werkbaarheid van en het effectieve toezicht op de verbintenis.

2.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

(28)

Tijdens het onderzoek heeft de „Acron” Holding Company een nieuwe handelsonderneming opgericht, namelijk Agronova Europe AG („Agronova Europe”), die volgens Acron het grootste deel van de handel met Europese klanten zou overnemen en Agronova aldus geleidelijk zou vervangen. In een bepaalde fase van de procedure vroeg de indiener van het verzoek dat deze nieuwe handelaar ook in het huidige nieuwe onderzoek zou worden opgenomen zodat beide handelaren in de bestaande prijsverbintenis zouden zijn opgenomen, of dat een ander nieuw onderzoek zou worden geopend om deze nieuwe handelaar eveneens in het verkoopkanaal van de verbintenis op te nemen. Hieruit blijkt dat de gewijzigde omstandigheden op basis waarvan om dit nieuwe onderzoek werd verzocht, niet van blijvende aard waren.

(29)

Na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerde de indiener van het verzoek dat het in de context van dit tussentijdse nieuwe onderzoek dat tot de vorm van de maatregelen beperkt was niet relevant was na te gaan of de gewijzigde omstandigheden op basis waarvan om dit nieuwe onderzoek was verzocht, van blijvende aard waren. Volgens de indiener van het verzoek zou zulks slechts nodig zijn in het geval van een beoordeling van dumping en/of schade.

(30)

De indiener van het verzoek voerde ook aan dat hij niet langer zou proberen om ammoniumnitraat via Agronova Europe te verkopen.

(31)

De indiener van het verzoek heeft geen enkele juridische redenering overgelegd die zijn argument dat de analyse of de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard waren in dit nieuwe onderzoek niet relevant was, had kunnen staven. In het huidige nieuwe onderzoek werd de stabiliteit van het verkoopkanaal/de verkoopkanalen als een belangrijke factor beschouwd in de beslissing om de opneming van een nieuwe handelaar in een verbintenis te aanvaarden, aangezien het risico van kruiscompensatie en ontwijking met elke nieuwe handelaar in een prijsverbintenis toeneemt. Hier moet ook passend toezicht op worden gehouden. Er is bijgevolg geconcludeerd dat de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden wel degelijk een relevante factor was; het argument van de indiener van het verzoek moest dan ook worden verworpen.

(32)

Het argument van de indiener van het verzoek dat Agronova Europe niet zou worden gebruikt voor de verkoop van ammoniumnitraat aan de Europese Unie is zeer laat in het onderzoek (na de mededeling van de definitieve bevindingen) aangevoerd en was in tegenspraak met de eerder verstrekte informatie. De indiener van het verzoek kon voorts onvoldoende garanties geven dat deze belofte zou worden nagekomen. De Commissie was eens te meer van oordeel dat het feit dat de indiener van het verzoek zijn bedrijfsplan constant wijzigde om tegemoet te komen aan de vermeende verwachtingen van de Commissie, twijfel deed rijzen over de geloofwaardigheid van zijn aanbod. Zoals vermeld in overweging 26 was de Commissie ook van oordeel dat tussen de partijen bij de verbintenis geen vertrouwensrelatie tot stand kon komen doordat Agronova het onderzoek had belemmerd. Het argument van de indiener van het verzoek moest bijgevolg worden afgewezen.

D.   BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(33)

Gezien de conclusies inzake de werkbaarheid van de verbintenis en de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden, dient het onderzoek te worden beëindigd zonder de bestaande verbintenis van de indiener van het verzoek te wijzigen.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(34)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was dit onderzoek te beëindigen. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

(35)

De indiener van het verzoek heeft verklaard dat zijn recht van verweer en zijn recht op een eerlijke hearing tijdens de procedure zijn geschonden. De indiener van het verzoek heeft herhaaldelijk de kans gekregen en ook gegrepen om opmerkingen te maken en heeft tijdens de procedure voldoende tijd gekregen om informatie en bewijsmateriaal te verstrekken. De indiener van het verzoek heeft ook herhaaldelijk de mogelijkheid gekregen om te verzoeken te worden gehoord. Zijn argumenten hieromtrent zijn dan ook ongegrond,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de invoer van vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, vallende onder de GN-codes 3102 30 90 , 3102 40 90 , ex 3102 29 00 , ex 3102 60 00 , ex 3102 90 00 , ex 3105 10 00 , ex 3105 20 10 , ex 3105 51 00 , ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91 , van oorsprong uit Rusland en geproduceerd door Joint Stock Company Acron en Joint Stock Company Dorogobuzh, wordt hierbij beëindigd zonder dat de vorm van de maatregel wordt gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 september 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)   PB L 198 van 23.8.1995, blz. 1.

(3)   PB L 93 van 26.3.1998, blz. 1.

(4)   PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1.

(5)   PB L 160 van 23.6.2005, blz. 1.

(6)   PB L 185 van 12.7.2008, blz. 1.

(7)   PB L 278 van 23.10.2009, blz. 1.

(8)   PB L 185 van 12.7.2008, blz. 43.

(9)   PB C 152 van 4.7.2009, blz. 40.

(10)   PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


Top