EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009L0063

Richtlijn 2009/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 214 van 19.8.2009, p. 23–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32013R0167

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/63/oj

19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/23


RICHTLIJN 2009/63/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 74/151/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Richtlijn 74/151/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van landbouw -of bosbouwtrekkers op wielen geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, vervangen bij Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan (5), en stelt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de bouw van landbouw- of bosbouwtrekkers met betrekking tot, onder meer, de toegestane maximummassa in volbelaste toestand, de plaats en het aanbrengen van de achterkentekenplaten, de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten, de geluidssignaalinrichting, het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting (geluiddemper). Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende land- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing.

(3)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Onder trekker (landbouw- of bosbouwtrekker) wordt verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.

2.   Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers, gemonteerd op luchtbanden, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 40 km/h.

Artikel 2

1.   De lidstaten mogen de EG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met de volgende onderdelen en kenmerken indien deze beantwoorden aan de in de bijlagen I tot VI opgenomen voorschriften:

de toegestane maximummassa in volbelaste toestand,

de plaats en het aanbrengen van de achterkentekenplaten,

de reservoirs voor vloeibare brandstof,

de extra gewichten,

de geluidssignaalinrichting,

het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting (geluiddemper).

2.   Ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan deze richtlijn geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van deze richtlijn:

niet langer de EG-typegoedkeuring mogen verlenen;

de nationale typegoedkeuring mogen weigeren.

3.   Ten aanzien van nieuwe voertuigen die niet voldoen aan deze richtlijnen geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van deze richtlijn:

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2003/37/EG vergezeld gaan, als niet langer geldig moeten beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn;

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van deze nieuwe voertuigen mogen weigeren.

Artikel 3

De lidstaten mogen de inschrijving, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de in artikel 2, lid 1, bedoelde onderdelen en kenmerken, indien deze beantwoorden aan de in de bijlagen I tot VI vermelde voorschriften.

Artikel 4

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I tot VI, met uitzondering van die der punten 1.1 en 1.4.1.2 van bijlage VI, aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde procedure.

Artikel 5

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Richtlijn 74/151/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VII, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 36.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 74) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.

(3)  PB L 84 van 28.3.1974, blz. 25.

(4)  Zie bijlage VII, deel A.

(5)  PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

TOEGESTANE MASSA IN VOLBELASTE TOESTAND

1.

De door de fabrikant aangegeven technisch toelaatbare maximummassa in volbelaste toestand geldt als de door de bevoegde instantie toegestane maximummassa in volbelaste toestand, mits:

1.1.

de controles die door deze instantie worden verricht, met name voor wat de reminrichting en de besturing betreft, bevredigende resultaten opleveren;

1.2.

de toegestane massa in volbelaste toestand en de toegestane massa op elk der assen, afhankelijk van de voertuigcategorie, niet hoger zijn dan de in tabel 1 vermelde waarden.

Tabel 1

Toegestane massa in volbelaste toestand en toegestane massa op elk der assen, afhankelijk van de voertuigcategorie

Voertuigcategorie

Aantal assen

Toegestane massa

(t)

Toegestane massa op elk der assen

Aangedreven as

(t)

Niet-aangedreven as

(t)

T1, T2, T4.1

2

18 (volbelast)

11,5

10

3

24 (volbelast)

11,5

10

T3

2 of 3

0,6 (onbelast)

 (1)

 (1)

T4.3

2, 3 of 4

10 (volbelast)

 (1)

 (1)

2.

Onafhankelijk van de belading van de trekker mag de door de wielen van de vooras van de trekker op de weg overgebrachte belasting niet minder zijn dan 20 % van de ledige massa van de trekker.


(1)  Voor de voertuigcategorieën T3 en T4.3 hoeft geen grenswaarde voor de asbelasting te worden vastgesteld omdat de toegestane massa in volbelaste en/of onbelaste toestand voor die categorieën per definitie beperkt is.


BIJLAGE II

1.   VORM EN AFMETINGEN VAN DE PLAATS VAN DE ACHTERKENTEKENPLAAT

Deze plaats moet een rechthoekige, vlakke of nagenoeg vlakke oppervlakte bezitten van ten minste de volgende afmetingen:

lengte: 255 mm of 520 mm,

breedte: 165 mm of 120 mm.

Bij de keuze moet rekening worden gehouden met de heersende afmetingen in de lidstaten van bestemming.

2.   PLAATS EN STAND VAN DE KENTEKENPLATEN

De plaats moet van dien aard zijn dat de op juiste wijze aangebrachte platen aan de volgende eisen voldoen:

2.1.   Stand van de plaat in de breedterichting

Het midden van de plaat mag niet rechts gelegen zijn van het symmetrievlak van de trekker.

De linkerrand van de plaat mag niet links gelegen zijn van het verticale vlak dat evenwijdig is aan het symmetrievlak van de trekker en dat raakt aan het punt waar de dwarsdoorsnede van de trekker in zijn totale breedte de grootste afmeting bereikt.

2.2.   Stand van de plaat ten opzichte van het symmetrievlak in de lengterichting van de trekker

De plaat moet loodrecht of nagenoeg loodrecht op het symmetrievlak van de trekker staan.

2.3.   Stand van de plaat ten opzichte van de verticaal

De plaat moet zich in verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5°. Indien de vorm van de trekker zulks vereist, mag de plaat evenwel de volgende helling ten opzichte van de verticaal hebben:

2.3.1.

een hoek van ten hoogste 30°, indien de van het kenteken voorziene zijde naar boven gekeerd is en mits de bovenrand van de plaat zich niet meer dan 1,20 m boven het wegdek bevindt;

2.3.2.

een hoek van ten hoogste 15°, indien de van het kenteken voorziene zijde naar beneden gekeerd is en mits de bovenrand van de plaat zich meer dan 1,20 m boven het wegdek bevindt.

2.4.   Hoogte van de plaat boven het wegdek

De hoogte van de onderrand van de plaat boven het wegdek mag niet minder dan 0,3 m bedragen; de hoogte van de bovenrand van de plaat boven het wegdek mag niet meer dan 4,0 m bedragen.

2.5.   Bepaling van de hoogte van de plaat boven het wegdek

De in de punten 2.3 en 2.4 vermelde hoogten worden bepaald wanneer de trekker ongeladen is.


BIJLAGE III

RESERVOIRS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF

1.

De reservoirs voor brandstof moeten zodanig zijn vervaardigd dat zij bestand zijn tegen corrosie. Zij moeten de door de fabrikant uitgevoerde dichtheidsproeven met een druk gelijk aan het dubbele van de relatieve bedrijfsdruk, en in ieder geval met een druk van ten minste 0,3 bar met goed gevolg doorstaan. Iedere eventuele overdruk of iedere druk, groter dan de bedrijfsdruk moet automatisch worden gecompenseerd met behulp van passende inrichtingen (openingen, veiligheidskleppen en dergelijke). De luchtgaten moeten zodanig zijn dat ieder gevaar voor ontbranding wordt voorkomen. De motorbrandstof mag niet kunnen wegvloeien door de sluitdop van de vulopening of door de inrichtingen voor de compensatie van overdruk, zelfs niet bij algehele omkanteling van het reservoir; druppeling zal worden getolereerd.

2.

De reservoirs voor motorbrandstof moeten zodanig zijn geplaatst dat zij zijn beschermd tegen de gevolgen van een schok aan voor- of achterzijde van de trekker; uitstekende delen, snijdende kanten, enz., in de buurt van reservoirs moeten worden vermeden.

De brandstoftoevoerleidingen en de vulopening moeten zich buiten de cabine bevinden.


BIJLAGE IV

EXTRA GEWICHTEN

Indien de trekker moet worden voorzien van ballast om te voldoen aan de andere voorschriften voor de EG-typegoedkeuring, moet deze ballast door de fabrikant van de trekker worden geleverd en voor montage gereed zijn en moeten daarop het merk van de fabrikant en de massa van de ballast in kilogram op ± 5 % na voorkomen. De extra gewichten aan de voorzijde, die zijn ontworpen om vaak te worden verwijderd en aangebracht, moeten voor de handvatten een veiligheidsafstand van ten minste 25 mm hebben. De extra gewichten moeten zodanig zijn aangebracht dat wordt vermeden dat zij ongewild loskomen (bv. bij het kantelen van de trekker).


BIJLAGE V

GELUIDSSIGNAALINRICHTING

1.   Op de geluidssignaalinrichting moet het EG-goedkeuringsmerk zijn aangebracht, zoals bedoeld in de Richtlijn 70/388/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de lidstaten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen (1).

2.   Eigenschappen van de op de trekker gemonteerde geluidssignaalinrichting

2.1.   Geluidsproeven

Ten behoeve van de goedkeuring van een type trekker wordt de hierop gemonteerde geluidssignaalinrichting als volgt onderzocht:

2.1.1.

Het geluidsdrukniveau van het op de trekker gemonteerde apparaat wordt gemeten op een afstand van 7 m vóór de trekker, die daartoe geplaatst wordt op een open terrein met een zo effen mogelijke bodem; de motor mag hierbij niet draaien. Voor de effectieve spanning geldt het bepaalde in punt 1.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 70/388/EEG;

2.1.2.

De metingen vinden plaats overeenkomstig kromme A van de IEC-normen (Internationale Elektrotechnische Commissie);

2.1.3.

Het maximale geluidsdrukniveau wordt gezocht in een sector, gelegen tussen een hoogte van 0,5 en 1,5 m boven de grond;

2.1.4.

Het gemeten maximum van de geluidsdruk moet ten minste 93 dB(A) en ten hoogste 112 dB(A) bedragen.


(1)  PB L 176 van 10.8.1970, blz. 12.


BIJLAGE VI

1.   TOEGESTANE GELUIDSNIVEAUS

1.1.   Grenzen

Het geluidsniveau van de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde trekkers, gemeten overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage, mag onderstaande grenzen niet overschrijden:

89 dB(A) voor trekkers met een leeg gewicht van meer dan 1,5 t,

85 dB(A) voor trekkers met een leeg gewicht van niet meer dan 1,5 t.

1.2.   Meetapparatuur

De meting van het door de trekkers veroorzaakte geluid, geschiedt met behulp van een sonometer, overeenkomstig het type als omschreven in publicatie 179, eerste uitgave 1965, van de Internationale Elektrotechnische Commissie.

1.3.   Wijze van meting

De meting geschiedt aan de onbelaste trekker, op een voldoende stille open plaats (omgevingsgeluid en windgeluid ten minste 10 dB(A) lager dan het te meten geluid).

Deze plaats kan bijvoorbeeld bestaan uit een open ruimte met een straal van 50 m, waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 m praktisch horizontaal is, met een bodem van beton, asfalt of een soortgelijk materiaal; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw, hoog gewas, mulle grond of as.

De bekleding van de rijbaan moet zodanig zijn, dat de banden geen overmatig geluid produceren. Deze voorwaarde geldt alleen voor geluidsmetingen aan rijdende trekkers.

De metingen moeten geschieden bij helder weer en zwakke wind. Behalve degene die de apparatuur afleest, mag zich niemand in de nabijheid van de trekker of de microfoon bevinden, aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij de trekker of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden. Pieken in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten.

1.4.   Meetmethode

1.4.1.   Geluidsmeting aan rijdende trekkers (ten behoeve van de goedkeuring).

Aan iedere zijde van de trekker worden ten minste twee metingen verricht. Voor regelingsdoeleinden kunnen voorafgaande metingen worden uitgevoerd, doch de resultaten hiervan dienen buiten beschouwing te blijven.

De microfoon moet op 1,2 m hoogte boven de grond worden geplaatst, op een afstand van 7,5 m van de trajectas CC van de trekker, gemeten volgens loodlijn PP’ op deze as (figuur 1).

Evenwijdig aan PP’ en op 10 m afstand hiervan respectievelijk vóór en achter deze lijn worden op de beproevingsbaan twee lijnen AA’ en BB’ getrokken. De trekker wordt met gestabiliseerde snelheid, in de hieronder aangegeven omstandigheid tot aan lijn AA’ gereden. Op dat moment wordt zo snel mogelijk als wenselijk is de gasschuif volledig geopend. De gasschuif blijft in deze stand totdat de achterzijde van de trekker (1) de lijn BB’ overschrijdt, waarna de gasschuif zo snel mogelijk wordt gesloten.

Als meetresultaat geldt de maximaal geregistreerde geluidssterkte.

1.4.1.1.   De snelheid waarbij de meting plaatsvindt, is gelijk aan drie vierden van de hoogste snelheid, die kan worden bereikt met de hoogste overbrengingsverhouding welke voor rijden over de weg wordt gebruikt.

1.4.1.2.   Interpretatie van de resultaten

1.4.1.2.1.   Teneinde rekening te houden met afwijkingen in de meetapparatuur wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde, verminderd met 1 dB(A).

1.4.1.2.2.   De metingen worden als geldig beschouwd, indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van de trekker niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

1.4.1.2.3.   Als aan te houden waarde wordt het hoogste meetresultaat genomen. Indien deze waarde ten hoogste 1 dB(A) meer bedraagt dan het maximaal toegestane niveau voor de betrokken categorie trekkers, wordt overgegaan tot een nieuwe reeks van twee metingen. Drie van de vier aldus verkregen resultaten dienen binnen de voorgeschreven grenzen te liggen.

Posities bij meting aan rijdende trekkers

Image

1.4.2.   Geluidsmeting bij stilstaande trekkers (niet voor de goedkeuring, maar moet wel worden geregistreerd)

1.4.2.1.   Plaats van de sonometer

Het meetpunt is punt x in figuur 2, en bevindt zich op 7 m van het dichtstbijzijnde oppervlak van de trekker.

De microfoon wordt 1,2 m boven de grond geplaatst.

1.4.2.2.   Aantal metingen

Er moeten ten minste twee metingen worden verricht.

1.4.2.3.   Testvoorwaarden betreffende de trekker

Van een trekker zonder snelheidsregulateur wordt de motor op een toerental gebracht, gelijk aan drie vierde van dat waarbij de motor volgens fabrieksopgave zijn maximumvermogen ontwikkelt. Het aantal toeren per minuut moet worden gemeten met behulp van een onafhankelijk instrument, bijvoorbeeld een rollentestbank en een snelheidsmeter. Is de motor voorzien van een snelheidsregulateur die verhindert dat de motor het aantal toeren dat overeenstemt met zijn maximumvermogen, overschrijdt, dan laat men hem draaien op de maximale snelheid die met de regulateur mogelijk is.

De motor moet op de normale bedrijfstemperatuur worden gebracht voordat tot de metingen wordt overgegaan.

1.4.2.4.   Interpretatie van de resultaten

In het meetverslag moeten alle aflezingen van het geluidsniveau worden vermeld.

Eventueel moet ook worden vermeld op welke wijze het motorvermogen is geschat. De belastingstoestand van de trekker moet eveneens worden vermeld.

De metingen worden als geldig beschouwd indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van de trekker niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

Als meetresultaat wordt beschouwd de hoogste afgelezen waarde.

Posities bij meting aan stilstaande trekkers

Image

2.   UITLAATINRICHTING (GELUIDDEMPER)

2.1.   Indien de trekker voorzieningen voor vermindering van het uitlaatgeluid (geluiddemper) heeft, dient volgens de voorschriften van dit punt 2 te worden gehandeld. Als de aanzuigbuis van de motor is voorzien van een luchtfilter, die nodig is om te waarborgen dat het toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden, dan wordt deze filter geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt 2 ook voor deze filter.

Het uiteinde van de uitlaat moet zodanig zijn geplaatst dat de uitlaatgassen niet in de cabine kunnen binnendringen.

2.2.   Het schema van de uitlaatinrichting moet bij het keuringsformulier van de trekker worden gevoegd.

2.3.   De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk- en typeaanduiding.

2.4.   De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

2.4.1.

Er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waardoor gas stroomt.

2.4.2.

Met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempend materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele tijd dat de geluiddemper wordt gebruikt, op zijn plaats blijft.

2.4.3.

Het geluiddempend materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die (in graden Celsius) ten minste 20 % hoger ligt dan de werkingstemperatuur die kan voorkomen op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt.


(1)  Indien een aanhangwagen deel uitmaakt van de trekker, wordt deze voor het overschrijden van de lijn BB’ buiten beschouwing gelaten.


BIJLAGE VII

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn 74/151/EEG van de Raad

(PB L 84 van 28.3.1974, blz. 25)

 

Richtlijn 82/890/EEG van de Raad

(PB L 378 van 31.12.1982, blz. 45)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, lid 1, naar Richtlijn 74/151/EEG betreft

Richtlijn 88/410/EEG van de Commissie

(PB L 200 van 26.7.1988, blz. 27)

 

Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, eerste streepje, naar Richtlijn 74/151/EEG betreft

Richtlijn 98/38/EG van de Commissie

(PB L 170 van 16.6.1998, blz. 13)

 

Richtlijn 2006/26/EG van de Commissie

(PB L 65 van 7.3.2006, blz. 22)

uitsluitend artikel 1

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

74/151/EEG

8 september 1975

82/890/EEG

22 juni 1984

88/410/EEG

30 september 1988 (1)

97/54/EG

22 september 1998

23 september 1998

98/38/EG

30 april 1999 (2)

2006/26/EG

31 december 2006 (3)


(1)  Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 88/410/EEG:

„1.   Met ingang van 1 oktober 1988 mogen de lidstaten:

voor een type trekker de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document dan wel de nationale goedkeuring niet weigeren,

het voor de eerste maal in het verkeer brengen van de trekkers niet verbieden,

indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en het voor dit type trekker of voor deze trekkers toegestane geluidsniveau aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.

2.   Met ingang van 1 oktober 1989 mogen de lidstaten:

niet meer het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document afgeven voor een type trekker, indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en de toegestane geluidsniveaus niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen,

de nationale goedkeuring van een type trekker weigeren, indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en de toegestane geluidsniveaus niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.”.

(2)  Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 98/38/EG:

„1.   Met ingang van 1 mei 1999 mogen de lidstaten:

voor een type trekker de EG-typegoedkeuring, de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document of de nationale typegoedkeuring niet weigeren,

noch het voor de eerste maal in het verkeer brengen van trekkers verbieden,

indien deze trekkers voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.

2.   Met ingang van 1 oktober 1999 mogen de lidstaten:

niet langer het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document afgeven voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn;

de nationale typegoedkeuring weigeren voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.”.

(3)  Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/26/EG:

„1.   Met ingang van 1 januari 2007 geldt ten aanzien van voertuigen die voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

niet de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring mogen weigeren, en

b)

niet de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen mogen verbieden.

2.   Met ingang van 1 juli 2007 geldt ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

niet langer de EG-typegoedkeuring mogen verlenen, en

b)

de nationale typegoedkeuring mogen weigeren.

3.   Met ingang van 1 juli 2009 geldt ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2003/37/EG vergezeld gaan, als niet langer geldig moeten beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn, en

b)

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van deze nieuwe voertuigen mogen weigeren.”.


BIJLAGE VIII

Concordantietabel

Richtlijn 74/151/EEG

Richtlijn 2006/26/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

 

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

 

Artikel 2, lid 1

 

Artikel 5, lid 2

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

 

Artikel 3

Artikel 4

 

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

 

Artikel 5, lid 2

 

Artikel 5

 

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 6

 

Artikel 8

Bijlagen I tot en met VI

 

Bijlagen I tot en met VI

 

Bijlage VII

 

Bijlage VIII


Top