This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32003D0146
2003/146/EC: Commission Decision of 22 August 2002 on the tax measures for banking foundations implemented by Italy C 54/2000/EC (ex NN 70/2000) (Text with EEA relevance) (notified under document number C(2002) 3118)
2003/146/EG: Beschikking van de Commissie van 22 augustus 2002 betreffende de fiscale maatregelen voor bancaire stichtingen die Italië ten uitvoer heeft gelegd C 54/B/2000 (ex NN 70/2000) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 3118)
2003/146/EG: Beschikking van de Commissie van 22 augustus 2002 betreffende de fiscale maatregelen voor bancaire stichtingen die Italië ten uitvoer heeft gelegd C 54/B/2000 (ex NN 70/2000) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 3118)
PB L 55 van 1.3.2003, p. 56–64
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
2003/146/EG: Beschikking van de Commissie van 22 augustus 2002 betreffende de fiscale maatregelen voor bancaire stichtingen die Italië ten uitvoer heeft gelegd C 54/B/2000 (ex NN 70/2000) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 3118)
Publicatieblad Nr. L 055 van 01/03/2003 blz. 0056 - 0064
Beschikking van de Commissie van 22 augustus 2002 betreffende de fiscale maatregelen voor bancaire stichtingen die Italië ten uitvoer heeft gelegd C 54/B/2000 (ex NN 70/2000) (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 3118) (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (2003/146/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea, Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen(1), Overwegende hetgeen volgt: I. DE PROCEDURE (1) Na een parlementaire vraag terzake te hebben ontvangen, heeft de Commissie op 24 maart 1999 de Italiaanse autoriteiten schriftelijk verzocht haar informatie te verstrekken waarmee zij de draagwijdte en de gevolgen van wet nr. 461 van 23 december 1998 (hierna "wet nr. 461/98" genoemd) kan beoordelen. Op 24 juni en 2 juli 1999 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie schriftelijk informatie verstrekt over de vermelde wet en het hierop volgende wetgevend decreet nr. 153 van 17 mei 1999 (hierna "decreet nr. 153/99" genoemd). Na onderzoek van de ontvangen informatie heeft de Commissie op 23 maart 2000 de Italiaanse autoriteiten schriftelijk medegedeeld dat de wet en het decreet die hierboven zijn vermeld, steunelementen kunnen bevatten en hen verzocht de betrokken maatregelen niet ten uitvoer te leggen. Bij schrijven van 12 april 2000 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie medegedeeld dat zij de toepassing van de maatregelen hebben opgeschort. Verdere inlichtingen werden de Commissie schriftelijk medegedeeld op 4 juni 1999. (2) Bij schrijven van 25 oktober 2000 heeft de Commissie de Italiaanse regering in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de betrokken steun. (3) Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt(2). De Commissie heeft belanghebbenden verzocht eventuele opmerkingen over de betrokken maatregelen mee te delen. (4) De Commissie heeft opmerkingen van belanghebbenden ontvangen, die zij op 18 juni 2001 aan de Italiaanse autoriteiten heeft toegezonden om deze de gelegenheid tot een antwoord te geven. De opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten werden ontvangen bij schrijven van 25 juli 2001. II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN (5) Bij wet nr. 461/98 en decreet nr. 153/99 worden de volgende belastingfaciliteiten ten gunste van bancaire stichtingen ingesteld: 1. De stichtingen die hun statuten aanpassen aan de bepalingen van het decreet worden beschouwd als niet-commerciële instellingen (artikel 12, lid 1, van decreet nr. 153/99). Deze stichtingen genieten derhalve een vermindering van 50 % op de vennootschapsbelasting, zoals in artikel 6 van decreet nr. 601 van de president van de republiek van 29 september 1973 is bepaald voor instellingen die actief zijn in de sectoren sociale bijstand, gezondheidszorg, onderwijs en dergelijke (artikel 12, lid 2, van decreet nr. 153/99). 2. De waardevermeerdering ten gevolge van de overdracht van participaties in bankmaatschappijen draagt niet bij tot de vorming van het voor de inkomstenbelasting van rechtspersonen (IRPEG) of de regionale belasting op bezoldigde activiteiten (IRAP) in aanmerking komende deel van de inkomsten indien deze overdracht wordt uitgevoerd door stichtingen of ondernemingen waaraan de stichtingen hun participaties hebben overgedragen zoals bedoeld in wet nr. 218 van 30 juli 1990. Deze maatregel wordt toegepast indien de overdracht plaatsvindt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van het decreet (artikel 13 van decreet nr. 153/99). 3. Fiscale neutraliteit van de transacties waarmee niet voor bankactiviteiten gebruikte goederen en participaties die aan banken of andere maatschappijen in de zin van wet nr. 218 van 30 juli 1990 waren overgedragen, worden teruggegeven aan de overdragende instelling. Toepassing van forfaitaire bedragen bij bepaalde indirecte belastingen (artikel 16, leden 4, 5 en 6, en artikel 17 van decreet nr. 153/99). 4. Fiscale neutraliteit van de transacties waarmee participaties in het kapitaal van de Banca d'Italia die aan banken of andere maatschappijen waren overgedragen in de zin van de wet van 30 juli 1990, worden teruggegeven aan de overdragende instelling (artikel 27, lid 2, van decreet nr. 153/99). (6) Bij wet nr. 461/98 en decreet nr. 153/99 zijn ook belastingfaciliteiten ingesteld voor fusies en herstructureringen van banken. In de beschikking van de Commissie van 11 december 2001 met betrekking tot zaak C 54/A/2000/EG werden de maatregelen ten gunste van banken behandeld. (7) De Italiaanse banken in overheidsbezit die geen naamloze vennootschap waren, werden geleidelijk omgevormd in naamloze vennootschappen; in 1993 werd dit verplicht. Hun aandelen zijn ofwel op de markt verkocht, of toegewezen aan verenigingen zonder winstoogmerk, de zogenaamde "bancaire stichtingen". In de maatregelen waarvan sprake in overweging 5, punt 2, zijn de voorwaarden vastgelegd waaronder de stichtingen de participaties die zij nog in bankmaatschappijen hebben, kunnen overdragen binnen een periode van vier jaar. De stichtingen moeten uiteindelijk de controle over de commerciële banken uit handen geven. (8) Bij wet nr. 218 van 30 juli 1990 is een speciaal belastingstelsel ingevoerd voor transacties waarbij bancaire stichtingen die het eigendomsrecht of de zeggenschap over nieuw opgerichte bankmaatschappijen hadden, bepaalde activa aan de banken overdroegen. De in overweging 5, punten 3 en 4, vermelde maatregelen hebben betrekking op deze activa en bepalen de voorwaarden waaronder deze kunnen worden teruggegeven aan de bancaire stichtingen. (9) De Commissie is van oordeel dat de belastingfaciliteiten die bij wet nr. 461/98 en decreet nr. 153/99 zijn toegekend aan de bancaire stichtingen, staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag kunnen vormen om de volgende redenen: - bij wet nr. 461/98 en decreet nr. 153/99 worden belastingfaciliteiten uitsluitend ten gunste van bancaire stichtingen ingesteld. Het gaat om een selectieve maatregel die een economisch voordeel verleent door het afzien van belastingontvangsten, dat wil zeggen door overheidsmiddelen; - hoewel de bancaire stichtingen instellingen zonder winstoogmerk zijn, die gebonden zijn aan de wettelijk vastgelegde sociale doeleinden, en hoewel zij de fiscale voordelen niet kunnen overdragen aan hun vennoten of aan andere personen, kunnen zij toch economische subjecten vormen die een activiteit uitoefenen in commerciële sectoren en daarom is het mogelijk dat zij binnen het toepassingsgebied van artikel 87 van het Verdrag vallen; - aangezien zij participaties in banken kunnen houden of aandeelhouder van andere ondernemingen kunnen worden, zijn de stichtingen actief op de markt van eigendom en controle van ondernemingen. De steun kan dus leiden tot verstoringen van deze markt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de belastingfaciliteiten een voordeel inhouden voor de banken en ondernemingen waarin de stichtingen een participatie hebben. Dat zou staatssteun vormen voor de betrokken ondernemingen, in het bijzonder wanneer de vermelde stichtingen onder invloed van de overheid staan, waardoor de markten waarop zij actief zijn, worden verstoord; - de Italiaanse autoriteiten beweren dat de belastingfaciliteiten afhankelijk worden gesteld van het besluit van de stichtingen om de zeggenschap over hun bankmaatschappij op te geven. Deze maatregel kan het privatiseringsproces, dat in het algemeen belang is, bevorderen. Niettemin kan worden aangevoerd, zoals de Italiaanse bevoegde autoriteit, de Autorità garante della concorrenza e del mercato, heeft gedaan, dat de in artikel 6 van decreet nr. 153/99 vermelde definitie van zeggenschap te restrictief is en de stichtingen toelaat de feitelijke controle over de respectieve bankmaatschappij te behouden. Een ruimere definitie van "zeggenschap", zoals de in de bankwet vermelde, zou meer stroken met het algemeen belang. Om die redenen heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid. III. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN (10) De Commissie heeft een aantal opmerkingen van de begunstigden van de steun ontvangen, welke grotendeels overeenkomen met de opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten. (11) Opgemerkt wordt dat indien de verstoring op de markt van de zeggenschap over ondernemingen aan de orde is, dan alle onderscheiden belastingstelsels die aan de verschillende categorieën van investeerders worden toegekend, met inbegrip van andere instellingen zonder winstoogmerk, in vraag moeten worden gesteld. (12) Daaraan wordt toegevoegd dat de belastingvoordelen bedoeld zijn ter compensatie van het effect van een beleid waarbij de stichtingen verplicht werden tot een radicale verandering van status, de terugtrekking uit de bankactiviteiten en de verkoop van meerderheidsbelangen in ondernemingen die commerciële activiteiten hebben. (13) De aan de stichtingen toegekende belastingvoordelen kunnen op geen enkele manier worden overgedragen aan de ontvangende bank of aan commerciële ondernemingen, maar hebben alleen als effect dat de middelen die de stichtingen kunnen benutten voor het bereiken van hun sociale doelstellingen stijgen. Derhalve verstoren deze voordelen de concurrentie niet. (14) Wat de verminderde aanslag van de IRPEG-belasting betreft, zijn soortgelijke belastingvoordelen voor verenigingen en stichtingen zeer gebruikelijk in de lidstaten. (15) In de veronderstelling - die wordt betwist - dat de maatregelen steun zouden vormen, dan nog zouden zij verenigbaar zijn krachtens artikel 87, lid 3, onder d). Uit gegevens over de activiteiten van de stichtingen in 1998 blijkt dat 56 % van deze activiteiten besteed zijn voor de herwaardering en het behoud van het culturele en historische erfgoed. Dit is een van de weinige sectoren waarin de stichtingen het recht en de verplichting hebben te werken. (16) Voorts zij opgemerkt dat de Commissie wet nr. 218 van 30 juli 1990, die in soortgelijke voordelen voorzag, niet in vraag heeft gesteld. De Commissie kende de inhoud van wet nr. 218/90, daar zij deze in aanmerking had genomen - zij het indirect - in de zaken Banco di Napoli, Banco di Sicilia e Sicilcassa(3). Indien de maatregelen van decreet nr. 159/99 als onverenigbare steun zouden worden beschouwd, zou dit tegen het principe van de gelijke behandeling zijn. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie: "kan de Commissie alleen discriminatie worden verweten, wanneer zij vergelijkbare situaties op verschillende wijze heeft behandeld en daardoor bepaalde bedrijven in verhouding tot andere heeft benadeeld, zonder dat dit onderscheid in behandeling door het bestaan van objectieve verschillen van een zeker gewicht wordt gerechtvaardigd"(4). Dat zou het geval zijn indien decreet nr. 159/99 verschillend zou worden beoordeeld van wet nr. 218/90. (17) Bovendien heeft het feit dat de Commissie wet nr. 218/90 niet onverenigbaar heeft verklaard, gerechtvaardigde verwachtingen gecreëerd voor de begunstigden, waardoor, zelfs indien de steun onverenigbaar zou worden geacht, de terugvordering van de steun moet worden uitgesloten. IV. OPMERKINGEN VAN ITALIË (18) In haar antwoord op de inleiding van de procedure stelde de Italiaanse regering dat bancaire stichtingen niet kunnen worden beschouwd als "ondernemingen" met het oog op de toepassing van de mededingingsregels. Bij wetsdecreet nr. 356 van 20 november 1990 ("decreet nr. 356/90") werden precieze grenzen ingevoerd met betrekking tot de activa van de stichtingen, die moeten functioneren in het openbaar belang, sociale doelstellingen nastreven en alleen in welbepaalde sectoren werkzaam kunnen zijn. Krachtens decreet nr. 356/90 dienen de stichtingen bovendien hun participaties in banken als een zuivere financiële investering te behandelen. Het Hof van Justitie heeft beslist dat het enkele verwerven en het enkele houden van aandelen niet is te beschouwen als een economische activiteit(5). (19) Decreet nr. 153/99 bevestigt deze benadering. In artikel 1, onder d), zijn de sectoren aangegeven ("relevante sectoren") waarin stichtingen actief kunnen zijn: wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, kunst, herwaardering en behoud van het culturele erfgoed, gezondheidszorg en bijstand voor de sociaal zwakkeren. In artikel 6, lid 1, is bepaald dat de stichtingen slechts zeggenschap of het direct beheer kunnen hebben over ondernemingen die actief zijn in de relevante sectoren ("instrumentele ondernemingen"). Artikel 3, lid 2, verbiedt de stichtingen om, direct of indirect, instellingen met winstgevend doel of enig andere onderneming die geen instrumentele onderneming is, te financieren. De instrumentele ondernemingen moeten een activiteitengebied en een sociale doelstelling hebben die in overeenstemming zijn met die van de stichting en kunnen geen zuiver "commercieel" beleid voeren. (20) In feite mogen de stichtingen slechts activiteiten met een sociale doelstelling financieren of nastreven; zij moeten daaraan minstens 50 % van hun jaarlijks inkomen besteden. De Italiaanse autoriteiten verwijzen naar het arrest van het Hof in zaak Poucet e Pistre waarin is verklaard: "De ziekenkassen of de organen die meewerken aan het beheer van de openbare dienst van de sociale zekerheid, vervullen een taak van zuiver sociale aard. Hun werkzaamheid berust immers op het beginsel van nationale solidariteit en mist ieder winstoogmerk. De betaalde uitkeringen zijn wettelijke uitkeringen, die niet afhangen van het bedrag van de premies. Hieruit volgt, dat die werkzaamheid geen economische activiteit is en dat de ermee belaste organen geen ondernemingen zijn in de zin van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag"(6). Volgens de Italiaanse autoriteiten moet een analoge redenering gelden voor de stichtingen. (21) De stichtingen kunnen niet als ondernemingen worden beschouwd louter omdat zij participaties hebben in banken. Krachtens decreet nr. 153/99 zijn zij verplicht de zeggenschap op te geven binnen een periode van vier jaar. Het begrip zeggenschap is ruimer dan hetgeen in het burgerlijk wetboek is vastgelegd aangezien het ook de zeggenschap omvat die wordt uitgevoerd door middel van overeenkomsten met andere aandeelhouders. Het is ook ruimer dan hetgeen is vastgelegd in Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven(7). Bovendien is in decreet nr. 153/99 bepaald dat bestuursfuncties in de stichtingen onverenigbaar zijn met bestuursfuncties in de ontvangende bank. (22) Net als de stichtingen kunnen ook de "instrumentele ondernemingen" niet worden beschouwd als ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, aangezien zij uitsluitend in de relevante sectoren werkzaam kunnen zijn en zich alleen kunnen bezighouden met de directe verwezenlijking van de statutaire doelstellingen van de stichting. (23) De in overweging 5, punt 1, genoemde maatregel houdt geen afwijking van de normale belastingregels in, maar bevestigt eenvoudigweg de toepassing van een algemene bepaling in de Italiaanse belastingwetgeving op de stichtingen. Krachtens presidentieel decreet nr. 601 van 29 september 1973 wordt een vermindering van de vennootschapsbelasting toegekend voor alle instellingen die activiteiten ontplooien in de sectoren sociale bijstand, gezondheidszorg, onderwijs of soortgelijke gebieden. (24) Wat de maatregelen in overweging 5, punt 2, betreft: zij verschaffen geen voordeel aan de stichtingen, maar zorgen er eenvoudigweg voor dat deze niet later worden gestraft voor de verplichte verkoop van de aandelen die zij bezitten. Immers, de eventuele meerwaarden zouden dan niet het gevolg zijn van een normale transactie waarover de uitvoerder heeft beslist, maar van een bij wet verplichte handeling. De toepassing van de normale belastingregels zou dan niet gerechtvaardigd zijn. (25) De maatregelen genoemd in overweging 5, punten 3 en 4, betreffen goederen en participaties in activiteiten die nodig zijn voor de bedrijfsuitoefening, welke krachtens wet nr. 218 van 30 juli 1990 zijn overgedragen aan de banken. Op het moment van de omvorming van de openbare banken tot naamloze vennootschappen die in handen waren van de bancaire stichtingen, werden deze activa aan de banken toegewezen in plaats van aan de stichtingen, om de belastingheffing op de herwaardering van de activa te vermijden. In het geval van de participaties in het kapitaal van Banca d'Italia was de keuze om deze over te dragen aan de stichting niet eens mogelijk. Krachtens wet nr. 141 van 7 maart 1938 maakten de nieuw opgerichte stichtingen geen deel uit van de instellingen die het recht hadden om aandeelhouders van de Banca d'Italia te zijn. Bij decreet nr. 153/99 werden deze bepalingen gewijzigd en kregen de stichtingen het recht aandelen in Banca d'Italia te verwerven. (26) Volgens de Italiaanse autoriteiten is met de maatregelen genoemd in overweging 5, punten 3 en 4, geen gebruik van staatsmiddelen gemoeid. Het belastingvoordeel wordt niet automatisch toegepast, maar is afhankelijk van de uitvoering van specifieke transacties. Indien deze transacties fiscaal belast waren geweest, is het onwaarschijnlijk dat zij zouden zijn uitgevoerd. (27) Voorts wordt aangevoerd dat de maatregelen in overweging 5, punten 3 en 4, slechts in welbepaalde omstandigheden een afwijking van de normale regels inhouden. Voor splitsingen gold reeds fiscale neutraliteit voor alle ondernemingen in alle sectoren, terwijl bepaalde indirecte belastingen reeds forfaitair werden berekend in een aantal omstandigheden. (28) Ook wordt met de betrokken maatregelen niet noodzakelijk een economisch voordeel verleend. Zij voorzien in een fiscaal neutrale overdracht van deze activa naar de stichtingen, hetgeen betekent dat mogelijke kapitaalverliezen geen recht geven op een belastingkrediet. Bovendien is fiscale neutraliteit geen synoniem van belastingvrijstelling: de fiscale last wordt overgedragen naar de nieuwe eigenaar van de activa die - in de gevallen die zijn voorzien in het fiscaal recht - de belasting zal moeten betalen op het gehele bedrag van de gerealiseerde meerwaarden. (29) In ieder geval is, zelfs indien de maatregelen zouden leiden tot de vrijstelling van een belasting die anders had moeten worden betaald, door de bijzonderheid van de betrokken transacties een speciale belastingbehandeling gerechtvaardigd. Het gaat niet om een normale verkoop van activa, maar om transacties die de gevolgen van vroegere, niet-vrijwillige overdrachten, corrigeren. De betrokken activa hadden in de stichtingen moeten blijven, maar werden tijdelijk overgedragen aan de "ontvangende" maatschappijen, hetzij wegens een juridische verplichting (in het geval van de participaties in het kapitaal van Banca d'Italia) of om de betaling van belastingen te vermijden (in het geval van goederen die nodig zijn voor de werking). (30) De maatregelen van decreet nr. 153/99 leiden niet tot een verstoring van de mededinging op een markt die het voorwerp is van handelsverkeer tussen de lidstaten. De verkoop van participaties moet op niet-discriminerende wijze gebeuren en is onderhevig aan de controle van de toezichthoudende autoriteit. De autoriteit beoordeelt de eerlijkheid van de verkoopprijs teneinde het vermogen van de stichting veilig te stellen. Bijgevolg brengen de fiscale voordelen voor de stichtingen geen wijziging van de mededingingsvoorwaarden op de markt van participaties in ondernemingen teweeg. (31) De belastingvoordelen kunnen niet, noch direct, noch indirect, ten gunste komen van een andere entiteit dan de stichting zelf of de instrumentele ondernemingen. Instrumentele ondernemingen moeten hetzelfde sociaal doel als de stichtingen nastreven en werken niet volgens normale marktcriteria. Zij kunnen niet worden beschouwd als "ondernemingen" in de zin van artikel 87, lid 1. In ieder geval zijn hun activiteiten van lokale aard: 93,8 % van de door de stichtingen gefinancierde projecten vindt plaats in de eigen regio van de stichting. Stichtingen voldoen meestal aan lokale behoeften waaraan marktdeelnemers van andere lidstaten niet zouden kunnen voldoen. Bovendien is de aanwezigheid van marktdeelnemers beperkt op de gebieden wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, kunst, behoud en herwaardering van het culturele erfgoed, gezondheidszorg, bijstand voor de sociaal zwakkeren. (32) In de veronderstelling - die wordt ontkend - dat de maatregelen staatssteun zouden vormen, zouden die verenigbaar moeten worden verklaard krachtens artikel 87, lid 3, onder c). De maatregelen veranderen de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad maar zijn bestemd om een proces te vergemakkelijken, d.w.z. de vermindering van de aanwezigheid van de staat in de economie, hetgeen door de Europese Unie bij verschillende gelegenheden ondersteund en aangemoedigd werd. V. BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN De regelgeving inzake bancaire stichtingen (33) Bancaire stichtingen zijn onderworpen aan het toezicht van een specifieke autoriteit. Dit toezicht heeft ten doel: controle van de eerbiediging van de wet en de statuten, een gezond en voorzichtig beheer van de stichtingen, de rendabiliteit van het vermogen en de bescherming van de werkelijke en potentiële begunstigden. Te dien einde kan de toezichthoudende autoriteit administratieve voorschriften uitvaardigen, met name regels op het gebied van het beheer van het vermogen, investeringen, besteding van het inkomen en begrotingen. De toezichthoudende autoriteit kan de organen van de stichting ontbinden en een buitengewone commissaris aanstellen indien ernstige en herhaaldelijke onregelmatigheden in het beheer worden vastgesteld of beslissen een stichting te liquideren indien een stichting niet langer in staat is haar doelstellingen te bereiken. In speciale gevallen kan de toezichthoudende autoriteit overgaan tot de verplichte administratieve liquidatie van de stichting(8). Ten slotte beschikt de toezichthoudende autoriteit over bevoegdheden betreffende de verkoop van meerderheidsparticipaties. (34) De bancaire stichtingen mogen slechts activiteiten ontplooien in de zogenaamde "toegelaten sectoren". De lijst van toegelaten sectoren is opgenomen in artikel 1, lid 1, onder c) bis, van wetsdecreet nr. 153 van 17 mei 1999 (decreet nr. 153/99), zoals gewijzigd bij wet nr. 448 van 28 december 2001 (wet nr. 448/01)(9). Die sectoren zijn verdeeld in vier grote gebieden: 1. bescherming en ontwikkeling van personen; 2. sociale zekerheid; 3. wetenschappelijk en technologisch onderzoek, milieubescherming; 4. kunst, bescherming van het culturele erfgoed en bevordering van culturele activiteiten(10). De bancaire stichtingen zijn er evenwel toe gehouden hun activiteiten te concentreren in de zogenaamde "relevante sectoren". Onder "relevante sectoren" wordt verstaan de "toegelaten sectoren" waarin elke stichting concreet kiest om haar activiteiten te ontplooien. De stichtingen moeten om de drie jaar maximaal drie relevante sectoren kiezen. De relevante sectoren zijn het geprivilegieerde gebied voor de activiteiten van de bancaire stichtingen, die daaraan minstens 50 % van hun jaarlijkse netto-inkomen moeten besteden. (35) De "relevante sectoren" begrenzen ook de gebieden waarop de bancaire stichtingen ondernemingsactiviteiten mogen ontplooien en meerderheidsbelangen in commerciële ondernemingen kunnen houden. Volgens artikel 3, lid 1, van decreet nr. 153/99 mogen bancaire stichtingen slechts onderneming exploiteren indien deze rechtstreeks worden gebruikt voor hun statutaire doelstellingen, en dit uitsluitend in de relevante sectoren. In artikel 3, lid 2, is bepaald dat de bancaire stichtingen geen enkele andere commerciële onderneming of instelling mogen financieren of subsidiëren, direct of indirect. (36) Meerderheidsparticipaties in andere ondernemingen moeten worden verkocht of afgestoten. In artikel 6 van decreet nr. 153/99 is bepaald dat zeggenschap moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2359, leden 1 en 2, van het burgerlijk wetboek. Bijgevolg bestaat er zeggenschap wanneer een stichting: a) op basis van gelijk welke overeenkomst met andere aandeelhouders, het recht heeft de meerderheid van de bestuurders te benoemen of over de meerderheid van de stemmen beschikt op de gewone algemene vergadering van een onderneming; b) op basis van gelijk welke overeenkomst met andere aandeelhouders, de benoeming of afzetting van de meerderheid van de bestuurders afhankelijk kan stellen van haar goedkeuring; c) in staat is, dankzij relaties van financiële en organisatorische aard, de onder a) en b) genoemde rechten of bevoegdheden uit te oefenen. Bovendien is in wet nr. 448/01 bepaald dat een bankmaatschappij wordt beschouwd als staande onder de zeggenschap van een stichting, zelfs indien de zeggenschap kan worden toegeschreven, direct of indirect, aan meerdere stichtingen, onafhankelijk van de manier waarop een dergelijke gezamenlijke zeggenschap is bepaald. (37) Wat in het bijzonder de participaties in banken betreft, mogen de bancaire stichtingen deze behouden voor een periode van vier jaar vanaf de inwerkingtreding van decreet nr. 153/99. Thans is in wet nr. 448/01 bepaald dat de bancaire stichtingen hun meerderheidsbelangen in banken voor een bijkomende periode van drie jaar mogen behouden op voorwaarde dat de participaties in de ontvangende bankmaatschappijen worden toevertrouwd aan een onafhankelijke onderneming voor het beheer van het vermogen ("società di gestione del risparmio" (SGR)). Deze laatste zal dan in eigen naam alle aandeelhoudersrechten uitoefenen, behalve betreffende de stemming op de buitengewone algemene vergaderingen (d.w.z. die welke worden samengeroepen om structurele wijzigingen goed te keuren). De toezichthoudende autoriteit moet specifieke bepalingen vaststellen om te zorgen voor doorzichtigheid en eerlijkheid bij de keuze van de onderneming voor het beheer van het vermogen en om belangenconflicten te vermijden. (38) De andere niet-toegelaten meerderheidsbelangen moeten worden afgestoten binnen de door de toezichthoudende autoriteit vastgestelde termijn, en in ieder geval binnen vier jaar vanaf de inwerkingtreding van decreet nr. 153/99. Indien de stichtingen de voornoemde termijnen niet in acht nemen, gaat de toezichthoudende autoriteit rechtstreeks over tot de cessie van de meerderheidsbelangen, eventueel via een daarvoor benoemde commissaris. (39) De leden van de statutaire organen en de leidinggevende personen van de bancaire stichting moeten voldoen aan de vereisten inzake eerbaarheid en deskundigheid. Deze vereisten worden vastgesteld door de toezichthoudende autoriteit, rekening houdend met de ethische normen en ervaring die vereist zijn voor de uitoefening van bestuurs-, beheers- en controlefuncties in een instelling zonder winstgevend doel. De bancaire stichtingen mogen geen winsten verdelen onder de leden van hun statutaire organen, het leidinggevend personeel en de werknemers. In wet nr. 448/01 is bepaald dat de leden van de statutaire organen en het leidinggevend personeel geen bestuurs-, beheers- of controlefuncties kunnen uitoefenen in de ontvangende bankmaatschappij of in een andere instelling die werkzaam is in de financiële, bank-, of verzekeringssector. Krachtens decreet nr. 153/99 in zijn oorspronkelijke vorm, was het de leden van de bestuursorganen alleen verboden de functie van bestuurslid in de ontvangende bankmaatschappij uit te oefenen. (40) Het vermogen van de stichtingen wordt volledig besteed aan het nastreven van de statutaire doelstellingen en wordt beheerd overeenkomstig de niet-winstgevende aard van de stichting en overeenkomstig doorzichtigheids- en moraliteitsbeginselen. Bij het beheer van het vermogen moeten de stichtingen de regels van een voorzichtig beheer in acht nemen op het gebied van risico's, teneinde de waarde van het vermogen veilig te stellen en een voldoende rentabiliteit te behalen. Bovendien zijn zij ertoe gehouden hun investeringen te spreiden om de risico's als gevolg van een concentratie van investeringen te vermijden en hun vermogen te investeren overeenkomstig hun institutionele doelstellingen, en in het bijzonder met het oog op de ontwikkeling van het gebied waarin zij werkzaam zijn. (41) In artikel 4, lid 1, onder c), van decreet nr. 153/99, gewijzigd bij wet nr. 448/01, is bepaald dat de lokale autoriteiten de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan van de stichtingen moet benoemen. Economische activiteit (42) Samengevat bestaat de activiteit van de bancaire stichtingen erin de opbrengst die zij uit hun vermogen halen, te besteden aan maatregelen van sociale aard. Deze activiteit omvat vier belangrijke aspecten: i) het beheer en de investering van het vermogen; ii) het storten van bijdragen aan instellingen zonder winstgevend doel die actief zijn op sociaal gebied; iii) uitvoering van activiteiten op sociaal gebied; iv) de zeggenschap over "instrumentele ondernemingen". Beheer en investering van het vermogen (43) Wat de eerste activiteit betreft is in decreet nr. 153/99 gepreciseerd dat het vermogen van de stichting volledig bestemd is voor het nastreven van de statutaire doelstellingen. De stichtingen moeten een passend rendement nastreven bij hun investeringen, maar ook de regels inzake voorzichtig beheer op het gebied van de risico's in acht houden, teneinde de waarde van het kapitaal in stand te houden(11). Zij mogen hun vermogen niet gebruiken om zeggenschap te verwerven over commerciële ondernemingen: bij decreet nr. 153/99 werden specifieke waarborgen in dit verband ingevoerd (zie hierboven de overwegingen 36 en 39). Bij wet nr. 448/01 werden deze waarborgen nog versterkt ten aanzien van banken, door expliciet de mogelijkheid van gezamenlijke zeggenschap uit te sluiten en het toepassingsgebied van het verbod inzake de accumulatie van functies uit te breiden. Derhalve heeft wet nr. 448/01 de scheiding tussen de stichtingen en de financiële instellingen versterkt. Op die wijze heeft zij ertoe bijgedragen dat de twijfels die in dit verband werden geuit in het besluit tot inleiding van de procedure, worden weggenomen. (44) Het beheer van het vermogen van de stichtingen - wanneer dit door de stichting zelf gebeurt(12) - geeft geen aanleiding tot de verlening van een dienst op de markt. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie op BTW-gebied, oefent een houdstermaatschappij die uitsluitend als doel heeft participaties in andere ondernemingen te verwerven zonder direct of indirect in het beheer daarvan tussen te komen, behoudens haar rechten als aandeelhouder, geen economische activiteit uit. De zaken liggen anders indien de participatie gepaard gaat met een directe of indirecte deelname aan het beheer van de onderneming waarin de participatie werd verworven, behoudens de rechten van de houdstermaatschappij in haar hoedanigheid van aandeelhouder. Een dergelijke deelname aan het beheer van de dochtermaatschappijen moet worden beschouwd als een economische activiteit voorzover dit de verkoop van goederen of verlening van diensten inhoudt(13). De Commissie is van mening dat deze beginselen relevant zijn om vast te stellen of de stichtingen een economische activiteit uitoefenen en derhalve kunnen worden beschouwd als ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1. (45) Bovendien kan het beheer van het vermogen niet als een autonome en afzonderlijke activiteit worden gezien van die welke erin bestaat de opbrengsten te benutten voor maatregelen op sociaal gebied. De winst die voortvloeit uit het beheer van het vermogen kan niet worden verdeeld onder de leden of aandeelhouders van de stichting en mag alleen worden gebruikt voor de betaling van bijdragen. Derhalve kan het interne beheer van het vermogen niet worden beschouwd als een "economische activiteit" op zich, maar moet het worden gezien in de context van de totale activiteit van de stichtingen. Storting van bijdragen voor instellingen zonder winstgevend doel die werkzaam zijn op sociaal gebied (46) De inkomsten die de stichtingen verkrijgen uit hun vermogen worden gebruikt voor de storting van bijdragen voor instellingen zonder winstgevend doel die werkzaam zijn in de in de wet vastgestelde sectoren (zie overweging 34 hierboven). Decreet nr. 153/99 verbiedt het uitvoeren van bankactiviteiten uitdrukkelijk en de stichtingen kunnen in geen enkele vorm compensatie ontvangen voor hun bijdragen. Verwijzend naar de woorden die het Hof van Justitie heeft gebruikt in het bovenvermeld arrest in zaak Poucet en Pistre (zie hierboven, overweging 19), kan worden gesteld dat deze soort activiteit "een taak van zuiver sociale aard vervult", "gebaseerd is op het beginsel van nationale solidariteit" en "ieder winstoogmerk mist". Er zij voorts op gewezen dat de verdeling van de winsten door de stichtingen in geen enkele verhouding staat tot de eventuele inkomsten die zij zelf hebben: de stichtingen werken niet volgens de normale marktcriteria, noch bestaat er een markt voor deze speciale soort activiteit. (47) Derhalve meent de Commissie dat de activiteit van het beheer van het eigen vermogen en het gebruik van de opbrengsten die daaruit voortvloeien voor het verlenen van bijdragen aan instellingen zonder winstgevend doel met een sociaal oogmerk, geen economische activiteit is en de stichtingen derhalve niet kunnen worden beschouwd als ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Uitvoering van activiteiten op sociaal gebied en de zeggenschap over "instrumentele ondernemingen" (48) Het is de bancaire stichtingen niet toegestaan meerderheidsparticipaties in ondernemingen te bezitten of op enige wijze commerciële activiteiten te financieren, behalve in de bij wet vastgestelde omstandigheden. Dan gaat het om stichtingen die rechtstreeks hun activiteit verrichten in de "relevante sectoren" of de zeggenschap hebben over entiteiten die in deze sectoren werkzaam zijn ("instrumentele ondernemingen"). In ieder geval mogen noch de stichtingen noch de instrumentele ondernemingen een winstgevend doel nastreven. (49) Om na te gaan of de activiteiten in de in deze wet bepaalde sectoren als "economische activiteiten" moeten worden beschouwd, zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, "het begrip onderneming elke eenheid omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (...); onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt"(14). Bovendien heeft het Hof van Justitie verklaard dat, in het geval van een bedrijfspensioenfonds, het ontbreken van winstoogmerk, het nasteven van een sociaal doel, de solidariteitsaspecten en de beperkingen of controles op de investeringen, niet beletten dat de activiteit van het fonds als een economische activiteit is te beschouwen(15). Inderdaad, om een activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen of diensten als niet-economisch te kunnen beschouwen, moet men het bestaan van een markt van vergelijkbare goederen of diensten kunnen uitsluiten. In de meeste gebieden die zijn aangegeven in de wet - onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, bescherming, wetenschappelijk onderzoek en bijstand voor sociaal zwakkeren - kunnen marktdeelnemers worden gevonden die een soortgelijke activiteit uitoefenen met winstgevend doel. In tegenstelling tot de activiteit van het verstrekken van middelen zonder dat deze ooit worden terugbetaald, waarvoor geen "markt" bestaat, gaan met de activiteit van de verlening van ziekenhuisdiensten, van een kunstgalerij of een bureau voor de bescherming van personen economische transacties gepaard. Op die markten kan de rechtstreekse aanwezigheid van stichtingen of de mogelijkheid die zij hebben om zeggenschap uit te oefenen op ondernemingen, de concurrentie vervalsen en kan hun activiteit niet volledig worden onttrokken aan de controle op de eerbiediging van de mededingingsregels. (50) Dat betekent niet dat alle activiteiten die worden verricht in de "relevante sectoren" van "economische aard" zijn. Zo ook kunnen bepaalde activiteiten - zelf indien zij "economisch" zijn - potentieel niet in staat zijn het handelsverkeer tussen de lidstaten te beïnvloeden. De precieze karakterisering van de activiteiten met het oog op de staatssteuncontrole kan slechts per geval worden vastgesteld. (51) Opgemerkt zij dat de Italiaanse autoriteiten verklaard hebben dat op dit ogenblik geen enkele stichting gebruik heeft gemaakt van de bij wet vastgestelde mogelijkheid om rechtstreeks een activiteit uit te oefenenen in de "relevante sectoren"(16). Daaruit zou volgen dat geen enkele stichting kan worden beschouwd als "onderneming" in de zin van artikel 87, lid 1, wegens activiteiten die rechtstreeks worden verricht in de "relevante sectoren". Indien dergelijke activiteiten zouden worden uitgevoerd, dan is bij artikel 9, lid 3, van decreet nr. 153/99 voorgeschreven dat de stichtingen een gescheiden boekhouding moeten voeren. (52) Wat de mogelijkheid betreft om zeggenschap te verwerven over instrumentele ondernemingen, zou dit er niet toe leiden dat de stichtingen als ondernemingen worden aangemerkt, aangezien dit geen directe deelname van de stichtingen aan de activiteit van de gecontroleerde onderneming impliceert. Tussen de stichtingen en de "instrumentele ondernemingen" waarover zij zeggenschap mogen uitoefenen, is de juridische scheiding, naast de afzonderlijke boekhouding, verplicht. (53) Derhalve is de Commissie van oordeel dat de bancaire stichtingen die niet rechtstreeks deelnemen aan de activiteiten in de "relevante sectoren", geen ondernemingen zijn in de zin van artikel 87, lid 1. Daarentegen worden de stichtingen als ondernemingen beschouwd indien zij zich rechtstreeks mengen in activiteiten, zelfs in de "relevante sectoren", die een economisch karakter hebben. (54) De door de Italiaanse autoriteiten meegedeelde informatie inzake het niet-bestaan van directe activiteiten van de stichtingen in de "relevante sectoren" heeft de Commissie er derhalve toe gebracht haar oorspronkelijk standpunt betreffende het aanmerken van de stichtingen als ondernemingen, zoals geformuleerd in het besluit tot inleiding van de procedure, te herzien. Mogelijke aanwezigheid van steunelementen (55) Indien stichtingen rechtstreeks deelnemen aan een economische activiteit - zelfs in de "relevante sectoren" - die het onderwerp uitmaakt van handelsverkeer tussen de lidstaten, kan gelijk welk belastingvoordeel ten gunste van deze activiteiten staatssteun vormen, en moet dit dus worden aangemeld krachtens artikel 88, lid 3. (56) Zo ook moeten de stichtingen, aangezien de meerderheid van de leden van hun bestuursorgaan wordt benoemd door de lokale autoriteiten (zie overweging 41 hierboven), worden beschouwd als instellingen onder overheidscontrole. De overheid oefent controle uit op hun middelen en het gebruik daarvan. Iedere keer wanneer de stichtingen middelen of een andere vorm van bijstand verstrekken aan ondernemingen - zelfs binnen de "relevante sectoren" - kan dit bijgevolg staatssteun inhouden aangezien daardoor de concurrentie wordt vervalst of dreigt te worden vervalst en het handelsverkeer tussen lidstaten wordt beïnvloed. Dergelijke steun moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3. Andere ontvangende maatschappijen die zijn opgericht overeenkomstig wet nr. 218 van 30 juli 1990 (57) Overeenkomstig decreet nr. 153/99 worden de in overweging 5, punten 2 en 3, genoemde belastingvoordelen toegekend aan andere ontvangende maatschappijen - die zijn opgericht overeenkomstig wet nr. 218 van 30 juli 1990 - waarnaar de stichtingen hun participaties in de bankmaatschappij hebben overgedragen. Indien deze maatschappijen bankactiviteiten uitoefenen, zijn zij uitgesloten van het toepassingsgebied van onderhavige beschikking en worden zij beschouwd als vallende onder de beschikking van de Commissie van 11 december 2001 in zaak C 54/A/2000/EG. Niettemin voorziet artikel 16, lid 6, van decreet nr. 153/99, uitdrukkelijk in het geval van ontvangende maatschappijen die geen enkele bankactiviteit uitoefenen en volledig in handen zijn van stichtingen. Voorzover deze ondernemingen zich beperken tot het beheer van de financiële participaties van de stichtingen, geen enkele dienst verlenen aan derden en volledig in handen zijn van de stichtingen, zullen de in overweging 5, punten 2 en 3, vermelde belastingvoordelen uiteindelijk ten goede komen aan de stichtingen. Zolang de stichtingen die eigenaar zijn van de betrokken ontvangende maatschappijen geen ondernemingen zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, zullen de maatregelen waarvan sprake in overweging 5, punten 2 en 3, geen voordelen met zich brengen voor enige onderneming. (58) Derhalve meent de Commissie dat de belastingvoordelen die krachtens artikel 13 en artikel 16 van decreet nr. 153/99 worden verleend aan de ontvangende maatschappijen, welke geen bankactiviteiten uitoefenen en volledig in handen zijn van de stichtingen, geen staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1. VI. CONCLUSIES (59) De Commissie is van mening dat de activiteit van het beheer van het eigen vermogen en het gebruik van de opbrengsten voor de betaling van bijdragen aan instellingen zonder winstgevend doel die actief zijn op sociaal gebied geen economische activiteit is en de stichtingen derhalve niet kunnen worden beschouwd als ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. (60) De Italiaanse autoriteiten hebben verklaard dat geen enkele stichting rechtstreeks een activiteit van economische aard uitoefent in de sectoren waarin deze mogelijkheid bij wet is toegestaan. (61) Bijgevolg vormen de voor de stichtingen bestemde maatregelen die werden ingevoerd bij artikel 12, lid 2, artikel 13, artikel 16, leden 4 en 5 en artikel 27, lid 2, van decreet nr. 153/99 geen staatssteun aangezien zij niet zijn bestemd voor ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. (62) De bij artikel 13, artikel 16, lid 6, en artikel 17 van decreet nr. 153/99 ingevoerde maatregelen ten gunste van de ontvangende maatschappijen die geen enkele bankactiviteit uitoefenen, geen diensten aan derden aanbieden en volledig in handen zijn van de stichtingen, vormen geen staatssteun aangezien zij niet bestemd zijn voor ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. (63) Wanneer de stichtingen rechtstreeks deelnemen aan een economische activiteit waarvoor handelsverkeer bestaat tussen de lidstaten - zelfs in de sectoren waarin de wet hen deze mogelijkheid geeft - kan gelijk welk belastingvoordeel ten gunste van deze activiteiten staatssteun vormen, en bijgevolg moet dit worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3. Zo ook, aangezien de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan van de stichtingen wordt benoemd door de lokale autoriteiten, oefent de overheid controle uit op hun middelen en het gebruik daarvan. Iedere keer wanneer de bancaire stichtingen middelen of een andere vorm van bijstand verstrekken aan ondernemingen, kan dit bijgevolg staatssteun inhouden omdat daardoor de concurrentie wordt vervalst of dreigt te worden vervalst en het handelsverkeer tussen lidstaten wordt beïnvloed. Dergelijke steun moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3. Ten slotte kan, indien de ontvangende maatschappijen diensten aan derden aanbieden, gelijk welk belastingvoordeel dat zij ontvangen staatssteun vormen welke derhalve moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 De maatregel die Italië ten uitvoer heeft gelegd bij artikel 12, lid 2, artikel 13, artikel 16, leden 4 en 5, en artikel 27, lid 2, van wetsdecreet nr. 153 van 17 mei 1999, ten gunste van stichtingen die niet rechtstreeks activiteiten verrichten in de sectoren zoals opgenomen in artikel 1, lid 1, onder c) bis, van genoemd decreet, gewijzigd bij wet nr. 448 van 28 december 2001, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Artikel 2 De maatregel die Italië ten uitvoer heeft gelegd bij artikel 13, artikel 16, lid 6, en artikel 17 van wetsdecreet nr. 153 van 17 mei 1999 ten gunste van de ontvangende maatschappijen die geen bankactiviteiten verrichten, geen enkele dienst verlenen aan derden en volledig in handen zijn van de stichtingen zoals bedoeld in artikel 1 van onderhavige beschikking, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Artikel 3 Wanneer de stichtingen rechtstreeks deelnemen aan een economische activiteit waarvoor handelsverkeer bestaat tussen de lidstaten - zelfs in de sectoren waarin de wet hen deze mogelijkheid geeft - kan gelijk welk belastingvoordeel ten gunste van deze activiteiten staatssteun vormen, en bijgevolg moet dit worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Indien de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan van de stichtingen wordt benoemd door de lokale autoriteiten, kan het verstrekken van middelen of een andere vorm van bijstand aan ondernemingen, staatssteun inhouden die moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Indien de ontvangende maatschappijen diensten aan derden aanbieden kan gelijk welk belastingvoordeel dat zij ontvangen staatssteun vormen welke derhalve moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Artikel 4 Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek. Gedaan te Brussel, 22 augustus 2002. Voor de Commissie Mario Monti Lid van de Commissie (1) PB C 44 van 10.2.2001, blz. 2. (2) Zie voetnoot 1. (3) Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag aan de overige lidstaten en andere belanghebbenden met betrekking tot steun die Italië besloten heeft te verlenen aan Banco di Napoli, zaak C 40/96 (PB C 328 van 1.11.1996, blz. 23). Beschikking 1999/288/EG van de Commissie (PB L 116 van 4.5.1999, blz. 5). Beschikking 2000/600/EG van de Commissie (PB L 256 van 10.10.2000, blz. 21). (4) Arrest van het Hof van 15 januari 1985 in zaak 250/83, Finsider/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 131, punt 8. (5) Arrest van het Hof van 6 februari 1997 in zaak C-80/95, Harnas & Helm CV/Staatssecretaris van Financiën, Jurispr. 1997, blz. I-0745, punt 15. (6) Arrest van het Hof van 17 februari 1993 in de gevoegde zaken C-159/91 en C-160/91, Poucet e Pistre, Jurispr. 1993, blz. I-637, punten 18 en 19. (7) PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/52/EG (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 75). (8) De verplichte administratieve liquidatie is een speciale liquidatieprocedure waarbij de toepassing van de normale voorschriften inzake faillissement is uitgesloten. (9) Bij wet nr. 448/01 werd het onderscheid ingevoerd tussen "toegelaten" en "relevante" sectoren. Oorspronkelijk werden in decreet nr. 153/99 alleen de "relevante sectoren" opgenomen, welke meer algemeen werden omschreven als wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, kunst, herwaardering en behoud van het culturele erfgoed, gezondheidszorg en bijstand voor de sociaal zwakkeren. Het verschil tussen de huidige en de vorige regelgeving is dat de nieuwe bepalingen de bancaire stichtingen er meer toe verplichten het gebied van hun activiteiten duidelijker te omschrijven. Bovendien kunnen enkele nieuwe gebieden van activiteiten worden gekozen als "relevante sectoren". (10) Volgens de wet behoort tot het gebied van de bescherming en ontwikkeling van personen: familie en aanverwante waarden; groei en ontwikkeling van jongeren; onderwijs en opleiding, met inbegrip van de aankoop van pedagogisch materiaal; vrijwilligerswerk en liefdadigheid; religie en geestelijke ontwikkeling, bijstand voor ouderen; burgerrechten. Het gebied van de sociale zekerheid omvat: misdaadpreventie en openbare veiligheid; voedselveiligheid en landbouw van goede kwaliteit; lokale ontwikkeling en sociale woningbouw; consumentenbescherming; burgerbescherming; openbare gezondheidszorg, preventieve en revaliderende geneeskunde; sportactiviteiten; drugspreventie en revalidatie van drugsgebruikers; psychische en mentale ziekten en stoornissen. (11) Wet nr. 448 van 28 december 2001 voegt daaraan toe dat het vermogen zodanig moet worden beheerd dat het in overeenstemming is met de aard van de stichtingen, d.w.z. een instelling zonder winstgevend doel die werkt volgens de beginselen van doorzichtigheid en moraliteit. (12) Wet nr. 448 van 28 december 2001 geeft de stichtingen de mogelijkheid hun belangen in de "ontvangende bank" toe te vertrouwen aan een externe onderneming die gespecialiseerd is in het beheer van vermogen (Società di gestione del risparmio (SGR)). Op die wijze kunnen de stichtingen de verkoop van het meerderheidsbelang in de banken met drie jaar vertragen. De stichting kan zich niet bemoeien met het beheer van haar vermogen en, wat betreft de uitoefening van haar aandeelhoudersrechten, kan zij slechts aanwijzingen geven betreffende de beslissingen van de buitengewone algemene vergadering in de gevallen die zijn voorzien in artikel 2365 van het burgerlijk wetboek. (13) Zie zaak C-60/90, Polysar Investments Netherlands/Inspecteur der Invoerrechten, Jurispr. 1991, I-3111; zaak C-333/91, Sofitam, Jurispr. 1993, I-3513; zaak C-142/99, Floridienne en Berginvest, Jurispr. 2000, I-9567. (14) Arrest van het Hof van 18 juni 1998 in zaak C-35/96, Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36. (15) Arrest van het Hof van 21 september 1999 in de gevoegde zaken C-115/97 tot C-117/97, Brentjens' Handelsonderneming BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen, Jurispr. 1999, blz. I-6025, punten 85 en 86. (16) Schrijven van 16 januari 2001, in antwoord op de brief van de Commissie van 25 oktober 2000, waarin de Italiaanse regering werd geïnformeerd over haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag.