Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993L0031

Richtlijn 93/31/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de standaard van motorvoertuigen op twee wielen

PB L 188 van 29.7.1993, pp. 19–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2009; opgeheven door 32009L0078

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1993/31/oj

31993L0031

Richtlijn 93/31/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de standaard van motorvoertuigen op twee wielen

Publicatieblad Nr. L 188 van 29/07/1993 blz. 0019 - 0027
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0225
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0225


RICHTLIJN 93/31/EEG VAN DE RAAD van 14 juni 1993 betreffende de standaard van motorvoertuigen op twee wielen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gelet op Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (1),

Gelet op het voorstel van de Commissie (2),

In samenwerking met het Europees Parlement (3),

Gelet op het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd; dat de daartoe noodzakelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat in iedere Lid-Staat de standaard van motorvoertuigen op twee wielen moet voldoen aan bepaalde, in dwingende voorschriften vastgelegde technische kenmerken die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat deze verschillen het handelsverkeer binnen de Gemeenschap belemmeren;

Overwegende dat deze belemmeringen voor de werking van de interne markt kunnen worden weggenomen als alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen in plaats van hun nationale regelgeving;

Overwegende dat de vastlegging van geharmoniseerde voorschriften voor de standaard van motorvoertuigen op twee wielen noodzakelijk is om voor elk type van voornoemde voertuigen de in Richtlijn 92/61/EEG vastgelegde goedkeuringsprocedure te kunnen toepassen;

Overwegende dat vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden in de betrokken sector de met deze richtlijn beoogde communautaire maatregelen noodzakelijk en zelfs onontbeerlijk zijn om het gestelde doel te bereiken, namelijk de communautaire goedkeuring per type voertuig, en dat dit niet voldoende door de Lid-Staten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De onderhavige richtlijn is van toepassing op de standaard van alle voertuigentypen op twee wielen, als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 92/61/EEG.

Artikel 2

De procedure voor de verlening van goedkeuring van de standaard van een type motorvoertuig op twee wielen, alsmede de voor het vrije verkeer van deze voertuigen geldende voorwaarden zijn vastgelegd in Richtlijn 92/61/EEG, in respectievelijk hoofdstuk II en hoofdstuk III.

Artikel 3

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de in de bijlagen opgenomen voorschriften aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG (5).

Artikel 4

1. De Lid-Staten stellen de nodige bepalingen om uiterlijk op 14 december 1994 aan deze richtlijn te voldoen vast en maken ze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Vanaf de in de eerste alinea vermelde datum mogen de Lid-Staten het voor het eerst in het verkeer brengen van aan deze richtlijn beantwoordende voertuigen niet verbieden om redenen die met de standaard verband houden.

Zij passen de bepalingen bedoeld in de eerste alinea toe vanaf 14 juni 1995.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 14 juni 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

J. TROEJBORG

(1) PB nr. L 225 van 10. 8. 1992, blz. 72.(2) PB nr. C 293 van 9. 11. 1992, blz. 23.(3) PB nr. C 337 van 21. 12. 1992, blz. 103, en PB nr. C 150 van 31. 5. 1993.(4) PB nr. C 73 van 15. 3. 1993, blz. 22.(5) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG (PB nr. L 225 van 10. 8. 1992, blz. 1).

BIJLAGE

1. DEFINITIES

In de onderhavige richtlijn wordt verstaan onder:

1.1. "standaard", een stevig aan het voertuig bevestigde inrichting waarmee het voertuig in een verticale (of bijna verticale) parkeerstand kan worden gehouden wanneer de berijder het voertuig laat staan;

1.2. "zijstandaard", een standaard die, wanneer hij wordt uitgeklapt of scharniert tot in de uitgeklapte toestand, het voertuig aan één kant ondersteunt, waarbij de twee wielen in contact blijven met het steunvlak;

1.3. "middenstandaard", een standaard die, wanneer hij in de uitgeklapte stand wordt gebracht, het voertuig ondersteunt met behulp van een of meer raakvlakken tussen het voertuig en het steunvlak aan weerskanten van het middenlangsvlak van het voertuig;

1.4. "dwarsinclinatie (di)", de helling, uitgedrukt in procenten, van het werkelijke steunvlak, waarbij de snijlijn tussen het middenlangsvlak van het voertuig en het steunvlak loodrecht staat op de lijn met de grootste helling (figuur 1);

1.5. "langsinclinatie (li)", de helling, uitgedrukt in procenten, van het werkelijke steunvlak, waarbij het middenlangsvlak van het voertuig evenwijdig loopt aan de lijn met de grootste helling (figuur 2);

1.6. "het middenlangsvlak van het voertuig", het langsvlak van symmetrie van het achterwiel van het voertuig.

2. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

2.1. Elk voertuig op twee wielen moet voorzien zijn van minstens één standaard om te zorgen voor de stabiliteit bij stilstand (bij voorbeeld wanneer het voertuig geparkeerd is) wanneer het niet in deze statische toestand wordt gehouden door een persoon of door externe middelen. Voertuigen uitgevoerd met dubbele wielen behoeven niet te zijn uitgerust met een standaard maar zij moeten in de parkeerstand (parkeerrem aangetrokken) voldoen aan de in punt 6.2.2 genoemde bepalingen.

2.2. Deze standaard moet hetzij een zijstandaard, hetzij een middenstandaard zijn, hetzij beide.

2.3. Wanneer de standaard aan het onderste gedeelte van of onder het voertuig scharniert, dient (dienen) het (de) uiteinde(n) van de standaard zich naar de achterzijde van het voertuig te bewegen om deze in de ingeklapte of rijstand te brengen.

3. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN

3.1. Zijstandaard

3.1.1. De zijstandaard dient:

3.1.1.1. het voertuig op zodanige wijze te ondersteunen dat gezorgd wordt voor stabiliteit in de dwarsrichting, wanneer het voertuig op een horizontaal steunvlak of op een helling staat en wordt voorkomen dat het te gemakkelijk overhelt (en dientengevolge om het door de zijstandaard gevormde steunpunt kantelt) of te gemakkelijk de verticale stand aanneemt en verder gaat (waardoor het voertuig naar de tegenovergestelde kant van de standaard omvalt);

3.1.1.2. het voertuig op zodanige wijze te steunen dat het in een stabiele toestand verkeert wanneer het voertuig overeenkomstig punt 6.2.2 op een helling wordt geplaatst;

3.1.1.3. zich automatisch naar achteren te bewegen in de ingeklapte of rijtoestand,

3.1.1.3.1. wanneer het voertuig zijn normale rijstand (verticaal) weer inneemt, of

3.1.1.3.2. wanneer het voertuig opzettelijk door de berijder naar voren wordt bewogen;

3.1.1.4. onverminderd de bepalingen van punt 3.1.1.3, zodanig ontworpen en gemaakt te zijn dat de standaard niet automatisch inklapt als de hellingshoek plotseling wordt gewijzigd (bij voorbeeld wanneer er door derden licht tegen het voertuig wordt geduwd of door de luchtverplaatsing als gevolg van het passeren van een voertuig),

3.1.1.4.1. wanneer hij in de uitgeklapte of parkeerstand is gebracht,

3.1.1.4.2. wanneer het voertuig helt ten einde het uiteinde van de zijstandaard in contact met de grond te brengen, en

3.1.1.4.3. wanneer het voertuig zonder toezicht geparkeerd wordt achtergelaten.

3.1.2. De in punt 3.1.1.3 genoemde voorschriften gelden niet als het voertuig zodanig is ontworpen dat de motor het voertuig niet in beweging kan zetten wanneer de zijstandaard uitgeklapt is.

3.2. Middenstandaard

3.2.1. De middenstandaard dient:

3.2.1.1. het voertuig op zodanige wijze te steunen dat de stabiliteit van het voertuig gegarandeerd is, hetzij met een of twee banden in contact met het steunvlak, hetzij zonder dat de banden dit vlak raken,

3.2.1.1.1. op een horizontaal steunvlak;

3.2.1.1.2. op een hellend vlak;

3.2.1.1.3. op een helling overeenkomstig punt 6.2.2;

3.2.1.2. automatisch naar achteren te kunnen bewegen in de ingeklapte of rijtoestand,

3.2.1.2.1. wanneer het voertuig zich op zodanige wijze naar voren beweegt dat de middenstandaard los komt van het steunvlak.

3.2.2. De in punt 3.2.1.2 genoemde voorschriften zijn niet van toepassing als het voertuig zodanig is ontworpen dat de motor het voertuig niet kan voortbewegen wanneer de middenstandaard uitgeklapt is.

4. OVERIGE VOORSCHRIFTEN

4.1. De voertuigen kunnen bovendien zijn uitgerust met een verklikkerlicht dat duidelijk door de berijder in zittende rijhouding kan worden waargenomen en dat bij ingeschakeld contact oplicht en blijft branden totdat de standaard zich in ingeklapte of rijtoestand bevindt.

4.2. Elke standaard moet zijn uitgerust met een blokkeersysteem dat de standaard in de ingeklapte of rijtoestand houdt. Dit systeem kan bestaan uit:

- twee onafhankelijke inrichtingen, zoals twee afzonderlijke veren of een veer en een blokkeersysteem zoals bij voorbeeld een "clip",

of

- één inrichting die zonder storingen kan functioneren gedurende minstens:

- 10 000 maal normaal gebruik als het voertuig is uitgerust met twee standaards,

of

- 15 000 maal normaal gebruik als het voertuig is uitgerust met één standaard.

5. STABILITEITSPROEF

5.1. Ten einde het vermogen om het voertuig in een stabiele toestand te houden, zoals in de punten 3 en 4 wordt beschreven, te bepalen dienen de volgende proeven te worden uitgevoerd:

5.2. Toestand van het voertuig

5.2.1. Het voertuig moet in zijn geheel in rijklare toestand worden aangeboden.

5.2.2. De banden dienen te worden opgepompt tot de druk die door de fabrikant voor de rijklare toestand wordt aanbevolen.

5.2.3. De transmissie dient zich in de vrijloopstand te bevinden of in geval van een automatische transmissie in de parkeerstand indien van toepassing.

5.2.4. Als het voertuig is uitgerust met een parkeerrem moet deze zijn aangetrokken.

5.2.5. De stuurinrichting moet zich in de vergrendelde stand bevinden. Als het stuur vergrendeld kan worden wanneer dit naar links of naar rechts wordt verdraaid, dienen de proeven in deze twee standen te worden uitgevoerd.

5.3. Proefterrein

5.3.1. De in punt 6.1 genoemde proeven dienen te worden uitgevoerd op een vlak, horizontaal terrein, met een hard, droog en schoon oppervlak.

5.4. Beproevingsmaterieel

5.4.1. De in punt 6.2 genoemde proeven dienen op een parkeerplatform te worden uitgevoerd.

5.4.2. Het parkeerplatform dient een stijf, vlak, rechthoekig oppervlak te zijn dat het voertuig kan dragen zonder merkbaar door te buigen.

5.4.3. Het oppervlak van het parkeerplatform moet voldoende anti-slippend zijn om te verhinderen dat het voertuig tijdens de inclinatie- of hellingsproeven van het steunvlak wegglijdt.

5.4.4. Het parkeerplatform moet zodanig gebouwd zijn dat minstens de stand met de in punt 6.2.2 voorgeschreven dwarsinclinatie (di) en langsinclinatie (li) kan worden bereikt.

6. PROEFPROCEDURES

6.1. Stabiliteit op een horizontaal steunvlak (proef in verband met punt 3.1.1.4)

6.1.1. Bij het voertuig dat zich op het proefterrein bevindt wordt de zijstandaard in de uitgeklapte of parkeerstand gebracht en het voertuig wordt op de zijstandaard gezet.

6.1.2. Het voertuig wordt zodanig bewogen dat de hoek tussen het middenlangsvlak en het steunvlak met 3° wordt vergroot (door het voertuig naar de verticale stand te bewegen).

6.1.3. Als gevolg van deze beweging mag de zijstandaard niet automatisch terugkeren in de ingeklapte of rijstand.

6.2. Stabiliteit op een hellend vlak (proeven in verband met de punten 3.1.1.1, 3.1.1.2, 3.2.1.1.2 en 3.2.1.1.3)

6.2.1. Het voertuig wordt op het parkeerplatform geplaatst met alleen de zijstandaard en vervolgens alleen de middenstandaard in de uitgeklapte of parkeerstand en men laat het voertuig op de standaard steunen.

6.2.2. Het parkeerplatform wordt geheld tot de minimale dwarsinclinatie (di) is bereikt, en vervolgens tot de minimale langsinclinatie (li) is bereikt, volgens het onderstaande schema:

Zie de hierna volgende figuren 1a, 1b en 2.

6.2.3. In het geval waarbij een op een hellend parkeerplatform geplaatst voertuig op de middenstandaard en slechts één wiel steunt en met de middenstandaard in deze stand kan worden gehouden terwijl hetzij het voorwiel, hetzij het achterwiel in contact met het steunvlak is, en voor zover het voertuig aan de overige voorschriften van dit punt voldoet, behoeven de hiervóór beschreven proeven slechts te worden uitgevoerd met het voertuig dat rust op de middenstandaard en het achterwiel.

6.2.4. Wanneer het parkeerplatform volgens de voorgeschreven hoeken wordt geheld en de voorgaande voorschriften naar behoren in acht zijn genomen, moet het voertuig stabiel blijven.

6.2.5. In plaats van deze procedure is het toegestaan het platform in de hellende stand te brengen alvorens het voertuig in de desbetreffende toestand wordt gebracht.

Aanhangsel 1 Inlichtingenformulier voor de standaard van een motorvoertuigtype op twee wielen

(bij de goedkeuringsaanvraag te voegen ingeval deze los van de aanvraag om goedkeuring van het voertuig is ingediend)

Volgnummer (door de aanvrager in te vullen): .

Bij de aanvraag om goedkeuring van de standaard van een type motorvoertuig op twee wielen moeten de inlichtingen worden verstrekt als bedoeld in de volgende punten in bijlage II van Richtlijn 92/61/EEG:

- onder A:

- 0.1

- 0.2

- 0.4 tot en met 0.6

- 2.1

- 2.1.1

- onder B:

- 1.3.1.

Aanhangsel 2 Naam van de bevoegde instantie

Goedkeuringscertificaat voor de standaard van een motorvoertuigtype op twee wielen

MODEL

Verslag nr. . van de technische dienst . d.d. .

Goedkeuringsnr.: . Uitbreidingsnr.: .

1. Fabrieks- of handelsmerk van het voertuig: .

2. Voertuigtype: .

3. Naam en adres van de fabrikant: .

.

4. Naam en adres van de gevolmachtigde van de fabrikant (indien van toepassing): .

.

5. Voertuig ter keuring aangeboden op: .

6. De goedkeuring is verleend/geweigerd (1).

7. Plaats: .

8. Datum: .

9. Handtekening: .

(1) Doorhalen wat niet van toepassing is.

Top