Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R1765

    Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

    PB L 181 van 1.7.1992, p. 12–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2000; opgeheven door 399R1251 en art. 15.3

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/1765/oj

    31992R1765

    Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

    Publicatieblad Nr. L 181 van 01/07/1992 blz. 0012 - 0020
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 43 blz. 0020
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 43 blz. 0020


    VERORDENING (EEG) Nr. 1765/92 VAN DE RAAD van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat met het gemeenschappelijk landbouwbeleid de doeleinden worden nagestreefd die zijn vermeld in artikel 39 van het Verdrag, met inachtneming van de marktsituatie;

    Overwegende dat, om tot een beter marktevenwicht te komen, een nieuwe steunregeling dient te worden ingesteld; dat dit doel het beste kan worden bereikt als de prijzen in de Gemenschap van bepaalde akkerbouwgewassen worden gelijkgetrokken met die op de wereldmarkt en het inkomensverlies dat het gevolg is van de verlaging van de regelingsprijzen wordt gecompenseerd door middel van een compensatiebedrag voor de producenten die de betrokken gewassen inzaaien; dat het voor compensatie in aanmerking komende gebied derhalve dient te worden beperkt tot het gebied dat in het verleden met akkerbouwgewassen was ingezaaid of dat in het kader van een door de overheid gesubsidieerde regeling was braakgelegd; dat toepassing van dit principe op het niveau van de individuele producent tot problemen aanleiding kan geven die verschillen van Lid-Staat tot Lid-Staat; dat derhalve de Lid-Staten de mogelijkheid moeten hebben te kiezen tussen op het verleden betrekking hebbende individuele en regionale referenties, in het licht van de specifieke omstandigheden van elke Lid-Staat;

    Overwegende dat de nieuwe steunregeling moet worden toegepast vanaf het verkoopseizoen 1993/1994;

    Overwegende dat het compensatiebedrag moet worden ingevoerd voor bestaande bedrijven en dat deelneming aan de steunregeling niet verplicht mag worden gesteld;

    Overwegende dat in het compensatiebedrag de specifieke structurele factoren moeten worden verdisconteerd die van invloed zijn op de opbrengsten, en dat het opstellen van een op objectieve criteria gebaseerd regioplan aan de Lid-Staten moet worden overgelaten; dat in de regioplannen met gemiddelde graanopbrengst moet worden gewerkt; dat de regioplannen coherent moeten zijn met de gemiddelde opbrengsten in elke regio over een bepaalde periode; dat een specifieke procedure moet worden vastgesteld voor het onderzoek van deze plannen op Gemeenschapsniveau;

    Overwegende dat maïs een andere opbrengst heeft, die het van andere graansoorten onderscheidt en derhalve een aparte behandeling kan rechtvaardigen;

    Overwegende dat, om het compensatiebedrag voor granen te berekenen, een basisbedrag per ton dient te worden vermenigvuldigd met de gemiddelde graanopbrengst voor de betrokken regio;

    Overwegende dat het huidige beleid inzake durum tarwe erop gericht is de teelt van dit gewas, vooral buiten de traditionele produktiegebieden, te ontmoedigen en dat dit beleid moet worden voortgezet; dat evenwel een toeslag op het compensatiebedrag voor granen moet worden uitgekeerd aan producenten van durum tarwe in de gebieden die volgens de huidige definitie als traditioneel produktiegebied worden aangemerkt; dat deze toeslag voor de durum-tarweproducenten in de betrokken regio's het inkomensverlies moet compenseren dat het gevolg is van het gelijktrekken van de prijs met die voor andere granen;

    Overwegende dat voor de berekening van het compensatiebedrag voor oliehoudende zaden een Verwachte Referentieprijs, een Communautair Referentiebedrag, de berekeningsmethode en adequate correctiemaatregelen moeten worden vastgesteld;

    Overwegende dat regels dienen te worden vastgesteld om rekening te houden met de bijzondere situatie in Spanje en Portugal, met inbegrip van het verschillende tempo van integratie als vastgelegd in de Toetredingsakte van 1985;

    Overwegende dat om het beheer en de controle van de regeling te vergemakkelijken, de compensatiebedragen moeten worden toegekend in het kader van een "algemene regeling" waaraan alle producenten kunnen deelnemen, en een "vereenvoudigde regeling", waaraan alleen kleine producenten kunnen deelnemen;

    Overwegende dat om te bepalen wie als "kleine producent" kan worden aangemerkt, moet worden uitgegaan van een areaal dat overeenkomt met een jaarlijkse produktie van ten hoogste 92 ton graan; dat de in de regioplannen voor de steunregeling vastgestelde gemiddelde graanopbrengsten in de verschillende regio's ook moeten worden gehanteerd om te bepalen wie als "kleine producent" kan worden aangemerkt;

    Overwegende dat producenten die aanspraak willen maken op het compensatiebedrag in het kader van de "algemene regeling" een vooraf bepaald percentage van hun oppervlakte cultuurgrond uit produktie moeten nemen; dat de uit produktie genomen grond in het algemeen op basis van een wisselbouwsysteem moet worden georganiseerd; dat braaklegging zonder wisselbouwsysteem dient te worden toegestaan, echter tegen een hoger percentage dat dient te worden vastgesteld op de grondslag van een wetenschappelijke studie van vergelijkende doeltreffendheid in termen van produktiebeperking van braaklegging met en zonder wisselbouwsysteem; dat het braakgelegde land zo dient te worden onderhouden dat aan bepaalde minimum milieuvereisten wordt voldaan; dat de uit produktie genomen grond die tijdelijk wordt braakgelegd ook voor de teelt van niet voor de voeding bestemde gewassen mag worden gebruikt op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen kunnen worden toegepast;

    Overwegende dat aanvankelijk moet worden bepaald dat ten minste 15 % van de oppervlakte van het bedrijf waarvoor een beroep op betalingen wordt gedaan, uit produktie moet worden genomen; dat dit percentage opnieuw moet worden bezien in het licht van de ontwikkeling van de produktie en de marktsituatie;

    Overwegende dat aan de verplichting om grond uit produktie te nemen een adequate compensatie moet worden verbonden; dat de compensatie moet overeenkomen met het definitieve compensatiebedrag per hectare voor granen op regionaal niveau;

    Overwegende dat in het kader van de "vereenvoudigde regeling" voor kleine akkerbouwers geen verplichting wordt opgelegd om grond uit produktie te nemen en voor het volledige areaal het compensatiebedrag voor granen wordt betaald, ongeacht welk gewas werkelijk wordt ingezaaid; dat producenten die voor deze regeling in aanmerking willen komen evenwel moeten accepteren dat bepaalde maatregelen worden toegepast om de controles te vergemakkelijken;

    Overwegende dat de compensatiebedragen voor een bepaalde oppervlakte éénmaal per jaar moeten worden uitgekeerd; dat oppervlakten die tevoren niet werden bebouwd, niet voor steun in aanmerking mogen komen, met uitzondering evenwel van die welke in de voorafgaande jaren uit produktie zijn genomen in het kader van regelingen voor het vrijwillig uit produktie nemen van grond;

    Overwegende dat een aantal voorwaarden moeten worden vastgesteld voor het aanvragen van de compensatiebedragen en dat nader moet worden bepaald wanneer de compensatiebedragen aan de producenten worden uitgekeerd;

    Overwegende dat voor kool- en raapzaad een kwaliteitsbeleid moet worden gevoerd;

    Overwegende dat de uitgaven die door de Lid-Staten worden gedaan in verband met de verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, door de Gemeenschap zullen worden gefinancierd overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2048/88 (2);

    Overwegende dat moet worden voorzien in overgangsmaatregelen en dat de Commissie in staat moet worden gesteld om, indien nodig, bijkomende overgangsmaatregelen vast te stellen;

    Overwegende dat de nieuwe steunregeling pas in het verkoopseizoen 1995/1996 volledig zal worden toegepast; dat zowel voor de overgangsperiode als voor de periode daarna de bestaande communautaire wetgeving voor de betrokken produkten moet worden aangepast; dat voor deze aanpassing aparte verordeningen moeten worden vastgesteld,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Bij deze verordening wordt ten behoeve van producenten van akkerbouwgewassen een stelsel van compensatiebedragen ingesteld.

    2. Voor de toepassing van deze verordening:

    - begint het verkoopseizoen op 1 juli en eindigt het op 30 juni;

    - worden als "akkerbouwgewassen" aangemerkt de gewassen die zijn opgenomen in bijlage I.

    TITEL I

    Compensatiebedrag

    Artikel 2

    1. In de Gemeenschap gevestigde producenten van akkerbouwgewassen kunnen onder de in deze titel aangegeven voorwaarden een compensatiebedrag aanvragen.

    2. Het compensatiebedrag wordt vastgesteld per hectare en wordt naar regio gedifferentieerd.

    Het compensatiebedrag wordt toegekend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige verordening uit produktie genomen oppervlakte die niet groter is dan een regionaal basisareaal. Dit areaal wordt vastgesteld op het gemiddeld aantal hectares in die regio dat gedurende 1989, 1990 en 1991 met akkerbouwgewassen is ingezaaid of, eventueel, braakgelegd overeenkomstig een door de overheid gesubsidieerde regeling. Onder regio in deze zin dient te worden verstaan een Lid-Staat of een gebied in een Lid-Staat, naar keuze van de betrokken Lid-Staat.

    Wanneer een oppervlakte niet het onderwerp uitmaakt van een verzoek om steun krachtens de onderhavige verordening, maar wordt gebruikt ter rechtvaardiging van een verzoek om steun krachtens Verordening (EEG) nr. 805/68 (3) dan wordt deze oppervlakte in mindering gebracht op het regionaal basisareaal voor de betrokken periode.

    3. In plaats van een systeem van regionale basisarealen kan een Lid-Staat een systeem van individuele basisarealen toepassen voor zijn gehele grondgebied. Een basisareaal wordt voor ieder bedrijf vastgesteld op het gemiddelde aantal hectares dat gedurende 1989, 1990 en 1991 met akkerbouwgewassen was ingezaaid of overeenkomstig een door de overheid gesubsidieerde regeling was braakgelegd. Indien echter een producent het gebruik van zijn oppervlakten wijzigt, wordt zijn basisareaal op zijn verzoek verminderd.

    Voor de vaststelling van het individuele basisareaal wordt met de oppervlakten die worden gebruikt om in aanmerking te komen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 805/68, geen rekening gehouden.

    4. Ingeval aanvankelijk wordt gekozen voor het in lid 2 bedoelde stelsel, dan mag later een beroep worden gedaan op het in lid 3 bedoelde stelsel.

    5. Het compensatiebedrag wordt toegekend in het kader van:

    a) een "algemene regeling", die voor alle landbouwers geldt, of

    b) een "vereenvoudigde regeling", die voor kleine producenten geldt.

    Producenten die het compensatiebedrag aanvragen in het kader van de algemene regeling, verbinden zich ertoe een deel van hun areaal uit produktie te nemen en ontvangen een compensatie voor deze verplichting.

    6. In het geval van een regionaal basisareaal, en indien het totaal van de individuele arealen waarvoor een beroep op steun wordt gedaan krachtens de regeling van producenten van akkerbouwgewassen met inbegrip van de in het kader van deze regeling uit de produktie genomen arealen en dat krachtens de braakleggingsregeling overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (1) groter is dan het regionale basisareaal, geldt daarvoor in de betrokken regio het volgende:

    - gedurende hetzelfde verkoopseizoen wordt het areaal dat per producent voor steun in aanmerking komt proportioneel gewijzigd voor alle soorten steun krachtens deze titel;

    - in het volgende verkoopseizoen zijn producenten die onder de algemene regeling vallen, verplicht zonder compensatie een bijkomend gedeelte van hun grond uit de produktie te nemen. Het percentage voor het bijkomende uit de produktie te nemen gedeelte is gelijk aan het percentage waarmee de regionale basis is overschreden. Dit percentage wordt toegevoegd aan het in artikel 7 genoemde vereiste van uit de produktie nemen.

    Artikel 3

    1. Elke Lid-Staat stelt een regioplan op waarin de criteria worden opgenomen voor het bepalen van afzonderlijke produktieregio's. De criteria moeten adequaat en objectief zijn en voldoende flexibel om homogene zones met een bepaalde minimumgrootte te kunnen aanwijzen, en moeten ruimte laten voor specifieke kenmerken die van invloed zijn op de opbrengsten, zoals bijvoorbeeld de bodemvruchtbaarheid, met inbegrip van, waar van toepassing, een gepaste differentiatie tussen bevloeide en niet-bevloeide gebieden. Deze regio's mogen de grenzen van de regionale basisarealen, bedoeld in artikel 2, lid 2, niet overschrijden.

    De Lid-Staten mogen in hun regioplannen voor maïs een afwijkend opbrengstcijfer hanteren in vergelijking met andere graansoorten. In dat geval moeten regionale of individuele basisarealen, als bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, die dezelfde grenzen hebben, apart worden vastgesteld voor maïs en andere akkerbouwgewassen.

    2. Voor elke produktieregio moet de Lid-Staat gedetailleerde gegevens verstrekken over het areaal en de opbrengsten van granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen in de betrokken regio in de periode van vijf jaar van 1986/1987 tot en met 1990/1991. Voor elke regio wordt een gemiddelde graanopbrengst en indien mogelijk opbrengst van oliehoudende zaden per ha berekend, waarbij het jaar met de hoogste en dat met de laagste opbrengst in de betrokken periode buiten beschouwing worden gelaten.

    In het geval van Portugese graansoorten kan aan deze verplichting worden voldaan door de gegevens te verstrekken die zijn verschaft in het kader van de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3653/90 van de Raad van 11 december 1990 houdende overgangsbepalingen inzake de gemeenschappelijke marktordening voor granen en rijst voor Portugal (2) en in het geval van de vijf nieuwe Duitse Laender door gegevens te verstrekken over de gemiddelde oogstopbrengst in de andere Duitse Laender.

    Indien een Lid-Staat besluit maïs apart van andere graansoorten te behandelen dient de gemiddelde graanopbrengst, die niet mag worden gewijzigd, ook te worden opgesplitst in maïs alleen en andere graansoorten zonder maïs.

    3. De Lid-Staten moeten hun regioplan uiterlijk op 1 augustus 1992 bij de Commissie indienen, met daarbij alle dienstige gegevens. Zij kunnen aan deze verplichting voldoen door te verwijzen naar het overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3766/91 van de Raad van 12 december 1991 inzake een steunregeling voor producenten van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad (3) bij de Commissie ingediende regioplan.

    4. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten ingediende regioplannen en ziet erop toe dat elk plan gebaseerd is op adequate, objectieve criteria en in overeenstemming is met de beschikbare historische gegevens. De Commissie kan bezwaar maken tegen plannen die niet beantwoorden aan de bovengenoemde criteria, in het bijzonder die met betrekking tot de gemiddelde opbrengst in de Lid-Staat. In dat geval moeten de plannen door de betrokken Lid-Staat worden bijgesteld na overleg met de Commissie.

    5. De regioplannen kunnen door de betrokken Lid-Staat worden herzien op verzoek van de Commissie of op initiatief van die Lid-Staat overeenkomstig de in de leden 1 tot en met 4 neergelegde procedure.

    Artikel 4

    1. Het compensatiebedrag voor graan wordt berekend door vermenigvuldiging van het basisbedrag per ton met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst. Indien maïs apart wordt behandeld, wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde opbrengsten van maïs en andere graansoorten.

    2. Het basisbedrag per ton wordt vastgesteld op:

    - 25 ecu voor het verkoopseizoen 1993/1994;

    - 35 ecu voor het verkoopseizoen 1994/1995 en

    - 45 ecu voor het verkoopseizoenen vanaf 1995/1996.

    3. Voor met durum tarwe ingezaaide oppervlakten wordt in de in bijlage II vermelde traditionele produktiegebieden een toeslag op het compensatiebedrag uitgekeerd voor maximaal de met durum tarwe ingezaaide oppervlakte die in 1988/1989, 1989/1990, 1990/1991 of 1991/1992 in aanmerking kwam voor de steunregeling voor durum tarwe. De producent bepaalt zelf welk verkoopseizoen als uitgangspunt wordt genomen.

    Met ingang van het verkoopseizoen 1993/1994 bedraagt de toeslag 297 ecu per hectare.

    Artikel 5

    1. Het compensatiebedrag per hectare voor oliehoudende zaden wordt als volgt berekend:

    a) er wordt een Verwachte Referentieprijs voor oliehoudende zaden vastgesteld, die 163 ecu per ton bedraagt;

    b) er wordt een Communautair Referentiebedrag voor oliehoudende zaden vastgesteld, dat vanaf het verkoopseizoen 1993/1994 359 ecu per hectare bedraagt;

    c) voor elke in het regioplan bepaalde produktieregio wordt een Voorlopig Regionaal Referentiebedrag voor oliehoudende zaden door de Commissie vastgesteld dat de vergelijking weerspiegelt tussen hetzij de graanopbrengst voor die regio en de gemiddelde graanopbrengst in de Gemeenschap (4,6 ton per hectare) of de opbrengst aan oliehoudende zaden voor die regio en de gemiddelde opbrengst aan oliehoudende zaden in de Gemeenschap (2,36 ton per hectare). Iedere Lid-Staat geeft voor iedere regio op basis van passende objectieve criteria aan welke formule dient te worden gebruikt; bij het hanteren van deze keuze mag een Lid-Staat niet tot een globaal resultaat komen dat hoger zou zijn als hij uitsluitend gebruik had gemaakt van hetzij graanopbrengsten hetzij opbrengsten aan oliehoudende zaden;

    d) vóór 30 januari van elk verkoopseizoen stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 21 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1) een Definitief Regionaal Referentiebedrag vast op basis van de Geconstateerde Referentieprijs voor oliehoudende zaden. Dit bedrag wordt berekend door de Verwachte Referentieprijs te vervangen door de Geconstateerde Referentieprijs; hierbij wordt geen rekening gehouden met prijsverschillen van niet meer dan 8 % ten opzichte van de Verwachte Referentieprijs.

    2. Voor Spanje en Portugal wordt een nationaal verwacht referentiebedrag voor producenten van zonnebloemzaad genomen als uitgangspunt voor de regionalisatie in die Lid-Staten. Het bedrag voor Portugal wordt vastgesteld op 272 ecu per hectare. Het bedrag voor Spanje wordt vastgesteld op 295 ecu per hectare voor 1993/1994 en op 311 ecu per hectare voor 1994/1995.

    Tot het einde van het verkoopseizoen 1994/1995 wordt het compensatiebedrag voor niet bedrijfsmatige producenten van zonnebloemzaad in Spanje en Portugal door de Commissie vastgesteld op zodanige wijze dat eventuele distorsie ten gevolge van overgangsmaatregelen voor producenten van zonnebloemzaad in deze Lid-Staten wordt vermeden.

    3. De Commissie maakt de bovengenoemde bedragen bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Daarbij worden de gemaakte berekeningen in het kort toegelicht.

    Artikel 6

    Het compensatiebedrag per hectare voor eiwithoudende gewassen vanaf het verkoopseizoen 1993/1994 bedraagt 65 ecu per hectare, vermenigvuldigd met de regionale graanopbrengst, met uitzondering van maïs in die gebieden waar een aparte opbrengst van maïs wordt gehanteerd.

    Artikel 7

    1. De oppervlakte die uit produktie moet worden genomen door elke producent die compensatiebedragen aanvraagt in het kader van de algemene regeling, wordt als volgt vastgesteld:

    - in het geval van een regionaal basisareaal, als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met de betrokken akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat op grond van deze verordening uit de produktie wordt genomen;

    - in het geval van een individueel basisareaal, als een percentuele vermindering van zijn betrokken basisareaal.

    De braakleggingsverplichting, die wordt toegepast met ingang van de zaaiperiode voor het verkoopseizen 1993/1994, bedraag 15 %. Voor de uit produktie genomen grond moet een wisselbouwsysteem worden toegepast. Uit produktie nemen zonder toepassing van een wisselbouwsysteem is toegestaan in ruil voor een hoger percentage braaklegging. Dit percentage wordt voor 31 juli 1993 door de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid vastgesteld; het kan per regio in de Gemeenschap verschillen.

    2. In geval van een bedrijf waar op grond van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 arealen uit de produktie zijn genomen, mogen deze arealen niet worden gebruikt om aan de in lid 1 bedoelde braakleggingsverplichting te voldoen.

    3. De Lid-Staten nemen adequate milieubeschermingsmaatregelen die beantwoorden aan de specifieke situatie van de uit produktie genomen grond.

    4. De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor de produktie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde produkten, op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen kunnen worden toegepast.

    5. De compensatie voor de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op het niveau van het compensatiebedrag dat vanaf het verkoopseizoen 1995/1996 voor dezelfde oppervlakten zou worden betaald als daarop graan zou worden verbouwd. Deze compensatie wordt betaald voor het aantal hectares dat nodig is om aan de in lid 1 neergelegde verplichting te voldoen. In geval van Portugal wordt bij de compensatie rekening gehouden met de steunregeling ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3653/90.

    6. Indien nationale milieuregelingen met zich brengen dat een producent die een deel van zijn akkerbouwgrond uit de produktie neemt, verplicht is zijn dierlijke produktie te verminderen, dan kan deze producent een regeling treffen om zijn braakleggingsverplichting aan een andere producent in dezelfde Lid-Staat over te dragen. Zijn recht op compensatie hangt af van de volledige naleving van deze verplichting door de producent aan wie de overdracht heeft plaatsgevonden. Indien de overdracht plaatsvindt naar een regio met een andere opbrengst, wordt het uit produktie te nemen areaal dienovereenkomstig aangepast. Dergelijke overgedragen verplichtingen vallen onder de algemene regels voor braaklegging zonder wisselbouw, tenzij zij voorzien in wisselbouw op het bedrijf waarop de verplichting rust. De Lid-Staat kan vereisen dat dergelijke overdrachten binnen de in artikel 2, lid 2, bedoelde regio blijven.

    Artikel 8

    1. Kleine akkerbouwproducenten kunnen aanspraak maken op het compensatiebedrag in het kader van de vereenvoudigde regeling.

    2. Kleine akkerbouwproducenten zijn producenten die een aanvraag voor compensatiebedragen indienen voor een oppervlakte die niet groter is dan de oppervlakte die nodig zou zijn om 92 ton graan te produceren indien zij de gemiddelde graanopbrengst halen die voor hun regio is vastgesteld of, in het geval van Lid-Staten die een systeem van individuele basisarealen hanteren, indien hun basisareaal niet groter is dan die oppervlakte.

    3. In het kader van de vereenvoudigde regeling:

    - wordt geen verplichting opgelegd om grond uit produktie te nemen;

    - wordt het uit te keren compensatiebedrag voor alle met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten berekend op basis van het compensatiebedrag voor graan.

    Artikel 9

    Aanvragen voor het compensatiebedrag en voor het naleven van de verplichting om grond uit produktie nemen kunnen niet worden ingediend voor gronden die voor 31 december 1991 permanent als weidegrond, voor meerjarigen teelten, als bosgrond of voor niet agrarische doeleinden in gebruik waren.

    Artikel 10

    1. De compensatiebedragen voor granen en eiwithoudende gewassen en de compensatie voor de verplichting om grond uit produktie te nemen worden uitbetaald in de periode van 16 oktober tot en met 31 december die volgt op de oogst.

    2. Om voor het compensatiebedrag in aanmerking te komen moet de producent uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan de betrokken oogst:

    - hebben ingezaaid;

    - een aanvraag hebben ingediend.

    3. De aanvraag dient vergezeld te gaan van gegevens waarmee de betrokken oppervlakte kan worden geïdentificeerd. De met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten en de overeenkomstig deze verordening uit produktie genomen oppervlakten moeten worden aangegeven.

    4. Volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 (1) kan de Commissie besluiten dat bepaalde variëteiten durum tarwe niet voor de in artikel 4, lid 3, vermelde toeslag in aanmerking komen.

    5. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om de aanvragers erop te wijzen dat zij de milieuvoorschriften moeten naleven.

    Artikel 11

    1. Voor het compensatiebedrag voor producenten van oliehoudend kool- en raapzaad komen alleen telers in aanmerking die zaad van een goedgekeurde kwaliteit en variëteit gebruiken. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG vast welk koolzaad en welk raapzaad voor steun in aanmerking komt.

    2. Producenten die een aanvraag indienen voor compensatiebedragen voor oliehoudende zaden hebben recht op een voorschot dat niet meer mag bedragen dan 50 % van het Voorlopig Regionaal Referentiebedrag. De Lid-Staten moeten de nodige controles verrichten om uit te maken of de betrokkenen werkelijk recht hebben op het voorschot. Wordt het recht op uitbetaling vastgesteld, dan dient het voorschot te worden uitgekeerd.

    3. Om voor een voorschot in aanmerking te komen moet de betrokken producent op de voor de betrokken regio vastgestelde datum het zaad hebben uitgezaaid en bij de bevoegde instantie van de Lid-Staat een gedetailleerd teeltplan voor zijn bedrijf waarin is aangegeven welke grond zal worden gebruikt voor de teelt van oliehoudende zaden, hebben overgelegd.

    4. Als een voorschot is betaald, wordt achteraf een saldo uitgekeerd dat gelijk is aan het eventuele verschil tussen het voorschot en het Definitief Regionaal Referentiebedrag.

    5. Als een producent aantoont dat hij gedurende een nader te bepalen periode eigenaar is gebleven van het produkt kan hem een bonus voor ordelijke afzet worden uitgekeerd. Het bedrag van de bonus en de voorwaarden voor toekenning ervan worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    6. Het tijdschema van het geregionaliseerd systeem van betaling aan aanvragers wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    Artikel 12

    Volgens de procedure van respectievelijk artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG, van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1117/78 (2) en artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 worden nadere bepalingen voor de toepassing van deze titel vastgesteld, en met name:

    - de bepalingen inzake de vaststelling en het beheer van basisarealen alsmede betreffende de toepassing van artikel 2, lid 4;

    - de bepalingen betreffende het opstellen van de regioplannen voor de produktie, waaronder de bepaling van de minimumgrootte van een regio;

    - de bepalingen betreffende de vaststelling van het compensatiebedrag en betreffende de betaling ervan;

    - de bepalingen betreffende de te bebouwen minimumoppervlakte; bij de vaststelling van deze bepalingen wordt terdege rekening gehouden met de controlevereisten en de nagestreefde doeltreffendheid van de betrokken regeling;

    - de bepalingen inzake de vaststelling van de eisen om voor de durum-tarwetoeslag in aanmerking te komen;

    - de bepalingen betreffende de controle; onverminderd het bepaalde in specifieke voorschriften inzake een geïntegreerd beheers- en controlesysteem hebben deze bepalingen onder meer betrekking op teledetectie en/of waarschijnlijkheidscontroles aan de hand van officiële documenten die reeds in het bezit zijn van de nationale overheidsinstanties;

    - bepalingen op grond waarvan de in artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 3, bedoelde data kunnen worden gevarieerd in bepaalde regio's waarin uitzonderlijke klimaatsomstandigheden de normale data niet toepasselijk maken;

    - de bepalingen inzake de eisen met betrekking tot het uit bijzondere en gewone produktie nemen van grond; met name moet het begrip "wisselbouw" nader worden omschreven en moet worden bepaald hoelang de grond elk jaar uit produktie moet worden genomen, welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op milieubehoud en in welke regio's in plaats van deze maatregelen op grond van klimaatsomstandigheden andere adequate maatregelen kunnen worden genomen;

    - de bepalingen betreffende de toepassing van artikel 7, lid 4, en van artikel 9;

    - de bepalingen inzake de specifieke administratieve procedures om de controles in het kader van de vereenvoudigde regeling te vergemakkelijken;

    - de bepalingen inzake de consequenties van eigendoms- en pachtoverdrachten voor de toepassing van de regeling.

    Volgens diezelfde procedure kan de Commissie minder belangrijke teelten aan de in bijlage I opgenomen lijst toevoegen en kan zij de consequenties daarvan bepalen, met name wat betreft basisareaal en braakleggingsverplichting.

    Artikel 13

    De in deze titel vervatte maatregelen worden beschouwd als interventiemaatregelen ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70.

    TITEL II

    Algemene bepalingen en overgangsbepalingen

    Artikel 14

    1. Aanvragen tot deelneming aan de bij artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 vastgestelde braakleggingsregeling kunnen alleen nog voor de oogst 1992 worden ingediend. Producenten die na dit tijdstip nog steeds aan de regeling deelnemen, kunnen zich in de periode 1992-1996 telkens in de periode van 1 september tot en met 15 december uit de regeling terugtrekken. Deze mogelijkheid geldt alleen voor bedrijven waarvoor de in artikel 7 aangegeven braakleggingsverplichting geldt.

    2. De in artikel 2, lid 3, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 2328/91 bedoelde toestemming betreffende het gebruik van uit de produktie genomen akkerbouwgrond voor:

    - bewerking voor extensieve veeteelt,

    - het verbouwen van linzen, kekers en wikke,

    blijft van toepassing.

    Artikel 15

    1. De in deze verordening vastgestelde compensatiebedragen, compensatie voor de verplichting om grond uit produktie te nemen en uit produktie te nemen percentage bouwland kunnen op grond van de ontwikkelingen op het vlak van produktie, produktiviteit en markten worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag.

    2. Met ingang van het verkoopseizoen 1994/1995 kan de Raad volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag besluiten dat de regelingen die gelden voor de toekenning van de compensatiebedragen voor oliehoudende zaden ook gelden voor eiwithoudende gewassen.

    3. De in deze verordening bedoelde bedragen moeten volledig aan de begunstigden worden uitbetaald.

    Artikel 16

    Mochten, om de overgang van de geldende regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, specifieke maatregelen nodig zijn, vooral indien de invoering van deze regeling aanzienlijke problemen zou opleveren voor bepaalde produkten, dan worden die maatregelen vastgesteld volgens de procedure van respectievelijk artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG, artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1117/78 of artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92.

    Artikel 17

    1. De bepalingen betreffende steun voor oliehoudende zaden, die in deze verordening zijn opgenomen, treden voor oliehoudende zaden die zijn gezaaid om an 1 juli 1993 te worden geoogst in de plaats van die welke zijn opgenomen in Verordening (EEG) nr. 3766/91.

    2. De bepalingen betreffende steun voor eiwithoudende gewassen die zijn gezaaid om na 1 juli 1993 te worden geoogst in de plaats van die welke zijn opgenomen in Verordening (EEG) nr. 1431/82 (1).

    De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1431/82 en de overeenkomstige bepalingen in de op 30 juni 1993 van kracht zijnde verordeningen blijven na die datum van toepassing op in de Gemeenschap op 30 juni 1993 geoogste en geïdentificeerde eiwithoudende gewassen.

    Artikel 18

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1992.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Luxemburg, 30 juni 1992.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    Arlindo MARQUES CUNHA

    (1) PB nr. C 303 van 22. 11. 1991, blz. 1.

    (2) PB nr. C 125 van 18. 5. 1992.

    (3) PB nr. C 98 van 21. 4. 1992, blz. 15.

    (1) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.

    (2) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 1.

    (3) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968.

    (1) PB nr. L 218 van 6. 8. 1991, blz. 1.

    (2) PB nr. L 362 van 27. 12. 1990, blz. 28.

    (3) PB nr. L 356 van 24. 12. 1991, blz. 17.

    (1) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

    (1) Zie blz. 21 van dit Publikatieblad.

    (2) PB nr. L 142 van 30. 5. 1978, blz. 1.

    (1) PB nr. L 162 van 12. 6. 1982, blz. 28.

    BIJLAGE I

    Omschrijving van de produkten

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE II

    Traditionele produktiegebieden voor durum tarwe

    ITALIË

    Gewesten

    Abruzzen

    Basilicata

    Calabrië

    Campanië

    Lazio

    Marche

    Molise

    Apulië

    Sardinië

    Sicilië

    Toscane

    FRANKRIJK

    Regio's

    Provence-Alpes-Côte d'Azur

    Languedoc-Rousillon

    GRIEKENLAND

    Regio's

    Centraal Griekenland

    Peloponnesos

    Ionische eilanden

    Thessalië

    Macedonië

    Egeïsche eilanden

    Thracië

    SPANJE

    Comunidades Autónomas

    Andalucía

    Navarra

    Provincies

    Badajoz

    Burgos

    Salamanca

    Toledo

    Zamora

    Zaragoza

    PORTUGAL

    Districtos

    Santarem

    Lisboa

    Setúbal

    Portalegre

    Evora

    Beja

    Faro

    Top