Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.
Dokuments 31985R0418
Commission Regulation (EEC) No 418/85 of 19 December 1984 on the application of Article 85 (3) of the Treaty to categories of research and development agreements
Verordening (EEG) nr. 418/85 van de Commissie van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoek- en ontwikkelingsovereenkomsten
Verordening (EEG) nr. 418/85 van de Commissie van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoek- en ontwikkelingsovereenkomsten
PB L 53 van 22.2.1985., 5.–12. lpp.
(DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(ES, PT, FI, SV)
Vairs nav spēkā, Datums, līdz kuram ir spēkā: 31/12/2000: Šis tiesību akts ticis izmainīts. Pašreizējā konsolidētā versija:
01/12/1997
Verordening (EEG) nr. 418/85 van de Commissie van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoek- en ontwikkelingsovereenkomsten
Publicatieblad Nr. L 053 van 22/02/1985 blz. 0005 - 0012
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 16 Deel 1 blz. 0071
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 08 Deel 2 blz. 0166
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 16 Deel 1 blz. 0071
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 08 Deel 2 blz. 0166
++++ VERORDENING ( EEG ) Nr . 418/85 VAN DE COMMISSIE van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag op groepen onderzoek - en ontwikkelingsovereenkomsten DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , Gelet op Verordening ( EEG ) nr . 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag op groepen van overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van Griekenland , inzonderheid op artikel 1 , Na bekendmaking van ontwerp-verordening ( 2 ) , Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities , ( 1 ) Overwegende dat de Commissie op grond van Verordening ( EEG ) nr . 2821/71 bevoegd is bij verordening artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag toe te passen op bepaalde , onder artikel 85 , lid 1 , vallende groepen van overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die betrekking hebben op onderzoek en ontwikkeling van produkten of op procédés tot aan het stadium van industriële toepassing , alsmede de exploitatie van de resultaten daarvan , met inbegrip van de bepalingen betreffende het recht van de industriële eigendom en niet openbaar gemaakte technische kennis ; ( 2 ) Overwegende dat de Commissie in haar uit 1968 daterende Bekendmaking inzake overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende samenwerking tussen ondernemingen ( 3 ) , heeft aangeduid dat overeenkomsten met het oog op de gemeenschappelijke uitvoering van onderzoek of met het oog op de gemeenschappelijke ontwikkeling van de uitkomsten ervan tot in het stadium van de industriële toepassing over het algemeen niet onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , zullen vallen ; dat deze overeenkomsten echter wel daaronder kunnen vallen , wanneer de deelnemers zich met name verbinden elders op hetzelfde gebied geen onderzoek en ontwikkeling meer te ondernemen ; dat deze overeenkomsten dus niet van de onderhavige verordening moeten worden uitgesloten ; ( 3 ) Overwegende dat de overeenkomsten inzake gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en de gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten ervan onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag kunnen vallen omdat de partijen in onderlinge overeenstemming de bijzonderheden voor de vervaardiging van de produkten of voor het gebruik van de werkwijzen , onderscheidenlijk de exploitatievoorwaarden ten aanzien van de rechten van intellectuele eigendom of ten aanzien van de " know-how " bepalen ; ( 4 ) Overwegende dat met samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en op dat van de gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten in het algemeen tot bevordering van de technische en economische vooruitgang wordt bijgedragen , omdat het op een ruimere schaal tot uitwisseling van technische kennis tussen de partijen onderling komt , omdat overlappingen bij onderzoek en ontwikkeling kunnen worden vermeden , daarmee uitwisseling van elkaar aanvullende technische kennis wordt aangemoedigd , hetgeen nog meer voordelen oplevert en daarmee , tenslotte , een rationalisatie bij de vervaardiging van de produkten of bij het gebruik van de werkwijzen die uit het onderzoek zijn voortgevloeid , wordt gewaarborgd ; dat deze gunstige uitwerking slechts kan worden verkregen indien het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma en de oogmerken daarvan duidelijk worden omschreven en elk van de partijen in staat is alle voor haar van belang zijnde uitkomsten van het programma te exploiteren ; dat ingeval aan een dergelijk programma door universiteiten of onderzoekinstellingen wordt deelgenomen , die in de exploitatie van de uitkomsten geen belangstelling mochten hebben , kan worden overeengekomen dat deze resultaten daaraan alleen met het oog op verder onderzoek ter beschikking worden gesteld ; ( 5 ) Overwegende dat aan de gebruikers gewoonlijk de voordelen van een toeneming in de onderzoeksinspanningen en in de doeltreffendheid ervan ten goede komen , omdat hen nieuwe of verbeterde produkten of diensten worden geboden of omdat zij zich door van nieuwe of verbeterde werkwijzen gebruik te maken kosten kunnen besparen ; ( 6 ) Overwegende dat in de verordening een nadere omschrijving moet zijn opgenomen van de concurrentiebeperkingen die in de overeenkomsten mogen voorkomen ; dat de aldus bij deze verordening toegelaten concurrentiebeperkingen erop gericht zijn een concentratie bij de onderzoekactiviteiten van de contractpartijen teweeg te brengen , waardoor de kansen op welslagen ervan worden vergroot en de introductie van nieuwe produkten en diensten op de onderscheiden markten wordt vergemakkelijkt ; dat deze concurrentiebeperkingen derhalve in het algemeen nodig zijn om ervoor te kunnen zorgdragen dat zowel de contractpartijen als de ge - en verbruikers van de nagestreefde voordelen kunnen genieten ; ( 7 ) Overwegende dat de gemeenschappelijke exploitatie van de resultaten als een aanvulling op gemeenschappelijk ondernomen onderzoek en ontwikkeling kan worden beschouwd ; dat zij uiteenlopende mogelijkheden biedt zowel ten aanzien van de vervaardiging van produkten als ten aanzien van het gebruik van rechten van intellectuele eigendom of van " know-how " waardoor in aanzienlijke mate tot de technische of economische vooruitgang wordt bijgedragen ; dat om deze doelstellingen te bereiken en die voordelen te verwezenlijken alsmede om de vrijgestelde concurrentiebeperkingen te rechtvaardigen , de onderscheiden exploitatievormen slechts betrekking mogen hebben op produkten of werkwijzen waarvoor de toepassing van de onderzoek - en ontwikkelingsuitkomsten van doorslaggevende betekenis is ; dat gemeenschappelijke exploitatie bijgevolg niet gerechtvaardigd is wanneer zij verbeteringen betreft die niet in het kader van een gemeenschappelijk onderzoek - en ontwikkelingsprogramma tot stand zijn gebracht , doch slechts in dat van een overeenkomst met voornamelijk andere oogmerken , zoals verlening van licenties op grond van intellectuele eigendomsrechten , gemeenschappelijke vervaardiging van produkten of specialisatie , waarin bedingen inzake gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling slechts bijkomstig zijn ; ( 8 ) Overwegende dat de bij deze verordening verleende vrijstelling beperkt moet blijven tot overeenkomsten die de betrokken ondernemingen niet de mogelijkheid bieden de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken produkten uit te schakelen ; dat om te waarborgen dat in iedere economische sector binnen de gemeenschappelijke markt verscheidene onderzoekpolen naast elkaar kunnen bestaan , overeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen van de groepsvrijstelling dienen te worden uitgesloten , voor zover bij de sluiting van de overeenkomst met betrekking tot de produkten die door onderzoeksresultaten kunnen worden verbeterd of vervangen , de marktaandelen van die ondernemingen een bepaalde orde van grootte overschrijden ; ( 9 ) Overwegende dat om ook bij een gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten een daadwerkelijke mededinging te kunnen behouden , in een regeling dient te worden voorzien op grond waarvan de vrijstelling niet meer van toepassing is wanneer voor de produkten die het resultaat van gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling zijn , de marktaandelen van de contractpartijen groot worden ; dat de vrijstelling evenwel , ongeacht de marktpositie van de contractpartijen , nog een bepaalde tijd na de aanvang van de gemeenschappelijke exploitatie haar gelding dient te behouden , om , met name bij invoering van een geheel nieuw produkt , een stabilisatie van de marktaandelen van contractpartners te kunnen afwachten en tevens een minimumduur voor de afschrijving van de gewoonlijk aanzienlijke investeringen toe te staan ; ( 10 ) Overwegende dat overeenkomsten tussen ondernemingen die niet aan de in deze verordening vervatte marktaandeelvoorwaarden voldoen , in voorkomend geval in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling bij individuele beschikking waarbij met name rekening wordt gehouden met de mededinging op wereldniveau en met de bijzondere omstandigheden bij vervaardiging van produkten met een hoogontwikkelde technologie ; ( 11 ) Overwegende dat het dienstig is in de verordening bepaalde verplichtingen op te sommen die dikwijls in onderzoek - en ontwikkelingsovereenkomsten worden opgenomen en gewoonlijk de mededinging niet beperken , en te bepalen dat deze , indien zij wegens de economische of juridische samenhang bij uitzondering onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag zouden vallen , ook voor vrijstelling in aanmerking komen ; dat deze opsomming niet uitputtend is ; ( 12 ) Overwegende dat in deze verordening tevens nader dient te worden aangegeven welke bepalingen niet in de door deze verordening bestreken overeenkomsten mogen voorkomen , ten einde deze voor de groepsvrijstelling in aanmerking te doen komen , omdat zij onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , vallen en er geen algemeen vermoeden bestaat dat zij de in artikel 85 , lid 3 , verlangde positieve gevolgen met zich meebrengen ; ( 13 ) Overwegende dat die overeenkomsten die niet automatisch onder de vrijstelling vallen , omdat zij bedingen bevatten die niet uitdrukkelijk in de verordening worden toegelaten , zonder evenwel uitdrukkelijk uitgesloten concurrentiebeperkingen te bevatten , niettemin onder het algemene vermoeden van verenigbaarheid met artikel 85 , lid 3 , kunnen vallen waarop de vrijstelling wordt gegrond ; dat de Commissie in staat is snel vast te stellen of daaraan is voldaan ; dat een dergelijke overeenkomst bijgevolg kan worden aangemerkt als onder de vrijstelling uit hoofde van deze verordening te zijn begrepen indien zij bij de Commissie wordt aangemeld en deze zich niet binnen een bepaalde termijn tegen die vrijstelling verzet ; ( 14 ) Overwegende dat op de onder deze verordening vallende overeenkomsten voorts de andere door de Commissie vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen , namelijk Verordening ( EEG ) nr . 417/85 ( 4 ) inzake specialisatieovereenkomsten , Verordening ( EEG ) nr . 1983/83 ( 5 ) inzake alleenverkoopovereenkomsten , Verordening ( EEG ) nr . 1984/83 ( 6 ) inzake exclusieve afnameovereenkomsten en Verordening ( EEG ) nr . 2349/84 ( 7 ) inzake octrooilicentieovereenkomsten , kunnen worden toegepast indien zij aan de in die verordeningen gestelde voorwaarden voldoen ; de genoemde verordeningen zijn evenwel niet toepasselijk in zoverre de onderhavige verordening bijzondere bepalingen behelst ; ( 15 ) Overwegende dat indien in bepaalde gevallen overeenkomsten die onder deze verordening vallen niettemin met artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag onverenigbare gevolgen zouden hebben , de Commissie de betrokken ondernemingen het voordeel van de groepsvrijstelling kan ontnemen ; ( 16 ) Overwegende dat dient te worden bepaald dat de onderhavige verordening voor op het tijdstip van haar inwerkinggetreden bestaande overeenkomsten met terugwerkende kracht geldt , voor zover die overeenkomsten reeds aan de in de onderhavige verordening gestelde voorwaarden voldeden of daaraan worden aangepast ; dat in rechtsgedingen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aanhangig waren , op de betrokken bepalingen geen beroep mag worden gedaan ; dat die bepalingen evenmin als grond voor een eis tot schadevergoeding tegen derden mogen worden ingeroepen ; ( 17 ) Overwegende dat samenwerkingsovereenkomsten op onderzoek en ontwikkelingsgebied , en vooral die welke het produktiestadium omvatten , gewoonlijk voor langere tijd worden gesloten ; dat derhalve de geldigheidsduur van deze verordening op dertien jaar dient te worden gesteld ; dat indien zich in dat tijdsbestek in een wezenlijk opzicht in de omstandigheden die voor de vaststelling van deze verordening bepalend waren , wijzigingen mochten voordoen , de Commissie de nodige aanpassingen in de verordening zal aanbregen ; ( 18 ) Overwegende dat de overeenkomsten die krachtens de onderhavige verordening automatisch zijn vrijgesteld , niet meer behoeven te worden aangemeld ; dat het de ondernemingen echter vrij blijft staan voor een individueel geval om een beschikking overeenkomstig Verordening nr . 17 van de Raad ( 8 ) , laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van Griekenland , te verzoeken , HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD : Artikel 1 1 . Artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag wordt overeenkomstig artikel 85 , lid 3 , onder de in deze verordening genoemde voorwaarden buiten toepassing verklaard voor overeenkomsten tussen ondernemingen die betrekking hebben : a ) op gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling van produkten of van werkwijzen alsmede op gemeenschappelijke exploitatie van de daarbij verkregen uitkomsten , of b ) op gemeenschappelijke exploitatie van de resultaten van een krachtens een te voren door dezelfde ondernemingen gesloten overeenkomst , gemeenschappelijk verricht onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot produkten of werkwijzen , of c ) op gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling van produkten of werkwijzen met uitsluiting van de gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten ervan , voorzover deze overeenkomsten onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag vallen . 2 . Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder : a ) onderzoek en ontwikkeling van produkten of werkwijzen : verwerving van technische kennis , uitvoering van theoretische analyses , van studies of experimenten , met inbegrip van experimentele produktie en technische tests van produkten of werkwijzen , inrichting van de daartoe benodigde installaties en verwerving van de desbetreffende intellectuele eigendomsrechten ; b ) door de overeenkomst bestreken werkwijzen : werkwijzen die de uitkomst van het onderzoek en van de ontwikkeling vormen ; c ) contractprodukten : produkten of diensten die uit de voornoemde werkzaamheden voortvloeien of met gebruikmaking van de in de overeenkomst bedoelde werkwijzen vervaardigd , onderscheidenlijk opgeleverd zijn ; d ) exploitatie van de resultaten : vervaardiging van contractprodukten of gebruikmaking van de door de overeenkomst bestreken werkwijzen en/of de overdracht of het in licentie geven van intellectuele eigendomsrechten alsmede het doorgeven van " know-how " , ten einde vervaardiging of gebruik ervan mogelijk te maken ; e ) technische kennis : kennis die onder een intellectueel eigendomsrecht valt en kennis die niet openbaar is gemaakt ( " know-how " ) . 3 . Onderzoek en ontwikkeling of exploitatie van de resultaten ervan geschieden gemeenschappelijk , wanneer : a ) de daarmee verbonden taken : - door een gemeenschappelijke werkgroep , een gemeenschappelijke eenheid of onderneming worden verricht , of - voor rekening van de contractpartijen aan een derde worden toevertrouwd , of - onder de contractpartijen volgens specialisatie bij onderzoek , ontwikkeling of produktie worden verdeeld ; b ) de contractpartijen over , onderscheidenlijk , de overdracht van intellectuele eigendomsrechten , de verlening van licenties op dergelijke rechten of het doorgeven van " know-how " in de zin van lid 2 , sub d ) , aan derden , tot overeenstemming komen ; Artikel 2 De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing mits : a ) de werkzaamheden voor gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling in het kader van een programma worden verricht waarin de aard van deze werkzaamheden en het gebied waarop zij zullen worden verricht , zijn omschreven ; b ) alle uitkomsten van deze werkzaamheden voor alle contractpartijen toegankelijk zijn ; c ) in geval de overeenkomst slechts betrekking heeft op gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling , elke contractpartij zelfstandig de uitkomsten van het gemeenschappelijke onderzoek en ontwikkeling , en , voor zover nodig , de reeds voordien bestaande technische kennis mag exploiteren ; d ) de gemeenschappelijke exploitatie betrekking heeft op uitkomsten die door intellectuele eigendomsrechten worden beschermd of die een " know-how " opleveren die wezenlijk tot de technische of economische vooruitgang bijdraagt en mits deze resultaten voor de vervaardiging van contractprodukten of de gebruikmaking van door de overeenkomst bestreken werkwijzen van doorslaggevende betekenis zijn ; e ) de gemeenschappelijke of de derde onderneming waaraan de vervaardiging van contractprodukten is opgedragen , deze produkten slechts aan contractpartijen levert ; f ) de wegens produktiespecialisatie met de vervaardiging belaste ondernemingen gehouden zijn aan bestellingen van alle contractpartijen te voldoen . Artikel 3 1 . Indien geen der contractpartijen ten aanzien van de produkten die door de contractprodukten kunnen worden verbeterd of vervangen , als fabrikant met de overige contractpartijen concurreert , geldt de in artikel 1 bedoelde vrijstelling voor de met de uitvoering van het onderzoek en ontwikkelingsprogramma gemoeide tijd en bij gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten voor een periode van vijf jaar , welke aanvangt op het tijdstip waarop de contractprodukten voor het eerst binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer worden gebracht . 2 . Indien ten minste twee der contractpartijen met elkaar concurrerende fabrikanten in de zin van lid 1 zijn , geldt de in artikel 1 bedoelde vrijstelling voor de in lid 1 bedoelde tijdsduur , mits bij de sluiting van de overeenkomst de door de contractpartijen vervaardigde produkten die door de contractprodukten kunnen worden verbeterd of vervangen , op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel ervan niet meer dan 20 % van de deze produkten op de betrokken markten vertegenwoordigen . 3 . Na de in lid 1 bedoelde periode van vijf jaar blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling nog van toepassing op voorwaarde dat de contract - en de overige door de contractpartijen vervaardigde produkten die voor de ge - of verbruikers wegens de eigenschappen en de prijs ervan alsmede wegens het gebruik waarvoor zij zijn bestemd als gelijksoortig moeten worden beschouwd , op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel ervan niet meer dan 20 % van de gehele markt voor deze produkten vertegenwoordigen . Voor zover de contractprodukten componenten zijn die door de contractpartijen in andere produkten worden opgenomen , dient in het geval dat die componenten een wezenlijk deel daarvan uitmaken , de markt voor dat soort produkten in aanmerking te worden genomen . 4 . De in artikel 1 bedoelde vrijstelling blijft van toepassing , indien gedurende twee opeenvolgende boekjaren het in lid 3 bedoelde marktaandeel met niet meer dan een tiende wordt overschreden . 5 . Indien de in de leden 3 en 4 genoemde marktaandelen worden overschreden , blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling na het einde van het boekjaar waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden , nog gedurende zes maanden van toepassing . Artikel 4 1 . De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is eveneens van toepassing op de volgende , tussen de contractpartijen overeengekomen concurrentiebeperkingen : a ) de verplichting om niet gedurende de tenuitvoerlegging van het programma op het door het programma bestreken of op een daarmee nauw verbandhoudend gebied zelfstandig onderzoek - en ontwikkelingswerkzaamheden te verrichten ; b ) de verplichting om niet gedurende de tenuitvoerlegging van het programma op het door het programma bestreken of op een daarmee nauw verbandhoudend gebied onderzoek - en ontwikkelingsovereenkomsten met derden te sluiten ; c ) de verplichting contractprodukten uitsluitend bij contractpartijen , gemeenschappelijke eenheden of ondernemingen dan wel bij eenheden of ondernemingen van derden te betrekken aan wie , onderscheidenlijk , gemeenschappelijk de vervaardiging is opgedragen ; d ) de verplichting op gebieden die aan andere contractpartijen zijn toevertrouwd geen contractprodukten te vervaardigen , noch door de overeenkomst bestreken werkwijzen te gebruiken ; e ) de verplichting de vervaardiging van de produkten of de toepassing van de door de overeenkomst bestreken werkwijzen tot één of meer technische toepassingen te beperken behalve indien op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst verscheidene contractpartijen met elkaar concurrerende fabrikanten in de zin van artikel 3 zijn ; f ) de verplichting om gedurende vijf jaar met ingang van het tijdstip waarop de contractprodukten voor het eerst binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer worden gebracht , in aan andere contractpartijen toegewezen gebieden , geen actief afzetbeleid voor deze produkten te voeren , met name de verplichting geen uitdrukkelijk voor die gebieden bestemde reclame te maken , noch er een bijkantoor te vestigen , noch er een distributiedepot voor deze produkten aan te houden , mits tussenhandelaren , ge - en verbruikers deze produkten ook bij andere leveranciers kunnen verkrijgen en de contractpartijen het voor hen niet bemoeilijken die produkten te verwerven ; g ) de verplichting voor de contractpartijen om elkaar de bij de exploitatie van de uitkomsten verkregen ervaring mede te delen en om voor verbeterings - of toepassingsuitvindingen elkaar niet-exclusieve licenties te verlenen . 2 . De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is eveneens van toepassing wanneer contractpartijen in hun overeenkomst verplichtingen als bedoeld in lid 1 opnemen , doch daaraan een beperktere strekking geven dan die welke dat lid toelaat . Artikel 5 1 . Met name de volgende aan de contractpartijen voor de duur van de overeenkomst opgelegde verplichtingen vormen voor de toepassing van artikel 1 geen beletsel : a ) de verplichting tot het doorgeven van de al dan niet geoctrooieerde technische kennis die voor de uitvoering van het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma of voor de exploitatie van de resultaten ervan wordt gevergd ; b ) de verplichting de door een andere contractpartij overgedragen " know-how " niet voor andere doeleinden dan voor de tenuitvoerlegging van het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma en voor de exploitatie van de resultaten daarvan te benutten ; c ) de verplichting voor contractprodukten of door de overeenkomst bestreken werkwijzen intellectuele eigendomsrechten te verwerven en in stand te houden ; d ) de verplichting het vertrouwelijk karakter te bewaren van de aan hen doorgegeven of in het kader van de uitvoering van het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma gemeenschappelijk ontwikkelde " know-how " ; deze verplichting mag ook nog na afloop van de overeenkomst worden opgelegd ; e ) de verplichting : i ) de andere contractpartijen gevallen van schending van hun intellectuele eigendomsrechten mede te delen , ii ) de overtreders in rechten te vervolgen , en iii ) de andere contractpartijen in een dergelijk geschil bij te staan of aan de kosten ervan bij te dragen ; f ) de verplichting de andere contractpartijen royalties te betalen of voor hen prestaties te verrichten die bestemd zijn om ongelijke bijdragen aan gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling of een ongelijke exploitatie van de uitkomsten daaruit te compenseren ; g ) de verplichting de van derden ontvangen royalties met de andere contractpartijen te delen ; h ) de verplichting de contractpartijen minimumhoeveelheden van de contractprodukten te leveren en daarbij minimumkwaliteitsnormen in acht te nemen . 2 . Ingeval de in lid 1 bedoelde verplichtingen als gevolg van bijzondere omstandigheden niettemin onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag zouden vallen , worden zij eveneens vrijgesteld . De in dit lid bedoelde vrijstelling geldt eveneens wanneer de contractpartijen in hun overeenkomst verplichtingen als bedoeld in lid 1 opnemen , doch daaraan een beperktere strekking geven dan die welke dat lid toelaat . Artikel 6 De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing indien contractpartijen door een overeenkomst , besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging : a ) hun vrijheid beperken om zelfstandig of in samenwerking met derden , hetzij op een gebied dat geen verband houdt met dat waarop het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma betrekking heeft , hetzij na de verwezenlijking van dat programma op het door het programma bestreken of op een daarmee verbonden gebied , onderzoek - en ontwikkelingswerkzaamheden te verrichten ; b ) zich verplichten na verwezenlijking van het onderzoek - en ontwikkelingsprogramma de geldigheid van de daartoe geëxploiteerde intellectuele eigendomsrechten van de contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt niet aan te vechten , noch zulks na afloop van de overeenkomst te doen ten aanzien van de geldigheid van de onderzoek - en ontwikkelingsuitkomsten beschermende intellectuele eigendomsrechten van de contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt ; c ) hun vrijheid beperken ten aanzien van de te vervaardigen of te verkopen hoeveelheden contractprodukten of ten aanzien van het aantal malen toepassing van de door de overeenkomst bestreken werkwijzen ; d ) hun vrijheid beperken ten aanzien van de vaststelling van de prijzen , prijsfactoren of kortingen voor de verkoop van de contractprodukten aan derden ; e ) onverminderd het bepaalde in artikel 4 , lid 1 , sub e ) , hun vrijheid beperken ten aanzien van de klantenkring die zij mogen bedienen ; f ) gehouden zijn ook na afloop van de periode bedoeld in artikel 4 , lid 1 , sub f ) , in aan de andere contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt toegewezen gebieden geen contractprodukten in het verkeer te brengen , noch daarvoor een aktief afzetbeleid te voeren ; g ) gehouden zijn aan derden noch de vervaardiging van de contractprodukten , noch het gebruik van de door de overeenkomst bestreken werkwijzen toe te staan , indien gemeenschappelijke vervaardiging niet is overeengekomen ; h ) gehouden zijn : - zonder objectief gerechtvaardigde reden te weigeren te voldoen aan verzoeken van in hun onderscheiden toegewezen gebieden gevestigde gebruikers of wederverkopers die de contractprodukten in andere gebieden binnen de gemeenschappelijke markt zouden afzetten ; of - de mogelijkheid voor de gebruikers of wederverkopers om de contractprodukten van andere wederverkopers binnen de gemeenschappelijke markt te betrekken , te beperken , en in het bijzonder daarbij gehouden zijn beroep te doen op intellectuele eigendomsrechten of maatregelen te nemen ter belemmering van de bevoorrading van gebruikers of wederverkopers met door de contractpartijen of met diens instemming op rechtmatige wijze binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer gebrachte produkten of ter belemmering van het door die gebruikers of wederverkopers in het verkeer brengen van die produkten binnen de gemeenschappelijke markt . Artikel 7 1 . De vrijstelling uit hoofde van deze verordening geldt eveneens voor de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten die aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 voldoen , doch die concurrentiebeperkende verplichtingen bevatten die niet door de artikelen 4 en 5 worden bestreken en waarop artikel 6 niet van toepassing is , mits overeenkomstig het bepaalde in Verordening nr . 27 van de Commissie ( 9 ) de betrokken overeenkomsten bij de Commissie worden aangemeld en deze binnen zes maanden tegen de vrijstelling geen oppositie voert . 2 . De termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop de Commissie de aanmelding ontvangt . Geschiedt aanmelding per aangetekende brief , dan vangt deze termijn echter aan op de datum van het poststempel van de plaats van verzending . 3 . Lid 1 geldt slechts , indien : a ) in de aanmelding of in een begeleidende mededeling uitdrukkelijk naar het onderhavige artikel wordt verwezen , en b ) de bij de aanmelding te vermelden gegevens volledig en in overeenstemming met de feiten zijn . 4 . Met betrekking tot overeenkomsten die bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds zijn aangemeld , kan in een mededeling aan de Commissie waarin uitdrukkelijk naar de aanmelding en naar het onderhavige artikel wordt verwezen , op het bepaalde in lid 1 een beroep worden gedaan . De bepalingen van de leden 2 en 3 , sub b ) , zijn van overeenkomstige toepassing . 5 . De Commissie kan tegen de vrijstelling oppositie voeren . Zij is evenwel daartoe gehouden , wanneer een Lid-Staat binnen drie maanden te rekenen vanaf het tijdstip van toezending aan die Lid-Staat van de in lid 1 bedoelde aanmelding of van de in lid 4 bedoelde mededeling het verzoek tot oppositievoering doet . Dit verzoek moet zijn gegrond op overwegingen die met de concurrentieregels van het Verdrag verband houden . 6 . De Commissie kan te allen tijde haar oppositie tegen de vrijstelling intrekken . Indien de oppositie evenwel op verzoek van een Lid-Staat is geschied en deze het verzoek handhaaft , kan de oppositie eerst na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities worden ingetrokken . 7 . Indien de oppositie wordt ingetrokken omdat de betrokken ondernemingen hebben aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 85 , lid 3 , is voldaan , geldt de vrijstelling met ingang van de datum van aanmelding . 8 . Indien de oppositie wordt ingetrokken , omdat de betrokken ondernemingen de overeenkomst in dier voege hebben gewijzigd dat aan de voorwaarden van artikel 85 , lid 3 , is voldaan , geldt de vrijstelling met ingang van het tijdstip waarop die wijzigingen van kracht zijn geworden . 9 . Indien de Commissie oppositie voert en deze niet wordt ingetrokken , worden de gevolgen van de aanmelding door de bepalingen van Verordening nr . 17 beheerst . Artikel 8 1 . De overeenkomstig artikel 7 ingewonnen inlichtingen mogen slechts voor de met deze verordening beoogde doeleinden worden benut . 2 . De Commissie en de autoriteiten van de Lid-Staten , alsmede hun personeelsleden en functionarissen , zijn verplicht de inlichtingen die zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen , niet openbaar te maken . 3 . De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen bevatten . Artikel 9 1 . De bepalingen van deze verordening gelden tevens wanneer de contractpartijen rechten en verplichtingen aangaan voor met hen verbonden ondernemingen . Marktaandelen , rechtshandelingen of gedragingen van de verbonden ondernemingen worden aan de contractpartijen toegerekend . 2 . Verbonden ondernemingen in de zin van deze verordening zijn : a ) ondernemingen waarbij een der contractpartijen rechtstreeks of onrechtstreeks : - meer dan de helft van het kapitaal of het bedrijfsvermogen bezit , of - over meer dan de helft van de stemmen beschikt , of - meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht of van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging van de onderneming bevoegde organen kan benoemen , of - gerechtigd is het bedrijf van de onderneming te leiden ; b ) ondernemingen die bij een contracterende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks over de sub a ) genoemde rechten of beïnvloedingsmogelijkheden beschikken ; c ) ondernemingen ten opzichte waarvan een der sub b ) genoemde ondernemingen rechtstreeks of onrechtstreeks over de sub a ) genoemde rechten of beïnvloedingsmogelijkheden beschikt ; 3 . Ondernemingen waarbij de verscheidene contractpartijen of met hen verbonden ondernemingen gemeenschappelijk , rechtstreeks of onrechtstreeks , over de in lid 2 , sub a ) , bedoelde rechten of beïnvloedingsmogelijkheden beschikken , worden geacht met elk der contractpartijen verbonden te zijn . Artikel 10 De Commissie kan overeenkomstig artikel 7 van Verordening ( EEG ) nr . 2821/71 bepalen dat de onderhavige verordening niet meer van toepassing is , wanneer zij in een bepaald geval vaststelt dat een op grond van de onderhavige verordening vrijgestelde overeenkomst desalniettemin bepaalde gevolgen heeft die met de in artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag bedoelde voorwaarden onverenigbaar zijn , en met name wanneer : a ) de overeenkomst , gezien de nog beschikbare onderzoekcapaciteiten , voor derden in wezenlijke mate de toegang tot onderzoek en ontwikkeling op het betrokken gebied belemmert ; b ) de overeenkomst wegens de bijzondere aanbodstructuur de toegang van derden tot de markt van de uit gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling voortgesproten contractprodukten in wezenlijke mate belemmert ; c ) de contractpartijen zonder objectief gerechtvaardigde reden de uitkomsten van gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling niet exploiteren ; d ) de contractprodukten op de gemeenschappelijke markt in haar geheel of op een wezenlijk deel ervan , van gelijke of van door de gebruiker op grond van de eigenschappen , de prijs of het gebruik waarvoor zij bestemd zijn , als gelijksoortig beschouwde produkten geen daadwerkelijke mededinging ondervinden . Artikel 11 1 . Voor bij de Commissie voor 1 maart 1985 aangemelde overeenkomsten geldt de in artikel 1 bedoelde vrijstelling met terugwerkende kracht vanaf het tijdstip waarop aan de voorwaarden voor toepassing van deze verordening is voldaan , doch voor niet door artikel 4 , lid 2 , punt 3 , sub b ) , van Verordening nr . 17 bestreken overeenkomsten niet eerder dan vanaf de dag van aanmelding . 2 . Voor overeenkomsten die op 13 maart 1962 bestonden en voor 1 februari 1963 bij de Commissie waren aangemeld , geldt de vrijstelling met terugwerkende kracht tot op het tijdstip waarop aan de voorwaarden voor toepassing van deze verordening is voldaan . 3 . Indien overeenkomsten die op 13 maart 1962 bestonden en voor 1 februari 1963 bij de Commissie waren aangemeld of door artikel 4 , lid 2 , punt 3 , sub b ) , van Verordening nr . 17 bestreken overeenkomsten die voor 1 januari 1967 bij de Commissie waren aangemeld , voor 1 september 1985 in dier voege worden gewijzigd dat zij aan de voorwaarden van deze verordening voldoen , en die wijziging de Commissie voor 1 oktober 1985 wordt medegedeeld , geldt het verbod van artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag niet voor de aan die wijziging voorafgaande periode . Die mededeling verkrijgt rechtsgevolg vanaf het tijdstip waarop zij door de Commissie is ontvangen . Ingeval zij per aangetekende brief wordt verzonden , geldt de mededeling vanaf de datum van het poststempel van de plaats van verzending . 4 . Voor overeenkomsten die ingevolge de toetreding van het Verenigd Koninkrijk , Ierland en Denemarken onder het toepassingsgebied van artikel 85 van het Verdrag vallen , gelden de leden 1 tot en met 3 met dien verstande dat in plaats van 13 maart 1962 , 1 januari 1973 en in plaats van 1 februari 1963 en 1 januari 1967 , 1 juli 1973 wordt gelezen . 5 . Voor overeenkomsten die ingevolge de toetreding van Griekenland onder het toepassingsgebied van artikel 85 van het Verdrag valen , gelden de leden 1 tot en met 3 met dien verstande dat in plaats van 13 maart 1962 , 1 januari 1981 en in plaats van 1 februari 1963 en 1 januari 1967 , 1 juli 1981 wordt gelezen . Artikel 12 De bepalingen van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten van ondernemersverenigingen . Artikel 13 Deze verordening treedt in werking op 1 maart 1985 . Zij is van toepassing tot en met 31 december 1997 . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat . Gedaan te Brussel , 19 december 1984 . Voor de Commissie Frans ANDRIESSEN Lid van de Commissie ( 1 ) PB nr . L 285 van 29 . 12 . 1971 , blz . 46 . ( 2 ) PB nr . C 16 van 21 . 1 . 1984 , blz . 3 . ( 3 ) PB nr . C 75 van 29 . 7 . 1968 , blz . 3 , gerectificeerd in PB nr . C 84 van 28 . 8 . 1968 , blz . 14 . ( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad . ( 5 ) PB nr . L 173 van 30 . 6 . 1983 , blz . 1 . ( 6 ) PB nr . L 173 van 30 . 6 . 1983 , blz . 5 . ( 7 ) PB nr . L 219 van 16 . 8 . 1984 , blz . 15 . ( 8 ) PB nr . 13 van 21 . 2 . 1962 , blz . 204/62 . ( 9 ) PB nr . 35 van 10 . 5 . 1962 , blz . 1118/62 .