Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31977L0796

Richtlijn 77/796/EEG van de Raad van 12 december 1977 inzake de onderlinge erkenning van diploma' s, certificaten en andere titels van ondernemer van goederenvervoer over de weg en ondernemer van personenvervoer over de weg en houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging van die vervoerondernemers

PB L 334 van 24.12.1977, pp. 37–39 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/06/1996; afgeschaft en vervangen door 31996L0026

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1977/796/oj

31977L0796

Richtlijn 77/796/EEG van de Raad van 12 december 1977 inzake de onderlinge erkenning van diploma' s, certificaten en andere titels van ondernemer van goederenvervoer over de weg en ondernemer van personenvervoer over de weg en houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging van die vervoerondernemers

Publicatieblad Nr. L 334 van 24/12/1977 blz. 0037 - 0039
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 2 blz. 0011
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0089
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0089


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 12 december 1977

inzake de onderlinge erkenning van diploma's , certificaten en andere titels van ondernemer van goederenvervoer over de weg en ondernemer van personenvervoer over de weg en houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging van die vervoerondernemers

( 77/796/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 49 , 57 en 235 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de Raad bij zijn Richtlijnen 74/561/EEG ( 3 ) en 74/562/EEG ( 4 ) , bepaalde voorwaarden heeft vastgesteld voor toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer en ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg , en dat voor de werkzaamheden waarop de richtlijnen betrekking hebben dient te worden voorzien in de onderlinge erkenning van de diploma's , certificaten en andere titels van vervoerondernemer ; dat deze richtlijn slechts van toepassing is op de onder genoemde richtlijnen vallende ondernemingen voor zover het vennootschappen in de zin van artikel 58 van het Verdrag betreft ;

Overwegende dat , ten aanzien van de betrouwbaarheid en de financiële draagkracht , als voldoende bewijs voor de toegang tot de betrokken werkzaamheden in een Lid-Staat van ontvangst de overlegging moet worden aanvaard van door de bevoegde instantie van het land van oorsprong of van herkomst van de vervoerondernemer afgegeven passende documenten ;

Overwegende dat , ten aanzien van de vakbekwaamheid , de krachtens de communautaire bepalingen inzake de toegang tot het beroep van vervoerondernemer afgegeven verklaring als voldoende bewijs moet worden erkend door de Lid-Staat van ontvangst ;

Overwegende dat , voor zover de Lid-Staten het bezit van beroepskennis en vakbekwaamheid ook voor werknemers als voorwaarde stellen voor de toegang tot de onder deze richtlijn vallende werkzaamheden of de uitoefening van deze werkzaamheden , deze richtlijn eveneens van toepassing moet zijn op deze categorie personen ; dat het om dezelfde reden dienstig is , de voorschriften inzake bewijs van betrouwbaarheid en het niet failliet geweest zijn eveneens op werknemers toe te passen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . De Lid-Staten treffen de in deze richtlijn omschreven maatregelen betreffende de vestiging op hun grondgebied van de in titel I van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging genoemde natuurlijke personen en vennootschappen voor de in artikel 2 genoemde werkzaamheden .

2 . Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de onderdanen van Lid-Staten die uit hoofde van Verordening ( EEG ) nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( 5 ) de in artikel 2 genoemde werkzaamheden als werknemer uitoefenen .

Artikel 2

Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden die vallen onder de Richtlijnen 74/561/EEG en 74/562/EEG .

Artikel 3

1 . Onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3 , aanvaarden de Lid-Staten van ontvangst voor toegang tot een van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden als voldoende bewijs van betrouwbaarheid en het niet failliet geweest zijn , de overlegging van een uittreksel uit het strafregister of , bij het ontbreken daarvan , een gelijkwaardig document , afgegeven door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst van de vervoerondernemer , waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan .

2 . Indien een Lid-Staat aan zijn onderdanen bepaalde eisen van betrouwbaarheid stelt waarvan het bewijs niet door middel van het in lid 1 genoemde document kan worden geleverd , erkent deze Lid-Staat voor de onderdanen van de andere Lid-Staten als voldoende bewijs een verklaring , afgegeven door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of van herkomst , waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan . Deze verklaringen dienen betrekking te hebben op de nauwkeurig omschreven feiten die in het ontvangende land in aanmerking worden genomen .

3 . Indien het document dat overeenkomstig de leden 1 en 2 vereist is niet wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst , kan het worden vervangen door een door de betrokkene onder ede afgelegde verklaring of plechtige verklaring ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie of , eventueel , een notaris van het land van oorsprong of herkomst , die een bewijs afgeeft waarin de aflegging van deze eed of plechtige verklaring wordt bevestigd . De verklaring betreffende het niet failliet geweest zijn kan eveneens ten overstaan van een bevoegde beroepsorganisatie van dat zelfde land worden afgelegd .

4 . De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen bij de overlegging niet langer dan drie maanden geleden zijn afgegeven . Deze voorwaarde geldt ook voor de overeenkomstig lid 3 afgelegde verklaringen .

Artikel 4

1 . Indien in de ontvangende Lid-Staten de financiële draagkracht moet worden aangetoond door middel van een verklaring , beschouwt deze Staat de overeenkomstige verklaringen die zijn afgegeven door banken van het land van oorsprong of herkomst of door andere organen die dat land daartoe heeft aangewezen , als gelijkwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven bewijsstukken .

2 . Indien een Lid-Staat aan zijn onderdanen bepaalde eisen van financiële draagkracht stelt waarvan het bewijs niet door middel van het in lid 1 bedoelde document kan worden geleverd , erkent deze Lid-Staat voor de onderdanen van de andere Lid-Staten als voldoende bewijs een verklaring , afgegeven door een bevoegde overheidsinstantie van het land van oorsprong of van herkomst , waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan . Deze verklaringen dienen betrekking te hebben op de nauwkeurig omschreven feiten die in het ontvangende land in aanmerking worden genomen .

Artikel 5

1 . De Lid-Staten erkennen als voldoende bewijs van vakbekwaamheid de in artikel 3 , lid 4 , tweede alinea , van Richtlijn 74/561/EEG en in artikel 2 , lid 4 , tweede alinea , van Richtlijn 74/562/EEG genoemde , door een andere Lid-Staat afgegeven , verklaringen wanneer deze gebaseerd zijn op een examen waarvoor de aanvrager is geslaagd of op een praktische ervaring van drie jaar .

2 . Met betrekking tot de natuurlijke personen en ondernemingen die in een Lid-Staat krachtens een nationale regeling voor 1 januari 1975 waren gemachtigd het beroep van ondernemer van nationaal en/of internationaal personenvervoer en ondernemer van nationaal en/of internationaal ondernemer van goederenvervoer over de weg uit te oefenen , en in zover deze ondernemingen vennootschappen zijn in de zin van artikel 58 van het Verdrag , erkennen de Lid-Staten als voldoende bewijs van vakbekwaamheid de verklaring van daadwerkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een Lid-Staat gedurende een periode van drie jaar . Aan deze werkzaamheid mag niet meer dan vijf jaar voor de datum van overlegging van de verklaring een einde zijn gekomen .

Wanneer het een onderneming betreft wordt de verklaring van daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheid afgegeven voor een van de natuurlijke personen die daadwerkelijk aan het hoofd staan van de vervoerswerkzaamheden van de onderneming .

Artikel 6

De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 7 bepaalde termijn de instanties of organisaties aan welke bevoegd zijn om de in artikel 3 en 4 bedoelde documenten alsook de in artikel 5 , lid 2 , van deze richtlijn bedoelde verklaring af te geven . Zij stellen de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

Artikel 7

1 . De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om voor 1 januari 1979 aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten doen aan de Commissie mededeling van de tekst van de voornaamste bepalingen van nationaal recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied aannemen .

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 12 december 1977 .

Voor de Raad

De Voorzitter

L . DHOORE

( 1 ) PB nr . C 125 van 8 . 6 . 1976 , blz . 54 .

( 2 ) PB nr . C 197 van 23 . 8 . 1976 , blz . 35 .

( 3 ) PB nr . L 308 van 19 . 11 . 1974 , blz . 18 .

( 4 ) PB nr . L 308 van 19 . 11 . 1974 , blz . 23 .

( 5 ) PB nr . L 257 van 19 . 10 . 1968 , blz . 2 .

Top