EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007L0066

Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (Voor de EER relevante tekst )

OJ L 335, 20.12.2007, p. 31–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 009 P. 198 - 213

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2007/66/oj

20.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/31


RICHTLIJN 2007/66/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2007

tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (4) en Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (5) hebben betrekking op de beroepsprocedures bij opdrachten die worden geplaatst door aanbestedende diensten als bedoeld in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (6) en in artikel 2 van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (7). De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG hebben tot doel de daadwerkelijke toepassing te waarborgen van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG.

(2)

De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG zijn derhalve alleen van toepassing op opdrachten binnen de werkingssfeer van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, ongeacht welke inschrijvingsprocedure wordt gevolgd of welke middelen voor de oproep tot mededinging worden gebruikt, daaronder begrepen prijsvragen voor ontwerpen, kwalificatieregelingen en dynamische aankoopsystemen. Overeenkomstig de arresten van het Hof van Justitie dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat doeltreffende en snelle rechtsmiddelen ter beschikking staan tegen de besluiten van de aanbestedende diensten over de vraag of een bepaalde opdracht binnen de personele of materiële werkingssfeer van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG valt.

(3)

Uit de raadplegingen van belanghebbende partijen en de rechtspraak van het Hof van Justitie is een aantal zwakke punten gebleken ten aanzien van de bestaande beroepsmechanismen in de lidstaten. Als gevolg van deze zwakke punten maken de bij de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG ingestelde mechanismen het niet altijd mogelijk de naleving te verzekeren van de communautaire wetgeving, in het bijzonder in een stadium waarin de inbreuken nog ongedaan kunnen worden gemaakt. De door middel van die richtlijnen beoogde garanties inzake doorzichtigheid en niet-discriminatie moeten derhalve worden versterkt om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap als geheel volledig profiteert van de positieve gevolgen van de bij de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG tot stand gebrachte modernisering en vereenvoudiging van de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten. In de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG dienen bijgevolg de noodzakelijke verduidelijkingen te worden aangebracht om de door de communautaire wetgever beoogde resultaten te bereiken.

(4)

Een van de gebleken zwakke punten is het ontbreken van een termijn om een doeltreffend beroep in te stellen tussen het besluit tot gunning van een opdracht en het sluiten van de desbetreffende overeenkomst. Dat leidt soms tot een zeer snelle ondertekening van de overeenkomst door aanbestedende diensten die de gevolgen van het betwiste gunningsbesluit onomkeerbaar willen maken. Om deze tekortkoming, die een ernstige belemmering vormt voor een doeltreffende rechtsbescherming van de betrokken inschrijvers — te weten, de inschrijvers die niet definitief zijn uitgesloten —, te verhelpen, dient te worden voorzien in een opschortende minimumtermijn gedurende welke de sluiting van de desbetreffende overeenkomst wordt opgeschort, ongeacht of die sluiting al dan niet geschiedt ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst.

(5)

Bij het bepalen van de duur van de opschortende minimumtermijn moet rekening worden gehouden met verschillende soorten communicatiemiddelen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van snelle communicatiemiddelen, kan in een kortere termijn worden voorzien dan wanneer andere communicatiemiddelen worden gebruikt. Deze richtlijn voorziet alleen in opschortende minimumtermijnen. Het staat de lidstaten vrij termijnen op te leggen of te handhaven die langer zijn dan bedoelde minimumtermijnen. Het staat de lidstaten ook vrij te besluiten welke termijn van toepassing is in het geval dat verschillende communicatiemiddelen cumulatief worden gebruikt.

(6)

De opschortende termijn moet de betrokken inschrijvers voldoende tijd bieden om het besluit tot gunning van een opdracht te onderzoeken en te beoordelen of het aangewezen is een beroepsprocedure in te leiden. Wanneer de betrokken inschrijvers in kennis worden gesteld van het besluit tot gunning van een opdracht, moeten hen de relevante inlichtingen worden verschaft die zij nodig hebben om een doeltreffend beroep te kunnen instellen. Hetzelfde geldt voor de gegadigden, voor zover de aanbestedende dienst hen niet tijdig inlichtingen ter beschikking heeft gesteld over de afwijzing van hun aanvraag.

(7)

Die relevante inlichtingen omvatten, met name, een samenvattende beschrijving van de relevante redenen zoals die in artikel 41 van Richtlijn 2004/18/EG en in artikel 49 van Richtlijn 2004/17/EG zijn beschreven. Aangezien de duur van de opschortende termijn van lidstaat tot lidstaat verschilt, is het tevens van belang dat de betrokken inschrijvers en gegadigden worden ingelicht over de termijn waarover zij daadwerkelijk beschikken om een beroepsprocedure in te stellen.

(8)

Het is niet de bedoeling dat een dergelijke opschortende minimumtermijn wordt toegepast indien overeenkomstig Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG geen voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie is vereist, met name in gevallen van dwingende spoed als bedoeld in artikel 31, punt 1, onder c), van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 40, lid 3, onder d), van Richtlijn 2004/17/EG. In die gevallen volstaat het dat in doeltreffende beroepsprocedures wordt voorzien na de sluiting van de overeenkomst. Een opschortende termijn is evenmin vereist indien alleen de inschrijver aan wie de opdracht is gegund, betrokken is en er geen betrokken gegadigden zijn. In dat geval zijn er in de inschrijvingsprocedure geen andere betrokkenen meer die belang hebben bij het ontvangen van de kennisgeving en bij het gebruikmaken van een opschortende termijn die een doeltreffend beroep mogelijk maakt.

(9)

Ten slotte zou, in het geval van opdrachten op grond van een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem, een verplichte opschortende termijn invloed kunnen hebben op de beoogde efficiëntievoordelen van dergelijke inschrijvingsprocedures. In plaats van in een verplichte opschortende termijn te voorzien, kunnen de lidstaten derhalve overeenkomstig artikel 2 quinquies van beide Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG voorzien in onverbindendheid als een doeltreffende sanctie voor inbreuken op het tweede streepje van de tweede alinea van artikel 32, lid 4, op artikel 33, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/18/EG, en op artikel 15, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/17/EG.

(10)

In de gevallen bedoeld in artikel 40, lid 3, onder i), van Richtlijn 2004/17/EG, is voor opdrachten op grond van een raamovereenkomst geen voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie vereist. In die gevallen dient een opschortende termijn niet verplicht te zijn.

(11)

Wanneer een lidstaat verlangt dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wil maken, de aanbestedende dienst daarvan in kennis stelt, moet duidelijk worden gemaakt dat zulks geen invloed mag hebben op de opschortende termijn of andere termijnen voor het instellen van beroep. Wanneer een lidstaat verlangt dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst, dient die betrokkene over een redelijke minimumtermijn te beschikken om de zaak bij de bevoegde beroepsinstantie aanhangig te maken vóór het sluiten van de overeenkomst, ingeval hij het antwoord of het uitblijven van een antwoord van de aanbestedende dienst zou willen aanvechten.

(12)

Het instellen van beroep kort vóór het verstrijken van de opschortende minimumtermijn dient niet tot gevolg te hebben dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie niet meer over de minimale benodigde tijd beschikt om op te treden, met name om de termijn te verlengen voor opschorting van het sluiten van de overeenkomst. Bijgevolg moet in een autonome opschortende minimumtermijn worden voorzien, die niet eindigt voordat de beroepsinstantie een besluit over het verzoek heeft genomen. Dit belet niet dat de beroepsinstantie eerst nagaat of het beroep als dusdanig ontvankelijk is. De lidstaten kunnen bepalen dat deze periode eindigt hetzij wanneer de beroepsinstantie een besluit heeft genomen over een verzoek tot voorlopige maatregelen, inclusief een besluit over een verdere opschorting van de sluiting van de overeenkomst, hetzij wanneer de beroepsinstantie een besluit ten gronde over de zaak heeft genomen, met name over het verzoek tot nietigverklaring van een onwettig besluit.

(13)

Ter bestrijding van de onwettige onderhandse gunning van opdrachten, die het Hof van Justitie als een zeer ernstige schending van het communautaire aanbestedingsrecht door een aanbestedende dienst heeft gekwalificeerd, dient in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties te worden voorzien. Door onwettige onderhandse gunning tot stand gekomen overeenkomsten moeten derhalve in beginsel als onverbindend worden beschouwd. Een overeenkomst behoort niet automatisch onverbindend te worden, doch dient door een onafhankelijke beroepsinstantie onverbindend te worden verklaard of het gevolg te zijn van een besluit van een onafhankelijke beroepsinstantie.

(14)

Onverbindendheid is de meest doeltreffende manier om de mededinging te herstellen en nieuwe zakelijke kansen te creëren voor bedrijven waaraan op een onwettige manier de mogelijkheid tot mededinging is ontnomen. Onderhandse gunning in de zin van deze richtlijn dient alle gunningen te omvatten van opdrachten zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie in de zin van Richtlijn 2004/18/EG. Dit komt overeen met een procedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging in de zin van Richtlijn 2004/17/EG.

(15)

Mogelijke rechtvaardigingen voor onderhandse gunning in de zin van deze richtlijn kunnen omvatten: de uitzonderingen in de artikelen 10 tot en met 18 van Richtlijn 2004/18/EG, de toepassing van de artikelen 31, 61 of 68 van Richtlijn 2004/18/EG, de gunning van een opdracht voor diensten overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2004/18/EG of een wettige „interne” gunning van een opdracht zoals uitgelegd door het Hof van Justitie.

(16)

Dit geldt ook voor opdrachten die voldoen aan de voorwaarden voor uitsluiting of bijzondere regelingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, de artikelen 18 tot en met 26, de artikelen 29 en 30, of artikel 62 van Richtlijn 2004/17/EG, voor gevallen waarin artikel 40, lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG van toepassing is of voor de gunning van opdrachten voor diensten overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2004/17/EG.

(17)

Een beroepsprocedure dient op zijn minst toegankelijk te zijn voor eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad.

(18)

Ter voorkoming van ernstige inbreuken op de opschortingsverplichting en de automatische opschorting, welke voorwaarden zijn voor een doeltreffend beroep, moeten doeltreffende sancties worden toegepast. Overeenkomsten die in strijd met de opschortende termijn of de automatische opschorting zijn gesloten, moeten derhalve in beginsel als onverbindend worden beschouwd, indien zij gepaard gaan met inbreuken op Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2004/17/EG, voor zover deze inbreuken de kansen om de opdracht te krijgen hebben beïnvloed van de inschrijver die beroep instelt.

(19)

In het geval van andere inbreuken op formele vereisten zouden de lidstaten kunnen oordelen dat het niet passend is het beginsel van onverbindendheid toe te passen. Voor die gevallen moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben alternatieve sancties op te leggen. Alternatieve sancties dienen beperkt te blijven tot het opleggen van boetes die betaald moeten worden aan een instantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, of tot een verkorting van de looptijd van de overeenkomst. Het is aan de lidstaten de details van de alternatieve sancties en de regels voor de toepassing ervan te bepalen.

(20)

Deze richtlijn mag de toepassing van strengere sancties overeenkomstig het nationaal recht niet uitsluiten.

(21)

Doel is dat, indien een lidstaat voorschriften vastlegt die ervoor zorgen dat een overeenkomst als onverbindend wordt beschouwd, de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst niet langer worden uitgevoerd en uitgeoefend. De gevolgen van onverbindendverklaring van een overeenkomst dienen te worden bepaald door het nationaal recht. Het nationaal recht kan dus bijvoorbeeld voorzien in de vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen (ex tunc) of daarentegen de werking van de nietigverklaring beperken tot verbintenissen die nog uitgevoerd moeten worden (ex nunc). Dit mag niet ertoe leiden dat geen krachtdadige sancties worden getroffen indien de uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenissen reeds volledig of nagenoeg volledig zijn uitgevoerd. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten ook in alternatieve sancties voorzien, rekening houdend met de mate waarin een overeenkomst van kracht blijft overeenkomstig het nationaal recht. Evenzo moeten de gevolgen wat betreft de eventuele terugvordering van bedragen die zouden zijn betaald en alle andere vormen van eventuele restitutie — met inbegrip van restitutie in geld indien restitutie in natura niet mogelijk is — worden bepaald door het nationaal recht.

(22)

Ter verzekering van de evenredigheid van de toegepaste sancties kunnen de lidstaten de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie evenwel in staat stellen de overeenkomst in stand te laten dan wel sommige of het geheel van de gevolgen ervan in de tijd te erkennen, indien de uitzonderlijke omstandigheden van het betrokken geval de naleving van bepaalde dwingende eisen met betrekking tot een algemeen belang noodzakelijk maken. In deze gevallen moeten in plaats daarvan alternatieve sancties worden toegepast. De beroepsinstantie, die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, moet alle relevante aspecten onderzoeken teneinde vast te stellen of dwingende eisen betreffende een algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft.

(23)

In uitzonderlijke gevallen moet, onmiddellijk na de vernietiging van de overeenkomst, gebruik kunnen gemaakt worden van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in de zin van artikel 31 van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 40, lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG. Indien in die gevallen de resterende contractuele verplichtingen om technische of andere dwingende redenen alleen zouden kunnen worden nageleefd door de ondernemer aan wie de opdracht is gegund, zou de toepassing van dwingende redenen gerechtvaardigd kunnen zijn.

(24)

Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende eisen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, vormen echter geen dwingende eisen.

(25)

Voorts verlangt de noodzaak de rechtszekerheid van door de aanbestedende diensten genomen besluiten in de tijd te verzekeren, dat een redelijke minimale verjaringstermijn wordt vastgesteld voor beroepen die beogen vast te stellen dat de overeenkomst onverbindend is.

(26)

Ter voorkoming van eventuele rechtsonzekerheid als gevolg van onverbindendheid, moeten de lidstaten in een uitzondering op de vaststelling van onverbindendheid voorzien in gevallen waarin de aanbestedende dienst van mening is dat de onderhandse gunning van een opdracht zonder voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie is toegestaan overeenkomstig de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG en zij een opschortende minimumtermijn heeft toegepast die een doeltreffende beroepsprocedure mogelijk maakt. De vrijwillige bekendmaking die deze opschortende termijn doet ingaan, houdt geen enkele verruiming in van een uit Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2004/17/EG voortvloeiende verplichting.

(27)

Aangezien deze richtlijn nationale beroepsprocedures aanscherpt, met name in gevallen van een onwettige onderhandse gunning van opdrachten, dienen de bedrijven te worden aangemoedigd van deze nieuwe mechanismen gebruik te maken. Om redenen van rechtszekerheid kan de onverbindendheid van een overeenkomst slechts gedurende een bepaalde termijn ingeroepen worden. Het bindend karakter van deze termijnen moet in acht worden genomen.

(28)

De verhoging van de doeltreffendheid van de nationale beroepsprocedures moet de betrokkenen ertoe aanzetten, meer gebruik te maken van de beroepen in kort geding vóór het sluiten van een overeenkomst. Daarom moet het correctiemechanisme worden toegespitst op gevallen van ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten.

(29)

De in Richtlijn 92/13/EEG neergelegde vrijwillige verificatieregeling, waarmee de aanbestedende diensten door middel van regelmatige controles de conformiteit van hun aanbestedingsprocedures kunnen laten vaststellen, is vrijwel niet gebruikt. Het kan bijgevolg zijn doel, een aanzienlijk aantal inbreuken op het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten te voorkomen, niet bereiken. De bij Richtlijn 92/13/EEG aan de lidstaten opgelegde verplichting voor de permanente terbeschikkingstelling te zorgen van daartoe gemachtigde instanties, kan anderzijds administratieve onderhoudskosten meebrengen die niet langer gerechtvaardigd zijn doordat van de aanbestedende diensten geen werkelijke vraag uitgaat. Om die redenen dient het verificatiestelsel te worden geschrapt.

(30)

Ook het in Richtlijn 92/13/EEG neergelegde bemiddelingsmechanisme heeft niet op werkelijke belangstelling van de ondernemers kunnen rekenen. Dat komt zowel omdat het op zich niet volstaat om bindende voorlopige maatregelen te verkrijgen die het onwettige sluiten van een overeenkomst tijdig kunnen verhinderen, als omdat de aard ervan moeilijk te verenigen is met de inachtneming van de bijzonder korte termijnen voor het instellen van beroepsprocedures strekkende tot voorlopige maatregelen en tot nietigverklaring van onwettige besluiten. Bovendien is de potentiële doeltreffendheid van het bemiddelingsmechanisme nog afgezwakt door de moeilijkheden in iedere lidstaat een volledige en voldoende lange lijst op te stellen van onafhankelijke bemiddelaars die op ieder tijdstip beschikbaar zijn en de bemiddelingsverzoeken op zeer korte termijn kunnen behandelen. Om die redenen dient het bemiddelingsmechanisme te worden geschrapt.

(31)

De Commissie dient het recht te hebben lidstaten te verzoeken haar informatie over de werking van de nationale beroepsprocedures te verstrekken die in verhouding staat tot de beoogde doelstelling. Het raadgevend comité inzake overheidsopdrachten moet worden betrokken bij de vaststelling van de aard en de omvang van die informatie. Alleen de terbeschikkingstelling van die informatie kan het immers mogelijk maken, na een voldoende lange toepassingsperiode de gevolgen van de door deze richtlijn ingevoerde veranderingen juist te beoordelen.

(32)

De Commissie moet uiterlijk drie jaar na de termijn voor uitvoering van deze richtlijn de in de lidstaten geboekte vooruitgang toetsen en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de doeltreffendheid ervan.

(33)

De voor de uitvoering van Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(34)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied van Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG vallen, om de genoemde redenen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken, onder eerbiediging van het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten.

(35)

In overeenstemming met punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (9) dienen de lidstaten voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(36)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Deze richtlijn beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een onpartijdig gerecht, overeenkomstig artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest.

(37)

De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 89/665/EEG

Richtlijn 89/665/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De artikelen 1 en 2 worden vervangen door:

„Artikel 1

Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures

1.   Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (10), tenzij deze opdrachten overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 18 van die richtlijn worden uitgesloten.

Tot de opdrachten in de zin van deze richtlijn behoren overheidsopdrachten, raamovereenkomsten, concessieovereenkomsten voor openbare werken en dynamische aankoopsystemen.

De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/18/EG vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Gemeenschapsrecht is omgezet, geschonden zijn.

2.   De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen die een vordering wegens in het kader van een gunningsprocedure geleden schade willen indienen, niet worden gediscrimineerd op grond van het in deze richtlijn gemaakte onderscheid tussen nationale voorschriften waarin het Gemeenschapsrecht is omgezet, en andere nationale voorschriften.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat beroepsprocedures, volgens modaliteiten die de lidstaten kunnen bepalen, op zijn minst toegankelijk zijn voor een ieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad.

4.   De lidstaten kunnen verlangen dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wenst te maken, de aanbestedende dienst in kennis heeft gesteld van de beweerde inbreuk en van zijn voornemen beroep in te stellen, mits zulks geen afbreuk doet aan de opschortende termijn overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, of aan enige andere termijnen voor het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 quater.

5.   De lidstaten kunnen verlangen dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de instelling van dit beroep resulteert in de onmiddellijke opschorting van de mogelijkheid om de overeenkomst te sluiten.

De lidstaten nemen een besluit over welke communicatiemiddelen, met inbegrip van faxberichten of elektronische middelen, geschikt zijn voor het instellen van beroep waarin de eerste alinea voorziet.

De in de eerste alinea bedoelde opschorting eindigt niet vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg een antwoord heeft verzonden, of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, voor het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst een antwoord heeft verzonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop een antwoord is ontvangen.

Artikel 2

Voorschriften voor beroepsprocedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen betreffende de in artikel 1 bedoelde beroepsprocedures voorzien in de nodige bevoegdheden om:

a)

zo snel mogelijk en in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad, met inbegrip van maatregelen om de gunningsprocedure voor een overheidsopdracht of de tenuitvoerlegging van enig door de aanbestedende diensten genomen besluit, op te schorten dan wel te doen opschorten;

b)

onwettig genomen besluiten nietig te verklaren dan wel nietig te doen verklaren, met inbegrip van het verwijderen van discriminerende technische, economische of financiele specificaties in oproepen tot inschrijving, bestekken dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de gunningsprocedure;

c)

schadevergoeding toe te kennen aan degenen die door een inbreuk schade hebben geleden.

2.   De in lid 1 en in de artikelen 2 quinquies en 2 sexies bedoelde bevoegdheden kunnen worden opgedragen aan afzonderlijke instanties die verantwoordelijk zijn voor verschillende aspecten van de beroepsprocedures.

3.   Wanneer bij een instantie in eerste aanleg, die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, een beroep wordt ingesteld aangaande een besluit tot gunning van een opdracht, zorgen de lidstaten ervoor dat de aanbestedende dienst de overeenkomst niet kan sluiten voordat de beroepsinstantie een besluit heeft genomen over het verzoek tot voorlopige maatregelen of het beroep. De opschorting eindigt niet voordat de in artikel 2 bis, lid 2, en artikel 2 quinquies, leden 4 en 5, bedoelde opschortende termijn is verstreken.

4.   Behalve zoals bepaald in lid 3 en in artikel 1, lid 5, behoeven de beroepsprocedures niet noodzakelijk een automatische opschortende werking te hebben voor de gunningsprocedures waarop zij betrekking hebben.

5.   De lidstaten kunnen bepalen dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie rekening kan houden met de vermoedelijke gevolgen van voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschaad, alsmede met het openbaar belang, en kan besluiten deze maatregelen niet toe te staan wanneer hun negatieve gevolgen groter zouden kunnen zijn dan hun voordelen.

Een besluit om geen voorlopige maatregelen te nemen laat andere door de verzoeker ingeroepen rechten onverlet.

6.   De lidstaten kunnen bepalen dat, wanneer schadevergoeding wordt gevorderd omdat het besluit onwettig is genomen, het aangevochten besluit eerst nietig moet worden verklaard door een instantie die daartoe bevoegd is.

7.   Behalve de gevallen waarin de artikelen 2 quinquies tot en met 2 septies voorzien, worden de gevolgen van de uitoefening van de in lid 1 van het dit artikel bedoelde bevoegdheden voor een na de gunning van een opdracht gesloten overeenkomst, door het nationale recht bepaald.

Voorts mag, behalve in gevallen waarin een besluit moet worden nietig verklaard voordat schadevergoeding wordt toegekend, een lidstaat bepalen dat na de overeenkomstig artikel 1, lid 5, lid 3 van dit artikel of de artikelen 2 bis tot en met 2 septies tot stand gekomen sluiting van de overeenkomst de bevoegdheden van de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie zich beperken tot het toekennen van schadevergoeding aan eenieder die door een inbreuk schade heeft geleden.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de besluiten van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de beroepsprocedures, op doeltreffende wijze kunnen worden gehandhaafd.

9.   Wanneer de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instanties geen rechterlijke instanties zijn, worden hun beslissingen steeds schriftelijk met redenen worden omkleed. Voorts moet in dat geval worden voorzien in procedures waarmee tegen de door de bevoegde beroepsinstantie genomen vermoedelijk onwettige maatregelen of vermoede tekortkomingen bij de uitoefening van de haar opgedragen bevoegdheden, beroep kan worden ingesteld bij een andere instantie die een rechterlijke instantie is in de zin van artikel 234 van het Verdrag en onafhankelijk is van de aanbestedende dienst en de beroepsinstantie.

Voor de benoeming en de beëindiging van het mandaat van de leden van deze onafhankelijke instantie gelden dezelfde voorwaarden als voor rechters, wat betreft de voor de benoeming bevoegde autoriteit, de duur van hun mandaat en hun afzetbaarheid. Ten minste de voorzitter van deze onafhankelijke instantie heeft dezelfde juridische en beroepskwalificaties als een rechter. De onafhankelijke instantie neemt haar besluiten na een procedure op tegenspraak en deze besluiten zijn, met middelen die door elke lidstaat worden vastgesteld, juridisch bindend.

2.

De volgende artikelen worden toegevoegd:

„Artikel 2 bis

Opschortende termijn

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 1, lid 3, bedoelde personen over voldoende tijd beschikken om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen de door de aanbestedende diensten genomen besluiten tot gunning van een opdracht, door de noodzakelijke bepalingen vast te stellen die voldoen aan de in lid 2 van het dit artikel en in artikel 2 quater bepaalde minimumvoorwaarden.

2.   Het sluiten van de overeenkomst volgende op het besluit tot gunning van een onder Richtlijn 2004/18/EG vallende opdracht kan niet geschieden vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, of, hetzij van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen.

Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting wettig is bevonden door een onafhankelijke beroepsinstantie, dan wel er niet langer beroep tegen de uitsluiting kan worden ingesteld.

Gegadigden worden geacht bij de procedure betrokken te zijn indien de aanbestedende dienst geen informatie over de afwijzing van hun verzoek ter beschikking heeft gesteld voordat de betrokken inschrijvers in kennis werden gesteld van het besluit tot gunning van de opdracht.

De kennisgeving van het gunningsbesluit aan iedere betrokken inschrijver en gegadigde gaat vergezeld van:

een samenvattende beschrijving van de relevante redenen uiteengezet in artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 41, lid 3, van die richtlijn, en

een nauwkeurige omschrijving van de precieze opschortende termijn die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht ter uitvoering van dit lid van toepassing is.

Artikel 2 ter

Afwijkingen van de opschortende termijn

De lidstaten mogen bepalen dat de in artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn bedoelde termijnen in de volgende gevallen niet van toepassing zijn:

a)

wanneer Richtlijn 2004/18/EG geen voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie vereist;

b)

wanneer de enige betrokken inschrijver in de zin van artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn degene is aan wie de opdracht wordt gegund en er geen betrokken gegadigden zijn;

c)

wanneer het gaat om opdrachten op grond van een raamovereenkomst, als bepaald in artikel 32 van Richtlijn 2004/18/EG, en wanneer het gaat om specifieke opdrachten op grond van een dynamisch aankoopsysteem, als bepaald in artikel 33 van die richtlijn.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijking, zorgen de lidstaten er overeenkomstig de artikelen 2 quinquies en 2 septies van deze richtlijn voor dat de overeenkomst onverbindend is, indien:

het een inbreuk op artikel 32, lid 4, tweede alinea, tweede streepje, of op artikel 33, leden 5 of 6, van Richtlijn 2004/18/EG betreft, en

de geraamde waarde van de opdracht gelijk is aan of groter is dan de in artikel 7 van Richtlijn 2004/18/EG beschreven drempelbedragen.

Artikel 2 quater

Termijnen voor het instellen van beroep

Wanneer een lidstaat bepaalt dat beroep tegen een besluit van een aanbestedende dienst dat is genomen in het kader van of met betrekking tot een onder Richtlijn 2004/18/EG vallende gunningsprocedure, binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld, bedraagt deze termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg aan de inschrijver of gegadigde is gezonden of, indien van andere communicatiemiddelen gebruik wordt gemaakt, bedraagt deze termijn hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst aan de inschrijver of gegadigde is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum van ontvangst van het besluit van de aanbestedende dienst. De kennisgeving van dat besluit van de aanbestedende dienst aan iedere inschrijver of gegadigde gaat vergezeld van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen besluiten bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van deze richtlijn waarvoor geen specifieke kennisgeving is gedaan, bedraagt de termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande vanaf de datum van bekendmaking van het betreffende besluit.

Artikel 2 quinquies

Onverbindendheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van zulke onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:

a)

indien de aanbestedende dienst een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie, zonder dat dit op grond van Richtlijn 2004/18/EG is toegestaan;

b)

in het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn indien de inschrijver die beroep instelt, door deze inbreuk geen precontractuele rechtsmiddelen heeft kunnen doen gelden, zulks in combinatie met een inbreuk op Richtlijn 2004/18/EG, indien deze laatste inbreuk de kansen heeft beïnvloed van de inschrijver die beroep instelt, om de opdracht te krijgen;

c)

in de gevallen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 2 ter, onder c), indien de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de afwijking van de opschortende termijn voor opdrachten op grond van een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem.

2.   De gevolgen van de onverbindendheid van een overeenkomst worden bepaald door het nationaal recht.

Het nationaal recht kan voorzien in vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in een beperking van de werking van de nietigverklaring tot de verbintenissen die nog moeten uitgevoerd worden. In dat laatste geval voorzien de lidstaten in de toepassing van andere sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie kan besluiten een overeenkomst niet onverbindend te verklaren, ook al is die overeenkomst onwettig gegund om de in lid 1 genoemde redenen, indien de beroepsinstantie van mening is, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, dat dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. In dat geval voorzien de lidstaten in alternatieve sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2, die in de plaats daarvan van toepassing zijn.

Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende redenen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben.

Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, mogen evenwel geen dwingende redenen van algemeen belang vormen. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de overeenkomst, omvatten onder meer de kosten die voortvloeien uit vertraging bij de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van een nieuwe aanbestedingsprocedure, de kosten die veroorzaakt worden door het feit dat een andere onderneming de overeenkomst uitvoert, en de kosten van de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de onverbindendheid.

4.   De lidstaten bepalen dat lid 1, onder a), van dit artikel niet van toepassing is indien:

de aanbestedende dienst van mening is dat de gunning van een opdracht zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie op grond van Richtlijn 2004/18/EG is toegestaan,

de aanbestedende dienst de in artikel 3 bis bedoelde aankondiging van zijn voornemen om tot sluiting van de overeenkomst over te gaan in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft bekendgemaakt, en

de overeenkomst niet is gesloten voor het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum van bekendmaking van bedoelde aankondiging.

5.   De lidstaten bepalen dat lid 1, onder c), van dit artikel niet van toepassing is indien:

de aanbestedende dienst van oordeel is dat de gunning van een opdracht in overeenstemming is met artikel 32, lid 4, tweede alinea, tweede streepje, of artikel 33, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/18/EG,

de aanbestedende dienst het besluit tot gunning van de opdracht, tezamen met een samenvattende beschrijving van redenen als bedoeld in het eerste streepje van de vierde alinea van artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn aan de betrokken inschrijvers heeft gezonden, en

de overeenkomst niet is gesloten vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen.

Artikel 2 sexies

Inbreuken op deze richtlijn en alternatieve sancties

1.   In het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, die niet onder artikel 2 quinquies, lid 1, onder b), valt, voorzien de lidstaten in onverbindendheid van de overeenkomst overeenkomstig artikel 2 quinquies, leden 1 tot en met 3, of in alternatieve sancties. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, besluit of de overeenkomst als onverbindend moet worden beschouwd, dan wel of alternatieve sancties moeten worden opgelegd.

2.   Alternatieve sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Alternatieve sancties zijn:

het opleggen van boetes aan de aanbestedende dienst, of

het verkorten van de looptijd van de overeenkomst.

De lidstaten kunnen de beroepsinstantie een ruime beslissingsbevoegdheid geven om alle relevante factoren in aanmerking te nemen, waaronder de ernst van de inbreuk, het gedrag van de aanbestedende dienst en, in de gevallen bedoeld in artikel 2 quinquies, lid 2, de mate waarin de overeenkomst van kracht blijft.

Het toekennen van schadevergoeding vormt geen passende sanctie met het oog op de toepassing van dit lid.

Artikel 2 septies

Termijnen

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat het in artikel 2 quinquies, lid 1, bedoelde beroep moet worden ingesteld:

a)

voor het verstrijken van ten minste 30 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop

de aanbestedende dienst de aankondiging van de gegunde opdracht bekendmaakte overeenkomstig artikel 35, lid 4, en artikelen 36 en 37 van Richtlijn 2004/18/EG, op voorwaarde dat deze aankondiging ook de rechtvaardiging bevat van de beslissing van de aanbestedende dienst om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie; of

de aanbestedende dienst de betrokken inschrijvers en gegadigden in kennis stelde van de sluiting van de overeenkomst, op voorwaarde dat die kennisgeving vergezeld gaat van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen beschreven in artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG, onder voorbehoud van artikel 41, lid 3, van die richtlijn. Deze optie is ook van toepassing op de in artikel 2 ter, onder c), van deze richtlijn bedoelde gevallen;

b)

en in elk geval vóór het verstrijken van een periode van ten minste zes maanden, ingaande op de dag na de datum waarop de overeenkomst is gesloten.

2.   In alle andere gevallen, daaronder begrepen het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 sexies, lid 1, worden de termijnen voor het instellen van beroep volgens het nationaal recht bepaald, onder voorbehoud van artikel 2 quater.”.

3.

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Correctiemechanisme

1.   De Commissie kan de procedure van de leden 2 tot en met 5 hanteren, wanneer zij, vóór de sluiting van een overeenkomst, van oordeel is dat er een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten is gepleegd tijdens een gunningsprocedure die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/18/EG valt.

2.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de redenen waarom zij tot de conclusie is gekomen dat een ernstige inbreuk is gepleegd en vraagt om deze met passende middelen ongedaan te maken.

3.   Binnen 21 kalenderdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving deelt de betrokken lidstaat aan de Commissie mee:

a)

zijn bevestiging dat de inbreuk ongedaan is gemaakt;

b)

een met redenen omkleed oordeel waarin toegelicht wordt waarom geen corrigerende actie is ondernomen; of

c)

een kennisgeving waarin wordt medegedeeld dat de gunningsprocedure is opgeschort hetzij op initiatief van de aanbestedende dienst hetzij in het kader van de uitoefening van de in artikel 2, lid 1, onder a), vermelde bevoegdheden.

4.   Een met redenen omkleed oordeel medegedeeld volgens lid 3, onder b), kan onder meer worden gebaseerd op het feit dat tegen de beweerde inbreuk beroep bij een rechter of een beroep als bedoeld in artikel 2, lid 9, is ingesteld. In dat geval deelt de lidstaat de Commissie het resultaat van deze procedures mee, zodra dit bekend is.

5.   In geval van kennisgeving waarbij wordt medegedeeld dat een gunningsprocedure is opgeschort overeenkomstig lid 3, onder c), stelt de lidstaat de Commissie ervan in kennis dat de opschorting is ingetrokken of dat een andere gunningsprocedure is ingeleid die geheel of gedeeltelijk verband houdt met de voorafgaande procedure. Deze nieuwe kennisgeving moet bevestigen dat de beweerde inbreuk ongedaan is gemaakt, of moet een met redenen omkleed oordeel bevatten waarin toegelicht wordt waarom geen corrigerende actie heeft plaatsgevonden.”.

4.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Inhoud van de aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf

De in het tweede streepje van artikel 2 quinquies, lid 4, bedoelde aankondiging, waarvan de opmaak door de Commissie zal worden vastgesteld volgens de raadgevingsprocedure van artikel 3 ter, lid 2, bevat de volgende informatie:

a)

de benaming en contactgegevens van de aanbestedende dienst;

b)

een beschrijving van het onderwerp van de opdracht;

c)

een rechtvaardiging van de beslissing van de aanbestedende dienst om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie;

d)

de benaming en contactgegevens van de onderneming ten gunste van wie de beslissing om een opdracht te gunnen, is genomen; en

e)

voor zover van toepassing, alle andere informatie die de aanbestedende dienst nuttig acht.

Artikel 3 ter

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 ingestelde Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten (11), hierna „het Comité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12) van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

5.

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Uitvoering

1.   De Commissie kan de lidstaten, in overleg met het Comité, verzoeken haar gegevens over de werking van nationale beroepsprocedures te verstrekken.

2.   De lidstaten delen de Commissie jaarlijks de tekst mede van alle besluiten die hun beroepsinstanties overeenkomstig artikel 2 quinquies, lid 3, hebben genomen, en de redenen daarvoor.”.

6.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Evaluatie

Uiterlijk op 20 december 2012 evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de doeltreffendheid ervan, en met name van de alternatieve sancties en termijnen.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 92/13/EEG

Richtlijn 92/13/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures

1.   Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (13), tenzij deze opdrachten overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikelen 18 tot en met 26, artikelen 29 en 30, of artikel 62 van die richtlijn zijn uitgesloten.

Tot de opdrachten in de zin van deze richtlijn behoren opdrachten voor leveringen, werken en diensten, raamovereenkomsten en dynamische aankoopsystemen.

De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/17/EG vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Gemeenschapsrecht is omgezet, geschonden zijn.

2.   De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen die een vordering wegens in het kader van een gunningsprocedure geleden schade willen indienen, niet worden gediscrimineerd op grond van het in deze richtlijn gemaakte onderscheid tussen nationale voorschriften waarin het Gemeenschapsrecht is omgezet, en andere nationale voorschriften.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat beroepsprocedures, volgens modaliteiten die de lidstaten kunnen bepalen, op zijn minst toegankelijk zijn voor een ieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad.

4.   De lidstaten kunnen verlangen dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wenst te maken, de aanbestedende dienst in kennis heeft gesteld van de beweerde inbreuk en van zijn voornemen beroep in te stellen, mits zulks geen afbreuk doet aan de opschortende termijn overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, of aan enige andere termijnen voor het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 quater.

5.   De lidstaten kunnen verlangen dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de instelling van dit beroep resulteert in de onmiddellijke opschorting van de mogelijkheid om de overeenkomst te sluiten.

De lidstaten nemen een besluit over welke communicatiemiddelen, met inbegrip van faxberichten of elektronische middelen, geschikt zijn voor het instellen van beroep overeenkomstig de eerste alinea.

De in de eerste alinea bedoelde opschorting eindigt niet vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg een antwoord heeft verzonden, of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, voor het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst een antwoord heeft verzonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop een antwoord is ontvangen.

2.

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel „Voorschriften voor de beroepsprocedures” wordt ingevoegd;

b)

leden 2 tot 4 worden vervangen door:

„2.   De in lid 1 en in de artikelen 2 quinquies en 2 sexies bedoelde bevoegdheden kunnen worden opgedragen aan afzonderlijke instanties die verantwoordelijk zijn voor verschillende aspecten van de beroepsprocedures.

3.   Wanneer bij een instantie in eerste aanleg, die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, een beroep wordt ingesteld aangaande een besluit tot gunning van een opdracht, zorgen de lidstaten ervoor dat de aanbestedende dienst de overeenkomst niet kan sluiten voordat de beroepsinstantie een besluit heeft genomen over het verzoek tot voorlopige maatregelen of het beroep. De opschorting eindigt niet voordat de in artikel 2 bis, lid 2, en artikel 2 quinquies, leden 4 en 5, bedoelde opschortende termijn is verstreken.

3 bis.   Behalve in de gevallen bedoeld in lid 3 en in artikel 1, lid 5, behoeven de beroepsprocedures niet noodzakelijk een automatische opschortende werking te hebben voor de gunningsprocedures waarop zij betrekking hebben.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie rekening kan houden met de vermoedelijke gevolgen van voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschaad, alsmede met het openbaar belang, en kan besluiten deze maatregelen niet toe te staan wanneer hun negatieve gevolgen groter zouden kunnen zijn dan hun voordelen.

Een besluit geen voorlopige maatregelen toe te staan, laat andere door de verzoeker ingeroepen rechten onverlet.”;

c)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Behalve in de artikelen 2 quinquies tot en met 2 septies bedoelde gevallen, worden de gevolgen van de uitoefening van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheden voor een na de gunning van een opdracht gesloten overeenkomst, door het nationale recht bepaald.

Voorts mag, behalve in gevallen waarin een besluit moet worden nietig verklaard voordat schadevergoeding wordt toegekend, een lidstaat bepalen dat na de overeenkomstig artikel 1, lid 5, of lid 3 van dit artikel dan wel de artikelen 2 bis tot en met 2 septies tot stand gekomen sluiting van de overeenkomst de bevoegdheden van de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie zich beperken tot het toekennen van schadevergoeding aan eenieder die door een inbreuk schade heeft geleden.”;

d)

in lid 9, eerste alinea, worden de woorden „die een gerecht is in de zin van artikel 177 van het Verdrag” vervangen door de woorden „die een gerecht is in de zin van artikel 234 van het Verdrag”.

3.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Opschortende termijn

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 1, lid 3, bedoelde personen over termijnen beschikken die lang genoeg zijn om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen de door de aanbestedende diensten genomen besluiten tot gunning van een opdracht, door de noodzakelijke bepalingen vast te stellen die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel en in artikel 2 quater bepaalde minimumvoorwaarden.

2.   Het sluiten van de overeenkomst volgende op het besluit tot gunning van een onder Richtlijn 2004/17/EG vallende opdracht kan niet geschieden vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, hetzij van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen.

Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting wettig is bevonden door een onafhankelijke beroepsinstantie, dan wel er niet langer beroep tegen de uitsluiting kan worden ingesteld.

Gegadigden worden geacht bij de procedure betrokken te zijn indien de aanbestedende dienst geen informatie over de afwijzing van hun verzoek ter beschikking heeft gesteld voordat de betrokken inschrijvers in kennis werden gesteld van het besluit tot gunning van de opdracht.

De kennisgeving van het gunningsbesluit aan iedere betrokken inschrijver en gegadigde gaat vergezeld van:

een samenvattende beschrijving van de relevante redenen als bedoeld in artikel 49, lid 2, van Richtlijn 2004/17/EG, en

een nauwkeurige omschrijving van de precieze opschortende termijn die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht ter uitvoering van dit lid van toepassing is.

Artikel 2 ter

Afwijkingen van de opschortende termijn

De lidstaten mogen bepalen dat de in artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn bedoelde termijnen in de volgende gevallen niet van toepassing zijn:

a)

wanneer Richtlijn 2004/17/EG geen voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie vereist;

b)

wanneer de enige betrokken inschrijver in de zin van artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn degene is aan wie de opdracht wordt gegund en er geen betrokken gegadigden zijn;

c)

wanneer het gaat om specifieke opdrachten op grond van een dynamisch aankoopsysteem overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2004/17/EG.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijking, zorgen de lidstaten er overeenkomstig de artikelen 2 quinquies en 2 septies van deze richtlijn voor dat de overeenkomst onverbindend is, indien:

er een inbreuk is op artikel 15, lid 5 of lid 6, van Richtlijn 2004/17/EG, en

de geraamde waarde van de opdracht gelijk is aan of groter is dan de in artikel 16 van Richtlijn 2004/17/EG beschreven drempelbedragen.

Artikel 2 quater

Termijnen voor het instellen van beroep

Wanneer een lidstaat bepaalt dat beroep tegen een besluit van een aanbestedende dienst dat is genomen in het kader van of met betrekking tot een onder Richtlijn 2004/17/EG vallende gunningsprocedure, binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld, bedraagt deze termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg aan de inschrijver of gegadigde is gezonden of, indien van andere communicatiemiddelen gebruik wordt gemaakt, bedraagt deze termijn, hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst aan de inschrijver of gegadigde is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen. De kennisgeving van dat besluit van de aanbestedende dienst aan iedere inschrijver of gegadigde gaat vergezeld van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen besluiten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van deze richtlijn waarvoor geen specifieke kennisgeving is gegeven, bedraagt de termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande vanaf de datum van bekendmaking van het betreffende besluit.

Artikel 2 quinquies

Onverbindendheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van een onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:

a)

indien de aanbestedende dienst een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, zonder dat dit op grond van Richtlijn 2004/17/EG is toegestaan;

b)

in het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn indien de inschrijver die beroep instelt, door deze inbreuk geen precontractuele rechtsmiddelen heeft kunnen doen gelden, zulks in combinatie met een inbreuk op Richtlijn 2004/17/EG, indien deze laatste inbreuk de kansen heeft beïnvloed om de opdracht te krijgen van de inschrijver die beroep instelt;

c)

in gevallen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 2 ter, onder c), indien de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de afwijking van de opschortende termijn voor opdrachten op grond van een dynamisch aankoopsysteem.

2.   De gevolgen van de onverbindendheid van een overeenkomst worden bepaald door het nationaal recht.

Het nationaal recht kan voorzien in de vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in een beperking van de werking van de nietigverklaring tot verbintenissen die nog uitgevoerd moeten worden. In dat laatste geval voorzien de lidstaten in de toepassing van andere sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie kan besluiten een overeenkomst niet onverbindend te verklaren, ook al is die overeenkomst onwettig gegund om de in lid 1 genoemde redenen, indien de beroepsinstantie van mening is, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, dat dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. In dat geval voorzien de lidstaten in alternatieve sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2, die in de plaats daarvan van toepassing zijn.

Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende redenen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben.

Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, mogen evenwel geen dwingende redenen van algemeen belang vormen. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de overeenkomst, omvatten onder meer de kosten die voortvloeien uit vertraging bij de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van een nieuwe aanbestedingsprocedure, de kosten die veroorzaakt worden door het feit dat een andere onderneming de overeenkomst uitvoert, en de kosten van de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de onverbindendheid.

4.   De lidstaten bepalen dat lid 1, onder a), van dit artikel niet van toepassing is indien:

de aanbestedende dienst van mening is dat de gunning van een opdracht zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie op grond van Richtlijn 2004/17/EG is toegestaan,

de aanbestedende dienst de in artikel 3 bis bedoelde aankondiging van haar voornemen om tot sluiting van de overeenkomst over te gaan, in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft bekendgemaakt, en

de overeenkomst niet is gesloten vóór het verstrijken van een termijn van ten minste tien kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum van de bekendmaking van bedoelde aankondiging.

5.   De lidstaten bepalen dat lid 1, onder c), van dit artikel niet van toepassing is indien:

de aanbestedende dienst van oordeel is dat de gunning van een opdracht in overeenstemming is met artikel 15, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/17/EG,

de aanbestedende dienst het besluit tot gunning van de opdracht tezamen met een samenvattende beschrijving van redenen als bedoeld in het eerste streepje van de vierde alinea van artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn aan de betrokken inschrijvers heeft gezonden, en

de overeenkomst niet is gesloten vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen.

Artikel 2 sexies

Inbreuken op deze richtlijn en alternatieve sancties

1.   In het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, die niet onder artikel 2 quinquies, lid 1, onder b), valt, voorzien de lidstaten in onverbindendheid van de overeenkomst overeenkomstig artikel 2 quinquies, leden 1 tot en met 3, of in alternatieve sancties. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, besluit of de overeenkomst als onverbindend moet worden beschouwd, dan wel of alternatieve sancties moeten worden opgelegd.

2.   Alternatieve sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Alternatieve sancties zijn:

het opleggen van boetes aan de aanbestedende dienst; of

het verkorten van de looptijd van de overeenkomst.

De lidstaten kunnen de beroepsinstantie een ruime beslissingsbevoegdheid geven om alle relevante factoren in aanmerking te nemen, waaronder de ernst van de inbreuk, het gedrag van de aanbestedende dienst en, in de gevallen bedoeld in artikel 2 quinquies, lid 2, de mate waarin de overeenkomst van kracht blijft.

Het toekennen van schadevergoeding vormt geen passende sanctie met het oog op de toepassing van dit lid.

Artikel 2 septies

Termijnen

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat het in artikel 2 quinquies, lid 1, bedoelde beroep moet worden ingesteld

a)

vóór het verstrijken van ten minste 30 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop

de aanbestedende dienst de aankondiging van de gegunde opdracht bekendmaakte overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van Richtlijn 2004/17/EG, op voorwaarde dat deze aankondiging ook de rechtvaardiging bevat van de beslissing van de aanbestedende dienst om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie; of

de aanbestedende dienst de betrokken inschrijvers en gegadigden in kennis stelde van de sluiting van de overeenkomst, op voorwaarde dat die kennisgeving vergezeld gaat van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen bedoeld in artikel 49, lid 2, van Richtlijn 2004/17/EG. Deze optie is ook van toepassing op de in artikel 2 ter, onder c), bedoelde gevallen;

b)

en in elk geval vóór het verstrijken van een periode van ten minste zes maanden, ingaande op de dag na de datum waarop de overeenkomst is gesloten.

2.   In alle andere gevallen, daaronder begrepen het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 sexies, lid 1, worden de termijnen voor het instellen van beroep volgens het nationaal recht bepaald, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 2 quater.”.

4.

De artikelen 3 tot en met 7 worden vervangen door:

„Artikel 3 bis

Inhoud van de aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf

De in het tweede streepje van artikel 2 quinquies, lid 4, bedoelde aankondiging, waarvan de opmaak door de Commissie zal worden vastgesteld volgens de raadgevingsprocedure van artikel 3 ter, lid 2, bevat de volgende informatie:

a)

de benaming en contactgegevens van de aanbestedende dienst;

b)

een beschrijving van het onderwerp van de opdracht;

c)

een verantwoording van de beslissing van de aanbestedende dienst om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie;

d)

de benaming en contactgegevens van de onderneming ten gunste van wie een besluit tot gunning van een opdracht is genomen; en

e)

voor zover van toepassing, alle andere informatie die de aanbestedende dienst nuttig acht.

Artikel 3 ter

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 ingestelde Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten (14), hierna „Comité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (15) van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

5.

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Correctiemechanisme

1.   De Commissie kan de procedure van de leden 2 tot en met 5 hanteren wanneer zij, vóór de sluiting van een overeenkomst, van oordeel is dat er een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten is gepleegd tijdens een gunningsprocedure die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/17/EG valt, dan wel met betrekking tot artikel 27, onder a), van die richtlijn voor de aanbestedende diensten waarop die bepaling van toepassing is.

2.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de redenen waarom zij tot de conclusie is gekomen dat een ernstige inbreuk is gepleegd en vraagt deze op passende wijze ongedaan te maken.

3.   Binnen 21 kalenderdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving deelt de betrokken lidstaat aan de Commissie het volgende mee:

a)

de bevestiging dat de inbreuk ongedaan is gemaakt;

b)

een met redenen omkleed oordeel waarin toegelicht wordt waarom geen corrigerende actie is ondernomen; of

c)

een kennisgeving waarin wordt medegedeeld dat de gunningsprocedure is opgeschort hetzij op initiatief van de aanbestedende dienst, hetzij in het kader van de uitoefening van de in artikel 2, lid 1, onder a), vermelde bevoegdheden.

4.   Een met redenen omkleed oordeel, medegedeeld volgens lid 3, onder b), kan onder meer worden gebaseerd op het feit dat tegen de beweerde inbreuk beroep bij een rechter of een beroep als bedoeld in artikel 2, lid 9, is ingesteld. In dat geval deelt de lidstaat de Commissie het resultaat van deze procedures mee, zodra dit bekend is.

5.   In geval van kennisgeving waarbij wordt medegedeeld dat een gunningsprocedure is opgeschort overeenkomstig lid 3, onder c), stelt de lidstaat de Commissie ervan in kennis dat de opschorting is ingetrokken of dat een andere gunningsprocedure is ingeleid die geheel of gedeeltelijk verband houdt met de voorafgaande procedure. Die nieuwe kennisgeving moet bevestigen dat de beweerde inbreuk ongedaan is gemaakt, of een met redenen omkleed oordeel bevatten waarin wordt toegelicht waarom geen corrigerende actie heeft plaatsgevonden.”.

6.

De artikelen 9 tot en met 12 worden vervangen door:

„Artikel 12

Uitvoering

1.   De Commissie kan de lidstaten, in overleg met het Comité, verzoeken haar gegevens over de werking van nationale beroepsprocedures te verstrekken.

2.   De lidstaten delen de Commissie jaarlijks de tekst mede van alle besluiten die hun beroepsinstanties overeenkomstig artikel 2 quinquies, lid 3, hebben genomen, en de redenen daarvoor.

Artikel 12 bis

Evaluatie

Uiterlijk op 20 december 2012 evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de doeltreffendheid ervan, en met name van de alternatieve sancties en de termijnen.”.

7.

De bijlage wordt geschrapt.

Artikel 3

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 december 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 93 van 27.4.2007, blz. 16.

(2)  PB C 146 van 30.6.2007, blz. 69.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 21 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2007.

(4)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 92/50/EEG (PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1).

(5)  PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).

(6)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG.

(7)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).”.

(11)  PB L 185 van 16.8.1971, blz. 15. Besluit gewijzigd bij Besluit 77/63/EEG (PB L 13 van 15.1.1977, blz. 15).

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).”.

(13)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).”.

(14)  PB L 185 van 16.8.1971, blz. 15. Besluit gewijzigd bij Besluit 77/63/EEG (PB L 13 van 15.1.1977, blz. 15).

(15)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).”.


Top