Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.
Dokuments 62002CJ0136
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Driedimensionale merken die uit vorm van waar bestaan – Onderscheidend vermogen – Beoordelingscriteria – Vorm die „variant” is van gebruikelijke vormen van betrokken type waar – Omstandigheid die niet volstaat om onderscheidend vermogen van merk aan te tonen
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)
2. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Onderzoek van teken door bevoegde autoriteit – Inaanmerkingneming van alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van daadwerkelijke perceptie van teken door consument en met uitsluiting van perceptie na gebruik van teken
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b, en lid 3)
3. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Driedimensionale merken die uit vorm van waar bestaan – Hoogwaardig design – Omstandigheid die niet volstaat om onderscheidend vermogen van merk aan te tonen
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)
1. De criteria ter beoordeling van het onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, van driedimensionale merken die uit de vorm van de waar zelf bestaan, verschillen niet van die welke voor andere categorieën merken gelden. Bij de toepassing van deze criteria is de perceptie van het relevante publiek in het geval van een driedimensionaal merk dat uit de vorm van de waar zelf bestaat, echter niet noodzakelijkerwijs dezelfde als bij een woord‑ of beeldmerk, dat bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken. De gemiddelde consument is immers niet gewend om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan of uit die van de verpakking, en in het geval van een dergelijk driedimensionaal merk kan het dus moeilijker zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan in het geval van een woord‑ of beeldmerk
In deze omstandigheden wordt de kans groter dat de als merk aangevraagde vorm van een waar elk onderscheidend vermogen mist, naarmate deze vorm een grotere gelijkenis vertoont met de meest waarschijnlijke vorm van de betrokken waar. Alleen een merk dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve zijn essentiële functie als herkomstaanduiding vervult, heeft onderscheidend vermogen in de zin van deze bepaling.
Wanneer dus een driedimensionaal merk bestaat uit de vorm van de waar waarvoor inschrijving wordt aangevraagd, wettigt de omstandigheid alleen dat deze vorm een „variant” is van een van de gebruikelijke vormen van dit type waar niet de conclusie dat het merk geen onderscheidend vermogen mist. In dat geval moet nog steeds worden nagegaan of een dergelijk merk het de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument mogelijk maakt de betrokken waar zonder analytisch onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden
(cf. punten 30‑32)
2. Bij de beoordeling of een merk onderscheidend vermogen heeft in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, houdt het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) of, na beroep, het Gerecht rekening met alle relevante feiten en omstandigheden.
Hoewel bij deze beoordeling moet worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachting van de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, neemt dit niet weg dat in sommige gevallen bewijselementen in verband met de daadwerkelijke perceptie van het merk door de consument het Bureau of, na beroep, het Gerecht uitsluitsel kunnen geven.
Willen deze elementen echter steun bieden voor de stelling dat een merk onderscheidend vermogen heeft, dan moet daaruit blijken dat het merk niet door het gebruik ervan bij de consument is ingeburgerd, doch dat het de consument van meet af aan in staat heeft gesteld de waren of diensten waarop het betrekking had, te onderscheiden van de waren of diensten van concurrerende ondernemingen. Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 zou namelijk een lege bepaling worden indien een merk overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub b, moest worden ingeschreven omdat het onderscheidend vermogen heeft gekregen door het gebruik dat ervan is gemaakt.
(cf. punten 48‑50)
3. De omstandigheid dat waren een hoogwaardig design hebben, impliceert niet noodzakelijkerwijs dat een merk dat uit de driedimensionale vorm van deze waren bestaat, zich van meet af aan ertoe leent, deze waren te onderscheiden van die van andere ondernemingen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk.
(cf. punt 68)