EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1119

Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”)

PE/27/2021/REV/1

OJ L 243, 9.7.2021, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1119/oj

9.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/1


VERORDENING (EU) 2021/1119 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 juni 2021

tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De existentiële dreiging van de klimaatverandering vereist meer ambitie en meer klimaatactie van de Unie en de lidstaten. De Unie verplicht zich ertoe haar inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering op te voeren en resultaten te boeken met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, die gesloten is in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”) (4), aangestuurd door de principes van deze overeenkomst en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, in de context van de temperatuurdoelstelling op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs.

(2)

De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (de “Europese Green Deal”) een nieuwe groeistrategie uitgezet die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Deze transitie moet bovendien rechtvaardig en inclusief zijn: niemand mag achterblijven.

(3)

Het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 2018 over de gevolgen van de opwarming van de aarde met 1,5 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus en daarmee verband houdende mondiale broeikasgasemissietrajecten biedt, in de context van een krachtigere mondiale respons op de bedreiging van de klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en de inspanningen voor het uitbannen van armoede, een sterke wetenschappelijke basis voor het aanpakken van de klimaatverandering en illustreert de noodzaak om de klimaatactie snel op te voeren en de transitie naar een klimaatneutrale economie voort te zetten. In dat verslag wordt bevestigd dat de emissie van broeikasgassen dringend moet worden verminderd en dat de klimaatopwarming tot 1,5 °C moet worden beperkt, met name om de kans op extreme weersomstandigheden en het bereiken van een kantelpunt te verkleinen. In zijn Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services van 2019 heeft Intergouvernementeel Platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) aangetoond dat de biodiversiteit er wereldwijd op achteruitgaat, waarbij klimaatverandering de op twee na belangrijkste oorzaak van het verlies van biodiversiteit is.

(4)

Een vaste langetermijndoelstelling is van cruciaal belang om bij te dragen tot de economische en maatschappelijke transformatie, hoogwaardige werkgelegenheid, duurzame groei en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, en om op rechtvaardige, sociaal evenwichtige, billijke en kosteneffectieve wijze de temperatuurdoelstelling voor de lange termijn van de Overeenkomst van Parijs te realiseren.

(5)

Het is nodig de toenemende klimaatgerelateerde risico’s voor de gezondheid aan te pakken, onder meer de frequentere en intensere hittegolven, bosbranden en overstromingen, de bedreigingen voor de voedsel- en waterveiligheid en voor de zekerheid van de voedsel- en watervoorziening, en de opkomst en verspreiding van infectieziekten. Zoals aangekondigd in haar mededeling van 24 februari 2021 met als titel “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” heeft de Commissie een Europese waarnemingspost voor klimaat en gezondheid opgericht in het kader van het Europees platform voor de aanpassing aan de klimaatverandering Climate-Adapt, om de bedreigingen voor de gezondheid als gevolg van de klimaatverandering beter te begrijpen, erop te anticiperen en ze tot een minimum terug te dringen.

(6)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 37, waar voorgeschreven wordt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten worden geïntegreerd in het beleid van de Unie overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.

(7)

Klimaatactie moet een kans bieden aan alle sectoren van de economie in de Unie om te helpen hun leidinggevende positie op het gebied van mondiale innovatie veilig te stellen. Door het regelgevingskader van de Unie en de inspanningen die worden geleverd door de industrie is het mogelijk economische groei los te koppelen van broeikasgasemissies. Zo is de uitstoot van broeikasgassen door de Unie tussen 1990 en 2019 met 24 %verminderd, terwijl de economie in dezelfde periode met 60 % is gegroeid. Zonder afbreuk te doen aan bindende wetgeving en andere initiatieven die op Unieniveau worden vastgesteld, moeten alle sectoren van de economie, met inbegrip van energie, industrie, transport, verwarming en koeling en gebouwen, landbouw, afval en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en ongeacht of deze sectoren vallen onder het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (“EU-ETS”), een rol spelen en mee bijdragen aan de verwezenlijking van klimaatneutraliteit binnen de Unie uiterlijk in 2050. Om de betrokkenheid van alle economische actoren te vergroten moet de Commissie sectorspecifieke klimaatdialogen en partnerschappen vergemakkelijken, door de essentiële belanghebbenden op inclusieve en representatieve wijze samen te brengen, om de sectoren aan te moedigen zelf indicatieve vrijwillige routekaarten te ontwerpen en hun transitie naar de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 te plannen. Dergelijke routekaarten kunnen een waardevolle bijdrage leveren als hulp aan de sectoren bij de planning van de nodige investeringen voor de transitie naar een klimaatneutrale economie en kunnen ook dienen ter versterking van de sectorale betrokkenheid voor het nastreven van klimaatneutrale oplossingen. Dergelijke routekaarten kunnen ook een aanvulling vormen op bestaande initiatieven, zoals de Europese alliantie voor batterijen en de Europese alliantie voor schone waterstof, die industriële samenwerking in het kader van de transitie naar klimaatneutraliteit ondersteunen.

(8)

De Overeenkomst van Parijs omvat met name in artikel 2, lid 1, punt a), een temperatuurdoelstelling op lange termijn en heeft als doel de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken door het vermogen te vergroten tot aanpassing aan de nadelige gevolgen van de klimaatverandering als bepaald in artikel 2, lid 1, punt b), van de overeenkomst, en door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling als bepaald in artikel 2, lid 1, punt c), van de overeenkomst. Als algemeen kader voor de bijdrage van de Unie aan de Overeenkomst van Parijs moet deze verordening ervoor zorgen dat zowel de Unie als de lidstaten bijdragen aan de wereldwijde reactie op de klimaatverandering als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs.

(9)

Met de klimaatactie van de Unie en de lidstaten moet ernaar worden gestreefd de mensheid, de planeet, het welzijn, de welvaart, de economie, de gezondheid, de voedselsystemen, de integriteit van ecosystemen en de biodiversiteit te beschermen tegen de dreiging van de klimaatverandering, in het kader van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties voor duurzame ontwikkeling en met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; het klimaatbeleid heeft eveneens tot doel de welvaart te maximaliseren binnen de grenzen van onze planeet en de veerkracht te vergroten en de kwetsbaarheid van de samenleving voor de klimaatverandering verminderen. Tegen deze achtergrond moeten de acties van de Unie en de lidstaten gestuurd worden door het voorzorgsbeginsel en het beginsel “de vervuiler betaalt”, die zijn vastgesteld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en moeten zij ook rekening houden met het beginsel van “energie-efficiëntie eerst” en het “niet schaden”-principe van de Europese Green Deal.

(10)

Alle economische sectoren waarvoor emissies of verwijderingen van broeikasgassen zijn geregeld in het recht van de Unie moeten bijdragen aan de verwezenlijking van klimaatneutraliteit.

(11)

Aangezien energieproductie en -consumptie van belang zijn voor het niveau van broeikasgasemissies, is het essentieel om te zorgen voor een transitie naar een veilig, duurzaam, betaalbaar en zeker energiesysteem, dat steunt op de invoering van hernieuwbare energiebronnen, een goed functionerende interne energiemarkt en een verbetering van de energie-efficiëntie, terwijl de energiearmoede wordt teruggedrongen. Ook de digitale transformatie, technologische innovatie en onderzoek en ontwikkeling zijn belangrijke drijfveren voor de verwezenlijking van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit.

(12)

De Unie beschikt over een regelgevingskader voor de verwezenlijking van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 die is overeengekomen in 2014, vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs. Dat kader bestaat onder meer uit Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), waarbij het EU-ETS is ingesteld, Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (6), waarbij nationale broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 zijn ingevoerd, en Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (7), krachtens welke de lidstaten verplicht zijn de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de sector van het landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw met elkaar in evenwicht brengen.

(13)

Het EU-ETS is een hoeksteen van het klimaatbeleid van de Unie en vormt het centrale instrument ervan om broeikasgasemissies op kosteneffectieve wijze te verminderen.

(14)

De Commissie heeft in haar mededeling van 28 november 2018 getiteld “Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” een visie gepresenteerd om uiterlijk in 2050 de netto broeikasgasemissies in de Unie tot nul te herleiden via een sociaal rechtvaardige en kostenefficiënte transitie.

(15)

De Unie streeft met het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” van 30 november 2016 naar een ambitieuze decarbonisatieagenda, met name door een robuuste energie-unie tot stand te brengen, met inbegrip van de 2030-doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie in de Richtlijnen 2012/27/EU (8) en (EU) 2018/2001 (9) van het Europees Parlement en de Raad, en door de relevante wetgeving te versterken, waaronder Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (10).

(16)

De Unie is wereldwijd koploper in de transitie naar klimaatneutraliteit, en zij is vastbesloten te helpen bij het verhogen van de ambitie op mondiaal niveau en het wereldwijde optreden tegen de klimaatverandering te versterken, met gebruikmaking van alle instrumenten waarover zij beschikt, met inbegrip van klimaatdiplomatie.

(17)

De Unie moet haar klimaatactie en internationaal leiderschap inzake klimaat ook na 2050 voortzetten om de mensheid en de planeet te beschermen tegen de dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering, met het oog op de verwezenlijking van de in de Overeenkomst van Parijs vastgestelde temperatuurdoelstelling op lange termijn en overeenkomstig de wetenschappelijke beoordelingen van de IPCC, het IPBES en de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering, alsmede de beoordelingen van andere internationale organen.

(18)

Het risico van koolstoflekkage blijft bestaan bij de internationale partners die niet dezelfde normen inzake klimaatbescherming hanteren als de Unie. De Commissie wil daarom een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie aan de grens voorstellen voor specifieke sectoren, om dit risico te verminderen op een manier die verenigbaar is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Voorts is het belangrijk effectieve beleidsstimulansen te handhaven ter ondersteuning van technologische oplossingen en innovaties die de transitie naar een concurrerende klimaatneutrale economie van de Unie mogelijk maken, waarbij tegelijk gezorgd wordt voor investeringszekerheid.

(19)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal gepleit voor de noodzakelijke transitie naar een klimaatneutrale samenleving uiterlijk in 2050, heeft gevraagd hiervan een Europees succesverhaal te maken, en heeft in zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu afgekondigd. Het Parlement heeft de Unie er ook herhaaldelijk toe opgeroepen haar klimaatdoelstelling voor 2030 aan te scherpen en de aangescherpte doelstelling op te nemen in deze verordening. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 12 december 2019 zijn goedkeuring gehecht aan de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Unie te verwezenlijken, in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en heeft daarbij erkend dat een gunstig kader tot stand moet worden gebracht dat ten goede komt aan alle lidstaten en dat adequate instrumenten, stimulansen, steun en investeringen omvat om een kostenefficiënte, rechtvaardige en tevens sociaal evenwichtige en billijke transitie waarborgen, waarbij voor het startpunt rekening moet worden gehouden met de verschillende nationale omstandigheden. De Europese Raad heeft ook opgemerkt dat voor de transitie aanzienlijke publieke en particuliere investeringen nodig zullen zijn. Op 6 maart 2020 heeft de Unie haar langetermijnstrategie voor een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling en, op 17 december 2020, haar nationaal bepaalde bijdrage ingediend bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), na de goedkeuring ervan door de Raad.

(20)

De Unie moet ernaar streven om uiterlijk in 2050 de antropogene emissies per bron en de verwijderingen per put van broeikasgassen in de hele economie van de Unie met elkaar in evenwicht te brengen en, in voorkomend geval, daarna tot negatieve emissies te komen. Deze doelstelling moet emissies en verwijderingen van broeikasgassen in de hele Unie omvatten die in het Unierecht geregeld zijn. Het moet mogelijk zijn dergelijke emissies en verwijderingen aan te pakken in de context van de evaluatie van de toepasselijke klimaat- en energiewetgeving. Ook natuurlijke en technologische oplossingen kunnen worden aangemerkt als put, zoals vermeld in de broeikasgasinventarissen van de Unie bij het UNFCCC. Oplossingen die gebaseerd zijn op koolstofafvang en -opslag (carbon capture and storage — CCS) en koolstofafvang en -gebruik (carbon capture and use — CCU), kunnen een rol spelen bij de decarbonisatie, met name voor de mitigatie van procesemissies in de industrie, voor de lidstaten die deze technologie kiezen. De doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie tot stand te brengen, moet door de lidstaten gezamenlijk nagestreefd worden, en de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moeten de nodige maatregelen nemen om de verwezenlijking ervan mogelijk te maken. De maatregelen op Unieniveau zullen een belangrijk deel uitmaken van de vereiste maatregelen om het doel te verwezenlijken.

(21)

In zijn conclusies van 8 en 9 maart 2007 en van 23 en 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan respectievelijk de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie voor 2020 en het beleidskader voor klimaat en energie voor 2030. De bepalingen van deze verordening betreffende de vaststelling van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 laten de rol van de Europese Raad, zoals vastgelegd in de Verdragen, onverlet bij het bepalen van de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van de Unie voor de ontwikkeling van het klimaatbeleid van de Unie.

(22)

Koolstofputten spelen een essentiële rol in de transitie naar klimaatneutraliteit in de Unie, en met name de landbouw-, de bosbouw- en de landgebruiksector leveren in deze context een belangrijke bijdrage. Als aangekondigd in haar mededeling van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” zal de Commissie in het komende initiatief inzake koolstoflandbouw een nieuw groen bedrijfsmodel bevorderen om landbeheerders te belonen voor broeikasgasemissiereducties en koolstofverwijderingen. Voorts heeft de Commissie zichzelf er in haar mededeling van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” toe verplicht een regelgevingskader te ontwikkelen voor de certificering van de verwijdering van koolstof op basis van robuuste en transparante koolstofboekhouding om de echtheid van de verwijderingen van koolstof te monitoren en te verifiëren, waarbij ervoor wordt gezorgd dat er geen negatieve gevolgen zijn voor het milieu, met name voor de biodiversiteit, voor de volksgezondheid of voor sociale of economische doelstellingen.

(23)

Herstel van ecosystemen zou ertoe bijdragen dat natuurlijke koolstofputten worden behouden, beheerd en verbeterd en zou de biodiversiteit bevorderen waardoor de klimaatverandering wordt bestreden. Voorts draagt de drievoudige rol van bossen, namelijk als koolstofputten, -opslag en -vervanging, bij aan de vermindering van broeikasgassen in de atmosfeer, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat bossen blijven groeien en vele andere diensten bieden.

(24)

Wetenschappelijke expertise en het beste beschikbare, actuele bewijs zijn, samen met informatie over de klimaatverandering die zowel feitelijk als transparant is, een absolute vereiste en moeten de basis vormen van de klimaatactie en inspanningen van de Unie om klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 te realiseren. Er moet een Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering worden opgericht (de “adviesraad”) om als referentie te dienen inzake wetenschappelijke kennis met betrekking tot de klimaatverandering op grond van zijn onafhankelijkheid en wetenschappelijke en technische expertise. De adviesraad moet de werkzaamheden aanvullen van het Europees Milieuagentschap (EMA), waarbij het bij de uitoefening van zijn taken onafhankelijk optreedt. Bij zijn opdracht moet overlapping met de opdracht van het IPCC op internationaal niveau worden vermeden. Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) moet daarom worden gewijzigd om de adviesraad op te richten. Nationale adviesorganen voor het klimaat kunnen een belangrijke rol spelen bij, onder meer, het verstrekken van deskundig wetenschappelijk advies met betrekking tot het klimaatbeleid aan de bevoegde nationale instanties, overeenkomstig de voorschriften van de betrokken lidstaat in de lidstaten waar deze bestaan. De lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, worden daarom opgeroepen een nationaal adviesorgaan voor het klimaat op te richten.

(25)

Voor de transitie naar klimaatneutraliteit zijn veranderingen in het gehele beleidsspectrum en een collectieve inspanning van alle sectoren van de economie en de samenleving vereist, zoals benadrukt in de Europese Green Deal. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 12 december 2019 verklaard dat alle relevante wetgeving en beleidsinstrumenten van de Unie moeten stroken met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit, en dat een gelijk speelveld verzekerd moet zijn; ook heeft de Raad de Commissie verzocht om na te gaan of daarvoor een aanpassing van de bestaande regels vereist is.

(26)

Zoals aangekondigd in de Europese Green Deal heeft de Commissie een beoordeling gemaakt van de broeikasgasemissiereductiedoelen van de Unie voor 2030, in haar mededeling van 17 september 2020 met als titel “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal”. De Commissie deed dit op basis van een uitgebreide effectbeoordeling en rekening houdend met haar analyse van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (12) bij haar zijn ingediend. In het licht van de doelstelling van klimaatneutraliteit voor 2050 moeten de broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 worden verminderd en de broeikasgasverwijderingen worden verbeterd, zodat de netto broeikasgasemissies, dat wil zeggen emissies na aftrek van de verwijderingen, in de hele economie, op het niveau van de Unie uiterlijk in 2030 ten minste 55 % minder zijn dan de niveaus in 1990. De Europese Raad heeft die doelstelling in zijn conclusies van 10 en 11 december 2020 onderschreven. Hij heeft tevens initiële richtsnoeren gegeven voor de uitvoering ervan. Deze nieuwe klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 is een vervolgdoelstelling voor de toepassing van artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2018/1999 en vervangt derhalve de in dat punt vastgelegde Uniebrede doelstelling voor broeikasgasemissies voor 2030. Daarnaast moet de Commissie uiterlijk op 30 juni 2021 beoordelen hoe de Uniewetgeving ter uitvoering van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 gewijzigd zou moeten worden om dergelijke netto-emissiereducties te verwezenlijken. Met het oog hierop heeft de Commissie een herziening aangekondigd van de desbetreffende klimaat- en energiewetgeving, die zal worden vastgesteld in een pakket dat onder andere betrekking heeft op hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie, landgebruik, energiebelasting, CO2-emissieprestatienormen voor lichte bedrijfsvoertuigen, een verdeling van de inspanningen en het EU ETS.

De Commissie is voornemens de effecten te beoordelen van de invoering van bijkomende maatregelen van de Unie die een aanvulling kunnen vormen op bestaande maatregelen, zoals marktgebaseerde maatregelen die een sterk solidariteitsmechanisme omvatten.

(27)

Volgens de beoordelingen van de Commissie resulteren de bestaande toezeggingen op grond van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 in een netto-koolstofput van 225 miljoen ton CO2-equivalent in 2030. Om ervoor te zorgen dat voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd tot 2030 is het passend de bijdrage van de nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 te beperken tot dat niveau. Dit laat de evaluatie van de desbetreffende wetgeving van de Unie om de verwezenlijking van de doelstelling mogelijk te maken onverlet.

(28)

De uitgaven in het kader van de begroting van de Unie en het bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (13) vastgestelde herstelinstrument voor de Europese Unie dragen bij aan de realisatie van klimaatdoelstellingen, door minstens 30 % van het totale bedrag van de uitgaven te bestemmen voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen, op basis van een effectieve methodologie en in overeenstemming met de sectorale wetgeving.

(29)

In het licht van de doelstelling om klimaatneutraliteit te verwezenlijken uiterlijk in 2050 en gezien de internationale verplichtingen op grond van de Overeenkomst van Parijs moeten voortdurende inspanningen worden geleverd om de uitfasering te garanderen van energiesubsidies die onverenigbaar zijn met deze doelstelling, met name voor fossiele brandstoffen, zonder dat dit gevolgen mag hebben voor de inspanningen voor het terugdringen van de energiearmoede.

(30)

Om te zorgen voor vertrouwen en voorspelbaarheid voor alle economische actoren, met inbegrip van ondernemingen, werknemers, investeerders en consumenten, om te zorgen voor een geleidelijke reductie in de tijd van de broeikasgasemissies en om te waarborgen dat de transitie naar klimaatneutraliteit onomkeerbaar is, moet de Commissie, als nodig, uiterlijk zes maanden na de eerste wereldwijde evaluatie (“global stocktake”) in het kader van de Overeenkomst van Parijs een tussentijdse klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 voorstellen. De Commissie kan voorstellen doen om de tussentijdse doelstelling te herzien, rekening houdend met de conclusies van de beoordelingen van de vooruitgang en de maatregelen van de Unie en van nationale maatregelen, alsook met de conclusies van de “global stocktake” en van internationale ontwikkelingen, onder meer inzake gemeenschappelijke termijnen voor nationaal bepaalde bijdragen. De Commissie moet bij het opstellen van haar wetgevingsvoorstel voor de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040, als een instrument voor het vergroten van de transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van het klimaatbeleid van de Unie, de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030-2050 publiceren, gedefinieerd als het indicatieve totale volume aan nettobroeikasgasemissies die naar verwachting in die periode zullen worden uitgestoten zonder de verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in gevaar te brengen, alsook de methodologie die aan die indicatieve begroting ten grondslag ligt.

(31)

Aanpassing is een essentieel onderdeel van het mondiale antwoord op lange termijn op de klimaatverandering. De negatieve effecten van de klimaatverandering kunnen mogelijk het aanpassingsvermogen van de lidstaten te boven gaan. De lidstaten en de Unie moeten daarom hun aanpassingsvermogen vergroten, hun veerkracht versterken en hun kwetsbaarheid voor de klimaatverandering verminderen, zoals bepaald in artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs, en de gemeenschappelijke baten met andere beleidsinstrumenten en wetgeving maximaliseren. De Commissie moet een Uniestrategie inzake aanpassing aan de klimaatverandering vaststellen die strookt met de Overeenkomst van Parijs. De lidstaten moeten alomvattende nationale aanpassingsstrategieën en -plannen vaststellen die gebaseerd zijn op degelijke klimaatveranderings- en kwetsbaarheidsanalyses, voortgangsbeoordelingen en -indicatoren, en met het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs als leidraad. De Unie moet streven naar een gunstig regelgevingsklimaat voor het nationale beleid en de nationale maatregelen van de lidstaten voor aanpassing aan klimaatverandering. Het verbeteren van de klimaatveerkracht en van het adaptatievermogen voor klimaatverandering vereist gedeelde inspanningen van alle sectoren van de economie en de samenleving, alsmede beleidscoherentie en consistentie in alle relevante wetgeving en beleidsmaatregelen.

(32)

De ecosystemen, mensen en economieën in alle regio’s van de Unie zullen het hoofd moeten bieden aan ernstige gevolgen van de klimaatverandering, zoals extreme hitte, overstromingen, droogte, waterschaarste, zeespiegelstijging, smeltende gletsjers, bosbranden, windworp en landbouwverliezen. Recente extreme gebeurtenissen hebben al aanzienlijke gevolgen gehad voor ecosystemen, en hebben de capaciteit inzake koolstofvastlegging en -opslag van bossen en landbouwgrond aangetast. Een verbetering van het adaptatievermogen en van de veerkracht, rekening houdend met de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, helpt om de gevolgen van de klimaatverandering tot een minimum te beperken, om de onvermijdelijke gevolgen ervan op sociaal evenwichtige wijze aan te pakken en om de levensomstandigheden in de getroffen gebieden te verbeteren. Een vroegtijdige voorbereiding op dergelijke gevolgen is kosteneffectief en kan ook aanzienlijke nevenvoordelen opleveren voor de ecosystemen, de gezondheid en de economie. Met name “building with nature” oplossingen kunnen de mitigatie van en de adaptatie aan de klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit ten goede komen.

(33)

In de relevante programma’s die zijn ingesteld in het kader van het meerjarig financieel kader is voorzien in de screening van projecten om ervoor te zorgen dat zij bestand zijn tegen de mogelijke nadelige gevolgen van klimaatverandering door middel van een beoordeling van de kwetsbaarheid in verband met het klimaat en het klimaatrisico, onder meer door middel van relevante aanpassingsmaatregelen, en zij de kosten van de broeikasgasemissies en de positieve effecten van de maatregelen ter mitigatie van de klimaatverandering integreren in de kosten-batenanalyse. Dit draagt bij aan de integratie van de aan de klimaatverandering gerelateerde risico’s, alsook aan de beoordelingen van de kwetsbaarheid voor en de aanpassing aan de klimaatverandering in de investerings- en planningsbesluiten die worden genomen in het kader van de begroting van de Unie.

(34)

Bij het nemen van de relevante maatregelen op nationaal en Unieniveau om de doelstelling inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken, moeten de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onder andere rekening houden met: de mate waarin de transitie naar klimaatneutraliteit bijdraagt aan de volksgezondheid, de milieukwaliteit, het welzijn van de burgers, de welvaart van de samenleving, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de economie; de energietransitie, een grotere energiezekerheid en het aanpakken van energiearmoede; voedselzekerheid en -betaalbaarheid; de ontwikkeling van duurzame en slimme mobiliteit en transportsystemen; een rechtvaardige verdeling en solidariteit tussen de lidstaten, in het licht van hun economische draagkracht, nationale omstandigheden, zoals de specifieke kenmerken van eilanden, en de noodzaak van convergentie in de loop van de tijd; de noodzaak van een billijke en sociaal rechtvaardige transitie door middel van passende onderwijs- en opleidingsprogramma’s; het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, in het bijzonder de conclusies van de IPCC; de noodzaak om bij het nemen van beslissingen over investeringen en planning rekening te houden met de risico’s in verband met de klimaatverandering; kosteneffectiviteit en technologische neutraliteit bij het verlagen van de broeikasgasemissies en het verbeteren van de verwijdering van broeikasgassen en bij het vergroten van de veerkracht; en vooruitgang op het gebied van milieu-integriteit en ambitieniveau.

(35)

Zoals aangegeven in de Europese Green Deal, heeft de Commissie op 9 december 2020 een mededeling vastgesteld met als titel “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst”. De strategie bevat een routekaart voor een duurzame en slimme toekomst voor het Europees vervoer, met een actieplan om uiterlijk in 2050 de emissies van de vervoerssector met 90 % te verminderen.

(36)

Om ervoor te zorgen dat de Unie en de lidstaten op koers blijven om de doelstelling inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken en vooruitgang te boeken op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering, moet de Commissie regelmatig de vooruitgang beoordelen, voortbouwend op informatie als beschreven in deze verordening, met inbegrip van in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende en gerapporteerde gegevens. Om een tijdige voorbereiding van de in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs bedoelde “global stocktake” mogelijk te maken, moeten de conclusies van deze beoordeling vanaf 2023 om de vijf jaar uiterlijk op 30 september worden bekendgemaakt. Dit houdt in dat de verslagen uit hoofde van artikel 29, lid 5, en artikel 35 van die verordening en, in de toepasselijke jaren, de desbetreffende verslagen uit hoofde van artikel 29, lid 1, en artikel 32 tegelijk met de conclusies van die beoordeling aan het Europees Parlement en de Raad moeten worden voorgelegd. Indien de collectieve vooruitgang van de lidstaten met betrekking tot klimaatneutraliteit of aanpassing aan de klimaatverandering onvoldoende is, of dat maatregelen van de Unie niet stroken met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit of ontoereikend zijn om het vermogen tot aanpassing te vergroten, de veerkracht te versterken of de kwetsbaarheid te verminderen, moet de Commissie de nodige maatregelen overeenkomstig de Verdragen nemen. De Commissie moet ook regelmatig de relevante nationale maatregelen beoordelen, en aanbevelingen doen indien zij vaststelt dat maatregelen van een lidstaat niet stroken met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit of ontoereikend zijn om het vermogen tot aanpassing te vergroten, de veerkracht te versterken en de kwetsbaarheid voor de klimaatverandering te verminderen.

(37)

De Commissie moet zorgen voor een solide en objectieve beoordeling op basis van de meest actuele wetenschappelijke, technische en sociaal-economische conclusies, waarin een pluriforme, onafhankelijke expertise is vertegenwoordigd, en moet haar beoordeling baseren op relevante informatie, met inbegrip van door de lidstaten ingediende en gerapporteerde gegevens, verslagen van het EMA, de adviesraad en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de laatste verslagen van de IPCC, het IPBES en andere internationale organen, evenals de aardobservatiegegevens verstrekt in het kader van het Europees programma voor aardobservatie Copernicus. De Commissie moet haar beoordelingen verder baseren op een indicatief, lineair traject dat, indien vastgesteld, de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2040 koppelt aan de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en dient als indicatief instrument voor het ramen en evalueren van de collectieve vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie. Het indicatieve lineaire traject doet geen afbreuk aan een eventueel besluit om een klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 vast te stellen. Aangezien de Commissie zich er zelf toe verbonden heeft na te gaan hoe de EU-taxonomie in het kader van de Europese Green Deal door de publieke sector kan worden gebruikt, moet deze beoordeling informatie omvatten over ecologisch duurzame beleggingen, door de Unie of door lidstaten, die strookt met Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (14), zodra deze informatie beschikbaar is. De Commissie moet waar mogelijk gebruikmaken van Europese en globale statistieken en gegevens, en moet voorzien in toetsing door deskundigen. Voor zover dit passend is en in overeenstemming is met zijn jaarlijks werkprogramma, moet het EMA de Commissie bijstaan.

(38)

Aangezien burgers en gemeenschappen een belangrijke rol spelen in het aansturen van de transitie naar klimaatneutraliteit, moet een krachtig publiekelijk en maatschappelijk engagement voor klimaatactie worden aangemoedigd en bevorderd op alle niveaus, waaronder op nationaal, regionaal en lokaal niveau in een inclusief en toegankelijk proces. De Commissie moet daarom met alle geledingen van de samenleving in gesprek gaan, met inbegrip van belanghebbenden die verschillende sectoren van de economie vertegenwoordigen, teneinde iedereen de mogelijkheid en de gelegenheid te geven om actie te ondernemen met het oog op een klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving, onder meer door het Europees klimaatpact te lanceren.

(39)

In lijn met de inspanningen van de Commissie met betrekking tot de beginselen van beter wetgeven, moet worden gestreefd naar samenhang in de instrumenten van de Unie voor broeikasgasemissiereductie. Het systeem om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit te meten en om de samenhang van de daartoe genomen maatregelen te beoordelen, moet voortbouwen op en stroken met het in Verordening (EU) 2018/1999 vastgelegde governancekader, waarbij rekening moet worden gehouden met alle vijf de dimensies van de energie-unie. Met name het systeem van regelmatige rapportering en de volgorde van de beoordelingen en maatregelen van de Commissie op basis van die rapportering, moeten afgestemd worden op de in Verordening (EU) 2018/1999 vastgelegde vereisten voor de lidstaten om informatie te verstrekken en verslagen in te dienen. Verordening (EU) 2018/1999 moet derhalve worden gewijzigd om de doelstelling inzake klimaatneutraliteit in de betreffende bepalingen op te nemen.

(40)

Klimaatverandering is per definitie een grensoverschrijdende uitdaging en een gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie is bijgevolg nodig om de nationale beleidsinstrumenten effectief aan te vullen en te versterken. Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de totstandbrenging van klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening wordt een kader vastgesteld voor de onomkeerbare en geleidelijke reductie van antropogene broeikasgasemissies per bron, en de verbetering van verwijderingen per put van broeikasgassen, die in het Unierecht worden geregeld.

Deze verordening bevat een bindende doelstelling inzake klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050 met het oog op het halen van de temperatuurdoelstelling op lange termijn die is vastgesteld in artikel 2, lid 1, punt a), van de Overeenkomst van Parijs, en biedt een kader om vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de in artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs vastgestelde mondiale doelstelling inzake aanpassing aan de klimaatverandering. Deze verordening bevat ook een bindende klimaatdoelstelling op Unieniveau voor de nettoreductie van broeikasgasemissies in de Unie voor 2030.

Deze verordening is van toepassing op antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van de in deel 2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 vermelde broeikasgassen.

Artikel 2

Doelstelling inzake klimaatneutraliteit

1.   De in het Unierecht geregelde emissies en verwijderingen van broeikasgassen in de hele Unie zijn uiterlijk in 2050 binnen de Unie in evenwicht, zodat de netto-uitstoot tegen die datum tot nul kan worden herleid, en de Unie streeft daarna naar negatieve emissies.

2.   De relevante instellingen van de Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen, respectievelijk op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, om de collectieve verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit mogelijk te maken, rekening houdend met het belang van het bevorderen van zowel rechtvaardigheid en solidariteit tussen de lidstaten als kosteneffectiviteit bij het verwezenlijken van deze doelstelling.

Artikel 3

Wetenschappelijk advies over klimaatverandering

1.   De Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering die is opgericht uit hoofde van artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 (de “adviesraad”), dient als referentie voor de Unie met betrekking tot wetenschappelijke kennis over klimaatverandering op grond van zijn onafhankelijkheid en wetenschappelijke en technische deskundigheid.

2.   De taken van de adviesraad omvatten:

a)

het in overweging nemen van de meest recente wetenschappelijke conclusies in de IPCC-verslagen en wetenschappelijke klimaatgegevens, met name met betrekking tot informatie die relevant is voor de Unie;

b)

het verstrekken van wetenschappelijk advies en het uitbrengen van verslagen over bestaande en voorgestelde maatregelen van de Unie, klimaatdoelstellingen en indicatieve begrotingen voor broeikasgassen, en de samenhang daarvan met de doelstellingen van deze verordening en de internationale verbintenissen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

c)

het bijdragen aan de uitwisseling van onafhankelijke wetenschappelijke kennis op het gebied van modellering, monitoring, veelbelovend onderzoek en innovatie die bijdraagt aan het reduceren van emissies of het verbeteren van verwijderingen;

d)

het in kaart brengen van de acties en kansen die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen van de Unie met succes te verwezenlijken;

e)

het vergroten van het bewustzijn over klimaatverandering en de gevolgen ervan, en het stimuleren van de dialoog en samenwerking tussen wetenschappelijke instanties binnen de Unie, ter aanvulling van bestaande werkzaamheden en inspanningen.

3.   De adviesraad laat zich bij zijn werkzaamheden leiden door het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de meest recente verslagen van de IPCC, het IPBES en andere internationale organen. De raad volgt een volledig transparant proces en maakt zijn verslagen openbaar. Hij kan in voorkomende gevallen rekening houden met de werkzaamheden van de nationale klimaatadviesorganen bedoeld in lid 4.

4.   In het kader van de versterking van de rol van de wetenschap op het gebied van het klimaatbeleid wordt elke lidstaat opgeroepen een nationaal klimaatadviesorgaan op te richten dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van deskundig wetenschappelijk advies over klimaatbeleid aan de bevoegde nationale autoriteiten zoals voorgeschreven door de betreffende lidstaat. Wanneer een lidstaat besluit een dergelijk adviesorgaan op te richten, stelt hij het EMA daarvan in kennis.

Artikel 4

Tussentijdse klimaatdoelstellingen van de Unie

1.   Om de in artikel 2, lid 1, vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit te bewerkstelligen, is de bindende klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 een reductie binnen de Unie van netto-broeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) van ten minste 55 % in 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990.

Bij de verwezenlijking van de in de eerste alinea bedoelde doelstelling geven de betrokken instellingen van de Unie en de lidstaten prioriteit aan snelle en voorspelbare emissiereducties en verbeteren zij tegelijkertijd verwijderingen per natuurlijke put.

Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, wordt, voor de toepassing van deze verordening en onverminderd de in lid 2 bedoelde evaluatie van Uniewetgeving, de bijdrage van nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 beperkt tot 225 miljoen ton CO2-equivalent. Om de koolstofputten van de Unie uit te breiden in overeenstemming met de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, streeft de Unie ernaar in 2030 een hoger volume nettokoolstofputten te bereiken.

2.   Uiterlijk op 30 juni 2021 evalueert de Commissie relevante Uniewetgeving om de verwezenlijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstelling en de in artikel 2, lid 1, genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit mogelijk te maken en neemt zij de nodige maatregelen in overweging, waaronder de vaststelling van wetgevingsvoorstellen, overeenkomstig de Verdragen.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde evaluatie en toekomstige evaluaties beoordeelt de Commissie met name of er op grond van het Unierecht passende instrumenten en stimulansen beschikbaar zijn om de vereiste investeringen in te zetten en stelt zij waar nodig maatregelen voor.

Na vaststelling van de wetgevingsvoorstellen door de Commissie houdt de Commissie toezicht op de wetgevingsprocedures voor de verschillende voorstellen en kan zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de vraag of de verwachte uitkomst van deze wetgevingsprocedures, samen in overweging genomen, de in lid 1 genoemde doelstelling zou verwezenlijken. Indien de verwachte uitkomst geen resultaat zou opleveren dat in overeenstemming is met de in lid 1 genoemde doelstelling, kan de Commissie de nodige maatregelen nemen, waaronder de vaststelling van wetgevingsvoorstellen, in overeenstemming met de Verdragen.

3.   Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van deze verordening genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit wordt voor de hele Unie een klimaatdoelstelling voor 2040 vastgesteld. Daartoe stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na de eerste “global stocktake” bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, indien passend, op basis van een gedetailleerde effectbeoordeling een wetgevingsvoorstel vast tot wijziging van deze verordening om de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 op te nemen, rekening houdend met de conclusies van de in de artikelen 6 en 7 van deze verordening bedoelde beoordelingen en de resultaten van de algemene inventarisatie.

4.   Bij het doen van haar wetgevingsvoorstel voor de in lid 3 bedoelde klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 publiceert de Commissie tegelijkertijd in een afzonderlijk verslag de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030-2050, gedefinieerd als het indicatieve totale volume van de nettobroeikasgasemissies (uitgedrukt als CO2-equivalent en met afzonderlijke informatie over emissies en verwijderingen) die naar verwachting in die periode zullen worden uitgestoten zonder de verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in gevaar te brengen. De geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en houdt rekening met het advies van de adviesraad en, indien vastgesteld, met de relevante Uniewetgeving ter realisatie van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030. De Commissie maakt ook de methodologie die ten grondslag ligt aan de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie bekend.

5.   Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 3 de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 voorstelt, houdt zij rekening met het volgende:

a)

het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC en de adviesraad;

b)

de sociale, economische en milieueffecten, met inbegrip van de kosten van het uitblijven van maatregelen;

c)

de noodzaak van een billijke en sociaal rechtvaardige transitie voor iedereen;

d)

kosteneffectiviteit en economische efficiëntie;

e)

concurrentievermogen van de economie van de Unie, in het bijzonder dat van kleine en middelgrote bedrijven en sectoren die het sterkst zijn blootgesteld aan koolstoflekkage;

f)

beste beschikbare kosteneffectieve, veilige en schaalbare technologieën;

g)

energie-efficiëntie en het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, betaalbaarheid van energie en voorzieningszekerheid;

h)

rechtvaardigheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten;

i)

de noodzaak om de ecologische doeltreffendheid voor het milieu en de vooruitgang in de loop van de tijd te waarborgen;

j)

de noodzaak om natuurlijke putten op lange termijn in stand te houden, te beheren en te verbeteren en de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;

k)

investeringsbehoeften en -kansen;

l)

de internationale ontwikkelingen en inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de uiteindelijke doelstelling van het UNFCCC;

m)

bestaande informatie over de in lid 4 bedoelde geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030-2050.

6.   Binnen zes maanden na de in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs bedoelde tweede “global stocktake” kan de Commissie voorstellen de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 te herzien overeenkomstig artikel 11 van deze verordening.

7.   De bepalingen van dit artikel worden voortdurend geëvalueerd in het licht van de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, onder meer met betrekking tot het resultaat van internationale besprekingen over gemeenschappelijke termijnen voor nationaal vastgestelde bijdragen.

Artikel 5

Aanpassing aan de klimaatverandering

1.   De desbetreffende instellingen van de Unie en de lidstaten zorgen voor voortdurende vooruitgang bij het vergroten van het vermogen tot aanpassing aan, en het versterken van de veerkracht en het verminderen van de kwetsbaarheid voor, klimaatverandering, overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs.

2.   De Commissie stelt een strategie van de Unie voor aanpassing aan de klimaatverandering vast die strookt met de Overeenkomst van Parijs en evalueert deze strategie regelmatig in het kader van de in artikel 6, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde evaluatie.

3.   De desbetreffende instellingen van de Unie en de lidstaten zorgen er ook voor dat de beleidsmaatregelen inzake aanpassing in de Unie en de lidstaten coherent zijn, elkaar ondersteunen, nevenvoordelen opleveren voor sectoraal beleid en streven naar een betere, coherent doorgevoerde integratie van aanpassing aan de klimaatverandering in alle beleidsterreinen, met inbegrip van, waar passend, relevante sociaal-economische en ecologische beleidsmaatregelen en -acties, evenals in het extern optreden van de Unie. De maatregelen richten zich vooral op de meest kwetsbare en getroffen bevolkingsgroepen en sectoren en identificeren tekortkomingen op dit vlak in overleg met het maatschappelijk middenveld.

4.   De lidstaten stellen nationale aanpassingsstrategieën en plannen vast en voeren deze uit, waarbij zij rekening houden met de in lid 2 van dit artikel bedoelde strategie van de Unie voor aanpassing aan de klimaatverandering, op basis van robuuste analyses met betrekking tot klimaatverandering en kwetsbaarheid, voortgangsbeoordelingen en indicatoren, en met als leidraad het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs. De lidstaten houden in hun nationale aanpassingsstrategieën rekening met de bijzondere kwetsbaarheid van de relevante sectoren, waaronder landbouw, en van water- en voedselsystemen, alsook met voedselzekerheid, en zij bevorderen op de natuur gebaseerde oplossingen en op ecosystemen gebaseerde aanpassing. De lidstaten werken de strategieën regelmatig bij en nemen de desbetreffende geactualiseerde informatie op in de verslagen die op grond van artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 moeten worden ingediend.

5.   Uiterlijk op 30 juli 2022 stelt de Commissie richtsnoeren vast met gemeenschappelijke beginselen en praktijken voor de vaststelling, classificatie en het voorzichtig beheer van materiële fysieke klimaatrisico’s bij de planning, ontwikkeling, uitvoering en monitoring van projecten en programma’s voor projecten.

Artikel 6

Beoordeling van de vooruitgang en maatregelen van de Unie

1.   Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de vijf jaar, beoordeelt de Commissie, samen met de in artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2018/1999 voorziene beoordeling:

a)

de collectieve vooruitgang van de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit;

b)

de collectieve vooruitgang van alle lidstaten op het gebied van aanpassing als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

De Commissie legt de conclusies van die beoordeling, samen met het verslag over de stand van de energie-unie dat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 in het betreffende kalenderjaar is opgesteld, voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie:

a)

de mate waarin de maatregelen van de Unie stroken met de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit;

b)

de mate waarin de maatregelen van de Unie stroken met het waarborgen dat vooruitgang wordt geboekt op het gebied van aanpassing als bedoeld in artikel 5.

3.   Indien de Commissie op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde beoordelingen tot de conclusie komt dat de maatregelen van de Unie niet stroken met de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, of niet stroken met het waarborgen van de in artikel 5 bedoelde vooruitgang op het gebied van aanpassing, of dat te weinig vooruitgang wordt geboekt op weg naar die doelstelling inzake klimaatneutraliteit of aanpassing als bedoeld in artikel 5, neemt zij de nodige maatregelen overeenkomstig de Verdragen.

4.   De Commissie beoordeelt, voordat zij worden vastgesteld, of eventuele ontwerpmaatregelen of -wetgevingsvoorstellen, waaronder begrotingsvoorstellen, stroken met de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2040, neemt die beoordeling op in een eventuele effectbeoordeling bij deze maatregelen of voorstellen, en maakt het resultaat van die beoordeling op het moment van de vaststelling openbaar. De Commissie beoordeelt ook of deze ontwerpmaatregelen of wetgevingsvoorstellen, waaronder begrotingsvoorstellen, stroken met het waarborgen van de vooruitgang op het gebied van aanpassing als bedoeld in artikel 5. Bij het opstellen van haar ontwerpmaatregelen en wetgevingsvoorstellen streeft de Commissie ernaar deze af te stemmen op de doelstellingen van deze verordening. Indien er geen sprake is van afstemming, motiveert de Commissie de redenen in het kader van de in dit lid genoemde overeenstemmingsbeoordeling.

Artikel 7

Beoordeling van nationale maatregelen

1.   Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de vijf jaar, beoordeelt de Commissie:

a)

de mate waarin de nationale maatregelen die, op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, de nationale langetermijnstrategieën en de tweejaarlijkse voortgangsverslagen die zijn ingediend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, als relevant zijn aangemerkt voor de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van de onderhavige verordening vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, stroken met die doelstelling;

b)

de mate waarin de relevante nationale maatregelen stroken met het waarborgen dat vooruitgang wordt geboekt op het gebied van aanpassing als bedoeld in artikel 5, rekening houdend met de in artikel 5, lid 4, bedoelde nationale aanpassingsstrategieën.

De Commissie legt de conclusies van die beoordeling, samen met het verslag over de stand van de energie-unie dat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 in het betreffende kalenderjaar is opgesteld, voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Indien de Commissie, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 6, lid 1, beoordeelde collectieve vooruitgang, vaststelt dat de maatregelen van een lidstaat niet stroken met de in artikel 2, lid 1 bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit of niet in voldoende mate stroken met het waarborgen dat de in artikel 5 bedoelde vooruitgang op het gebied van aanpassing wordt geboekt, kan zij aanbevelingen aan die lidstaat doen. De Commissie maakt dergelijke aanbevelingen openbaar.

3.   Indien overeenkomstig lid 2 aanbevelingen worden uitgebracht, zijn de volgende beginselen van toepassing:

a)

de betrokken lidstaat meldt de Commissie uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanbevelingen hoe hij voornemens is terdege rekening te houden met de aanbevelingen in een geest van solidariteit tussen de lidstaten en de Unie en tussen de lidstaten onderling;

b)

nadat de in dit lid, punt a), bedoelde melding is ingediend, zet de betreffende lidstaat in zijn volgende overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslag, dat is opgesteld in het jaar volgend op het jaar dat de aanbevelingen werden gedaan, uiteen hoe hij terdege rekening heeft gehouden met de aanbevelingen; Indien de betrokken lidstaat besluit geen gevolg te geven aan de aanbevelingen of een aanzienlijk deel daarvan, deelt deze lidstaat de motieven daarvoor aan de Commissie mede;

c)

de aanbevelingen zijn complementair met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees Semester.

Artikel 8

Gemeenschappelijke bepalingen inzake beoordeling door de Commissie

1.   De Commissie baseert haar eerste en tweede beoordeling bedoeld in de artikelen 6 en 7 op een indicatief, lineair traject, waarin het pad wordt uitgestippeld voor de vermindering van de netto-emissies op het niveau van de Unie, en dat de in artikel 4, lid 1, bedoelde klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030, de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040, wanneer die is vastgesteld, en de in artikel 2, lid 1, bepaalde doelstelling inzake klimaatneutraliteit aan elkaar koppelt.

2.   Na de in lid 1 bedoelde eerste en tweede beoordeling, baseert de Commissie elke daaropvolgende beoordeling op een indicatief, lineair traject dat de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040, wanneer die is vastgesteld, en de in artikel 2, lid 1, bepaalde doelstelling inzake klimaatneutraliteit aan elkaar koppelt.

3.   Naast de in artikel 7, lid 1, punt a), bedoelde nationale maatregelen, baseert de Commissie haar in de artikelen 6 en 7 bedoelde beoordelingen op ten minste het volgende:

a)

informatie die in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 is ingediend en gerapporteerd;

b)

verslagen van het EMA, de adviesraad en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie;

c)

Europese en mondiale statistieken en gegevens, met inbegrip van statistieken en gegevens van het Europees programma voor aardobservatie Copernicus, gegevens over gerapporteerde en verwachte verliezen ten gevolge van negatieve effecten van klimaatverandering en ramingen van de kosten die verbonden zijn aan niet of te laat handelen, voor zover beschikbaar;

d)

het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC, het IPBES en andere internationale organen, en

e)

eventuele aanvullende informatie over ecologisch duurzame beleggingen door de Unie of de lidstaten, met inbegrip van, indien beschikbaar, beleggingen die stroken met Verordening (EU) 2020/852.

4.   Het EMA staat de Commissie bij de voorbereiding van de in de artikelen 6 en 7 bedoelde beoordelingen bij, in overeenstemming met zijn jaarlijks werkprogramma.

Artikel 9

Participatie van het publiek

1.   De Commissie gaat met alle geledingen van de samenleving in gesprek, teneinde iedereen de mogelijkheid en de gelegenheid te geven om actie te ondernemen met het oog op een billijke en sociaal rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving. De Commissie bevordert een inclusief en toegankelijk proces op alle niveaus, ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau en in samenwerking met maatschappelijke organisaties, de academische wereld, het bedrijfsleven, burgers en het maatschappelijk middenveld, om effectieve werkmethoden uit te wisselen en acties in kaart te brengen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de onderhavige verordening. De Commissie kan ook voortbouwen op de openbare raadplegingen en op de door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus.

2.   De Commissie maakt gebruik van alle passende instrumenten, waaronder het Europees klimaatpact, om met burgers, maatschappelijke organisaties en belanghebbenden in gesprek te gaan en om de dialoog en de verspreiding van wetenschappelijk onderbouwde informatie over klimaatverandering en de maatschappelijke en gendergelijkheidsaspecten daarvan te bevorderen.

Artikel 10

Sectorale routekaarten

De Commissie gaat in gesprek met economische sectoren binnen de Unie die ervoor kiezen vrijwillige indicatieve routekaarten op te stellen met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit. De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van die routekaarten. Zij zet zich in om de dialoog op het niveau van de Unie evenals de uitwisseling van optimale praktijken tussen relevante belanghebbenden te bevorderen.

Artikel 11

Evaluatie

Binnen zes maanden na elke “global stocktake” bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad, samen met de conclusies van de beoordelingen bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de onderhavige verordening, een verslag in over de werking van deze verordening, waarin zij rekening houdt met:

a)

het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC en de adviesraad;

b)

de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

Bij het verslag van de Commissie kunnen, in voorkomend geval, voorstellen tot wijziging van de onderhavige verordening worden gevoegd.

Artikel 12

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 401/2009

Verordening (EG) nr. 401/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 10 bis

1.   Er wordt een Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering (“adviesraad”) opgericht.

2.   De adviesraad bestaat uit 15 vooraanstaande wetenschappelijke deskundigen uit een breed scala aan relevante disciplines. De leden van de adviesraad moeten aan de criteria van lid 3 voldoen. Niet meer dan twee leden van de adviesraad mogen de nationaliteit van eenzelfde lidstaat bezitten. De onafhankelijkheid van de leden van de adviesraad moet boven iedere twijfel verheven zijn.

3.   De raad van bestuur wijst de leden van de adviesraad aan voor een periode van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd na een open, eerlijke en transparante selectieprocedure. Bij de selectie van de leden van de adviesraad streeft de raad van bestuur naar variatie in wetenschappelijke en sectorale deskundigheid, evenals naar genderevenwicht en geografisch evenwicht. De selectie berust op de volgende criteria:

a)

wetenschappelijke excellentie;

b)

ervaring met het verrichten van wetenschappelijke beoordelingen en met het verlenen van wetenschappelijk advies op de expertisegebieden;

c)

grote deskundigheid op het gebied van klimaat- en milieuwetenschappen of andere wetenschappelijke gebieden die relevant zijn voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie;

d)

beroepservaring in een interdisciplinaire omgeving in een internationale context.

4.   De leden van de adviesraad worden op persoonlijke titel benoemd en geven hun standpunten volledig onafhankelijk van de lidstaten en de instellingen van de Unie. De adviesraad kiest zijn voorzitter uit zijn leden voor een periode van vier jaar en stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De adviesraad vult de werkzaamheden van het Agentschap aan en treedt bij de uitoefening van zijn taken onafhankelijk op. De adviesraad stelt onafhankelijk zijn jaarlijks werkprogramma op en raadpleegt daarbij de raad van bestuur. De voorzitter van de adviesraad brengt de raad van bestuur en de uitvoerend directeur op de hoogte van dat programma en de uitvoering ervan.”.

2)

Aan artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

“5.   De begroting van het Agentschap omvat ook de uitgaven in verband met de adviesraad.”.

Artikel 13

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1999

Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

“a)

uitvoering te geven aan strategieën en maatregelen die ontworpen zijn om de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie en de verbintenissen op lange termijn van de Unie inzake broeikasgasemissies stroken met de Overeenkomst van Parijs te bereiken, met name de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (*1) vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en, voor de eerste tienjarige periode van 2021 tot en met 2030, met name de streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie voor 2030;

(*1)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).”."

2)

In artikel 2 wordt punt 7 vervangen door:

“7)

“prognoses”: voorspellingen van antropogene broeikasgasemissies per bron en verwijderingen per put of ontwikkelingen van het energiesysteem, waaronder ten minste kwantitatieve ramingen voor een reeks van zes komende jaren eindigend op 0 of 5 onmiddellijk volgend op het rapporteringsjaar;”.

3)

In artikel 3, lid 2, wordt punt f) vervangen door:

“f)

een beoordeling van de effecten van de geplande beleidslijnen en maatregelen om de in punt b) van dit lid bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, waarbij ook wordt nagegaan of ze stroken met de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, als vastgelegd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119, met de langetermijndoelstellingen inzake broeikasgasemissiereductie in het kader van de Overeenkomst van Parijs en met de in artikel 15 van deze verordening bedoelde langetermijnstrategieën;”.

4)

Aan artikel 8, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

“e)

de wijze waarop bestaande beleidslijnen en maatregelen en geplande beleidslijnen en maatregelen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit.”.

5)

Artikel 11 wordt vervangen door:

“Artikel 11

Klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus

Elke lidstaat zet overeenkomstig nationale regels een klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op, waarin lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de bedrijfswereld, investeerders en andere betrokken partijen en het brede publiek actief kunnen participeren en de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en de verschillende mogelijke scenario’s, ook op lange termijn, voor het energie- en klimaatbeleid kunnen bespreken, en de vooruitgang kunnen beoordelen, tenzij de lidstaat al een structuur heeft ingevoerd die datzelfde doel heeft. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen kunnen in het kader van deze dialoog worden besproken.”.

6)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Uiterlijk op 1 januari 2020, daarna uiterlijk op 1 januari 2029 en daarna om de tien jaar stellen de lidstaten elk een langetermijnstrategie op, met een perspectief van dertig jaar en stroken met de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, en dienen zij deze bij de Commissie in. De lidstaten actualiseren deze strategieën waar nodig om de vijf jaar.”;

b)

in lid 3 wordt punt c) vervangen door:

“c)

de verwezenlijking van de broeikasgasemissiebeperkingen op lange termijn en de verbetering van verwijderingen per put in alle sectoren overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit om, in het kader van de volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) noodzakelijk geachte broeikasgasemissiereducties en verbetering van verwijderingen per put, de broeikasgasemissies van de Unie op kosteneffectieve wijze te verminderen en de verwijderingen per put te verbeteren met het oog op de temperatuurdoelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs, teneinde in de Unie een evenwicht te verwezenlijken tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, en — waar mogelijk — daarna tot negatieve emissies te komen;”.

7)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

“a)

informatie over de geboekte vooruitgang bij het behalen van de doelstellingen waaronder de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, de streefcijfers en bijdragen die zijn uiteengezet in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en over de geboekte vooruitgang bij de financiering en tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen die nodig waren om ze te behalen, met inbegrip van een beoordeling van daadwerkelijk gebeurde investeringen ten opzichte van initieel geplande investeringen;”;

b)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De Commissie stelt, met de bijstand van het in artikel 44, lid 1, punt b), bedoelde Comité voor de energie-unie, uitvoeringshandelingen vast waarin de structuur, het formaat, de technische details en het proces voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde informatie zijn uiteengezet, met inbegrip van een methode voor de rapportage over de geleidelijke afbouw van energiesubsidies, in het bijzonder voor fossiele brandstoffen, op grond van artikel 25, punt d).”.

8)

In artikel 29, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b)

de vooruitgang die elke lidstaat maakt bij het bereiken van zijn doelstellingen waaronder de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, streefcijfers en bijdragen en bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan;”.

9)

Artikel 45 wordt vervangen door:

“Artikel 45

Evaluatie

Binnen zes maanden na elke “global stocktake” in het kader van artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie, de bijdrage ervan aan de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, de voortgang op weg naar het verwezenlijken van de streefcijfers voor klimaat en energie voor 2030, en de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, aanvullende doelstellingen van de energie-unie en de overeenstemming van de in deze verordening vervatte plannings-, rapporterings- en monitoringbepalingen met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. De verslagen van de Commissie kunnen, indien nodig, vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen.”.

10)

Bijlage I, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling A, punt 3.1.1, wordt punt i vervangen door:

“i.

Beleidsinitiatieven en maatregelen ter verwezenlijking van de op grond van Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde doelstellingen, als bedoeld in punt 2.1.1 van deze afdeling en beleidsinitiatieven en maatregelen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/841, voor alle belangrijke emissiesectoren en sectoren waar de verwijdering moet worden verbeterd, in het licht van de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit”;

b)

aan afdeling B wordt het volgende punt toegevoegd:

“5.5.

De bijdrage van geplande beleidslijnen en maatregelen tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit”.

11)

In bijlage VI, punt c), wordt punt viii) vervangen door:

“viii)

een beoordeling van de mate waarin het beleidsinitiatief of de maatregel bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en tot de verwezenlijking van de in artikel 15 van deze verordening bedoelde langetermijnstrategie;”.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

J.P. MATOS FERNANDES


(1)  PB C 364 van 28.10.2020, blz. 143, en PB C 10 van 11.1.2021, blz. 69.

(2)  PB C 324 van 1.10.2020, blz. 58.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 juni 2021.

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(6)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(7)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(10)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).

(12)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).

(14)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).


Top