EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009D0598

2009/598/EG: Beschikking van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4597) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 203, 5.8.2009, p. 65–80 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 15 Volume 015 P. 99 - 114

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 23/06/2014; opgeheven door 32014D0391

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2009/598/oj

5.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 203/65


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 juli 2009

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4597)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/598/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1980/2000 is bepaald dat per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur, opgesteld op grond van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie vastgelegde criteria, worden vastgesteld.

(3)

In de verordening is eveneens bepaald dat de herziening van de milieucriteria en van de eisen inzake beoordeling en controle op de naleving van de criteria tijdig vóór het eind van de geldigheidsperiode van de voor de desbetreffende productengroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000 heeft er een tijdige herziening plaatsgevonden van de milieucriteria, alsmede van de bij Beschikking 2002/740/EG van de Commissie van 3 september 2002 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen vastgestelde eisen inzake beoordeling en controle (2). De milieucriteria en eisen inzake beoordeling en controle zijn geldig tot en met 31 maart 2010.

(5)

In het licht van die herziening dient, rekening houdend met de markt- en wetenschappelijke ontwikkelingen, de definitie van de productengroep te worden gewijzigd en dienen nieuwe milieucriteria te worden vastgesteld.

(6)

De milieucriteria alsmede de eisen inzake beoordeling en controle moeten vier jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

(7)

Beschikking 2002/740/EG dient derhalve te worden vervangen.

(8)

De producenten van producten die op grond van de criteria in Beschikking 2002/740/EG een milieukeur voor matrassen hebben gekregen moet een overgangsperiode worden toegestaan, zodat zij over voldoende tijd beschikken om hun producten aan de herziene criteria en eisen aan te passen. De producenten moeten tot het einde van de geldigheidsperiode van Beschikking 2002/740/EG ook aanvragen kunnen indienen overeenkomstig de criteria daarin of overeenkomstig de criteria in deze beschikking.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De productengroep „matrassen” omvat:

a)

matrassen, die worden gedefinieerd als producten voor gebruik binnenshuis die een oppervlak bieden dat bestemd is om op te slapen of te rusten. De producten bestaan uit een hoes van textiel die met materiaal is gevuld en die op een bestaande ondersteunende bedconstructie kan worden gelegd;

b)

het materiaal waarmee de matrassen zijn gevuld, dat kan bestaan uit: latexschuimrubber, polyurethaanschuim en springveren;

c)

houten bedbodems die de matrassen ondersteunen.

2.   De productengroep omvat springverenmatrassen, die worden gedefinieerd als een gestoffeerde bedbodem bestaande uit springveren, die aan de bovenzijde met vulmateriaal zijn bedekt, alsmede matrassen voorzien van verwijderbare en/of wasbare hoezen.

3.   De productengroep omvat noch luchtmatrassen en waterbedden, noch matrassen geclassificeerd volgens Richtlijn 93/42/EEG van de Raad (3).

Artikel 2

Voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan producten die vallen onder de productengroep matrassen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000, dient een matras te voldoen aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven criteria.

Artikel 3

De milieucriteria voor de productengroep „matrassen” en de eisen voor beoordeling en controle zijn vier jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 4

Het voor administratieve doeleinden aan de productengroep „matrassen” toegekende codenummer is „014”.

Artikel 5

Beschikking 2002/740/EG wordt ingetrokken.

Artikel 6

1.   Aanvragen voor de milieukeur voor producten die vallen onder de productengroep matrassen die vóór de datum van vaststelling van deze beschikking zijn ingediend, worden geëvalueerd aan de hand van de in Beschikking 2002/740/EG vastgestelde voorwaarden.

2.   Aanvragen voor de milieukeur voor producten die vallen onder de productengroep matrassen die na de datum van vaststelling van deze beschikking maar uiterlijk op 31 maart 2010 worden ingediend, mogen berusten op zowel de in Beschikking 2002/740/EG als de in onderhavige beschikking vastgestelde criteria.

Bedoelde aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop ze berusten.

3.   Indien de milieukeur wordt toegekend op grond van een aanvraag die overeenkomstig de in Beschikking 2002/740/EG vastgestelde criteria is geëvalueerd, mag die milieukeur tot en met twaalf maanden vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking worden gebruikt.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

(2)  PB L 236 van 4.9.2002, blz. 10.

(3)  PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.


BIJLAGE

KADER

Doelstellingen van de criteria

Deze criteria zijn hoofdzakelijk gericht op:

het gebruik van op duurzamere wijze vervaardigde materialen (uitgaande van een levenscyclusanalyse),

beperking van het gebruik van voor het milieu toxische stoffen,

beperking van het gehalte aan toxische residuen,

beperking van de bijdrage van matrassen aan de luchtverontreiniging binnenshuis,

bevordering van de duurzaamheid van de producten, die bovendien voldoen aan de zes RE-beginselen (UNEP 2007):

RE-think (heroverweeg) het product en zijn functies. Het product kan bijvoorbeeld doeltreffender worden gebruikt,

RE-duce (verminder) het energie- en materiaalverbruik alsmede de sociaal-economische gevolgen gedurende de levenscyclus van een product,

RE-use (hergebruik). Ontwerp het product zodanig dat het kan worden gedemonteerd en de onderdelen kunnen worden hergebruikt,

RE-cycle (recycleer). Kies voor recycleerbare materialen,

RE-pair (repareer). Zorg dat het product eenvoudig te repareren valt, bv. dankzij eenvoudig te vervangen modules.,

RE-place (vervang) schadelijke stoffen door een veiliger alternatief.

De criteria worden vastgesteld op een niveau waardoor wordt bevorderd dat met geringe milieueffecten vervaardigde matrassen het keurmerk krijgen.

Eisen inzake beoordeling en controle

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze, zoals aangewezen, afkomstig kunnen zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leverancier(s), enzovoort.

Zo mogelijk dient een overeenstemmingsbeoordeling te worden uitgevoerd door ter zake erkende laboratoria die voldoen aan de algemene eisen van EN: ISO 17025.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en onafhankelijke controles uitvoeren.

De bevoegde instanties wordt aangeraden bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de inachtneming van de criteria rekening te houden met de toepassing van erkende milieuzorgsystemen, zoals EMAS of ISO 14001, en milieuverklaringen voor producten (NB: toepassing van dergelijke verklaringen en milieuzorgsystemen is niet verplicht).

MILIEUCRITERIA

NB: Er zijn specifieke criteria vastgesteld voor de volgende materialen: latexschuimrubber, polyurethaanschuim, draad en springveren, kokosvezels, hout, textielvezels en weefsels. Andere materialen waarvoor geen specifieke criteria voor het materiaal worden vermeld, zijn toegestaan. Aan de criteria voor latexschuimrubber, polyurethaanschuim of kokosvezels moet uitsluitend worden voldaan indien genoemde materialen meer dan 5 % van het totale gewicht van de matras uitmaken.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet gedetailleerde informatie verstrekken over de samenstelling van de matrassen.

1.   Latexschuimrubber

NB: Aan de volgende criteria moet alleen worden voldaan indien latexschuimrubber meer dan 5 % van het totale gewicht van de matras uitmaakt.

1.1.   Extraheerbare zware metalen

De concentraties van de onderstaande metalen mogen de volgende waarden niet overschrijden:

antimoon

0,5 ppm

arseen

0,5 ppm

lood

0,5 ppm

Cadmium

0,1 ppm

chroom (totaal)

1,0 ppm

kobalt

0,5 ppm

koper

2,0 ppm

nikkel

1,0 ppm

kwik

0,02 ppm.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: vermalen monster wordt geëxtraheerd overeenkomstig DIN 38414-S4, L/S = 10. Filtratie met een 0,45 μm membraanfilter. Analyse door middel van atoomemissiespectroscopie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) of met hydride of koudedamptechniek.

1.2.   Formaldehyde

De concentratie van formaldehyde mag niet hoger zijn dan 20 ppm zoals gemeten met EN: ISO 14184-1. Als alternatief mag de concentratie niet hoger zijn dan 0,005 mg/m3 zoals gemeten met de kamerproef.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode is gebruikt: EN: ISO 14184-1. Een staal van 1 g in 100 g water gedurende één uur verwarmd tot 40 °C. Formaldehyde in het extract fotometrisch bepaald met acetylaceton.

Als alternatief kan de emissiekamerproef worden gebruikt: ENV 13419-1, met EN: ISO 16000-3 of VDI 3484-1 voor het nemen en analyseren van luchtmonsters. Het monster wordt minder dan een week na de vervaardiging van het schuim genomen. Verpakking van het monster: luchtdicht verpakt, afzonderlijk, in aluminiumfolie en PE-folie. Voorbereiding: het verpakte monster moet gedurende ten minste 24 uur bij kamertemperatuur worden opgeslagen, waarna het monster uit de verpakking wordt gehaald en onmiddellijk naar de proefkamer wordt overgebracht. Testomstandigheden: het monster wordt op een monsterhouder geplaatst die ervoor zorgt dat de lucht er van alle zijden bij kan komen; klimaatfactoren zoals in ENV 13419-1; ten behoeve van de vergelijking van testresultaten moet de ventilatiesnelheid (q = n/l) voor het specifieke gebied 1 zijn; de ventilatiesnelheid moet tussen 0,5 en 1 liggen; 24 uur na het laden van de kamer wordt begonnen met het nemen van luchtmonsters en uiterlijk 30 uur na het laden wordt hiermee gestopt.

1.3.   Vluchtige organische stoffen (VOS)

De concentratie van VOS mag niet hoger zijn dan 0,5 mg/m3. Binnen deze context zijn VOS organische verbindingen met een dampdruk van ten minste 0,01 kPa bij 293,15 K, of een soortgelijke vluchtigheid in de relevante gebruiksomstandigheden.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode is gebruikt: kamerproef (met dezelfde voorwaarden als in het criterium vastgesteld in punt 1.2 inzake formaldehyde) met DIN ISO 16000-6 voor het nemen en analyseren van luchtmonsters.

1.4.   Kleurstoffen, pigmenten, vlamvertragende producten en hulpchemicaliën

Alle gebruikte kleurstoffen, pigmenten, vlamvertragende producten en hulpchemicaliën moeten voldoen aan de (onderstaande) desbetreffende criteria:

a)   Verontreinigingen in kleurstoffen: kleurmaterie met vezelaffiniteit (al dan niet oplosbaar)

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan: Ag 100 ppm; As 50 ppm; Ba 100 ppm; Cd 20 ppm; Co 500 ppm; Cr 100 ppm; Cu 250 ppm; Fe 2 500 ppm; Hg 4 ppm; Mn 1 000 ppm; Ni 200 ppm; Pb 100 ppm; Se 20 ppm; Sb 50 ppm; Sn 250 ppm; Zn 1 500 ppm.

Metalen die een integrerend bestanddeel van het kleurstofmolecuul vormen (bv. metaalcomplexkleurstoffen of bepaalde reactieve kleurstoffen) worden niet in aanmerking genomen wanneer wordt bepaald of aan deze waarden wordt voldaan; deze hebben alleen betrekking op verontreinigingen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat aan dit criterium is voldaan.

b)   Verontreinigingen in pigmenten: niet oplosbare kleurmaterie zonder vezelaffiniteit

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte pigmenten mag niet hoger zijn dan: As 50 ppm; Ba 100 ppm, Cd 50 ppm; Cr 100 ppm; Hg 25 ppm; Pb 100 ppm; Se 100 ppm Sb 250 ppm; Zn 1 000 ppm.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat aan dit criterium is voldaan.

c)   Chroombeitskleuring

Chroombeitskleuring is niet toegestaan.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat dit proces niet is gebruikt.

d)   Azokleurstoffen

Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt waaruit bij ontleding een van de volgende aromatische amines kan worden gevormd:

4-aminodifenyl

(92-67-1)

Benzidine

(92-87-5)

4-chloor-o-toluïdine

(95-69-2)

2-nafthylamine

(91-59-8)

o-amino-azotolueen

(97-56-3)

2-amino-4-nitrotolueen

(99-55-8)

p-chlooraniline

(106-47-8)

2,4-diaminoanisol

(615-05-4)

4,4′-diaminodifenylmethaan

(101-77-9)

3,3′-dichloorbenzidine

(91-94-1)

3,3′-dimethoxybenzidine

(119-90-4)

3,3′-dimethylbenzidine

(119-93-7)

3,3′-dimenthyl-4,4′-diaminodifenylmethaan

(838-88-0)

p-cresidine

(120-71-8)

4,4′-oxydianiline

(101-80-4)

4,4′-thiodianiline

(139-65-1)

o-toluïdine

(95-53-4)

2,4-diaminotolueen

(95-80-7)

2,4,5-trimethylaniline

(137-17-7)

4-aminoazobenzeen

(60-09-3)

o-anisidine

(90-04-0)

2,4-Xylidine

 

2,6-Xylidine

 

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt. Indien een controle op deze verklaring wordt uitgevoerd, moet de volgende norm worden gebruikt: EN 14 362-1 en 2. (NB: Wat de aanwezigheid van 4-aminoazobenzeen betreft, kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en is bevestiging dus aanbevolen).

e)   Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting zijn

De volgende kleurstoffen mogen niet worden gebruikt:

C.I. Basic Red 9,

C.I. Disperse Blue 1,

C.I. Acid Red 26,

C.I. Basic Violet 14,

C.I. Disperse Orange 11,

C.I. Direct Black 38,

C.I. Direct Blue 6,

C.I. Direct Red 28,

C.I. Disperse Yellow 3.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

Er mag geen gebruik worden gemaakt van kleurstoffen of kleurpreparaten die meer dan 0,1 gewichtspercent bevatten van stoffen waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt voorgeschreven:

R40 (carcinogene effecten zijn niet uitgesloten),

R45 (kan kanker veroorzaken),

R46 (kan erfelijke genetische schade veroorzaken),

R49 (kan kanker veroorzaken bij inademing),

R60 (kan de vruchtbaarheid schaden),

R61 (kan het ongeboren kind schaden),

R62 (mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid),

R63 (mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind),

R68 (onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten),

zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1).

Als alternatief kan indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (2) in aanmerking worden genomen. In dat geval mogen er aan de grondstoffen geen stoffen of preparaten worden toegevoegd waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt of kan worden voorgeschreven: H351, H350, H340, H350i, H360F, H360D, H361f, H361d H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H341.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

f)   Potentieel sensibiliserende kleurstoffen

De volgende kleurstoffen mogen niet worden gebruikt:

C.I. Disperse Blue 3

C.I. 61 505

C.I. Disperse Blue 7

C.I. 62 500

C.I. Disperse Blue 26

C.I. 63 305

C.I. Disperse Blue 35

 

C.I. Disperse Blue 102

 

C.I. Disperse Blue 106

 

C.I. Disperse Blue 124

 

C.I. Disperse Brown 1

 

C.I. Disperse Orange 1

C.I. 11 080

C.I. Disperse Orange 3

C.I. 11 005

C.I. Disperse Orange 37

 

C.I. Disperse Orange 76

(voorheen aangeduid als Orange 37)

 

C.I. Disperse Red 1

C.I. 11 110

C.I. Disperse Red 11

C.I. 62 015

C.I. Disperse Red 17

C.I. 11 210

C.I. Disperse Yellow 1

C.I. 10 345

C.I. Disperse Yellow 9

C.I. 10 375

C.I. Disperse Yellow 39

 

C.I. Disperse Yellow 49.

 

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

1.5.   Metaalcomplexkleurstoffen

Metaalcomplexkleurstoffen op basis van koper, lood, chroom of nikkel mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

1.6.   Chloorfenolen

Er mag geen chloorfenol (zouten en esters) aanwezig zijn in concentraties die hoger zijn dan 0,1 ppm, met uitzondering van mono- en dichloorfenolen (zouten en esters) die 1 ppm niet mogen overschrijden.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode is gebruikt: vermaling van 5 g monster, extractie van het chloorfenol of natriumzout. Analyse door middel van gaschromatografie (GC), detectie met een massaspectrometer of ECD.

1.7.   Butadieen

De concentratie van butadieen mag niet hoger zijn dan 1 ppm.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode is gebruikt: vermaling en weging van het monster. Bemonstering met headspace sampler. Analyse met gaschromatografie, detectie door vlamionisatiedetector.

1.8.   Nitrosaminen

De concentratie van N-nitrosaminen mag niet hoger zijn dan 0,0005 mg/m3 zoals gemeten met de kamerproef.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode is gebruikt: de kamerproef (met voorwaarden zoals in criterium 1.2 inzake formaldehyde) met Hauptverband der gewerblichen Berufsgenossenschaften ZH 1/120.23 (of gelijkwaardig) voor het nemen en analyseren van luchtmonsters.

2.   PUR-schuim

NB: Aan de onderstaande criteria hoeft alleen te worden voldaan indien het PUR-schuim meer dan 5 % van het totale gewicht van de matras uitmaakt.

2.1.   Extraheerbare zware metalen

De concentraties van deze metalen dienen te voldoen aan de desbetreffende vereiste voor latexschuimrubber die in criterium 1.1 nader wordt toegelicht.

Beoordeling en controle: dezelfde vereisten als in het in punt 1.1 vastgestelde criterium.

2.2.   Formaldehyde

De concentratie van formaldehyde dient te voldoen aan de desbetreffende vereiste voor latexschuimrubber die in criterium 1.2 nader wordt toegelicht.

Beoordeling en controle: dezelfde vereisten als in het in punt 1.2 vastgestelde criterium.

2.3.   Vluchtige organische stoffen (VOS)

PUR-schuim dient te voldoen aan de desbetreffende vereiste voor latexschuimrubber die in criterium 1.3 nader wordt toegelicht.

Beoordeling en controle: dezelfde vereisten als in het in punt 1.3 vastgestelde criterium.

2.4.   Kleurstoffen, pigmenten, vlamvertragende producten en hulpchemicaliën

PUR-schuim dient te voldoen aan de desbetreffende vereiste voor latexschuimrubber die in criterium 1.4 nader wordt toegelicht.

Beoordeling en controle: dezelfde vereisten als in het in punt 1.4 vastgestelde criterium.

2.5.   Metaalcomplexkleurstoffen

PUR-schuim dient te voldoen aan de desbetreffende vereiste voor latexschuimrubber die in criterium 1.5 nader wordt toegelicht.

Beoordeling en controle: dezelfde vereisten als in het in punt 1.5 vastgestelde criterium.

2.6.   Organisch tin

Mono-, di- en triorganische tinverbindingen mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen waarin staat dat deze verbindingen niet zijn gebruikt. Tests zijn niet noodzakelijk. Indien echter (bijvoorbeeld voor controle of monitoring) tests zouden worden uitgevoerd, dient de volgende testmethode te worden gebruikt: elke methode waarmee specifiek een organische tinverbinding wordt gemeten, zonder dat de aanwezigheid van anorganische tinsamenstellingen zoals tinoctoaat wordt gemeten.

2.7.   Blaasmiddelen

Gehalogeneerde organische verbindingen mogen niet worden gebruikt als blaasmiddelen of hulpblaasmiddelen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze blaasmiddelen niet zijn gebruikt.

3.   Draad en springveren

NB: Aan de onderstaande criteria hoeft alleen te worden voldaan indien het PUR-schuim meer dan 5 % van het totale gewicht van de matras uitmaakt.

3.1.   Ontvetten

Wanneer draad en/of springveren worden ontvet en/of schoongemaakt met organische oplosmiddelen, moet daarbij een gesloten schoonmaak/ontvettingssysteem worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet de desbetreffende verklaring indienen.

3.2.   Galvaniseren

Het oppervlak van springveren mag niet worden bekleed met een galvanische metaallaag.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet de desbetreffende verklaring indienen.

4.   Kokosvezels

Wanneer de kokosvezels voorzien zijn van een latexlaag, moet de latex voldoen aan de criteria voor latexschuimrubber.

NB: Aan dit criterium hoeft alleen te worden voldaan wanneer kokosvezels meer dan 5 % van het totale gewicht van de matras uitmaken.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat er geen kokosvezels zijn gebruikt die zijn voorzien van een latexlaag, of moet de testverslagen indienen zoals vereist in punt 1 voor latexschuimrubber.

5.   Hout

5.1.   Duurzaam bosbeheer

Wanneer draad en/of springveren worden ontvet en/of schoongemaakt met organische oplosmiddelen, moet daarbij een gesloten schoonmaak/ontvettingssysteem worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet de desbetreffende verklaring indienen.

a)

Al het nieuwe massieve hout uit bossen (zgn. „virgin solid wood”) moet afkomstig zijn uit bossen die zodanig worden beheerd dat de beginselen en maatregelen worden toegepast die erop gericht zijn een duurzaam bosbeheer te verzekeren. In Europa moeten de hierboven genoemde beginselen en maatregelen ten minste overeenstemmen met de definitie van duurzaam bosbeheer (sustainable forest management — SFM) goedgekeurd in Resolutie 1 van de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa (Helsinki, 16-17 juni 1993), de pan-Europese operationele richtsnoeren voor duurzaam bosbeheer, zoals onderschreven door de derde ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa (Lissabon, 2-4 juni 1998) en de verbeterde pan-Europese indicatoren voor SFM, aangenomen door de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, bijeenkomst van deskundigen op 7-8 oktober 2002 en onderschreven op de vierde ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa (Wenen, 28-30 april 2003). Buiten Europa moeten zij ten minste beantwoorden aan de principes voor bosbeheer van de UNCED (Rio de Janeiro, juni 1992) en, wanneer deze van toepassing zijn, aan de criteria of richtsnoeren voor duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld als onderdeel van diverse internationale en regionale initiatieven (ITTO, Montreal-proces, Tarapoto-proces, „Dry-Zone Africa”-initiatief van UNEP/FAO).

b)

Ten minste 60 % van het nieuwe massieve hout uit bossen, zoals in het criterium van punt a) gespecificeerd, moet afkomstig zijn uit duurzaam beheerde bossen die door een onafhankelijke derde overeenkomstig boscertificeringssystemen zijn gecertificeerd op grond van de criteria in paragraaf 15 van de Resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de EU en de verder uitgewerkte versie daarvan.

c)

Hout uit bossen die niet als duurzaam beheerde bossen zijn gecertificeerd mag niet afkomstig zijn van:

grond waarvan de rechten worden betwist of primaire oerbossen;

illegale kap: hout dat is gekapt, verhandeld of vervoerd op een wijze die inbreuk pleegt op de toepasselijke nationale wetgeving en internationale verdragen (dergelijke wetgeving kan bijvoorbeeld betrekking hebben op CITES-soorten, witwaspraktijken, corruptie en omkoping (3), en andere relevante nationale wetgeving);

niet gecertificeerde hoogwaardige bossen (high conservation value): bossen die zijn aangeduid voor natuurbescherming, waar geen bosbouw mag worden gepleegd, dus bossen waar op grond van bepaalde beschermende regelingen geen bosbouw mogelijk is.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet de soorten, hoeveelheden en herkomst aangeven van het in het product met de milieukeur gebruikte hout. De herkomst van nieuw massief hout moet voldoende nauwkeurig worden vermeld om controles, zo nodig, mogelijk te maken.

Bij nieuw massief hout uit gecertificeerde duurzaam beheerde bossen is toezicht op een bewakingsketen vereist als bewijs van levering van duurzame bosbouwproducten. De producent moet aantonen dat er maatregelen zijn genomen voor het verkrijgen van een betrouwbaar certificaat van de bewakingsketen, d.w.z. een traceerbaarheidsprocedure, de inschrijvingsbrief voor deelname aan een regeling of de aanvraagbrief voor toezicht door derden op de bewakingsketen.

Bij nieuw massief hout uit niet gecertificeerde duurzaam beheerde bossen moet de aanvrager en/of zijn leverancier de soorten, hoeveelheden en herkomst van het gebruikte hout aangeven. De herkomst moet voldoende nauwkeurig worden vermeld, zodat kan worden gecontroleerd of het hout uit goed beheerde bossen komt. De toepasselijke verklaringen, concessie, gedragscode of melding die aantonen dat aan de eisen in het criterium van de punten a) en c) wordt voldaan, moeten beschikbaar worden gesteld. Er moeten getuigschriften van bestaande bosbouwcertificeringsregelingen worden ingediend, die aantonen dat aan de eisen ter voorkoming van het gebruik van grondstoffen uit controversiële bronnen wordt voldaan.

5.2.   Formaldehyde dat vrijkomt uit onbehandelde grondstoffen op houtbasis

Grondstoffen op houtbasis zijn toegestaan in een matras wanneer ze voldoen aan de volgende eisen:

Spaanplaat: het formaldehyde dat uit spaanplaat in onbewerkte vorm vrijkomt, dus voorafgaand aan machinale bewerking of het aanbrengen van een coating, mag niet meer bedragen dan 50 % van de drempelwaarde waardoor de spaanplaat overeenkomstig EN 312-1 als E1 kan worden geclassificeerd.

Beoordeling en controle: de aanvrager en/of zijn leverancier moet bewijsmateriaal indienen dat de materialen op houtbasis overeenkomstig de Europese norm EN 312-1 aan deze eis voldoen.

Vezelplaat: het formaldehyde dat wordt gemeten in een vezelplaat mag niet meer bedragen dan 50 % van de drempelwaarde waardoor de vezelplaat overeenkomstig EN 622-1 kan worden geclassificeerd als vezelplaat met de kwaliteit van klasse A. Als klasse A geclassificeerde vezelplaat wordt echter geaccepteerd indien de vezelplaat niet meer dan 50 % van al het gebruikte hout en alle gebruikte materialen op houtbasis in het product uitmaakt.

Beoordeling en controle: de aanvrager en/of zijn leverancier moet bewijsmateriaal indienen dat de materialen op houtbasis overeenkomstig de Europese norm EN 13986 (april 2005) aan deze eis voldoen.

6.   Textiel (vezels en weefsel)

Textiel dat wordt gebruikt om de matras af te dekken moet voldoen aan de volgende criteria voor kleurstoffen en andere chemische producten, en voor gebruiksgeschiktheid (textiel dat de communautaire milieukeur heeft gekregen voldoet aan deze criteria):

6.1.   Biociden

Chloorfenolen (en de zouten en esters daarvan), pcb’s en organotinverbindingen mogen niet worden gebruikt gedurende het vervoer of de opslag van matrassen en halffabricaten van matrassen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen of verbindingen niet op het garen, het weefsel en het eindproduct zijn gebruikt. Indien er een controle op deze verklaring wordt uitgevoerd, moeten de volgende testmethode en drempelwaarde worden gebruikt: een geschikte extractiemethode, derivatisering met azijnzuuranhydride, bepaling met behulp van capillaire gaschromatografie met elektronvangstdetectie, grenswaarde 0,05 ppm.

6.2.   Hulpchemicaliën

Alkylfenolethoxylaten (APEO′s), lineaire alkylbenzeensulfonaten (LAS), bis(gehydrogeneerde talkalkyl) dimethylammoniumchloride (DTDMAC), distearyldimethylammoniumchloride (DSDMAC), di(geharde talk) dimethylammoniumchloride (DHTDMAC), ethyleendiaminetetraacetaat (EDTA) en diethyleentriaminepentaacetaat (DTPA) mogen niet worden gebruikt en mogen geen bestanddeel zijn van gebruikte preparaten of formuleringen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen niet worden gebruikt.

6.3.   Detergenten, wasverzachters en complexvormers

Op elke locatie voor natte processen moeten ten minste 95 gewichtspercenten van de wasverzachters, complexvormers en detergenten voldoende afbreekbaar of verwijderbaar in waterzuiveringsinstallaties zijn.

Het bovenstaande geldt met uitzondering van oppervlakteactieve stoffen in detergenten op elke locatie voor natte processen, die uiteindelijk aeroob biologisch afbreekbaar moeten zijn.

Beoordeling en controle:„voldoende biologisch afbreekbaar of verwijderbaar” is overeenkomstig de definitie bij het criterium voor hulpstoffen en appreteermiddelen voor vezels en garens. De aanvrager moet adequate documentatie, veiligheidsinformatiebladen, testverslagen en/of verklaringen indienen, waarin de desbetreffende testmethoden en resultaten worden vermeld en waarin wordt aangetoond dat voor alle gebruikte detergenten, wasverzachters en complexvormers aan dit criterium wordt voldaan.

„Uiteindelijke aerobe biologische afbreekbaarheid” moet worden geïnterpreteerd zoals vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). De aanvrager moet geschikte documentatie, veiligheidsinformatiebladen, testverslagen en/of verklaringen indienen, waarin de desbetreffende testmethoden en resultaten worden vermeld en waarin wordt aangetoond dat voor alle gebruikte detergenten, wasverzachters en complexvormers aan dit criterium wordt voldaan.

6.4.   Bleekmiddelen

Gechloreerde middelen mogen niet worden gebruikt voor het bleken van garens, weefsels en eindproducten.

Deze eis is niet van toepassing op de productie van synthetische cellulosevezels.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat er geen gechloreerde bleekmidden worden gebruikt.

6.5.   Verontreinigingen in kleurstoffen

Kleurmaterie met vezelaffiniteit (al dan niet oplosbaar)

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan: Ag 100 ppm; As 50 ppm; Ba 100 ppm; Cd 20 ppm; Co 500 ppm; Cr 100 ppm; Cu 250 ppm; Fe 2 500 ppm; Hg 4 ppm; Mn 1 000 ppm; Ni 200 ppm; Pb 100 ppm; Se 20 ppm; Sb 50 ppm; Sn 250 ppm; Zn 1 500 ppm.

Metalen die een integrerend bestanddeel van het kleurstofmolecuul vormen (bv. metaalcomplexkleurstoffen of bepaalde reactieve kleurstoffen) worden niet in aanmerking genomen wanneer wordt bepaald of aan deze waarden wordt voldaan; deze hebben alleen betrekking op verontreinigingen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat aan dit criterium is voldaan.

6.6.   Verontreinigingen in pigmenten

Onoplosbare kleurmaterie zonder vezelaffiniteit

Het gehalte van de ionische verontreinigingen in de gebruikte pigmenten mag niet hoger zijn dan: As 50 ppm; Ba 100 ppm, Cd 50 ppm; Cr 100 ppm; Hg 25 ppm; Pb 100 ppm; Se 100 ppm Sb 250 ppm; Zn 1 000 ppm.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat aan dit criterium is voldaan.

6.7.   Chroombeitskleuring

Chroombeitskleuring is niet toegestaan.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat dit proces niet is gebruikt.

6.8.   Metaalcomplexkleurstoffen

Indien er metaalcomplexkleurstoffen op basis van koper, chroom of nikkel worden gebruikt:

mag, wanneer bij het verven van cellulose metaalcomplexkleurstoffen in het verfrecept zijn opgenomen, minder dan 20 % van elk van deze gebruikte (d.w.z. in het proces ingevoerde) metaalcomplexkleurstoffen terechtkomen in het afvalwater dat bestemd is om (in het bedrijf zelf of daarbuiten) te worden gezuiverd.

Wanneer bij alle andere verfprocessen metaalcomplexkleurstoffen in het verfrecept zijn opgenomen, mag minder dan 7 % van elk van deze gebruikte (d.w.z. in het proces ingevoerde) metaalcomplexkleurstoffen terechtkomen in het afvalwater dat bestemd is om (in het bedrijf zelf of daarbuiten) te worden gezuiverd.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen niet worden gebruikt, of documentatie en testverslagen waarbij de volgende testmethoden worden gebruikt: ISO 8288 voor Cu en Ni of EN 1233 voor Cr;

mag de lozing in water na zuivering niet hoger zijn dan: Cu 75 mg/kg (vezel, garen of weefsel), Cr 50 mg/kg of Ni 75 mg/kg.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen niet zijn gebruikt, of documentatie en testverslagen waarbij de volgende testmethoden worden gebruikt: ISO 8288 voor Cu en Ni of EN 1233 voor Cr.

6.9.   Azokleurstoffen

Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt waaruit bij ontleding een van de volgende aromatische amines kan worden gevormd:

4-aminodifenyl

(92-67-1)

Benzidine

(92-87-5)

4-chloor-o-toluïdine

(95-69-2)

2-nafthylamine

(91-59-8)

o-amino-azotolueen

(97-56-3)

2-amino-4-nitrotolueen

(99-55-8)

p-chlooraniline

(106-47-8)

2,4-diaminoanisol

(615-05-4)

4,4′-diaminodifenylmethaan

(101-77-9)

3,3′-dichloorbenzidine

(91-94-1)

3,3′-dimethoxybenzidine

(119-90-4)

3,3′-dimethylbenzidine

(119-93-7)

3,3′-dimenthyl-4,4′-diaminodifenylmethaan

(838-88-0)

p-cresidine

(120-71-8)

4,4′-oxydianiline

(101-80-4)

4,4′-thiodianiline

(139-65-1)

o-toluïdine

(95-53-4)

2,4-diaminotolueen

(95-80-7)

2,4,5-trimethylaniline

(137-17-7)

4-aminoazobenzeen

(60-09-3)

o-anisidine

(90-04-0)

2,4-Xylidine

 

2,6-Xylidine

 

Beoordeling en controle: De aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt. Indien een controle op deze verklaring wordt uitgevoerd, moet de volgende norm worden gebruikt: EN 14 362-1 en 2. (NB: Wat de aanwezigheid van 4-aminoazobenzeen betreft, kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en is bevestiging dus aanbevolen).

6.10.   Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting zijn

a)

De volgende kleurstoffen mogen niet worden gebruikt:

C.I. Basic Red 9,

C.I. Disperse Blue 1,

C.I. Acid Red 26,

C.I. Basic Violet 14,

C.I. Disperse Orange 11,

C.I. Direct Black 38,

C.I. Direct Blue 6,

C.I. Direct Red 28,

C.I. Disperse Yellow 3.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

b)

Er mag geen gebruik worden gemaakt van kleurstoffen of kleurpreparaten die meer dan 0,1 gewichtspercent bevatten van stoffen waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt voorgeschreven:

R40 (carcinogene effecten zijn niet uitgesloten),

R45 (kan kanker veroorzaken),

R46 (kan erfelijke genetische schade veroorzaken),

R49 (kan kanker veroorzaken bij inademing),

R60 (kan de vruchtbaarheid schaden),

R61 (kan het ongeboren kind schaden),

R62 (mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid),

R63 (mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind),

R68 (onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten),

zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG.

Als alternatief kan indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 in aanmerking worden genomen. In dat geval mogen er aan de grondstoffen geen stoffen of preparaten worden toegevoegd waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt of kan worden voorgeschreven: H351, H350, H340, H350i, H360F, H360D, H361f, H361d H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H341.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

6.11.   Potentieel sensibiliserende kleurstoffen

De volgende kleurstoffen mogen niet worden gebruikt:

C.I. Disperse Blue 3

C.I. 61 505

C.I. Disperse Blue 7

C.I. 62 500

C.I. Disperse Blue 26

C.I. 63 305

C.I. Disperse Blue 35

 

C.I. Disperse Blue 102

 

C.I. Disperse Blue 106

 

C.I. Disperse Blue 124

 

C.I. Disperse Brown 1

 

C.I. Disperse Orange 1

C.I. 11 080

C.I. Disperse Orange 3

C.I. 11 005

C.I. Disperse Orange 37

 

C.I. Disperse Orange 76

(voorheen aangeduid als Orange 37)

 

C.I. Disperse Red 1

C.I. 11 110

C.I. Disperse Red 11

C.I. 62 015

C.I. Disperse Red 17

C.I. 11 210

C.I. Disperse Yellow 1

C.I. 10 345

C.I. Disperse Yellow 9

C.I. 10 375

C.I. Disperse Yellow 39

 

C.I. Disperse Yellow 49.

 

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

6.12.   Kleurvastheid bij transpiratie (zuur en alkalisch)

De kleurvastheid bij transpiratie (zuur en alkalisch) moet ten minste op niveau 3-4 (kleurverandering en vlekken) liggen.

Niveau 3 is echter toegestaan wanneer het weefsel zowel donker gekleurd is (standaarddiepte > 1/1) als gemaakt is van geregenereerde wol of van meer dan 20 % zijde.

Dit criterium geldt niet voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de norm EN: ISO 105 E04 (zuur en alkalisch, vergelijking met een multivezelweefsel) wordt gebruikt.

6.13.   Kleurvastheid bij nat wrijven

De kleurvastheid bij nat wrijven moet ten minste op niveau 2-3 liggen. Niveau 2 is echter toegestaan voor met indigo geverfd denim.

Dit criterium geldt niet voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de norm EN: ISO 105 X12 wordt gebruikt.

6.14.   Kleurvastheid bij droog wrijven

De kleurvastheid bij droog wrijven moet ten minste op niveau 4 liggen.

Niveau 3-4 is echter toegestaan voor met indigo geverfd denim.

Dit criterium geldt niet voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de norm EN: ISO 105 X12 wordt gebruikt.

7.   Lijm

Lijmen die organische oplosmiddelen bevatten, mogen niet worden gebruikt. (Dit criterium is niet van toepassing op lijmen gebruikt voor occasionele herstellingen.) Binnen deze context zijn VOS alle organische verbindingen met een dampdruk van ten minste 0,01 kPa bij 293,15 K, of met een soortgelijke vluchtigheid in de relevante gebruiksomstandigheden.

Er mag geen hechtmiddel worden gebruikt waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt voorgeschreven:

carcinogeen (R45, R49, R40),

schadelijk voor de voortplanting (R46, R40),

schadelijk voor de genen (R60-R63),

toxisch (R23-R28),

overeenkomstig de regelgeving inzake de indeling en het kenmerken van gevaarlijke chemische stoffen volgens EU-classificatiesystemen (Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

Als alternatief kan indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 in aanmerking worden genomen. In dat geval mogen er aan de grondstoffen geen stoffen of preparaten worden toegevoegd waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt of kan worden voorgeschreven: H351, H350, H340, H350i, H360F, H360D, H361f, H361d H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H331, H330, H311, H301, H310, H300, H370, H372.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat de gebruikte lijmen aan dit criterium voldoen, alsmede documentatie ter staving.

8.   VOS en SVOS op de gehele matras

De VOS die in de proefkamer uit de gehele matras vrijkomen mogen niet hoger zijn dan de volgende waarden, analoog aan de „health risk assessment process for emissions of volatile organic compounds (VOC) from building products” (evaluatie van de risico's voor de gezondheid van vluchtige organische stoffen (VOS) afkomstig van producten voor bouwdoeleinden) die in 2005 door de AgBB werd opgesteld (te vinden op www.umweltbundesamt.de/building-products/agbb.htm).

Stof

Eindwaarde 7e dag

Eindwaarde 28e dag

Formaldehyde

< 60 μg/m3

(< 0,05 ppm)

< 60 μg/m3

(< 0,05 ppm)

Overige aldehyden

< 60 μg/m3

(< 0,05 ppm)

< 60 μg/m3

(< 0,05 ppm)

Totaal aan organische verbindingen (C6-C16)

< 500 μg/m3

< 200 μg/m3

Totaal aan organische verbindingen (hoger dan C16)

< 100 μg/m3

< 40 μg/m3

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een proefkameranalyse indienen op grond van de normen EN 13419-1 en EN 13419-2. De VOS-analyse moet voldoen aan ISO 16000-6.

9.   In de gehele matras gebruikte vlamvertragende producten

In het product mogen uitsluitend vlamvertragende producten worden gebruikt die chemisch gebonden zijn aan de materialen van de matras of aan de oppervlakken van de materialen (reactieve vlamvertragers). Indien voor de gebruikte vlamvertragers een of meer van de onderstaande risicozinnen wordt voorgeschreven, moeten deze reactieve vlamvertragers bij toepassing een zodanige chemische verandering ondergaan dat geen van deze risicozinnen nog op hen van toepassing is. (Minder dan 0,1 % van de vlamvertrager mag nog dezelfde vorm hebben als vóór het aanbrengen.)

R40 (carcinogene effecten zijn niet uitgesloten),

R45 (kan kanker veroorzaken),

R46 (kan erfelijke genetische schade veroorzaken),

R49 (kan kanker veroorzaken bij inademing),

R50 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen),

R51 (vergiftig voor in het water levende organismen),

R52 (schadelijk voor in het water levende organismen),

R53 (kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken),

R60 (kan de vruchtbaarheid schaden),

R61 (kan het ongeboren kind schaden),

R62 (mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid),

R63 (mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind),

R68 (onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten),

zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG.

Vlamvertragers die uitsluitend fysisch met de materialen of coatings van de matras worden vermengd, zijn uitgesloten (additieve vlamvertragers).

Als alternatief kan indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 in aanmerking worden genomen. In dat geval mogen er aan de grondstoffen geen stoffen of preparaten worden toegevoegd waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende risicozinnen (of combinaties daarvan) wordt of kan worden voorgeschreven: H351, H350, H340, H350i, H400, H410, H411, H412, H413, H360F, H360D, H361f, H361d H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H341.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat er geen additieve vlamvertragers zijn gebruikt en, indien die er zijn, aangeven welke reactieve vlamvertragers zijn gebruikt, alsmede documentatie (zoals veiligheidsinformatiebladen) en/of verklaringen dat deze vlamvertragers aan dit criterium voldoen.

10.   Biociden in het eindproduct

Uitsluitend biociden die in bijlage I, IA en IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden opgenomen werkzame stoffen bevatten (6), en uitsluitend die biociden waarvan de werkzame stoffen krachtens bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG zijn goedgekeurd voor gebruik in matrassen, zijn toegestaan.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen dat er geen biociden zijn gebruikt, of een lijst van gebruikte biociden.

11.   Duurzaamheid

Een matras voor huishoudelijk gebruik gaat naar verwachting tien jaar mee. De levensverwachting varieert echter bij matrassen die elders worden gebruikt, zoals in gevangenissen of hotels.

Matras voor volwassenen:

hoogteverlies: < 15 %,

stevigheidsverlies: < 20 %.

Babymatras:

hoogteverlies: < 15 %,

stevigheidsverlies: < 20 %.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: EN 1957. Met het hoogte- en stevigheidsverlies wordt bedoeld het verschil tussen de waarden die aan het begin van de duurzaamheidsproef (na 100 cycli) en die welke na afronding van de proef (na 30 000 cycli) worden gemeten.

12.   Verpakkingseisen

De gebruikte verpakking moet:

gemaakt zijn van recycleerbaar materiaal,

overeenkomstig ISO 11469 een kenmerk dragen dat het soort kunststof aangeeft.

Op de verpakking dient de volgende tekst te worden vermeld:

„Meer informatie over de vraag waarom dit product de milieukeur van de EU heeft gekregen, is te vinden op de website: http://www.ecolabel.eu

Vraag de plaatselijke overheid hoe u uw oude matras het best kunt verwijderen.”.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een monster van de verpakking van het product verstrekken alsmede van de informatie die bij het product wordt geleverd, tezamen met een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

13.   Informatie op de milieukeur

Kader 2 van de milieukeur dient de volgende tekst te bevatten:

„Beperkt de luchtverontreiniging binnenshuis tot een minimum”,

„Beperking van gevaarlijke stoffen”,

„Duurzaam en van hoge kwaliteit”.

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een monster van de verpakking van het product met het etiket te verstrekken, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.


(1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(2)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  Dit zijn de onderwerpen waarop de mededeling van de Commissie over het EU-actieplan voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) betrekking heeft.

(4)  PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(6)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.


Top