EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D1751

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1751 van de Commissie van 29 september 2015 betreffende de voorwaarden van de toelating voor een bromadiolon bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door het Verenigd Koninkrijk is doorverwezen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6516) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 256, 1.10.2015, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2015/1751/oj

1.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/15


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1751 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2015

betreffende de voorwaarden van de toelating voor een bromadiolon bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door het Verenigd Koninkrijk is doorverwezen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6516)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De onderneming Rentokil Initial 1927 plc („de aanvrager”) heeft op 8 april 2014 in Duitsland („de betrokken lidstaat”) een volledige aanvraag ingediend met het oog op de wederzijdse erkenning van de door het Verenigd Koninkrijk („de referentielidstaat”) verleende toelating met betrekking tot een als rodenticide gebruikt biocide dat de werkzame stof bromadiolon bevat en bij de samenstelling van paraffineblokken („het omstreden product”) wordt gebruikt.

(2)

De referentielidstaat heeft het omstreden product op 17 februari 2014 toegelaten voor gebruik tegen muizen en ratten in en rond gebouwen en tegen ratten in rioleringen. De toelating is vervolgens wederzijds erkend door Estland, Ierland, Luxemburg, Nederland en Noorwegen.

(3)

Overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft de betrokken lidstaat op 9 september 2014 de overeenkomstig artikel 35 van deze verordening opgerichte coördinatiegroep op de hoogte gebracht van drie geschilpunten en aangegeven dat het omstreden product niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19 van die verordening.

(4)

De betrokken lidstaat is van mening dat a) met betrekking tot het gebruik tegen ratten in en rond gebouwen de werkzaamheid niet is bewezen, aangezien de door de aanvrager ingediende resultaten van twee van de drie veldproeven niet aantonen dat het product voldoende werkzaam is; b) met betrekking tot het gebruik tegen ratten in rioleringen wordt, ten gevolge van het eerste geschilpunt, de manier waarop de referentielidstaat de werkzaamheid van het product heeft willen vaststellen als onaanvaardbaar beschouwd; c) met betrekking tot het gebruik tegen muizen voldeden noch de laboratoriumstudies, noch een van de twee door de aanvrager ingediende veldproeven aan de criteria om de werkzaamheid aan te tonen.

(5)

Het secretariaat van de coördinatiegroep heeft de andere lidstaten en de aanvrager verzocht om schriftelijk op de doorverwijzing te reageren; België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben opmerkingen ingediend. De voor biociden bevoegde instanties van de lidstaten hebben de doorverwijzing tijdens de vergadering van de coördinatiegroep van 11 november 2014 besproken.

(6)

Aangezien er in de coördinatiegroep geen overeenstemming werd bereikt, heeft de referentielidstaat overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de Commissie op 13 maart 2015 een gedetailleerde verklaring doen toekomen van de punten waarover de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en van de motivering ter zake. De betrokken lidstaten als bedoeld in artikel 35, lid 2, van die verordening, en de aanvrager hebben een afschrift van deze verklaring ontvangen.

(7)

Met betrekking tot de werkzaamheid tegen ratten in en rond gebouwen tonen de door de aanvrager ingediende resultaten van de laboratoriumproeven en van een van de veldproeven een aanvaardbaar niveau van werkzaamheid aan, overeenkomstig de in de EU-richtsnoeren vastgestelde criteria voor de beoordeling van de werkzaamheid van rodenticiden („de EU-richtsnoeren”) (2). In een eerdere soortgelijke zaak heeft de coördinatiegroep trouwens geoordeeld dat de beschikbaarheid van ten minste één geldige veldproef in overeenstemming is met de EU-richtsnoeren en volstaat om de werkzaamheid van een rodenticide aan te tonen (3).

(8)

Met betrekking tot de werkzaamheid tegen ratten in rioleringen heeft de referentielidstaat de resultaten van een van de door de aanvrager ingediende veldproeven gebruikt, die met voldoende duidelijkheid de werkzaamheid aantonen om voor de onduidelijke resultaten van de smaaktesten te compenseren. De betrokken lidstaat is bij de evaluatie van een soortgelijk product ook op deze manier te werk gegaan, maar met positieve resultaten van drie veldproeven.

(9)

Betreffende het gebruik tegen muizen voldoen de laboratoriumonderzoeken niet aan de in de EU-richtsnoeren vastgestelde criteria. De richtsnoeren bepalen echter ook dat de resultaten van veldproeven zwaarder kunnen wegen dan laboratoriumproeven. In dit geval tonen de resultaten van een van de veldproeven een aanvaardbaar niveau van werkzaamheid aan, overeenkomstig de in de EU-richtsnoeren vastgestelde criteria.

(10)

Gezien de elementen in de overwegingen 7 tot en met 9 is de Commissie van mening dat de conclusies van de referentielidstaat met betrekking tot de drie geschilpunten gegrond zijn.

(11)

De Commissie merkt ook op dat de conclusies van de referentielidstaat op basis van deze elementen en van het oordeel van de deskundigen, als bedoeld in punt 12 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012, werden gesteund door de lidstaten die het omstreden product door middel van wederzijdse erkenning hadden toegelaten.

(12)

Aangezien artikel 36, lid 3, van die verordening de rechtsgrondslag vormt voor dit besluit, moet dit besluit krachtens artikel 36, lid 4, van die verordening tot alle lidstaten worden gericht.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op het product met het asset-nummer UK-0005252-0000, zoals in het register voor biociden vermeld.

Artikel 2

Het product voldoet aan de voorwaarde van artikel 19, lid 1, onder b), i), van Verordening (EU) nr. 528/2012 en is voldoende werkzaam voor gebruik tegen muizen en ratten in en rond gebouwen en tegen ratten in rioleringen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 september 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Zie Technical Notes for Guidance on Product Evaluation. Appendices to Chapter 7. Product Type 14: Efficacy Evaluation of Rodenticidal Biocidal Products, beschikbaar op de website http://echa.europa.eu/documents/10162/16960215/bpd_guid_revised_appendix_chapter_7_pt14_2009_en.pdf

(3)  Zie de overeenstemming die tijdens de tiende vergadering van de coördinatiegroep is bereikt inzake de werkzaamheid van een als rodenticide gebruikte biocide die coumatetralyl bevat en tegen muizen wordt ingezet: https://circabc.europa.eu/sd/a/0ca55b45-1c74-4c78-b125-de52fd53c08c/Racumin%20Paste_disagreement%20to%20CG_formal_with%20outcome_public.pdf


Top