EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0734

Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

OJ L 201, 30.7.2008, p. 8–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 04 Volume 003 P. 182 - 187

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/734/oj

30.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/8


VERORDENING (EG) Nr. 734/2008 VAN DE RAAD

van 15 juli 2008

betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden. Op grond van deze internationale instrumenten hebben de landen de plicht om samen te werken op het gebied van de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee, en moet deze samenwerking rechtstreeks door de landen tot stand worden gebracht of via passende subregionale of regionale organisaties of regelingen voor visserijbeheer.

(2)

Het ontbreken van een regionale organisatie of regeling voor visserijbeheer ontheft de landen niet van hun verplichting uit hoofde van het recht van de zee om ten aanzien van hun onderdanen de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee, inclusief de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen tegen de schadelijke effecten van visserijactiviteiten.

(3)

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) is bepaald dat in het gemeenschappelijk visserijbeleid de voorzorgsaanpak moet worden toegepast bij het nemen van maatregelen die erop gericht zijn het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. In artikel 7 van diezelfde verordening is bepaald dat de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, kan beslissen over noodmaatregelen indien er bewijs is van een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten.

(4)

De Gemeenschap zet zich in voor de instandhouding van mariene ecosystemen zoals riffen, onderzeese bergen, diepzeekoralen, warmwaterkraters en sponsriffen. Er is overvloedig wetenschappelijk materiaal voorhanden waaruit blijkt dat de integriteit van deze ecosystemen wordt bedreigd door visserijactiviteiten waarbij bodemvistuig wordt gebruikt. De Gemeenschap heeft reeds maatregelen vastgesteld om bodemvisserij te verbieden in communautaire wateren waar dergelijke ecosystemen voorkomen. Voorts was zij actief betrokken bij de aanneming van soortgelijke maatregelen voor de volle zee op bevoegdheidsgebieden van alle bestaande regionale organisaties voor visserijbeheer die gemachtigd zijn om de bodemvisserij te regelen. Zij heeft ook actief bijgedragen aan de oprichting van nieuwe organisaties of regelingen om via passende regionale instandhoudings- en beheersregelingen op visserijgebied alle oceanen van de wereld te bestrijken. Op een aantal gebieden in volle zee stuit de oprichting van een dergelijke organisatie evenwel op aanzienlijke moeilijkheden.

(5)

Bij Resolutie 61/105 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die op 8 december 2006 is aangenomen, is de internationale gemeenschap het erover eens geworden dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om kwetsbare mariene ecosystemen tegen de destructieve effecten van bodemvisserijactiviteiten te beschermen door middel van een strenge regulering van deze activiteiten door regionale organisaties of regelingen voor visserijbeheer of door vlaggenstaten ten aanzien van hun vaartuigen die actief zijn in gebieden waar dergelijke organisaties of regelingen niet bestaan.

De Algemene Vergadering heeft aanbevelingen gedaan voor het soort maatregelen dat hiertoe moet worden vastgesteld. De werkzaamheden in de FAO om in het kader van de gedragscode voor een verantwoorde visserij internationale richtsnoeren op te stellen voor het beheer van deze visserijactiviteiten is voorts van zeer groot belang voor de opzet en aanneming van dergelijke maatregelen, alsmede voor de uitvoering daarvan door de lidstaten.

(6)

De Gemeenschap beschikt over een omvangrijke vloot die bodemvisserijactiviteiten uitoefent in gebieden die niet worden gereguleerd door een regionale visserijbeheersorganisatie of -regeling met jurisdictie voor dergelijke visserijactiviteiten, en waar de oprichting van een dergelijke organisatie of regeling niet op korte termijn te verwachten valt. Onverminderd de permanente inspanningen om deze resterende leemten in het internationale governancesysteem inzake visserij op te vullen, moet de Gemeenschap haar verplichtingen uit hoofde van het recht van de zee nakomen met betrekking tot de instandhouding van de mariene levende rijkdommen in deze gebieden en derhalve passende maatregelen voor deze vloten vaststellen. Hierbij moet de Gemeenschap handelen in overeenstemming met de door de Algemene Vergadering bij Resolutie 61/105 gegeven aanbevelingen.

(7)

Een essentieel punt in de aanbevelingen van de Algemene Vergadering zijn maatregelen „… om op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie te beoordelen of individuele bodemvisserijactiviteiten significant nadelige effecten zouden hebben op kwetsbare mariene ecosystemen, en als dat zo blijkt te zijn, ervoor te zorgen dat deze activiteiten zo worden beheerd dat zij dergelijke effecten niet hebben, of dat zij worden verboden”.

(8)

De uitvoering van die aanbeveling impliceert dat de betrokken vissersvaartuigen mogen vissen met een speciaal visdocument dat wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (3) en Verordening (EG) nr. 2943/95 van de Commissie van 20 december 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten. (4) Bovendien moeten de afgifte en de geldigheid van deze documenten afhankelijk worden gesteld van specifieke voorwaarden die garanderen dat het effect van de toegestane visserijactiviteiten naar behoren is beoordeeld en dat de visserijactiviteiten in overeenstemming zijn met deze effectbeoordeling.

(9)

De uitvoering van de aanbevelingen van de Algemene Vergadering vereist ook controlemaatregelen ter zake om de naleving van de voorwaarden voor de afgifte van de documenten te garanderen. Het betreft onder andere de aanwezigheid van waarnemers aan boord en specifieke bepalingen inzake het satellietvolgsysteem voor vaartuigen voor het geval dat het systeem defect of anderszins gestoord is, bovenop die van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (5).

(10)

De identificatie van kwetsbare mariene ecosystemen in gebieden die niet worden geregeld door een regionale organisatie voor visserijbeheer, is volop aan de gang en de wetenschappelijke informatie hierover is relatief beperkt. Daarom is het dringend noodzakelijk het gebruik van bodemvistuig te verbieden in zones waar niet een passend wetenschappelijk onderzoek is ingesteld met betrekking tot de risico’s van de wezenlijke schade die dergelijke visserijactiviteiten kunnen hebben op kwetsbare mariene ecosystemen.

(11)

Niet-inachtneming van bepaalde voorwaarden zoals die inzake onderzochte zones, het satellietvolgsysteem en de verplaatsing van activiteiten wanneer onverwachts een kwetsbaar marien ecosysteem wordt aangetroffen, kan onherstelbare schade tot gevolg hebben en behoort derhalve te worden opgenomen in de lijst van ernstige inbreuken in de zin van Verordening (EG) nr. 1447/1999 van de Raad van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (6).

(12)

De bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens is geregeld bij Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), welke verordening volledig van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van de onderhavige verordening, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de betrokkenen op het gebied van de toegang tot en de rectificatie, afscherming en wissing van gegevens en de kennisgeving van deze laatste handelingen aan derden, welke rechten derhalve niet nader zijn uitgewerkt in de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op communautaire vissersvaartuigen die in volle zee visserijactiviteiten met bodemvistuig uitoefenen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op communautaire vissersvaartuigen die actief zijn in gebieden:

a)

die vallen onder de verantwoordelijkheid van een regionale organisatie of regeling voor visserijbeheer met jurisdictie tot regulering van dergelijke visserijactiviteiten;

b)

waarvoor momenteel een regionale organisatie voor visserijbeheer wordt opgericht, als de betrokkene partijen overgangsmaatregelen zijn overeengekomen om kwetsbare mariene ecosystemen te beschermen tegen de destructieve effecten van het gebruik van bodemvistuig.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„marien ecosysteem”: een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die met hun wisselwerkingen een functionele eenheid vormen;

b)

„kwetsbaar marien ecosysteem”: een marien ecosysteem waarvan de integriteit (d.w.z. de structuur of functie van het ecosysteem) volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, bedreigd wordt door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen. De meest kwetsbare ecosystemen zijn die systemen die snel verstoord worden en zeer langzaam of nooit meer herstellen;

c)

„significante nadelige effecten”: effecten (afzonderlijk, gecombineerd of cumulatief bezien) die de integriteit van een ecosysteem zodanig aantasten dat de getroffen bestanden zich niet kunnen vernieuwen en de natuurlijke langetermijnproductiviteit van habitats aangetast wordt, of dat er een significant verlies aan soorten rijkdom, habitats of typen gemeenschappen plaatsvindt dat niet alleen maar tijdelijk is;

d)

„bodemvistuig”: vistuig dat bij normale visserijactiviteiten gebruikt wordt en in contact komt met de zeebodem, zoals bodemtrawls, dreggen, geankerde kieuwnetten, grondbeugen, korven en vallen.

Artikel 3

Speciaal visdocument

1.   Voor de uitoefening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde visserijactiviteiten moeten communautaire vissersvaartuigen over een speciaal visdocument beschikken.

2.   Het speciaal visdocument wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94, onder de bij de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

Voorwaarden inzake de afgifte

1.   Aanvragen voor een speciaal visdocument in de zin van artikel 3, lid 1, gaan vergezeld van een gedetailleerd visserijplan waarin met name het volgende wordt vermeld:

a)

de geplande locatie van de activiteiten;

b)

de doelsoorten;

c)

de gebruikte soorten vistuig en de diepte waarop die worden gebruikt, en

d)

de configuratie van het bathymetrische profiel van de zeebodem op de visgronden waar de activiteiten zijn gepland, voor zover deze informatie niet reeds beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten van de betreffende vlaggestaat.

2.   De bevoegde autoriteiten geven een speciaal visdocument af wanneer uit een beoordeling van de potentiële effecten van de geplande visserijactiviteiten van de vaartuigen kan worden geconcludeerd dat deze activiteiten wellicht geen significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen zullen hebben.

3.   Voor de uitvoering van de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling baseren de bevoegde autoriteiten zich op de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de locatie van kwetsbare mariene ecosystemen in de gebieden waar de betrokken vissersvaartuigen voornemens zijn te vissen. Deze informatie bevat, voor zover deze voorhanden zijn, wetenschappelijke gegevens op basis waarvan de vermoedelijke aanwezigheid van dergelijke ecosystemen kan worden ingeschat. De beoordeling omvat de relevante elementen van een onafhankelijke wetenschappelijke toetsing door vakgenoten.

4.   Bij de evaluatie van het risico van significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen die uitgevoerd wordt in het kader van de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling wordt, waar nodig, rekening gehouden met de uiteenlopende omstandigheden in gebieden waar visserijactiviteiten met bodemvistuig een gevestigde praktijk is, en in gebieden waar dergelijke visserijactiviteiten niet of slechts sporadisch hebben plaatsgevonden.

5.   Bij de in lid 2 bedoelde effectbeoordeling passen de bevoegde autoriteiten voorzorgscriteria toe. Bij twijfel over de ernst van de nadelige effecten gaan zij ervan uit dat de vermoedelijke nadelige effecten die uit het verstrekte wetenschappelijke advies naar voren komen, significant zijn.

6.   Wanneer uit de effectbeoordeling zou blijken dat de overeenkomstig het ingediende visserijplan uitgevoerde activiteiten significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen zouden kunnen hebben, preciseren de bevoegde autoriteiten de beoordeelde risico’s en geven zij de aanvrager de gelegenheid het visserijplan te wijzigen om deze risico’s te voorkomen. Wordt het plan niet gewijzigd, dan wordt het aangevraagde speciaal visdocument niet afgegeven.

Artikel 5

Voorwaarden voor de geldigheid

1.   In het in artikel 3, lid 1, bedoelde speciaal visdocument wordt expliciet vermeld dat de krachtens het document uitgevoerde visserijactiviteiten te allen tijde in overeenstemming moeten zijn met het overeenkomstig artikel 4, lid 1, ingediende visserijplan.

2.   Wanneer het ingediende plan door omstandigheden buiten de wil van de voor de activiteiten verantwoordelijke persoon moet worden gewijzigd, stelt deze persoon de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis, met vermelding van de voorgenomen wijzigingen. De bevoegde autoriteiten bestuderen deze wijzigingen en keuren deze niet goed wanneer zij een verplaatsing van de activiteiten inhouden naar gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of kunnen voorkomen.

3.   Niet-naleving van het in artikel 4, lid 1, bedoelde visserijplan in andere dan de in lid 2 genoemde omstandigheden leidt tot intrekking, door de vlaggenstaat, van het aan het betrokken vissersvaartuig afgegeven speciaal visdocument.

Artikel 6

Dieptegrens

1.   In gebieden waar geen passend wetenschappelijk onderzoek is verricht en beschikbaar is gesteld, is het gebruik van bodemvistuig verboden. Dit verbod kan worden gewijzigd wanneer de verordening overeenkomstig artikel 13 wordt gewijzigd.

2.   Bodemvisserij is onder de voorwaarden van deze verordening toegestaan waar wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er geen gevaar bestaat voor kwetsbare mariene ecosystemen.

Artikel 7

Aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen

1.   Wanneer een vaartuig tijdens visserijactiviteiten een kwetsbaar marien ecosysteem aantreft, wordt de visserij onmiddellijk stopgezet of wordt afgezien van visserijactiviteiten in het betrokken gebied. De activiteiten mogen pas worden hervat wanneer binnen het in het visserijplan als bedoeld in artikel 4, lid 1, vastgestelde gebied een alternatieve plaats is bereikt op een afstand van ten minste 5 zeemijl van de plaats waar het ecosysteem werd aangetroffen.

2.   Wordt op de in lid 1 bedoelde alternatieve plaats een ander kwetsbaar marien ecosysteem aangetroffen, dan worden de activiteiten overeenkomstig de voorschriften van genoemd lid verplaatst tot een plaats wordt bereikt waar geen kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen.

3.   Telkens wanneer een kwetsbaar marien ecosysteem wordt aangetroffen, wordt dit onverwijld aan de bevoegde autoriteiten gemeld met nauwkeurige informatie over de aard, de locatie, het tijdstip en andere relevante gegevens.

Artikel 8

Sluiting van gebieden

1.   De lidstaten stellen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van kwetsbare mariene ecosystemen in het gebied waar hun vaartuigen actief zijn, de gebieden vast die voor de visserij met bodemvistuig worden gesloten. De lidstaten leggen deze sluitingen onverwijld ten uitvoer voor hun vaartuigen en stellen de Commissie onverwijld van de sluiting in kennis. De Commissie stuurt deze kennisgeving onverwijld door aan alle lidstaten.

2.   Onverminderd artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Commissie in voorkomend geval overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag bij de Raad voorstellen in voor de aanneming van communautaire maatregelen om de sluiting van gebieden uit te voeren, op basis van informatie van de lidstaten of op eigen initiatief.

Artikel 9

Satellietvolgsysteem

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2244/2003 meldt de kapitein van het vissersvaartuig, wanneer de aan boord geïnstalleerde satellietvolgapparatuur defect of anderszins gestoord is, zijn geografische positie om de twee uur aan de vlaggenlidstaat.

2.   Na afloop van de zeereis mag het vaartuig niet opnieuw uitvaren voordat het systeem weer naar tevredenheid van de bevoegde autoriteiten functioneert.

Artikel 10

Ernstige inbreuken

1.   Visserijactiviteiten die worden uitgeoefend nadat het vaartuig, in andere dan de in artikel 5, lid 2, genoemde omstandigheden, is afgeweken van zijn visserijplan, worden beschouwd als uitoefening van de visserij zonder visdocument en derhalve als gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid

2.   Het herhaaldelijk niet naleven van de in de artikelen 6, 7 en 9 vermelde verplichtingen wordt beschouwd als gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 11

Waarnemers

1.   Er zijn waarnemers aan boord van alle vissersvaartuigen waaraan een speciaal visdocument in de zin van artikel 3, lid 1, is afgegeven. De waarnemers observeren de visserijactiviteiten van het vaartuig gedurende de hele uitvoering van het visserijplan als bedoeld in artikel 4, lid 1.

Het aantal waarnemers van visserijactiviteiten in een visserijgebied wordt herzien op 30 juli 2009.

2.   De waarnemer:

a)

registreert onafhankelijk, in dezelfde vorm als in het logboek van het vaartuig gebruikt wordt, de vangstgegevens als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (8);

b)

registreert elke wijziging van het in artikel 5, lid 2, bedoelde visserijplan;

c)

documenteert elk aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen als bedoeld in artikel 7, en verzamelt gegevens die van nut kunnen zijn voor de bescherming van de locatie;

d)

registreert de diepten waarop het vistuig wordt gebruikt;

e)

dient binnen 20 dagen na afloop van de waarnemingsperiode bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een verslag in. Een kopie van dit verslag wordt 30 dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek aan de Commissie gezonden.

3.   De waarnemer:

a)

mag geen verwant zijn van de kapitein of een andere officier van het vaartuig waaraan hij is toegewezen;

b)

mag niet in dienst zijn van de kapitein van het vaartuig waaraan hij is toegewezen;

c)

mag niet in dienst zijn van de vertegenwoordiger van de kapitein;

d)

mag niet in dienst zijn van een door de kapitein of zijn vertegenwoordiger gecontroleerd bedrijf;

e)

mag geen verwant zijn van de vertegenwoordiger van de kapitein.

Artikel 12

Informatie

1.   Voor zover vissersvaartuigen die hun vlag voeren onder de werkingssfeer van deze verordening vallen, dienen lidstaten bij de Commissie voor elk half kalenderjaar uiterlijk drie maanden na afloop van dat halve kalenderjaar een verslag in met:

a)

behalve de in artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde gegevens, de door de in artikel 1, lid 1, bedoelde vissersvaartuigen gedane vangsten, vastgesteld op basis van de in de logboeken geregistreerde gegevens, inclusief de volledige registratie van de visdagen buiten de haven en de verslagen van de waarnemers, opgesplitst per kwartaal, soort vistuig en vissoort;

b)

gegevens betreffende de naleving van de visserijplannen en de vereisten van de artikelen 6, 7 en 8 door de in artikel 1, lid 1, bedoelde vissersvaartuigen, en de corrigerende maatregelen en de sancties die zijn getroffen in gevallen van niet-naleving en ernstige inbreuken in de zin van artikel 10;

c)

de uitvoering die zij aan artikel 8 hebben gegeven.

2.   De overeenkomstig lid 1 ingediende verslagen gaan vergezeld van alle effectbeoordelingen die de lidstaat uit hoofde van artikel 4, lid 2, heeft uitgevoerd gedurende de zes maanden waarop het verslag betrekking heeft.

3.   De Commissie maakt de uit hoofde van de leden 1 en 2 ontvangen informatie beschikbaar voor het publiek, onder meer via de FAO, en zendt die ook onverwijld aan de bevoegde wetenschappelijke organen en desgevraagd aan de lidstaten.

Artikel 13

Follow-up

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad vóór 30 juni 2010 een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze verordening. Het verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  Advies van 4 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(3)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(4)  PB L 308 van 21.12.1995, blz. 15.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(6)  PB L 167 van 2.7.1999, blz. 5.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1 Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.


Top