EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R1763

Verordening (EEG) nr. 1763/92 van de Raad van 29 juni 1992 betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen

OJ L 181, 1.7.1992, p. 5–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 11 Volume 019 P. 222 - 225
Special edition in Swedish: Chapter 11 Volume 019 P. 222 - 225

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1996; opgeheven door 396R1488

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/1763/oj

31992R1763

Verordening (EEG) nr. 1763/92 van de Raad van 29 juni 1992 betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen

Publicatieblad Nr. L 181 van 01/07/1992 blz. 0005 - 0008
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0222
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0222


VERORDENING (EEG) Nr. 1763/92 VAN DE RAAD van 29 juni 1992 betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het voorstel van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat de Raad met het oog op de verwezenlijking van een vernieuwd Middellandse-Zeebeleid tijdens zijn zitting van 18 en 19 december 1990 een resolutie heeft aangenomen betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen;

Overwegende dat in deze resolutie met name is overeengekomen om de maatregelen ter uitvoering van de met de mediterrane derde landen gesloten financiële protocollen aan te vullen met andere vormen van maatregelen, namelijk maatregelen die verder reiken dan één enkel land en acties op milieugebied;

Overwegende dat er een vijfjarenprogramma (1992-1996) dient te worden vastgesteld;

Overwegende dat, voor wat betreft de uit de begroting afkomstige financiële middelen, voor de uitvoering van dit meerjarenprogramma een bedrag van 230 miljoen ecu noodzakelijk wordt geacht, waarvan 25 miljoen ecu voor risicodragend kapitaal; dat het noodzakelijk geachte bedrag voor 1992, in het kader van de huidige financiële vooruitzichten 64 miljoen ecu beloopt;

Overwegende dat de voor de financiering van het programma in de periode na 1992 vrij te maken bedragen, moeten passen in het vigerende financiële kader van de Gemeenschap;

Overwegende dat de Raad besloten heeft dat het gedeelte van de leningen dat de Europese Investeringsbank, hierna de "Bank" genoemd, voor de projecten in de sector milieu uit haar eigen middelen verstrekt op de door de Bank overeenkomstig haar statuten vastgestelde voorwaarden, in aanmerking komt voor een rentesubsidie en dat daarvoor derhalve een bedrag aan begrotingsmiddelen moet worden gereserveerd;

Overwegende dat de voorschriften en de regels dienen te worden vastgesteld inzake het beheer van de samenwerking met betrekking tot de uit begrotingsmiddelen gefinancierde maatregelen;

Overwegende dat bij het verstrekken van leningen met een rentesubsidie de toekenning van een lening door de Bank uit haar eigen middelen en de toekenning van een uit de begrotingsmiddelen van de Gemeenschap gefinancierde rentesubside onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en elkaar wederzijds beïnvloeden; dat de Bank overeenkomstig haar statuten en met name met eenparigheid van stemmen van haar Raad van Bewind in geval van een ongunstig advies van de Commissie, kan besluiten een lening uit haar eigen middelen te verstrekken, onder voorbehoud van de toekenning van de rentesubsidie; dat het gezien dit aspect noodzakelijk is dat de voor de toekenning van de rentesubsidie vastgestelde procedure in alle gevallen leidt tot een uitdrukkelijk besluit, of de subsidie nu wordt toegekend dan wel wordt geweigerd;

Overwegende dat bepaald moet worden dat een comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten, de Bank bijstaat in de taken die haar bij de tenuitvoerlegging van deze verordening worden opgelegd;

Overwegende dat het Verdrag voor de aanneming van deze verordening niet in andere dan de in artikel 235 bedoelde bevoegdheden voorziet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Met het oog op de verwezenlijking van het vernieuwde Middellandse-Zeebeleid legt de Gemeenschap maatregelen ten uitvoer die ter aanvulling dienen van die welke in het kader van de met de mediterrane derde landen gesloten financiële protocollen zijn gefinancierd.

2. Lid 1 is van toepassing op alle mediterrane derde landen waarmee de Gemeenschap associatie- of samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten.

3. Om het regionale karakter van deze samenwerking, die niet aan één enkel land onevenredig veel ten goede mag komen, sterker te onderstrepen, zorgt de Gemeenschap voor een evenwichtige verdeling van haar acties over de onderscheiden gebieden en landen. Te dien einde verrichten de Commissie en de Bank jaarlijks een evaluatie van de verstrekte financiële middelen en van de regionale verdeling daarvan.

Artikel 2

1. Het programma heeft een looptijd van vijf jaar (1992-1996).

2. Het bedrag van de communautaire financiële middelen dat nodig wordt geacht voor de uitvoering van het programma beloopt 230 miljoen ecu, waarvan 46 miljoen ecu voor 1992 in het kader van de financiële vooruitzichten 1988-1992 (1).

Voor de verdere toepassingsperiode van het programma dient het bedrag te passen in het vigerende financiële kader van de Gemeenschap.

3. De begrotingsautoriteit stelt de voor ieder begrotingsjaar beschikbare kredieten vast en houdt hierbij rekening met de beginselen van goed beheer bedoeld in artikel 2 van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (2).

4. Een belangrijk deel van het bedrag dat nodig wordt geacht voor steunmaatregelen op het gebied van de milieubescherming in het Middellandse-Zeegebied is bestemd voor rentesubsidie op door de Bank verstrekte leningen.

Artikel 3

1. De uit hoofde van artikel 1 uit de voeren maatregelen hebben betrekking op:

- projecten van regionaal belang;

- de samenwerking op milieugebied;

- het stimuleren van investeringen met risicodragend kapitaal bij het Europese bedrijfsleven met het oog op de financiering van partnerschap.

De samenwerking kan eveneens betrekking hebben op demografische kwesties in verband met maatregelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, met name die welke met de bevolkingsgroei te maken hebben.

Bij de acties die worden gevoerd in het kader van de bij deze verordening ingestelde samenwerking moet rekening worden gehouden met de culturele dimensie van de ontwikkeling.

2. De soorten maatregelen die betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde projecten van regionaal belang, zijn:

- uitvoerbaarheidsstudies voor regionale infrastructuurprojecten;

- ondersteuning van acties die voor een of meerdere mediterrane derde landen alsmede voor de Gemeenschap van belang zijn en ondersteuning van het integratieproces in de regio door middel van technische samenwerking en met name via technische bijstand, opleidingsacties, studiebijeenkomsten en studies.

Deze steun gaat, in de vorm van technische bijstand, eveneens naar die instellingen en lichamen die voor de integratie in de regio ijveren.

3. De actiemiddelen voor de samenwerking op milieugebied zijn:

- de financiering van een rentesubsidie van 3 % op de leningen die de Bank buiten de financiële protocollen uit haar eigen middelen voor investeringen toekent;

- maatregelen met een katalysator-effect, zoals model- of demonstratieprojecten, met name ter bescherming van de wateren van de Middellandse Zee en opleidingsacties.

4. Het risicodragend kapitaal wordt bij voorrang aangewend om eigen middelen of daarmee gelijk te stellen middelen ter beschikking te stellen van (particuliere of gemengde) ondernemingen uit de produktiesector waarin natuurlijke of rechtspersonen die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap en van een mediterraan derde land samenwerken. Het kan eveneens worden aangewend voor de financiering van maatregelen voor de aanwijzing van projecten en partners alsmede van specifieke studies voor de voorbereiding en uitwerking van projecten die voor dit soort ondernemingen van belang zijn, alsmede voor steun aan deze ondernemingen in de aanloopperiode.

Artikel 4

Afgezien van het in artikel 3, lid 1, bedoelde risicodragend kapitaal, worden de financiële middelen van de Gemeenschap voor de in deze verordening bedoelde maatregelen in de vorm van niet-terugvorderbare steun toegekend.

De in deze verordening bedoelde steun kan worden samengevoegd met de financiering uit eigen middelen van de Bank en kan worden verleend in cofinanciering met de Lid-Staten, derde landen uit de regio, multilaterale organisaties of de begunstigde landen zelf. Het communautaire karakter van de steun dient zoveel mogelijk behouden te blijven.

De opdrachten en contracten voor de uitvoering van door de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten of maatregelen, dienen in de betrokken mediterrane derde landen in aanmerking te komen voor een fiscale en douaneregeling die niet minder gunstig is dan die welke door deze landen wordt toegepast ten aanzien van de meest begunstigde staat of internationale ontwikkelingsorganisatie. De inhoud van deze regeling wordt in onderlinge overeenstemming door de partijen vastgesteld.

Artikel 5

1. Andere financieringsbesluiten dan die betreffende rentesubsidies op leningen van de Bank en risicodragend kapitaal, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

Financieringsbesluiten die betrekking hebben op globale kredieten voor acties voor technische samenwerking, opleiding en bevordering van de handel, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 6; de Commissie stelt het in dit artikel bedoelde comité op gezette tijden in kennis van het gebruik van deze globale kredieten.

Besluiten tot wijziging van volgens de procedure van artikel 7 vastgestelde besluiten worden vastgesteld door de Commissie, indien zij geen wezenlijke wijzigingen behelzen, noch aanvullende vastleggingen die 20 % van de oorspronkelijke vastlegging te boven gaan.

2. Financieringsbesluiten betreffende rentesubsidies op leningen van de Bank worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 8.

3. Financieringsbesluiten betreffende risicodragend kapitaal worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 9.

Artikel 6

1. De in deze verordening bedoelde maatregelen die uit de begroting van de Gemeenschappen worden gefinancierd, worden door de Commissie beheerd, onverminderd het beheer door de Bank van de rentesubsidies en de verrichtingen met risicodragend kapitaal op grond van een mandaat dat de Commissie haar namens de Gemeenschap verleent overeenkomstig artikel 105, lid 3, van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen.

2. De Commissie en de Bank stellen de Lid-Staten ten minste eenmaal per jaar in kennis van de inlichtingen die zij van de in aanmerking komende landen ontvangen over de reeds bekende sectoren en projecten waaraan uit hoofde van deze verordening steun kan worden verleend.

Artikel 7

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité MED ingesteld bij artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 1762/92 van de Raad van 29 juni 1992 betreffende de toepassing van de protocollen inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Gemeenschap en de mediterrane derde landen (1).

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 8

1. De financieringsvoorstellen betreffende door middel van leningen met rentesubsidie te financieren projecten worden door de Bank opgesteld overeenkomstig haar statuten.

Overeenkomstig artikel 21 van haar statuten verzoekt de Bank om het advies van de Commissie. Zij raadpleegt ook het Comité van artikel 9, dat is ingesteld bij artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 1762/92.

2. Dit comité brengt advies uit over het voorstel van de Bank. De vertegenwoordiger van de Commissie zet in het comité het standpunt van de Commissie uiteen, met name ten aanzien van de vraag of het project in overeenstemming is met de doelstellingen van deze verordening en met de door de Raad vastgestelde algemene richtsnoeren.

Voorts wordt het comité door de Bank ingelicht over de leningen zonder rentesubsidie die de Bank uit eigen middelen overweegt te verstrekken.

3. Op basis van dit overleg verzoekt de Bank de Commissie een financieringsbesluit te nemen voor toekenning van de rentesubsidie voor het betrokken project.

4. De Commissie legt aan het Comité MED een ontwerp-besluit voor houdende goedkeuring of, in voorkomend geval, afwijzing van de financiering van de rente subsidie. Het besluit wordt genomen volgens de procedure van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 1762/92.

5. De Commissie stelt de Bank in kennis van het in lid 4 bedoelde besluit. Wanneer bij dit besluit de rentesubsidie wordt goedgekeurd kan de Bank de lening verstrekken.

Artikel 9

1. De Bank legt aan het Comité van artikel 9 met het oog op advies een ontwerp voor betreffende de verrichting met risicodragend kapitaal. De vertegenwoordiger van de Commissie zet in dit comité het standpunt van de Commissie betreffende het betrokken project uiteen, met name ten aanzien van de vraag of het in overeenstemming is met de doelstellingen van deze verordening en met de door de Raad vastgestelde algemene richtsnoeren.

2. Op basis van deze raadpleging legt de Bank het ontwerp over aan de Commissie.

3. De Commissie neemt het financieringsbesluit binnen een passende termijn, rekening houdende met de kenmerken van het project.

4. De Commissie deelt het in lid 3 bedoelde besluit mee aan de Bank, die de nodige maatregelen neemt.

Artikel 10

1. De Commissie bespreekt, samen met de Bank, de stand van uitvoering van de samenwerking uit hoofde van deze verordening en licht het Europese Parlement en de Raad eenmaal per jaar hierover in.

2. De Commissie en de Bank maken, elk voor de projecten die haar betreffen, een evaluatie van de voornaamste voltooide projecten, ten einde na te gaan of de in de voorafgaande beoordeling van de projecten omschreven doelstellingen zijn bereikt en richtsnoeren te verschaffen om de doeltreffendheid van toekomstige steunmaatregelen te vergroten. Alle Lid-Staten ontvangen de evaluatieverslagen.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Jorge BRAGA DE MACEDO

(1) PB nr. C 68 van 16. 3. 1991, blz. 11 en PB nr. C 48 van 22. 2. 1992, blz. 16.

(2) PB nr. C 39 van 17. 2. 1992.

(1) Een indicatieve verdeling van het noodzakelijk geachte bedrag staat in de bijlage.

(2) PB nr. L 356 van 31. 12. 1977, blz. 1. Financieel Reglement laatstelijk gewijzigd bij Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 610/90 (PB nr. L 70 van 16. 3. 1990, blz. 1).

(1) Zie blz. 1 van dit Publikatieblad.

BIJLAGE

Indicatieve verdeling van het noodzakelijk geachte bedrag

De verdeling van het noodzakelijk geachte bedrag van 230 miljoen ecu omvat de volgende indicatieve bedragen:

- 115 tot 120 miljoen ecu uit hoofde van de steunmaatregelen op het gebied van de milieubescherming, waarvan 100 miljoen ecu uit hoofde van rentesubsidies op EIB-leningen,

- 85 tot 90 miljoen ecu uit hoofde van de acties van regionaal belang (uitvoerbaarheidsstudies, technische bijstand ten behoeve van de regionale integratie, alsmede eventuele rentesubsidies voor andere sectoren dan het milieu),

- 25 miljoen ecu uit hoofde van risicodragend kaptiaal.

Op basis van de door de Commissie en de Bank overeenkomstig artikel 6, lid 2, aan de Lid-Staten verstrekte gegevens, kan van gedachten worden gewisseld over een nauwkeuriger bestemming van de bedragen per type steunmaatregel op het gebied van de milieubescherming en uit hoofde van de acties van regionaal belang.

Top