EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CA0564

Zaak C-564/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Tibor Farkas/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága [Prejudiciële verwijzing — Ambtshalve aanvoeren van een middel gebaseerd op de schending van het Unierecht — Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Recht op aftrek van de vooraf betaalde belasting — Verleggingsregeling — Artikel 199, lid 1, onder g) — Toepassing enkel bij onroerende goederen — Onverschuldigde betaling van de belasting door de koper van goederen aan de verkoper na een verkeerde opgestelde factuur — Beslissing van de belastingdienst die een belastingschuld van de koper van de goederen vaststelt en die de betaling van de door hem gevraagde aftrek weigert, alsook hem een fiscale boete oplegt]

OJ C 195, 19.6.2017, p. 3–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Tibor Farkas/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-564/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ambtshalve aanvoeren van een middel gebaseerd op de schending van het Unierecht - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek van de vooraf betaalde belasting - Verleggingsregeling - Artikel 199, lid 1, onder g) - Toepassing enkel bij onroerende goederen - Onverschuldigde betaling van de belasting door de koper van goederen aan de verkoper na een verkeerde opgestelde factuur - Beslissing van de belastingdienst die een belastingschuld van de koper van de goederen vaststelt en die de betaling van de door hem gevraagde aftrek weigert, alsook hem een fiscale boete oplegt])

(2017/C 195/03)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tibor Farkas

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

Dictum

1)

Artikel 199, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de levering van onroerend goed dat in een openbare verkoop op grond van een executoriale titel door de executieschuldenaar aan een andere persoon wordt verkocht.

2)

De bepalingen van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, alsook de beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat in een situatie als in het hoofdgeding aan de koper van een goed het recht wordt ontzegd om de belasting over de toegevoegde waarde af te trekken die hij onterecht aan de verkoper heeft betaald op basis van een factuur die is opgemaakt volgens de gewone regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde, terwijl de relevante handeling onder de verleggingsregeling viel, wanneer de verkoper die belasting aan de schatkist heeft betaald. Voor zover de terugbetaling door de verkoper aan de koper van de onterecht gefactureerde belasting over de toegevoegde waarde onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, met name in geval van insolvabiliteit van de verkoper, vereisen die beginselen echter dat de koper zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de belastingdienst kan richten.

3)

Het evenredigheidsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat in een situatie als in het hoofdgeding de nationale belastingdienst aan een belastingplichtige die een goed heeft gekocht waarvan de levering onder de verleggingsregeling valt, een fiscale sanctie oplegt ten belope van 50 % van het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat hij aan de belastingdienst moet betalen, wanneer die belastingdienst geen belastinginkomsten heeft gederfd en er geen aanwijzing van belastingfraude is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 90 van 7.3.2016.


Top