EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/306/02

Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie

OJ C 306, 17.12.2007, p. 231–271 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 306/231


SLOTAKTE

(2007/C 306/02)


De CONFERENTIE VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, bijeengeroepen te Brussel op 23 juli 2007, om in onderling overleg de wijzigingen vast te stellen die moeten worden aangebracht in het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, heeft de volgende teksten vastgesteld:

I.

Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

II.   Protocollen

A.   Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en, in voorkomend geval, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie:

Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

Protocol betreffende de Eurogroep

Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 28 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Protocol betreffende artikel 6, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Protocol betreffende de interne markt en de mededinging

Protocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

Protocol betreffende de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden

Protocol betreffende de diensten van algemeen belang

Protocol inzake het besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

Protocol betreffende de overgangsbepalingen

B.   Protocollen gehecht aan het Verdrag van Lissabon

Protocol nr. 1 tot wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Concordantietabellen als bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1 houdende wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Protocol nr. 2 tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

III.   Bijlage bij het Verdrag van Lissabon

Concordantietabellen als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag van Lissabon

De Conferentie heeft de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen vastgesteld:

A.   Verklaringen betreffende bepalingen van de Verdragen

1.

Verklaring betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

2.

Verklaring ad artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

3.

Verklaring ad artikel 7 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

4.

Verklaring betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

5.

Verklaring betreffende het politieke akkoord van de Europese Raad over het ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement

6.

Verklaring ad artikelen 9 B, leden 5 en 6, artikel 9 D, leden 6 en 7, en artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

7.

Verklaring ad artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

8.

Verklaring betreffende de praktische maatregelen die moeten worden genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wat betreft het voorzitterschap van de Europese Raad en van de Raad Buitenlandse Zaken

9.

Verklaring ad artikel 9 C, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende het besluit van de Europese Raad inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

10.

Verklaring ad artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie

11.

Verklaring ad artikel 9 D, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

12.

Verklaring ad artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

13.

Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

14.

Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

15.

Verklaring ad artikel 13 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

16.

Verklaring ad artikel 53, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

17.

Verklaring betreffende de voorrang

18.

Verklaring betreffende de afbakening van de bevoegdheden

19.

Verklaring ad artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

20.

Verklaring ad artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

21.

Verklaring betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking

22.

Verklaring ad artikelen 42 en 63 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

23.

Verklaring ad artikel 42, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

24.

Verklaring betreffende de rechtspersoonlijkheid van de Europese Unie

25.

Verklaring ad artikelen 61 H en 188 K van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

26.

Verklaring over de niet-deelneming van een lidstaat aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

27.

Verklaring ad artikel 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

28.

Verklaring ad artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

29.

Verklaring ad artikel 87, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

30.

Verklaring ad artikel 104 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

31.

Verklaring ad artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

32.

Verklaring ad artikel 152, lid 4, onder c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

33.

Verklaring ad artikel 158 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

34.

Verklaring ad artikel 163 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

35.

Verklaring ad artikel 176 A van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

36.

Verklaring ad artikel 188 N van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de onderhandelingen over en sluiting van internationale overeenkomsten inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht door de lidstaten

37.

Verklaring ad artikel 188 R van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

38.

Verklaring ad artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het aantal advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

39.

Verklaring ad artikel 249 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

40.

Verklaring ad artikel 280 D van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

41.

Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

42.

Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

43.

Verklaring ad artikel 311 bis, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

B.   Verklaringen betreffende de aan de Verdragen gehechte protocollen

44.

Verklaring ad artikel 5 van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

45.

Verklaring ad artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

46.

Verklaring ad artikel 5, lid 3, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

47.

Verklaring ad artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

48.

Verklaring inzake het Protocol betreffende de positie Denemarken

49.

Verklaring inzake Italië

50.

Verklaring ad artikel 10 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen

De Conferentie heeft tevens akte genomen van de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen:

51.

Verklaring van het Koninkrijk België inzake de nationale parlementen

52.

Verklaring van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek betreffende de symbolen van de Europese Unie

53.

Verklaring van de Tsjechische Republiek over het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

54.

Verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden

55.

Verklaring van het Koninkrijk Spanje en van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

56.

Verklaring van Ierland ad artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

57.

Verklaring van de Italiaanse Republiek betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

58.

Verklaring van de Republiek Letland, de Republiek Hongarije en Malta over de spelling van de naam van de enige munteenheid in de Verdragen

59.

Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 270 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

60.

Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 311 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

61.

Verklaring van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

62.

Verklaring van de Republiek Polen over het Protocol inzake de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

63.

Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van de term „onderdanen”

64.

Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement

65.

Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ad artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Съставено в Лисабон на тринадесети декември две хиляди и седма година.

Hecho en Lisboa, el trece de diciembre de dos mil siete.

V Lisabonu dne třináctého prosince dva tisíce sedm.

Udfærdiget i Lissabon den trettende december to tusind og syv.

Geschehen zu Lissabon am dreizehnten Dezember zweitausendsieben.

Kahe tuhande seitsmenda aasta detsembrikuu kolmeteistkümnendal päeval Lissabonis.

Έγινε στη Λισσαβώνα, στις δέκα τρεις Δεκεμβρίου δύο χιλιάδες επτά.

Done at Lisbon on the thirteenth day of December in the year two thousand and seven.

Fait à Lisbonne, le treize décembre deux mille sept.

Arna dhéanamh i Liospóin, an tríú lá déag de Nollaig sa bhliain dhá mhíle a seacht.

Fatto a Lisbona, addì tredici dicembre duemilasette.

Lisabonā, divtūkstoš septītā gada trīspadsmitajā decembrī.

Priimta Lisabonoje du tūkstančiai septintųjų metų gruodžio tryliktą dieną.

Kelt Lisszabonban, a kétezer-hetedik év december tizenharmadik napján.

Magħmul f'Lisbona, fit-tlettax-il jum ta' Diċembru tas-sena elfejn u sebgħa.

Gedaan te Lissabon, de dertiende december tweeduizend zeven.

Sporządzono w Lizbonie dnia trzynastego grudnia roku dwa tysiące siódmego.

Feito em Lisboa, em treze de Dezembro de dois mil e sete.

Întocmit la Lisabona la treisprezece decembrie două mii șapte.

V Lisabone dňa trinásteho decembra dvetisícsedem.

V Lizboni, dne trinajstega decembra leta dva tisoč sedem.

Tehty Lissabonissa kolmantenatoista päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattaseitsemän.

Som skedde i Lissabon den trettonde december tjugohundrasju.

Voor Zijne Majesteit de Koning der Belgen

Pour Sa Majesté le Roi des Belges

Für Seine Majestät den König der Belgier

Image

„Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.”

«Cette signature engage également la Communauté française, la Communauté flamande, la Communauté germanophone, la Région wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale.»

„Diese Unterschrift bindet zugleich die Deutschsprachige Gemeinschaft, die Flämische Gemeinschaft, die Französische Gemeinschaft, die Wallonische Region, die Flämische Region und die Region Brüssel-Hauptstadt.“

За Правителството на Република България

Image

Za prezidenta České republiky

Image

For Hendes Majestæt Danmarks Dronning

Image

Für den Präsidenten der Bundesrepublik Deutschland

Image

Eesti Vabariigi Presidendi nimel

Image

Thar ceann Uachtarán na hÉireann

For the President of Ireland

Image

Για τον Πρόεδρο της Ελληνικής Δημοκρατίας

Image

Por Su Majestad el Rey de España

Image

Pour le Président de la République française

Image

Per il Presidente della Repubblica italiana

Image

Για τον Πρόεδρο της Κυπριακής Δημοκρατίας

Image

Latvijas Republikas Valsts prezidenta vārdā

Image

Lietuvos Respublikos Prezidento vardu

Image

Pour Son Altesse Royale le Grand-Duc de Luxembourg

Image

A Magyar Köztársaság Elnöke részéről

Image

Għall-President ta' Malta

Image

Voor Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

Image

Für den Bundespräsidenten der Republik Österreich

Image

Za Prezydenta Rzeczypospolitej Polskiej

Image

Pelo Presidente da República Portuguesa

Image

Pentru Președintele României

Image

Za predsednika Republike Slovenije

Image

Za prezidenta Slovenskej republiky

Image

Suomen Tasavallan Presidentin puolesta

För Republiken Finlands President

Image

För Konungariket Sveriges regering

Image

For Her Majesty the Queen of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image


A.   VERKLARINGEN BETREFFENDE BEPALINGEN VAN DE VERDRAGEN

1.   Verklaring betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat juridisch bindend is, bevestigt de grondrechten die gewaarborgd zijn door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de grondrechten die voortvloeien uit de grondwettelijke tradities die de lidstaten gemeen hebben.

Het Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet uit tot buiten de bevoegdheden van de Unie en schept voor de Unie geen nieuwe bevoegdheden of taken, noch brengt het wijziging in de bevoegdheden en taken als omschreven in de Verdragen.

2.   Verklaring ad artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat bij de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de specifieke kenmerken van de rechtsorde van de Unie in stand moeten worden gehouden. In dit verband neemt de Conferentie nota van het bestaan van een regelmatige dialoog tussen het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de rechten van de mens; deze dialoog zou kunnen worden versterkt wanneer de Unie toetreedt tot dit Verdrag.

3.   Verklaring ad artikel 7 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Unie houdt rekening met de bijzondere situatie van de landen met een klein grondgebied die specifieke nabuurschapsbetrekkingen met haar onderhouden.

4.   Verklaring betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

De extra zetel in het Europees Parlement wordt toegewezen aan Italië.

5.   Verklaring betreffende het politieke akkoord van de Europese Raad over het ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement

De Europese Raad zal zijn politieke akkoord hechten aan het herziene ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement, voor de zittingsperiode 2009-2014, dat gebaseerd is op het voorstel van het Europees Parlement.

6.   Verklaring ad artikel 9 B, leden 5 en 6, artikel 9 D, leden 6 en 7, en artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Bij de keuze van de personen voor de ambten van voorzitter van de Europese Raad, voorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid moet naar behoren rekening worden gehouden met de noodzaak tot eerbiediging van de geografische en demografische verscheidenheid van de Unie en van de lidstaten.

7.   Verklaring ad artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat het besluit betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie door de Raad zal worden vastgesteld op de dag van de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, en in werking zal treden op de dag waarop dat Verdrag in werking treedt. Hieronder volgt het ontwerp-besluit:

Ontwerp-besluit van de Raad

betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er dienen bepalingen te worden vastgesteld die een vlotte overgang mogelijk maken van het systeem van besluitvorming in de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen — als omschreven in artikel 3, lid 3, van het protocol betreffende de overgangsbepalingen, dat tot en met 31 oktober 2014 van toepassing zal blijven — naar de stemprocedure als bepaald bij artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die vanaf 1 november 2014 van toepassing zal zijn, met inbegrip van de in artikel 3, lid 2, van dat protocol vastgestelde specifieke bepalingen, die gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017, van toepassing zullen zijn.

(2)

Er zij aan herinnerd dat het gebruikelijk is dat de Raad zich zoveel mogelijk inspant om de democratische legitimiteit van met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgestelde handelingen te versterken.

BESLUIT:

Deel 1

Tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017 toepasselijke bepalingen

Artikel 1

Indien, tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, leden van de Raad die:

a)

ten minste driekwart van de bevolking, of

b)

ten minste driekwart van het aantal lidstaten

vertegenwoordigen, zoals vereist voor het vormen van een blokkerende minderheid ingevolge de toepassing van artikel 9 C, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie of artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangeven zich ertegen te verzetten dat de Raad een handeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vaststelt, bespreekt de Raad de kwestie.

Artikel 2

De Raad doet tijdens deze besprekingen alles wat in zijn vermogen ligt om, binnen een redelijke tijd en zonder afbreuk te doen aan de dwingende termijnen die door het recht van de Unie worden voorgeschreven, een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te komen aan de bezwaren van de in artikel 1 bedoelde leden van de Raad.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad neemt hiertoe, met de hulp van de Commissie en met inachtneming van het reglement van orde van de Raad, ieder initiatief dat nodig is om een grotere mate van overeenstemming in de Raad te vergemakkelijken. De leden van de Raad zijn hem daarbij behulpzaam.

Deel 2

Vanaf 1 april 2017 toepasselijke bepalingen

Artikel 4

Indien, vanaf 1 april 2017, leden van de Raad die:

a)

ten minste 55 % van de bevolking, of

b)

ten minste 55 % van het aantal lidstaten

vertegenwoordigen, zoals vereist voor het vormen van een blokkerende minderheid ingevolge de toepassing van artikel 9 C, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie of artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangeven zich ertegen te verzetten dat de Raad een handeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vaststelt, bespreekt de Raad de kwestie.

Artikel 5

De Raad doet tijdens deze besprekingen alles wat in zijn vermogen ligt om, binnen een redelijke tijd en zonder afbreuk te doen aan de dwingende termijnen die door het recht van de Unie worden voorgeschreven, een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te komen aan de bezwaren van de in artikel 4 bedoelde leden van de Raad.

Artikel 6

De voorzitter van de Raad neemt hiertoe, met de hulp van de Commissie en met inachtneming van het reglement van orde van de Raad, ieder initiatief dat nodig is om een grotere mate van overeenstemming in de Raad te vergemakkelijken. De leden van de Raad zijn hem daarbij behulpzaam.

Deel 3

Inwerkingtreding en vankrachtwording van het besluit

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

8.   Verklaring betreffende de praktische maatregelen die moeten worden genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wat betreft het voorzitterschap van de Europese Raad en van de Raad Buitenlandse Zaken

Ingeval het Verdrag van Lissabon na 1 januari 2009 in werking treedt, verzoekt de Conferentie de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad gedurende dat halfjaar bekleedt, enerzijds, en de persoon die tot voorzitter van de Raad wordt gekozen en de persoon die tot hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt benoemd, anderzijds, in overleg met het voorzitterschap van het daaropvolgende halfjaar, de nodige concrete maatregelen te nemen die een efficiënte overgang van de materiële en organisatorische aspecten van de uitoefening van het voorzitterschap van de Europese Raad en de Raad Buitenlandse Zaken mogelijk maken.

9.   Verklaring ad artikel 9 C, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende het besluit van de Europese Raad inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

De Conferentie verklaart dat de Raad, zodra het Verdrag van Lissabon is ondertekend, moet beginnen met de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van de procedures voor de uitvoering van het besluit inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad en daaraan binnen zes maanden zijn politieke goedkeuring moet hechten. Hieronder volgt een ontwerp-besluit van de Europese Raad dat zal worden aangenomen op de dag waarop voornoemd Verdrag in werking treedt.

Ontwerp-besluit van de Europese Raad betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

Artikel 1

1.   Het voorzitterschap van de Raad, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, wordt gedurende 18 maanden door vooraf bepaalde groepen van drie lidstaten vervuld. Deze groepen worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid van de lidstaten samengesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de lidstaten en het geografisch evenwicht binnen de Unie.

2.   Ieder lid van de groep zit bij toerbeurt gedurende een periode van zes maanden alle Raadsformaties voor, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken. De andere leden van de groep staan het voorzitterschap in al zijn verantwoordelijkheden bij op basis van een gemeenschappelijk programma. De leden van de groep kunnen onderling tot andere regelingen besluiten.

Artikel 2

Het Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die de Raad Algemene Zaken voorzit.

Het politiek en veiligheidscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

De voorbereidende instanties van de diverse Raadsformaties, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, worden voorgezeten door het lid van de groep dat het voorzitterschap van de betrokken Raadsformatie vervult, behoudens een ander besluit overeenkomstig artikel 4.

Artikel 3

De Raad Algemene Zaken draagt in samenwerking met de Commissie in het kader van een meerjarenprogrammering zorg voor de samenhang en de continuïteit van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De lidstaten die het voorzitterschap vervullen, treffen, met de hulp van het secretariaat-generaal van de Raad, alle nodige maatregelen voor de organisatie en het goede verloop van de werkzaamheden van de Raad.

Artikel 4

De Raad stelt een besluit houdende maatregelen tot uitvoering van dit besluit vast.

10.   Verklaring ad artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van mening dat, wanneer de Commissie niet langer uit onderdanen van alle lidstaten bestaat, zij bijzondere aandacht moet schenken aan de noodzaak om te zorgen voor volledige transparantie in haar betrekkingen met alle lidstaten. Bijgevolg moet de Commissie nauwe contacten onderhouden met alle lidstaten, ongeacht of een van hun onderdanen lid van de Commissie is, en in dit verband moet zij bijzondere aandacht schenken aan de noodzaak om met alle lidstaten informatie te delen en overleg te plegen.

De Conferentie is ook van mening dat de Commissie alle nodige maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de politieke, sociale en economische realiteit in alle lidstaten, daaronder de lidstaten begrepen die geen onderdaan als lid van de Commissie hebben, volledig in aanmerking wordt genomen. Deze maatregelen zouden onder meer de waarborg moeten omvatten dat het standpunt van die lidstaten door de vaststelling van passende organisatorische regelingen in aanmerking wordt genomen.

11.   Verklaring ad artikel 9 D, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat het Europees Parlement en de Europese Raad krachtens de bepalingen van de Verdragen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het goede verloop van het proces dat tot de verkiezing van de voorzitter van de Commissie leidt. Daarom zullen vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Europese Raad voorafgaand aan het besluit van de Europese Raad in het daartoe meest geschikt geachte kader de nodige raadplegingen verrichten. Deze raadplegingen zullen handelen over het profiel van de kandidaten voor het ambt van voorzitter van de Commissie, waarbij overeenkomstig artikel 9 D, lid 7, eerste alinea, rekening zal worden gehouden met de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement. De wijze waarop deze raadplegingen plaatsvinden kan te gelegener tijd in onderlinge overeenstemming tussen het Europees Parlement en de Europese Raad gepreciseerd worden.

12.   Verklaring ad artikel 9 E van het Verdrag de Europese Unie

1.

De Conferentie verklaart dat tijdens de voorbereidende besprekingen voorafgaand aan de benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet geschieden overeenkomstig artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 5 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, en wiens ambtstermijn loopt van bovenbedoelde datum tot het einde van de ambtstermijn van de Commissie die op dat moment in functie is, de nodige contacten met het Europees Parlement zullen worden gelegd.

2.

De Conferentie memoreert tevens dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, wiens ambtstermijn in november 2009 een aanvang zal nemen op hetzelfde tijdstip en voor dezelfde duur als de volgende Commissie, zal worden benoemd overeenkomstig de artikelen 9 D en 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

13.   Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie benadrukt dat de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie die het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid regelen, daaronder begrepen de instelling van het ambt van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de oprichting van een dienst voor extern optreden, geen afbreuk doen aan de huidige bevoegdheden van de lidstaten wat betreft de bepaling en uitvoering van hun buitenlands beleid, noch aan hun nationale vertegenwoordiging in derde landen en internationale organisaties.

De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.

Zij benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten gebonden blijven door de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder de bepaling dat de Veiligheidsraad en zijn leden de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het handhaven van de internationale vrede en veiligheid.

14.   Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Naast de specifieke regels en procedures vermeld in artikel 11, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderstreept de Conferentie dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, mede met betrekking tot de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de dienst voor extern optreden, de huidige rechtsgrondslag, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van elke afzonderlijke lidstaat onverlet laten wat betreft het bepalen en voeren van zijn buitenlands beleid, zijn nationale diplomatieke dienst, zijn betrekkingen met derde landen en zijn deelname aan internationale organisaties, waaronder het lidmaatschap van een lidstaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Voorts merkt de Conferentie op dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid geen nieuwe bevoegdheden aan de Commissie verlenen om besluiten te initiëren noch de rol van het Europees Parlement vergroten.

De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.

15.   Verklaring ad artikel 13 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat, zodra het Verdrag van Lissabon is ondertekend, de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Commissie en de lidstaten, de voorbereidingen in verband met de Europese dienst voor extern optreden dienen aan te vangen.

16.   Verklaring ad artikel 53, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van mening dat de mogelijkheid om de Verdragen in de in artikel 53, lid 2, bedoelde talen te vertalen bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling van eerbiediging van de rijke verscheidenheid van cultuur en taal van de Unie, waarvan sprake is in artikel 2, lid 3, vierde alinea. In dit verband bevestigt de Conferentie dat de Unie gehecht is aan de culturele verscheidenheid van Europa en bijzondere aandacht zal blijven schenken aan deze en andere talen.

De Conferentie beveelt aan dat lidstaten die van de in artikel 53, lid 2, geboden mogelijkheid gebruik wensen te maken, binnen zes maanden na de datum van ondertekening van het Verdrag van Lissabon aan de Raad meedelen in welke taal of talen de Verdragen zullen worden vertaald.

17.   Verklaring betreffende de voorrang

De Conferentie memoreert dat, in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Verdragen en het recht dat de Unie op grond van de Verdragen vaststelt, voorrang hebben boven het recht van de lidstaten, onder de voorwaarden bepaald in die rechtspraak.

Voorts heeft de Conferentie besloten het advies van de Juridische dienst van de Raad betreffende de voorrang, als vervat in document 11197/07 (JUR 260), te hechten aan deze Slotakte:

Advies van de Juridische dienst van de Raad van 22 juni 2007

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie vloeit voort dat de voorrang van het EG-recht een fundamenteel beginsel van het communautair recht is. Volgens het Hof gaat dit beginsel samen met het specifieke karakter van de Europese Gemeenschap. Ten tijde van het eerste arrest dat tot deze vaste rechtspraak behoort (Zaak 6/64, Costa/ENEL  (1) , van 15 juli 1964), bevatte het Verdrag geen verwijzing naar zulk een voorrang. Dit is nog altijd het geval. Het feit dat het beginsel van voorrang niet in het nieuwe Verdrag wordt opgenomen, verandert hoegenaamd niets aan het bestaan van dit beginsel of aan de rechtspraak van het Hof van Justitie.

18.   Verklaring betreffende de afbakening van de bevoegdheden

De Conferentie onderstreept dat, conform het systeem van verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten als bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie worden toegedeeld, aan de lidstaten toebehoren.

In de gevallen waarin in de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, oefenen de lidstaten hun bevoegdheid uit voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend of besloten heeft deze niet langer uit te oefenen. Deze laatste situatie doet zich voor wanneer de bevoegde EU-instellingen besluiten een wetgevingshandeling in te trekken, met name om beter te waarborgen dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid te allen tijde worden geëerbiedigd. De Raad kan, op initiatief van een of meer van zijn leden (vertegenwoordigers van de lidstaten) en overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de Commissie verzoeken voorstellen in te dienen met het oog op de intrekking van een wetgevingshandeling. De Conferentie is verheugd over de verklaring van de Commissie dat zij bijzondere aandacht aan dergelijke verzoeken zal schenken.

Ook kunnen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van een intergouvernementele conferentie bijeen, overeenkomstig de gewone herzieningsprocedure bedoeld in artikel 48, leden 2 tot en met 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie besluiten tot wijziging van de verdragen waarop de Unie is gegrondvest, onder meer met het doel de in die Verdragen aan de Unie toegedeelde bevoegdheden uit te breiden of te beperken.

19.   Verklaring ad artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat de Unie, in het kader van haar algemene streven de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen op te heffen, in haar beleidsinitiatieven zal trachten alle vormen van huiselijk geweld te bestrijden. De lidstaten moeten alle maatregelen nemen om deze strafbare feiten te voorkomen en te bestraffen en om de slachtoffers te steunen en te beschermen.

20.   Verklaring ad artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat in alle gevallen waarin op grond van artikel 16 B voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens moeten worden vastgesteld die rechtstreekse gevolgen voor de nationale veiligheid zouden kunnen hebben, daarmee naar behoren rekening moet worden gehouden. Zij memoreert dat de geldende wetgeving (zie met name Richtlijn 95/46/EG) ter zake specifieke afwijkingen bevat.

21.   Verklaring betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking

De Conferentie erkent dat op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking specifieke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens op basis van artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nodig zouden kunnen blijken vanwege de specifieke aard van deze gebieden.

22.   Verklaring ad artikelen 42 en 63 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat ingeval een op artikel 63 bis, lid 2, gebaseerde wetgevingshandeling afbreuk zou doen aan belangrijke aspecten van het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat, met name het toepassingsgebied, de kosten en de financiële structuur ervan, of gevolgen zou hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel, zoals bepaald in artikel 42, tweede alinea, er naar behoren rekening zal worden gehouden met de belangen van die lidstaat.

23.   Verklaring ad artikel 42, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie herinnert eraan dat in dat geval de Europese Raad overeenkomstig artikel 9 B, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bij consensus handelt.

24.   Verklaring betreffende de rechtspersoonlijkheid van de Europese Unie

De Conferentie bevestigt dat het feit dat de Europese Unie rechtpersoonlijkheid bezit, de Unie geenszins machtigt wetgevend of anderszins op te treden buiten de bevoegdheden die de lidstaten haar in de Verdragen hebben toegedeeld.

25.   Verklaring ad artikelen 61 H en 188 K van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie memoreert dat de eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele vrijheden met name inhoudt dat de nodige aandacht wordt geschonken aan de bescherming en de eerbiediging van het recht van de betrokken natuurlijke personen of entiteiten op het genot van de bij de wet bepaalde waarborgen. Daartoe, en om een grondige rechterlijke toetsing te waarborgen, moeten besluiten waarbij een natuurlijke persoon of entiteit aan beperkende maatregelen wordt onderworpen, op duidelijke en onderscheiden criteria gebaseerd zijn. Deze criteria dienen te worden toegesneden op de specifieke kenmerken van de beperkende maatregel.

26.   Verklaring over de niet-deelneming van een lidstaat aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de Raad, wanneer een lidstaat verkiest niet deel te nemen aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een diepgaande bespreking zal houden over de mogelijke implicaties en gevolgen van de niet-deelneming van deze lidstaat aan deze maatregel.

Voorts kan elke lidstaat de Commissie verzoeken de situatie te onderzoeken op basis van artikel 96 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bovenstaande alinea's laten de mogelijkheid dat een lidstaat deze kwestie aan de Europese Raad voorlegt, onverlet.

27.   Verklaring ad artikel 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat de in 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde verordeningen rekening dienen te houden met de nationale voorschriften en gebruiken inzake het inleiden van strafrechtelijk onderzoek.

28.   Verklaring ad artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie merkt op dat de bepalingen van artikel 78 moeten worden toegepast in overeenstemming met de gangbare praktijk. De zinsnede „de maatregelen (…) [die] noodzakelijk zijn om de economische nadelen welke door de deling van Duitsland zijn berokkend aan de economie van de door de deling getroffen streken in de Bondsrepubliek te compenseren” moet worden uitgelegd in overeenstemming met de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

29.   Verklaring ad artikel 87, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie merkt op dat artikel 87, lid 2, onder c), moet worden uitgelegd in overeenstemming met de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende de toepasselijkheid van die bepaling op de steun die wordt toegekend aan bepaalde gebieden van de Bondsrepubliek Duitsland die gevolgen ondervinden van de vroegere deling van Duitsland.

30.   Verklaring ad artikel 104 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Met betrekking tot artikel 104 bevestigt de Conferentie dat het versterken van het groeipotentieel en het zorgen voor een gezonde begrotingssituatie de twee pijlers zijn van het economisch en het begrotingsbeleid van de Unie en de lidstaten. Het stabiliteits- en groeipact is een belangrijk werktuig om deze doelstellingen te verwezenlijken.

De Conferentie bevestigt dat zij achter de bepalingen betreffende het stabiliteits- en groeipact blijft staan, die zij beschouwt als het kader voor de coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten.

De Conferentie bevestigt dat een op regels gebaseerd systeem de beste garantie vormt voor het doen nakomen van de verbintenissen en voor een gelijke behandeling van alle lidstaten.

In verband hiermee bevestigt de Conferentie eveneens dat zij achter de doelstellingen van de strategie van Lissabon blijft staan: het creëren van werkgelegenheid, structurele hervormingen en sociale samenhang.

De Unie streeft naar evenwichtige economische groei en prijsstabiliteit. Het economisch en het begrotingsbeleid moeten dus de juiste prioriteiten bepalen voor economische hervormingen, innovatie, concurrentievermogen en stimulering van particuliere investeringen en consumptie in tijden van zwakke economische groei. Dit zou tot uiting moeten komen in de opzet van begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, met name door herstructurering van de overheidsinkomsten en -uitgaven, met inachtneming van de begrotingsdiscipline conform de Verdragen en het stabiliteits- en groeipact.

De budgettaire en economische uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd wijzen op het belang van een gezond begrotingsbeleid gedurende de gehele economische cyclus.

De Conferentie is het erover eens dat de lidstaten perioden van economisch herstel actief dienen te gebruiken om hun overheidsfinanciën te consolideren en hun begrotingssituatie te verbeteren. Doelstelling is om in goede tijden geleidelijk een begrotingsoverschot te realiseren, waardoor de noodzakelijke ruimte ontstaat om economische tegenvallers op te vangen en aldus bij te dragen tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn.

De lidstaten zien met belangstelling mogelijke voorstellen van de Commissie en verdere bijdragen van de lidstaten tegemoet, die de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact krachtiger en transparanter moeten maken. De lidstaten zullen alle nodige maatregelen nemen om het groeipotentieel van hun economieën te verbeteren. Een verbeterde coördinatie van het economisch beleid zou deze doelstelling kracht kunnen bijzetten. Met deze verklaring wordt niet vooruitgelopen op het toekomstige debat over het stabiliteits- en groeipact.

31.   Verklaring ad artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie bevestigt dat de in artikel 140 beschreven beleidsterreinen in essentie onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De ondersteunende en coördinerende maatregelen die overeenkomstig dit artikel op het niveau van de Unie moeten worden genomen, zijn van aanvullende aard. Zij hebben niet ten doel de nationale stelsels te harmoniseren, maar de samenwerking tussen de lidstaten te versterken. Zij laten de in elke lidstaat bestaande waarborgen en gebruiken in verband met de verantwoordelijkheid van de sociale partners onverlet.

Deze verklaring doet geen afbreuk aan de bepalingen van de Verdragen die de Unie bevoegdheid toedelen, daaronder begrepen op sociaal gebied.

32.   Verklaring ad artikel 152, lid 4, onder c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de maatregelen die overeenkomstig artikel 152, lid 4, onder c), zullen worden vastgesteld, tegemoet moeten komen aan de gemeenschappelijke uitdagingen op veiligheidsgebied en ten doel moeten hebben hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen vast te stellen, wanneer nationale normen die van invloed zijn op de interne markt de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid anders zouden verhinderen.

33.   Verklaring ad artikel 158 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat de woorden „insulaire gebieden” in artikel 158 ook betrekking kunnen hebben op insulaire staten in hun geheel, mits aan de vereiste criteria wordt voldaan.

34.   Verklaring ad artikel 163 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat in het optreden van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling naar behoren rekening zal worden gehouden met de fundamentele oriëntaties en keuzen van het onderzoeksbeleid van de lidstaten.

35.   Verklaring ad artikel 176 A van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat artikel 176 A geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om onder de in artikel 297 bepaalde voorwaarden de nodige voorzieningen te treffen om hun energievoorziening te waarborgen.

36.   Verklaring ad artikel 188 N van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de onderhandelingen over en sluiting van internationale overeenkomsten inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht door de lidstaten

De Conferentie bevestigt dat de lidstaten op de door deel III, titel IV, hoofdstukken 3, 4 en 5 bestreken gebieden onderhandelingen kunnen aangaan over overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties en zulke overeenkomsten kunnen sluiten, voor zover deze verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

37.   Verklaring ad artikel 188 R van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Onverminderd de maatregelen die de Unie vaststelt om te voldoen aan haar solidariteitsverplichting jegens een lidstaat die getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, beoogt geen van de bepalingen van artikel 188 R afbreuk te doen aan het recht van een andere lidstaat de geschiktste middelen te kiezen om aan zijn solidariteitsverplichting jegens eerstgenoemde lidstaat te voldoen.

38.   Verklaring ad artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het aantal advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

De Conferentie verklaart dat indien het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 222, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzoekt om het aantal advocaten-generaal met drie te verhogen (van acht naar elf), de Raad met eenparigheid van stemmen met die verhoging zal instemmen.

De Conferentie komt overeen dat Polen in dat geval, zoals nu reeds Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, een permanente advocaat-generaal zal hebben en niet langer zal deelnemen aan het toerbeurtsysteem; het bestaande toerbeurtsysteem zal dan betrekking hebben op vijf advocaten-generaal in plaats van drie.

39.   Verklaring ad artikel 249 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie neemt er nota van dat de Commissie voornemens is de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

40.   Verklaring ad artikel 280 D van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de lidstaten bij de indiening van hun verzoek om een nauwere samenwerking te mogen aangaan, kunnen aangeven of zij reeds in dat stadium voornemens zijn artikel 280 H toe te passen, dat voorziet in uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, of gebruik te maken van de gewone wetgevingsprocedure.

41.   Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de verwijzing naar de doelstellingen van de Unie in artikel 308, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een verwijzing is naar de doelstellingen bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en naar de doelstellingen van artikel 2, lid 5, van genoemd Verdrag met betrekking tot het externe optreden op basis van het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het is derhalve uitgesloten dat met een optreden op basis van artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alleen de doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, worden nagestreefd. De Conferentie wijst er in dit verband op dat, overeenkomstig artikel 15 ter, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, geen wetgevingshandelingen kunnen worden aangenomen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

42.   Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie benadrukt dat, volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, als bestanddeel van een op het beginsel van bevoegdheidstoedeling berustend institutioneel bestel, geen grondslag kan zijn voor een uitbreiding van het competentiegebied van de Unie tot buiten het algemene kader dat gevormd wordt door het geheel van de bepalingen van de Verdragen, en in het bijzonder die waarin de taken en het optreden van de Unie worden omschreven. In geen geval kan dit artikel als grondslag dienen voor de vaststelling van bepalingen die, wat hun gevolgen betreft, in wezen neerkomen op een wijziging van de Verdragen buiten de daartoe in de Verdragen voorziene procedure om.

43.   Verklaring ad artikel 311 bis, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat de Europese Raad krachtens artikel 311 bis, lid 6, een besluit zal vaststellen om Mayotte ten aanzien van de Unie de status van ultraperifeer gebied in de zin van artikel 311 bis, lid 1, en artikel 299 te verlenen wanneer de Franse autoriteiten de Europese Raad en de Commissie mededelen dat de huidige evolutie in de interne status van het eiland daarvoor de ruimte biedt.


(1)  „Het Verdragsrecht, dat uit een autonome bron voortvloeit, kan op grond van zijn bijzonder karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij worden gezet, zonder zijn gemeenschapsrechtelijk karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond van de Gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast.”


B.   VERKLARINGEN BETREFFENDE AAN DE VERDRAGEN GEHECHTE PROTOCOLLEN

44.   Verklaring ad artikel 5 van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie neemt er nota van dat wanneer een lidstaat er uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis kennis van heeft gegeven dat hij niet wenst deel te nemen aan een voorstel of initiatief, die kennisgeving op elk tijdstip voor de aanneming van het voorstel waarmee wordt voortgebouwd op het Schengenacquis kan worden ingetrokken.

45.   Verklaring ad artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie verklaart dat de Raad, wanneer het Verenigd Koninkrijk of Ierland de Raad mededeelt voornemens te zijn niet deel te nemen aan een maatregel waarmee wordt voortgebouwd op een deel van het Schengenacquis waaraan het wel deelneemt, een grondige bespreking zal houden over de mogelijke implicaties van de niet-deelneming van die lidstaat aan die maatregel. De bespreking in de Raad moet worden gevoerd in het licht van de door de Commissie verstrekte aanwijzingen over het verband tussen het voorstel en het Schengenacquis.

46.   Verklaring ad artikel 5, lid 3, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie herinnert eraan dat de Commissie, indien de Raad na een eerste inhoudelijke bespreking van de kwestie geen besluit neemt, een gewijzigd voorstel met het oog op een inhoudelijke herbespreking door de Raad binnen een termijn van vier maanden kan indienen.

47.   Verklaring ad artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie neemt er nota van dat de voorwaarden die moeten worden gesteld in het besluit als bedoeld in artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis, kunnen voorschrijven dat de betrokken lidstaat de eventuele directe financiële gevolgen zal dragen die noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeien uit de beëindiging van zijn deelname aan enkele of alle bepalingen van het acquis, als vermeld in elk door de Raad overeenkomstig artikel 4 van genoemd Protocol genomen besluit.

48.   Verklaring inzake het Protocol betreffende de positie Denemarken

De Conferentie neemt er nota van dat Denemarken, met betrekking tot rechtshandelingen die de Raad alleen of samen met het Europees Parlement moet vaststellen en die zowel bepalingen bevatten die op Denemarken van toepassing zijn als bepalingen die dat niet zijn omdat zij een rechtsgrondslag hebben waarop deel I van het Protocol betreffende de positie van Denemarken van toepassing is, verklaart dat het zijn stemrecht niet zal gebruiken om de vaststelling tegen te gaan van bepalingen die niet op Denemarken van toepassing zijn.

Voorts neemt de Conferentie er nota van dat Denemarken, op basis van de verklaring van de Conferentie over artikel 188 R, verklaart dat de Deense deelneming aan een optreden of aan rechtshandelingen op grond van artikel 188 R zal geschieden overeenkomstig deel I en deel II van het Protocol betreffende de positie van Denemarken.

49.   Verklaring inzake Italië

De Conferentie neemt er akte van dat het Protocol betreffende Italië, dat in 1957 aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap is gehecht, zoals gewijzigd bij de goedkeuring van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het volgende bepaalde:

„DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

VERLANGENDE bepaalde bijzondere vraagstukken te regelen welke voor Italië van belang zijn,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag zijn gehecht:

DE LIDSTATEN VAN DE GEMEENSCHAP

NEMEN KENNIS van het feit dat de Italiaanse regering een aanvang heeft gemaakt met de tenuitvoerlegging van een tienjarenplan voor economische expansie, dat tot doel heeft een evenwicht tot stand te brengen in de structuur van de Italiaanse economie, met name door de minderontwikkelde streken in het zuiden en op de eilanden toe te rusten en door nieuwe werkgelegenheid te scheppen, ten einde de werkloosheid uit te schakelen.

BRENGEN IN HERINNERING dat dit programma van de Italiaanse regering door organisaties van internationale samenwerking waarvan zij lid zijn, in zijn beginselen en zijn doelstellingen in beschouwing is genomen en goedgekeurd.

ERKENNEN dat het in hun gemeenschappelijk belang is dat de doelstellingen van het Italiaanse programma worden bereikt.

KOMEN OVEREEN, ten einde de vervulling van de taak der Italiaanse regering te vergemakkelijken, aan de instellingen van de Gemeenschap aan te bevelen alle in het Verdrag bedoelde middelen en procedures aan te wenden, met name een doeltreffend gebruik te maken van de middelen van de Europese Investeringsbank en het Europees Sociaal Fonds.

ZIJN VAN MENING dat door de instellingen van de Gemeenschap bij de toepassing van het Verdrag rekening moet worden gehouden met de krachtsinspanning welke de Italiaanse economie zich gedurende de eerstkomende jaren moet getroosten, en met de wenselijkheid gevaarlijke spanningen te voorkomen, met name in de betalingsbalans en het peil van werkgelegenheid, welke de toepassing van dat Verdrag in Italië in gevaar zouden kunnen brengen.

ERKENNEN in het bijzonder dat er bij de toepassing van de artikelen 109 H en 109 I voor gewaakt moet worden dat de maatregelen welke van de Italiaanse regering worden verlangd, het volbrengen van haar programma voor economische expansie en voor verbetering van de levensstandaard van de bevolking niet aantasten.”

50.   Verklaring ad artikel 10 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen

De Conferentie verzoekt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, zich in te spannen om, in de passende gevallen en voor zover mogelijk binnen de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 10, lid 3, van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, rechtshandelingen vast te stellen tot wijziging of vervanging van de in artikel 10, lid 1, van genoemd Protocol bedoelde besluiten.


C.   VERKLARINGEN VAN LIDSTATEN

De Conferentie heeft tevens akte genomen van de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen:

51.   Verklaring van het Koninkrijk België inzake de nationale parlementen

Het Koninkrijk België verduidelijkt dat, overeenkomstig zijn grondwettelijk recht, zowel de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat van het federaal Parlement als de parlementaire vergaderingen van de Gemeenschappen en Gewesten, in functie van de bevoegdheden die de Unie uitoefent, optreden als componenten van het nationaal parlementair stelsel of als kamers van het nationaal Parlement.

52.   Verklaring van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek betreffende de symbolen van de Europese Unie

België, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Spanje, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Roemenië, Portugal, Slovenië en Slowakije verklaren dat de vlag met een cirkel van twaalf gouden sterren op een blauw veld, de hymne uit de „Ode aan de Vreugde” uit de negende symfonie van Ludwig van Beethoven, het devies „In verscheidenheid verenigd”, de euro als munt van de Europese Unie en de „Dag van Europa” op 9 mei voor hen de symbolen blijven van het gemeenschappelijk lidmaatschap van de burgers van de Europese Unie en van hun band met de Unie.

53.   Verklaring van de Tsjechische Republiek over het handvest van de grondrechten van de Europese Unie

1.

De Tsjechische Republiek herinnert eraan dat de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gericht zijn tot de instellingen en de organen van de Europese Unie, met passende inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de verdeling van bevoegdheden tussen de Europese Unie en haar lidstaten, zoals opnieuw bevestigd in verklaring nr. 18 betreffende de afbakening van bevoegdheden. De Tsjechische Republiek benadrukt dat deze bepalingen alleen voor de lidstaten gelden wanneer zij de wetgeving van de Unie toepassen, en niet wanneer zij onafhankelijk van de wetgeving van de Unie nationale wetgeving aannemen en toepassen.

2.

De Tsjechische Republiek onderstreept tevens dat het Handvest het toepassingsgebied van de wetgeving van de Unie niet uitbreidt en de Unie geen nieuwe bevoegdheid verleent. Het houdt geen beperking van het toepassingsgebied van de nationale wetgeving in en geen inperking van de huidige bevoegdheden van de nationale autoriteiten op dit gebied.

3.

De Tsjechische Republiek legt er de nadruk op dat, voor zover het Handvest grondrechten en beginselen erkent zoals deze voortvloeien uit de grondwettelijke tradities die de lidstaten gemeenschappelijk hebben, die rechten en beginselen in harmonie met die tradities moeten worden geïnterpreteerd.

4.

De Tsjechische Republiek benadrukt voorts dat niets in het Handvest mag worden geïnterpreteerd als beperkend of met nadelige gevolgen voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden zoals deze, op hun respectieve toepassingsgebied, worden erkend door de wetgeving van de Unie en door internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en door de grondwetten van de lidstaten.

54.   Verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden

Duitsland, Ierland, Hongarije, Oostenrijk en Zweden merken op dat de belangrijkste bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie sinds de inwerkingtreding van dat Verdrag inhoudelijk niet zijn gewijzigd en moeten worden geactualiseerd. Daarom steunen zij het idee van een zo spoedig mogelijk bijeen te roepen Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, die bijeengeroepen zou moeten worden zodra dit mogelijk is.

55.   Verklaring van het Koninkrijk Spanje en van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

De Verdragen zijn van toepassing op Gibraltar als een Europees gebiedsdeel waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd. Dit houdt geen wijziging van de respectieve standpunten van de betrokken lidstaten in.

56.   Verklaring van Ierland ad artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

Ierland bevestigt zijn gehechtheid aan de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd en waarin de lidstaten de burgers een hoog niveau van veiligheid bieden.

Ierland verklaart derhalve het vaste voornemen te hebben zo maximaal mogelijk gebruik te maken van zijn recht, krachtens artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, om deel te nemen aan de aanneming van maatregelen uit hoofde van het derde deel, titel IV, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Ierland zal met name zo maximaal mogelijk deelnemen aan de maatregelen op het gebied van de politiële samenwerking.

Voorts herinnert Ierland eraan dat het overeenkomstig artikel 8 van het protocol de Raad er schriftelijk van in kennis kan stellen dat het niet langer onder de bepalingen van dit protocol wenst te vallen. Ierland is voornemens om binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon te evalueren hoe deze regelingen functioneren.

57.   Verklaring van de Italiaanse Republiek over de samenstelling van het Europees Parlement

Italië constateert dat overeenkomstig artikel 8 A (hernummerd tot 10) en artikel 9 A (hernummerd tot 14) van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie, die degressief evenredig zijn vertegenwoordigd.

Italië constateert eveneens dat krachtens artikel 8 (hernummerd tot 9) van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 17 (hernummerd tot 20) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, burger van de Unie eenieder is die de nationaliteit van een lidstaat bezit.

In dat verband is Italië van mening dat, onverminderd het besluit inzake de zittingsperiode 2009-2014, eender welk besluit van de Europese Raad op initiatief van het Europees Parlement en met goedkeuring van laatstgenoemde instelling betreffende de samenstelling van het Europees Parlement, dient te stroken met de beginselen van artikel 9 A (hernummerd tot 14), lid 2, eerste alinea.

58.   Verklaring van de Republiek Letland, de Republiek Hongarije en de Republiek Malta over de spelling van de naam van de enige munteenheid in de Verdragen

Onverminderd de uniforme spelling van de naam van de in de Verdragen bedoelde enige munteenheid van de Europese Unie zoals die op de bankbiljetten en munten staat, verklaren Letland, Hongarije en Malta dat de spelling van de naam van de enige munteenheid en van de afgeleide vormen daarvan in de Letse, Hongaarse en Maltese tekst van de Verdragen geen gevolgen heeft voor de bestaande regels van de Letse, Hongaarse en Maltese taal.

59.   Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 270 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Koninkrijk der Nederlanden zal instemmen met een besluit, bedoeld in artikel 270 bis, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zodra een herziening van de in artikel 269, derde alinea, van dat Verdrag bedoelde besluit Nederland een bevredigende oplossing heeft geboden voor zijn buitensporige negatieve nettobetalingspositie ten opzichte van de begroting van de Unie.

60.   Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 311 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat een initiatief tot een besluit, als bedoeld in artikel 311 bis, lid 6, strekkende tot wijziging van de status van de Nederlandse Antillen en/of Aruba ten aanzien van de Unie alleen zal worden ingediend op grond van een besluit dat genomen is in overeenstemming met het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.

61.   Verklaring van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het Handvest heeft in geen enkel opzicht gevolgen voor het recht van de lidstaten om wetgeving vast te stellen op het gebied van de openbare zeden, het familierecht en de bescherming van de menselijke waardigheid alsmede de eerbiediging van de lichamelijke en morele integriteit van de mens.

62.   Verklaring van de Republiek Polen over het Protocol inzake de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

Polen verklaart dat zij, gezien de traditie van de sociale beweging „Solidariteit” en haar belangrijke bijdrage aan de strijd voor sociale en werknemersrechten, de sociale en werknemersrechten, als vastgelegd in het recht van de Unie, en met name die welke zijn herbevestigd in Titel IV van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ten volle eerbiedigt.

63.   Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van de term „onderdanen”

Wat betreft de Verdragen en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en handelingen die voortvloeien uit die Verdragen of van kracht blijven op grond van die Verdragen, herinnert het Verenigd Koninkrijk aan de verklaring die het op 31 december 1982 heeft afgelegd over de definitie van de term „onderdanen”, met dien verstande dat het begrip „burgers van Britse afhankelijke gebieden” gelezen moet worden als „burgers van Britse overzeese gebieden”.

64.   Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement

Het Verenigd Koninkrijk merkt op dat artikel 9 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie en andere bepalingen van de Verdragen niet bedoeld zijn om wijzigingen aan te brengen in de grondslagen voor het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement.

65.   Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ad artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Verenigd Koninkrijk staat volledig achter krachtige maatregelen met betrekking tot het opleggen van financiële sancties die zijn bedoeld om terrorisme en aanverwante activiteiten te voorkomen en te bestrijden. Het Verenigd Koninkrijk verklaart derhalve dat het voornemens is zijn uit artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voortvloeiende recht om deel te nemen aan de aanneming van alle voorstellen uit hoofde van artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uit te oefenen.


Top