EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0371

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 oktober 2000.
Cinzia Gozza e.a. tegen Università degli Studi di Padova e.a.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Venezia - Italië.
Recht van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Artsen - Medische specialismen - Opleidingsperioden - Bezoldiging - Rechtstreekse werking.
Zaak C-371/97.

European Court Reports 2000 I-07881

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:526

61997J0371

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 oktober 2000. - Cinzia Gozza e.a. tegen Università degli Studi di Padova e.a.. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Venezia - Italië. - Recht van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Artsen - Medische specialismen - Opleidingsperioden - Bezoldiging - Rechtstreekse werking. - Zaak C-371/97.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-07881


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Artsen - Verkrijging van titel van specialist - Verplichting om tijdens duur van opleiding bezoldiging te betalen, beperkt tot medische specialismen die in alle dan wel in twee of meer lidstaten bestaan en in artikelen 5 of 7 van richtlijn 75/362 zijn genoemd - Voorwaarde - Inachtneming door artsen-specialisten in opleiding van in bijlage bij richtlijn 75/363 genoemde opleidingsvoorwaarden

(Richtlijnen van de Raad 75/362, art. 5 en 7, 75/363, art. 2, lid 1, sub c, en bijlage, punten 1 en 2, en 82/76)

2. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Artsen - Verkrijging van titel van specialist - Verplichting om tijdens duur van opleiding bezoldiging te betalen - Rechtstreekse werking - Geen - Verplichtingen van nationale rechterlijke instanties

(Richtlijnen van de Raad 75/362, 75/363, art. 2, lid 1, sub c, art. 3, lid 2, en bijlage, punten 1 en 2, en 82/76)

Samenvatting


1. De verplichting om voor specialistenopleidingen van artsen een passende bezoldiging te betalen, die voor de fulltime opleiding is neergelegd in artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij richtlijn 75/363 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, en voor de parttime opleiding in artikel 3, lid 2, alsmede punt 2 van de bijlage van laatstgenoemde richtlijn, geldt slechts voor specialismen die in alle of in twee of meer lidstaten bestaan en zijn genoemd in de artikelen 5 of 7 van richtlijn 75/362 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, en wanneer de voorwaarden voor de fulltime opleiding, genoemd in punt 1 van de bijlage bij richtlijn 75/363 of die voor de parttime opleiding, genoemd in punt 2 van deze bijlage, door de artsen-specialisten in opleiding worden nageleefd.

( cf. punten 45 en dictum )

2. De verplichting om voor specialistenopleidingen van artsen een passende bezoldiging te betalen, die voor de fulltime opleiding is neergelegd in artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij richtlijn 75/363 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, en voor de parttime opleiding, in artikel 3, lid 2, alsmede punt 2 van de bijlage van laatstgenoemde richtlijn, is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig voorzover zij verlangt dat een specialist, om in aanmerking te komen voor de regeling van onderlinge erkenning neergelegd in richtlijn 75/362 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, verlangt dat wanneer de opleiding fulltime dan wel parttime wordt gevolgd overeenkomstig de eisen van de richtlijnen, zij bezoldigd wordt. Deze verplichting stelt op zich de nationale rechter evenwel niet in staat om te bepalen, door wie de passende bezoldiging moet worden betaald, noch hoe hoog die moet zijn.

De nationale rechter moet evenwel, wanneer hij alle nationale bepalingen van zowel van eerdere als van latere datum dan een richtlijn toepast, deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van deze richtlijn.

( cf. punt 45 en dictum )

3. De retroactieve en volledige toepassing van de maatregelen tot uitvoering van een richtlijn maakt het mogelijk, de nadelige gevolgen van de te late omzetting te verhelpen, mits deze richtlijn regelmatig is omgezet. De nationale rechter dient evenwel erop toe te zien dat de door de betrokkenen geleden schade adequaat wordt vergoed. Een retroactieve, regelmatige en volledige toepassing van de maatregelen tot uitvoering van de richtlijn zal daartoe volstaan, tenzij de begunstigden aantonen dat zij ten gevolge van het feit dat zij niet op het beoogde tijdstip de door de richtlijn gewaarborgde financiële voordelen hebben kunnen genieten, nog andere schade hebben geleden, die derhalve eveneens zou moeten worden vergoed.

( cf. punt 39 )

Partijen


In zaak C-371/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Tribunale civile e penale di Venezia (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

C. Gozza e.a.

en

Università degli Studi di Padova e.a.,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward (rapporteur), kamerpresident, A. La Pergola en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door O. Fiumara, avvocato dello Stato,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door P. Plaza García, abogado del Estado, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa, juridisch adviseur, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van C. Gozza e.a., vertegenwoordigd door R. Mastroianni, advocaat te Cosenza, en P. Piva, advocaat te Venetië, en van de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad, abogado del Estado, als gemachtigde, ter terechtzitting van 6 april 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 7 oktober 1997, ingekomen bij het Hof op 27 oktober daaraanvolgend, heeft het Tribunale civile e penale di Venezia krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen C. Gozza en 635 andere verzoekers enerzijds en de Università degli Studi di Padova (hierna: universiteit van Padua"), Ministero dell'Università e della Ricerca Scientifica e Tecnologica, Ministero della Sanità en Ministero della Pubblica Istruzione anderzijds, betreffende het recht van artsen die een specialistenopleiding volgen op een passende bezoldiging" tijdens de duur van hun opleiding.

De communautaire regeling

3 Richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 (PB L 167, blz. 1; hierna: erkenningsrichtlijn") regelt de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts en bevat maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten. Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 (PB L 167, blz. 14; hierna: coördinatierichtlijn") coördineert de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts. Deze richtlijnen zijn onder meer gewijzigd bij richtlijn 82/76.

4 De erkenningsrichtlijn onderscheidt drie mogelijkheden voor de erkenning van specialistendiploma's. Wanneer het betrokken specialisme in alle lidstaten bestaat en in de lijst van artikel 5, lid 2, van deze richtlijn wordt vermeld, volgt automatische erkenning (artikel 4). Wanneer het specialisme in twee of meer lidstaten bestaat en in artikel 7, lid 2, wordt vermeld, is de erkenning tussen deze lidstaten onderling automatisch (artikel 6). Ten slotte bepaalt artikel 8, dat de ontvangende lidstaat voor de niet in artikel 5 of artikel 7 vermelde specialismen aan onderdanen van de lidstaten de opleidingseisen kan stellen die ter zake in zijn eigen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen worden voorgeschreven, waarbij hij evenwel rekening dient te houden met de duur van de opleidingsperiode van deze onderdanen, waarvoor zij een opleidingstitel hebben ontvangen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst is afgegeven, wanneer deze overeenkomt met die welke in de ontvangende lidstaat voor de desbetreffende specialistenopleiding wordt vereist.

5 De coördinatierichtlijn voorziet met het oog op de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de specialist in een zekere harmonisatie van de opleidingseisen en de voorwaarden voor de toegang tot de verschillende medische specialismen.

6 In de tweede overweging van de considerans van deze richtlijn wordt verklaard, dat met het oog op de coördinatie van de opleidingseisen van de specialist enige minimumcriteria moeten worden vastgesteld, zowel voor de toegang tot de gespecialiseerde opleiding als voor de minimumduur van deze opleiding, de wijze waarop en de plaats waar deze moet plaatsvinden, alsmede voor het toezicht dat erop moet worden uitgeoefend", waaraan in de laatste zin wordt toegevoegd, dat deze criteria slechts betrekking hebben op die specialisaties die alle lidstaten dan wel twee of meer lidstaten gemeen hebben".

7 Artikel 2, lid 1, van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij artikel 9 van richtlijn 82/76, noemt de minimumvoorwaarden waaraan de opleiding voor het behalen van een diploma, certificaat of andere titel van specialist moet voldoen. Volgens artikel 2, lid 1, sub c, moet die opleiding fulltime zijn en onder controle staan van de bevoegde autoriteiten of instanties overeenkomstig het bepaalde in punt 1 van de bijlage.

8 Ingevolge artikel 3 van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij artikel 10 van richtlijn 82/76, kunnen de lidstaten een parttime specialistenopleiding toestaan. Deze parttime opleiding moet worden gegeven overeenkomstig het bepaalde in punt 2 van de bijlage.

9 In de bijlage bij de coördinatierichtlijn, die bij artikel 13 van richtlijn 82/76 is toegevoegd en waarvan het opschrift luidt Kenmerken van de fulltime en van de parttime specialistenopleiding", is bepaald:

1. Fulltime specialistenopleiding

Deze opleiding vindt plaats in het kader van door de bevoegde autoriteiten erkende specifieke opleidingsplaatsen.

Zij houdt deelneming in aan alle medische activiteiten van de afdeling waar de opleiding wordt genoten, inclusief de wachtdiensten, zodat de specialist in opleiding aan deze praktische en theoretische opleiding al zijn beroepsactiviteit wijdt gedurende de gehele werkweek en gedurende het gehele jaar op de wijze vastgesteld door de bevoegde autoriteiten. Bijgevolg wordt deze opleiding op passende wijze bezoldigd.

De opleiding kan worden onderbroken om redenen zoals militaire dienst, wetenschappelijke opdrachten, zwangerschap en ziekte. Deze onderbrekingen mogen de totale duur van de opleiding niet verkorten.

2. Parttime specialistenopleiding

Deze opleiding beantwoordt aan dezelfde eisen als de fulltime opleiding, waarvan zij zich slechts onderscheidt door de mogelijkheid de deelneming aan de medische activiteiten te beperken tot een tijdsduur die ten minste gelijk is aan de helft van die welke in punt 1, tweede alinea, is voorgeschreven.

De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de totale duur en de kwaliteit van de parttime specialistenopleiding niet minder zijn dan die van de fulltime specialistenopleiding.

Deze parttime opleiding wordt derhalve op passende wijze bezoldigd."

10 De artikelen 4 en 5 van de coördinatierichtlijn bepalen de minimumduur van de specialistenopleidingen voor het behalen van diploma's, certificaten of andere titels als bedoeld in de artikelen 5 en 7 van de erkenningsrichtlijn, die alle lidstaten dan wel twee of meer lidstaten gemeen hebben.

11 Volgens artikel 16 van richtlijn 82/76 stellen de lidstaten uiterlijk op 31 december 1982 alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan de richtlijn te voldoen, en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

12 De erkenningsrichtlijn, de coördinatierichtlijn en richtlijn 82/76 zijn, na de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten, ingetrokken en vervangen door richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (PB L 165, blz. 1).

De nationale regeling

13 De erkenningsrichtlijn en de coördinatierichtlijn zijn in Italië bij wet nr. 217 van 22 mei 1978 (GURI nr. 146 van 29 mei 1978) in nationaal recht omgezet.

14 Bij arrest van 7 juli 1987, Commissie/Italië (49/86, Jurispr. blz. 2995), oordeelde het Hof, dat de Italiaanse Republiek, door niet tijdig de nodige bepalingen vast te stellen om zich te voegen naar richtlijn 82/76, de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

15 Na dit arrest is richtlijn 82/76 omgezet bij wetsbesluit nr. 257 van 8 augustus 1991 (GURI nr. 191 van 16 augustus 1991; hierna: wetsbesluit nr. 257"), dat 15 dagen na de datum van bekendmaking in werking is getreden.

16 Artikel 4 van wetsbesluit nr. 257 legt de rechten en verplichtingen vast van de artsen die een specialistenopleiding volgen, en artikel 6 ervan voert ten gunste van hen een studiebeurs in.

17 Artikel 6, lid 1, van wetsbesluit nr. 257 luidt:

Degenen die (...) tot een specialistenopleiding zijn toegelaten, ontvangen in het kader van een voltijdse aanstelling ten behoeve van hun opleiding voor de gehele duur van de cursus, met uitsluiting van de perioden waarin het specialisme wordt onderbroken, een studiebeurs die voor 1991 is vastgesteld op 21 500 000 LIT. Vanaf 1 januari 1992 wordt dit bedrag jaarlijks op basis van het vastgestelde inflatiepercentage geïndexeerd en wordt het om de drie jaar bij decreet van de minister van Volksgezondheid herzien (...) met inachtneming van de verbetering van de minimumloontabel die geldt voor de arbeidsovereenkomsten van het medisch personeel dat bij de Nationale gezondheidsdienst in loondienst is."

18 Ten slotte preciseert artikel 8, lid 2, van dit wetsbesluit, dat de bepalingen ervan van toepassing zijn met ingang van het academisch jaar 1991/1992.

19 Blijkens de verwijzingsbeschikking wordt deze bepaling aldus uitgelegd, dat de bij wetsbesluit nr. 257 ingevoerde studiebeurs, zelfs na het academisch jaar 1991/1992, niet geldt voor voordien toegelaten specialisten in opleiding.

Het hoofdgeding

20 Verzoekers in het hoofdgeding, allen afgestudeerd in de geneeskunde en de chirurgie, volgden gedurende het academisch jaar 1990/1991 een specialistenopleiding aan verschillende instituten van de universiteit van Padua. Omdat zij niet in aanmerking kwamen voor de bij wetsbesluit nr. 257 ingevoerde studiebeurs, verlangden zij erkenning van hun recht op een passende bezoldiging overeenkomstig het bepaalde in de erkenningsrichtlijn en de coördinatierichtlijn en richtlijn 82/76. Zij vorderden daarom veroordeling van de universiteit van Padua en de andere verwerende partijen - het Ministerie van Universitair onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, het Ministerie van Volksgezondheid en het Ministerie van Onderwijs - tot betaling van de verschuldigde, in de loop van het geding nader bij staat op te maken bedragen.

21 Verweerders in het hoofdgeding stelden dat bedoelde richtlijnen geen rechtstreekse werking konden hebben, omdat zij niet nader aangaven wie de passende bezoldiging verschuldigd was en met name niet de criteria vermeldden aan de hand waarvan die passende bezoldiging moest worden bepaald.

22 Verweerders in het hoofdgeding hielden voorts staande, dat wetsbesluit nr. 257/91 geen verschil in behandeling meebracht tussen specialisten in opleiding die zich vóór het academisch jaar 1991/1992 hadden ingeschreven (zoals verzoekers), op wie de nieuwe regeling niet van toepassing was, en degenen die zich nadien hadden ingeschreven, voor wie die regeling wel gold. Anders dan de na 1991/1992 ingeschreven artsen waren de voordien ingeschreven artsen, waaronder verzoekers, niet verplicht om zich fulltime te verbinden en evenmin om te verklaren geen beroepsactiviteiten te zullen verrichten. Verweerders in het hoofdgeding erkenden echter, dat verzoekers in het hoofdgeding een parttime specialistenopleiding volgden.

23 Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 82/76, heeft de Tribunale civile e penale di Venezia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1) Moet de bepaling in richtlijn 82/76/EEG, dat zowel de fulltime als de parttime specialistenopleiding van artsen ,op passende wijze [wordt] bezoldigd, aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling, ook voor de periode waarin door de Italiaanse Republiek vast te stellen specifieke bepalingen zijn uitgebleven, ten gunste van specialisten in opleiding rechtstreekse werking heeft, met dien verstande dat deze bepaling hun jegens de bevoegde overheidsinstanties een volledig recht toekent op een passende bezoldiging als tegenprestatie voor de werkzaamheden die zij in het kader van hun beroepsopleiding verrichten?

2) Wanneer een dergelijk recht wordt erkend, welke zijn dan de criteria om te bepalen, wat een ,passende bezoldiging is, zowel voor fulltime als voor parttime opleidingen?"

De ontvankelijkheid

24 In hun schriftelijke opmerkingen betogen de Italiaanse en de Spaanse regering, dat deze vragen niet-ontvankelijk zijn.

25 De Spaanse regering betoogt dat de gestelde vragen niet-ontvankelijk zijn, omdat het feitelijk kader onvolledig is. Volgens haar geldt de verplichting om de opleiding tot medisch specialist te bezoldigen, ingevolge artikel 2, lid 1, sub c, van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij artikel 9 van richtlijn 82/76, alleen voor specialismen die in alle lidstaten of in twee of meer lidstaten bestaan en in artikel 5 of artikel 7 van de erkenningsrichtlijn zijn vermeld. In casu heeft de verwijzende rechter verzuimd de precieze aard te noemen van de medische specialismen waarop verzoekers in het hoofdgeding zich toeleggen.

26 In zijn arrest van 6 december 1994, Commissie/Spanje (C-277/93, Jurispr. blz. I-5515, punt 20), heeft het Hof reeds geoordeeld, dat de in artikel 2, lid 1, sub c, van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, voorziene verplichting om de opleiding tot medisch specialist te bezoldigen, slechts geldt voor specialismen die in alle lidstaten of in twee of meer lidstaten bestaan en in artikel 5 of artikel 7 van de erkenningsrichtlijn zijn genoemd.

27 Het ontbreken van nadere vermeldingen omtrent de exacte aard van de medische specialismen van verzoekers in het hoofdgeding, belet het Hof evenwel niet de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden.

28 In de erkennings- en de coördinatierichtlijn worden voor de betrokken specialistenopleidingen immers zowel de in de lidstaten geldende benamingen duidelijk vermeld als de autoriteiten of instanties die bevoegd zijn voor de afgifte van diploma's, certificaten en andere titels voor de betrokken specialismen. Het is daarom aan de verwijzende rechter om uit te maken, wie van de verzoekers in het hoofdgeding een van die specialistenopleidingen volgen en daardoor op grond van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, aanspraak kunnen maken op een passende bezoldiging gedurende hun opleiding.

29 De Italiaanse regering betoogt, dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn omdat zij afkomstig zijn van de Giudice istruttore del Tribunale civile e penale, die volgens Italiaans procesrecht niet de rechter is die in deze zaak uitspraak ten gronde zal moeten doen.

30 Gezien de taakverdeling tussen het Hof en de nationale rechter, staat het niet aan het Hof om na te gaan of de beschikking waarbij het is aangezocht, is gegeven met inachtneming van de regels van nationaal recht betreffende de rechterlijke organisatie en de procesvoering (zie arresten van 3 maart 1994, Eurico Italia e.a., C-332/92, C-333/92 en C-335/92, Jurispr. blz. I-711, punt 13, en 16 september 1999, WWF e.a., C-435/97, Jurispr. blz. I-5613, punt 33).

31 Uit het voorgaande volgt, dat de prejudiciële vragen ontvankelijk zijn.

Ten gronde

32 Met die vragen wenst de verwijzende rechter ter vernemen, of bij gebreke van tijdige omzetting van richtlijn 82/76, de bepalingen van deze richtlijn die de verplichting opleggen om voor fulltime of parttime specialistenopleidingen een passende bezoldiging te betalen, onvoorwaardelijk zijn en voldoende nauwkeurig opdat specialisten in opleiding zich voor de nationale rechter tegenover de overheidsinstanties van een lidstaat op deze verplichting kunnen beroepen, en volgens welke criteria moet worden bepaald wat een passende bezoldiging" is.

33 In het arrest van 25 februari 1999, Carbonari e.a. (C-131/97, Jurispr. blz. I-1103), heeft het Hof reeds uitspraak gedaan over de uitlegging van artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, die een passende bezoldiging van de fulltime opleiding voorschrijven, en daarmee aan de nationale rechter alle gegevens aangereikt die nodig zijn voor de oplossing van geschillen van dien aard.

34 In de eerste plaats heeft het Hof vastgesteld, dat de bepalingen van artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, de lidstaten voorschrijven, artsen die in aanmerking komen voor de regeling van onderlinge erkenning, een bezoldiging te betalen voor hun specialistenopleiding, voor zover deze binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt. Deze verplichting is als zodanig onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punt 44).

35 In de tweede plaats heeft het Hof verklaard, dat om vast te stellen of aanspraak op dit recht toekomt aan artsen in opleiding, de verwijzende rechter moet nagaan of die artsen behoren tot de categorie van artsen die een van de in artikel 5 of artikel 7 van de erkenningsrichtlijn genoemde specialistenopleidingen volgen (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punten 27 en 28), en of deze opleiding voldoet aan de vereisten van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76 (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punten 33 en 34).

36 In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld, dat de bepalingen van artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, niet onvoorwaardelijk zijn, omdat daarin niet wordt aangegeven welk orgaan verplicht is de passende bezoldiging te betalen, noch wat onder een passende bezoldiging moet worden verstaan of volgens welke methode die bezoldiging moet worden bepaald (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punt 47).

37 In de vierde plaats heeft het Hof evenwel geconstateerd, dat het aan de nationale rechter is om te beoordelen, in hoeverre het geheel van nationale bepalingen, meer bepaald, voor de periode na hun inwerkingtreding, de bepalingen van een met het oog op de omzetting van richtlijn 82/76 uitgevaardigde wet, reeds bij de inwerkingtreding van deze bepalingen in het licht van de bewoordingen en het doel van deze richtlijn kan worden uitgelegd teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punt 49).

38 Ten slotte heeft het Hof verklaard, dat wanneer het door de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, voorgeschreven resultaat niet via uitlegging kan worden bereikt, de Italiaanse Republiek krachtens het gemeenschapsrecht gehouden is tot vergoeding van de schade die zij aan particulieren heeft berokkend, mits aan drie voorwaarden is voldaan, te weten dat de geschonden rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen waarvan de inhoud kan worden vastgesteld, dat sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending en dat er een causaal verband bestaat tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punt 52).

39 Een retroactieve en volledige toepassing van de maatregelen tot uitvoering van richtlijn 82/76 zou het mogelijk maken, de nadelige gevolgen van de te late omzetting van die richtlijn te verhelpen, mits deze regelmatig is omgezet. De nationale rechter dient er evenwel op toe te zien, dat de door de betrokkenen geleden schade adequaat wordt vergoed. Een retroactieve, regelmatige en volledige toepassing van de maatregelen tot uitvoering van richtlijn 82/76 zal daartoe volstaan, tenzij de begunstigden aantonen dat zij ten gevolge van het feit dat zij niet op het beoogde tijdstip de door de richtlijn gewaarborgde financiële voordelen hebben kunnen genieten, nog andere schade hebben geleden, die derhalve eveneens zou moeten worden vergoed (zie arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, punt 53).

40 De verwijzende rechter vraagt daarnaast om uitlegging van de bepalingen van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, betreffende de verplichting om de parttime specialistenopleiding op passende wijze te bezoldigen.

41 Op dit punt moet worden vastgesteld, dat de in de punten 33 tot en met 39 van dit arrest weergegeven analyse in het arrest Carbonari e.a., reeds aangehaald, inzake de fulltime opleiding, zich zeer wel laat overdragen op het geval van een parttime specialistenopleiding.

42 Deze conclusie volgt uit zowel het doel als uit de letter van de coördinatierichtlijn en richtlijn 82/76. Artikel 3, lid 2, alsmede punt 2 van de bijlage van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, bepalen immers dat de parttime opleiding eveneens op passende wijze" moet worden bezoldigd.

43 Deze bezoldiging, die wordt toegekend bij wijze van beloning en erkenning van de verrichte werkzaamheden, is bestemd voor specialisten in opleiding die deelnemen aan alle medische activiteiten van de afdeling waar de opleiding wordt genoten. Deze specialisten besteden aan deze praktische en theoretische opleiding al hun beroepsactiviteit gedurende de gehele werkweek of, in het geval van een arts die een parttime specialistenopleiding volgt, een aanzienlijk deel daarvan.

44 De verwijzende rechter dient derhalve het aldus op te vatten doel van de bepalingen van de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, in aanmerking te nemen en de in de punten 33 tot en met 39 van dit arrest in herinnering gebrachte beginselen toe te passen om uit te maken, welk orgaan verplicht is tot betaling van een passende bezoldiging en volgens welke methode die bezoldiging moet worden bepaald.

45 Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, en artikel 3, lid 2, alsmede punt 2 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, moeten worden uitgelegd als volgt:

- De verplichting om voor fulltime of parttime specialistenopleidingen van artsen een passende bezoldiging te betalen, geldt enkel voor medische specialismen die in alle lidstaten of in twee of meer lidstaten bestaan en in artikel 5 of artikel 7 van de erkenningsrichtlijn zijn genoemd.

- Deze verplichting bestaat slechts wanneer de voorwaarden voor de fulltime opleiding, genoemd in punt 1 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, of die voor de parttime opleiding, genoemd in punt 2 van de bijlage bij de coördinatierichtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, door de artsen die een specialistenopleiding volgen worden nageleefd.

- Bedoelde verplichting is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig, voor zover zij verlangt dat een specialist, om in aanmerking te komen voor de in de erkenningsrichtlijn voorziene regeling van onderlinge erkenning, een bezoldigde fulltime of parttime opleiding geniet.

- Deze verplichting stelt op zich de nationale rechter evenwel niet in staat te bepalen, door wie de passende bezoldiging moet worden betaald, noch hoe hoog die moet zijn.

De nationale rechter moet wel, wanneer hij nationale bepalingen zowel van eerdere als van latere datum dan een richtlijn toepast, deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van die richtlijn.

46 Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft op de tweede vraag, betreffende de criteria ter bepaling van de passende bezoldiging, geen uitspraak te worden gedaan.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

47 De kosten door de Italiaanse en de Spaanse regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale civile e penale di Venezia bij beschikking van 7 oktober 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 2, lid 1, sub c, alsmede punt 1 van de bijlage bij richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363, en artikel 3, lid 2, alsmede punt 2 van de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, moeten worden uitgelegd als volgt:

- De verplichting om voor fulltime of parttime specialistenopleidingen van artsen een passende bezoldiging te betalen, geldt enkel voor medische specialismen die in alle lidstaten of in twee of meer lidstaten bestaan en in artikel 5 of artikel 7 van richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, zijn genoemd.

- Deze verplichting bestaat slechts wanneer de voorwaarden voor de fulltime opleiding, genoemd in punt 1 van de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, of die voor de parttime opleiding, genoemd in punt 2 van de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76, door de artsen die een specialistenopleiding volgen worden nageleefd.

- Bedoelde verplichting is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig, voor zover zij verlangt dat een specialist, om in aanmerking te komen voor de in richtlijn 75/362 voorziene regeling van onderlinge erkenning, een bezoldigde fulltime of parttime opleiding geniet.

- Deze verplichting stelt op zich de nationale rechter evenwel niet in staat te bepalen, door wie de passende bezoldiging moet worden betaald, noch hoe hoog die moet zijn.

De nationale rechter moet wel, wanneer hij nationale bepalingen zowel van eerdere als van latere datum dan een richtlijn toepast, deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van die richtlijn.

Top