EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0175
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Renewable energy progress report
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Voortgangsrapport inzake duurzame energie
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Voortgangsrapport inzake duurzame energie
/* COM/2013/0175 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Voortgangsrapport inzake duurzame energie /* COM/2013/0175 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN
DE REGIO'S Voortgangsrapport inzake duurzame energie 1. Inleiding Bij Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering
van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, (hierna "de
richtlijn") is een Europees kader vastgesteld voor de bevordering van
hernieuwbare energie en zijn bindende nationale streefcijfers voor het aandeel
energie uit hernieuwbare bronnen vastgesteld, namelijk een aandeel van 20% hernieuwbare
energie in het eindenergieverbruik en een aandeel van 10% hernieuwbare energie
in het verkeer tegen 2020. Deze doelstellingen zijn centrale elementen van de
Europese 2020-strategie voor groei aangezien zij bijdragen tot Europa's industrieel
en technologische leiderschap en tot de vermindering van de emissies, tot de
verbetering van onze energievoorzieningszekerheid en tot een vermindering van
onze energie-invoerafhankelijkheid. Krachtens de richtlijn moeten de
administratieve regelingen met betrekking tot hernieuwbare energie bovendien
worden vereenvoudigd en moeten de elektriciteitsnetten worden verbeterd
teneinde de toegang van energie uit hernieuwbare bronnen tot het net te
vergemakkelijken. Tot slot werd een veelomvattende duurzaamheidsregeling voor
biobrandstoffen en vloeibare biomassa vastgesteld, met bindende monitorings‑
en rapporteringseisen. Alle biobrandstoffen die worden gebruikt om het
10%-streefcijfer na te leven en waarvoor nationale financiële steun wordt
verleend, moeten voldoen aan deze regeling. Het doel van dit verslag is een evaluatie te
maken van de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij de bevordering en
het gebruik van hernieuwbare energie op het traject naar de 2020-streefcijfers,
alsook te rapporteren over de duurzaamheid van de in de EU verbruikte
biobrandstoffen en vloeibare biomassa en over de effecten van dit verbruik
overeenkomstig de richtlijn[1].
De evaluatie heeft betrekking op de recente ontwikkelingen en is gebaseerd op
de laatste Eurostat-gegevens inzake hernieuwbare energie (voor 2009 en 2010),
de door de lidstaten in 2011 bij de Commissie ingediende rapporten over de
voortgang bij het gebruik van hernieuwbare energie[2], eigen Commissie-onderzoek en
door derden voor de Commissie uitgevoerd onderzoek[3]. Zoals hieronder uiteengezet lijkt het erop dat
de uitvoering van de richtlijn op EU-niveau voorspoedig van start is gegaan,
maar dat het uit de weg ruimen van ernstige belemmeringen voor de doorbraak van
hernieuwbare energie moeizamer verloopt dan verwacht en dat bepaalde lidstaten
een extra inspanning zullen moeten leveren. Afwijkingen van de nationale
plannen verhogen de regelgevingsrisico's voor investeerders, terwijl
hinderpalen die eigenlijk reeds moesten geslecht zijn in het kader van de uitvoering
van de hernieuwbare-energierichtlijn, nog steeds bestaan en nog steeds uit de
weg moeten worden geruimd. Op EU- en lidstaatniveau zijn verdere inspanningen
vereist inzake administratieve vereenvoudiging en helderheid van plannings‑
en vergunningsprocedures en op het gebied van infrastructuurontwikkeling en ‑benutting.
Er moet ook nog meer werk worden verricht op het vlak van de behandeling en inclusie
van op hernieuwbare wijze geproduceerde energie binnen het elektriciteitssysteem.
De algemene economische toestand in de hedendaagse EU, samen met verstoringen
ten gevolge van voortdurende wijzigingen van de steunregelingen voor
hernieuwbare energie (nogmaals, met hogere regelgevingsrisico's als gevolg)
versterken de conclusie dat verder maatregelen op lidstaatniveau vereist zijn om
de tenuitvoerlegging op koers te houden en de streefcijfers te bereiken. De
aanpak van al deze belemmeringen zal aanzienlijk bijdragen tot de feitelijke kosten
van de ontwikkeling van hernieuwbare energie en voor het bereiken van de
EU-streefcijfers. Ook technologische ontwikkeling en kostenreductie zijn
kritisch. Die aspecten zullen worden behandeld in de weldra komende mededeling
van de Commissie over energietechnologie en ‑innovatie. 2. Voortgang bij de
ontwikkeling van duurzame energie Dankzij de tenuitvoerlegging van de
hernieuwbare-energierichtlijn en van de desbetreffende nationale actieplannen
van de lidstaten hebben de meeste lidstaten een aanzienlijke groei van
hernieuwbare energie gekend sinds het laatste voortgangsverslag van de
Commissie[4]. Sectorale en totale groei van hernieuwbare
energie in de EU (Eurostat) In de praktijk lag in 2010 het aandeel van
hernieuwbare energie in 20 lidstaten en in de EU als geheel hoger dan de in de
nationale actieplannen neergelegde verbintenissen voor dat jaar en oversteeg
dit aandeel het in die plannen vastgelegde eerste tussentijdse streefcijfer
voor 2011/2012[5].
Uit een verdere voor de Commissie ondernomen
analyse, waarbij de huidige beleidsinitiatieven en diverse belemmeringen voor
de doorbraak van hernieuwbare energie werden gemodelleerd[6] (voor meer gegevens: zie het werkdocument
van de Commissiediensten en het daaraan gehechte verslag[7]) doemt echter een minder
optimistisch beeld voor 2020 op. De analyse, die een conservatieve schatting
geeft van het groeitempo van hernieuwbare energie in vergelijking met andere
bronnen, beperkt de beleidsinitiatieven tot die welke reeds zijn genomen en
houdt rekening met de economische crisis, de bestaande administratieve en
infrastructurele belemmeringen en de wisselvalligheid van beleids‑ en
steunregelingen. Dit doet vermoeden dat toekomstige investeringen wel eens
zouden kunnen worden verlaagd of uitgesteld tenzij door de lidstaten extra
maatregelen worden getroffen om hun streefcijfers te behalen. Aangezien
investeringen doorgaans slechts na acht tot tien jaar tot resultaat leiden,
heeft elke grote verstoring van investeringen een aanzienlijk effect op de
productie van energie uit hernieuwbare bronnen in de komende jaren, wat een
bron is van zorg. Vele lidstaten zullen dus extra maatregelen moeten treffen om
hun streefcijfers te kunnen halen. Geplande (blauw) versus geraamde (rood/streepjeslijn) trend qua
hernieuwbare energie in de EU (in ktoe: kiloton olie-equivalent) Deze conclusie wordt ondersteund door de sectorale
ontwikkelingen in de sectoren elektriciteit, verwarming en koeling, en
vervoer. 15 lidstaten hebben hun indicatieve streefcijfers voor 2010 voor het
aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in hun elektriciteitsmix niet gehaald[8]. In de transportsector hebben
22 lidstaten hun indicatief 2010-streefcijfer van een aandeel van 5,75% niet gehaald[9]. In de verwarmings‑ en koelingssector
zijn geen, zelfs geen indicatieve, streefcijfers vastgelegd en deze sector
heeft op dit gebied sinds 2005 slechts een trage groei gekend. Uit de voor de
Commissie gemaakte analyse blijkt voorts dat het aandeel van hernieuwbare
energie in deze sector in de komende jaren wellicht zelfs zal dalen. Het onvermogen de nationale actieplannen na te
leven is het duidelijkst in de sector van de windenergie. Overeenkomstig
de plannen van de lidstaten moet de windenergiecapaciteit tegen 2020 zijn
opgelopen tot 213 GW (169 GW onshore en 44 GW offshore). Naar
planning zou de elektriciteitsopwekking van offshore-windparken moeten
toenemen tot 140 TWh (ruwweg 12 Mtoe). Overeenkomstig de
Commissieanalyse zal dit, ten gevolge van verminderde nationale inspanningen en
infrastructurele moeilijkheden, waarschijnlijk echter beperkt blijven tot
43 TWh (3,7 Mtoe). Geplande (blauw) versus geraamde (rood/streepjeslijn)
trend qua offshore-windenergie in de EU (in ktoe: kiloton olie-equivalent) Ondanks
de recente sterke groei van onshore-windindustrie in de afgelopen jaren, worden
de doelstellingen van de lidstaten voor een onshore-windproductie van 354 TWh
wellicht niet gehaald. Er zijn verdere inspanningen vereist om bepaalde
maatregelen te versterken en de infrastructuur te verbeteren. Anders zal naar
raming slechts 210 TWh worden bereikt. Geplande (blauw) versus geraamde (rood/streepjeslijn) trend qua
onshore-windenergie in de EU (in ktoe: kiloton olie-equivalent) De totale opwekking uit
windenergie zal derhalve beneden de verwachting blijven. Terwijl de lidstaten
een totale opwekkingscapaciteit uit windmolenparken van bijna 500 TWh
hadden gepland, lijken de huidige trends erop te wijzen dat slechts de helft
daarvan, namelijk 253 TWh, wordt bereikt. Ook voor alle biomassa
is de trend veeleer negatief, maar minder uitgesproken dan bij windenergie: Geplande (blauw) versus geraamde (rood/streepjeslijn)
trend qua energie uit biomassa in de EU (in ktoe: kiloton olie-equivalent) De productieschaal is in deze sector echter
veel groter dan bij wind‑ of zonne-energie. Naar wordt gepland zal de
productie tegen 2020 een omvang bereiken van 104 Mtoe (voor de
elektriciteitssector (232 TWh of 19 Mtoe) en de verwarmingssector (ongeveer
85 Mtoe) samen), maar daadwerkelijk wordt in 2020 een productie
verwacht van 86 Mtoe. Deze afwijking houdt waarschijnlijk verband met de
productiecycli van de hout‑, pulp- en papiersectoren, waarvan de
afvalstromen en resten een groot aandeel hebben als grondstof voor de
biomassasector. Deze kwestie zal van nabij worden behandeld in het rapport dat
de Commissie zal opstellen over biomassa en duurzaamheid[10]. Voor fotovoltaïsche energie zijn de
balans en de verwachtingen een heel ander verhaal. De sterke groei in de
afgelopen jaren heeft geleid tot een surplus dat nog wel enige tijd zal duren: Geplande (blauw) versus
geraamde (rood/streepjeslijn) trend qua fotovoltaïsche energie in de EU (in
ktoe: kiloton olie-equivalent) Een optimistische en
sterk ondersteunde EU-markt heeft bijgedragen tot een grote bloei van de
mondiale PV-productiecapaciteit waarbij China, India en de VS toetraden tot een
nieuwe, door de EU getriggerde mondiale PV-markt. De resulterende
overcapaciteit heeft de productiekosten aanmerkelijk gedrukt. De starre
nationale steunregelingen werden echter onvoldoende snel aangepast aan
dergelijke ingrijpende kostenreducties, wat tot grote winsten voor de klanten
en in sommige landen tot een explosie van PV-installaties leidde die in een
tijd van algemene economische crisis exorbitant was. Dit werd uiteindelijke
gevolgd door overijlde en onvoorspelbare wijzigingen van een aantal nationale
steunregelingen, wat opnieuw zal resulteren in het kortwieken van
investeringen. Het risico bestaat dus dat het huidige surplus van PV-capaciteit
boven de geplande niveaus (46 TWh in plaats van de geplande 35 TWh) in
2020 opnieuw een tekort zal zijn geworden (zie verderop voor een bespreking van
de steunregelingen). Voor biobrandstoffen (in de transportsector
verbruikte biomassa) is de prognose min of meer gelijk aan die voor biomassa in
het algemeen: het kleine surplus boven het geplande traject zal stilaan verdwijnen
en zal, tenzij extra maatregelen worden genomen, veranderen in een tekort. Voorts
heeft de Commissie een amendement voorgesteld bij het 10%-streefcijfer voor
hernieuwbare energie in de transportsector, waarbij wordt geëist dat
grondstoffen die geen voedingsgewassen zijn een groter aandeel krijgen bij het
bereiken van het desbetreffende streefcijfer. Wanneer het aandeel van
geavanceerde grondstoffen (die een grotere broeikasgasemissiereductie
bewerkstelligen dan biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen) moet
toenemen, zijn er duidelijk aanvullende maatregelen nodig om het streefcijfer
te bereiken. Geplande (blauw) versus geraamde (rood/streepjeslijn) trend qua
biobrandstoffen in de EU (in ktoe: kiloton olie-equivalent) Uit alle hierboven
gegeven data kan worden geconcludeerd dat in het algemeen, per sector en
technologie, een sterke start is genomen bij het vergroten
van het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het kader van de nieuwe
regeling overeenkomstig de richtlijn hernieuwbare energie. Als wij echter naar
de toekomstige ontwikkeling van hernieuwbare energie kijken, lijkt het erop dat
de economische crisis een kwalijk effect heeft op de desbetreffende sector, met
name wat de kapitaalkosten betreft, zoals ook het geval is in de andere
sectoren van de economie. Gezien ook de nog steeds bestaande administratieve
belemmeringen, de vertraagde investeringen in infrastructuur en de verstorende
wisselvalligheid van de steunregelingen houdt dit in dat er verdere
inspanningen vereist zijn om de 2020-streefcijfers te kunnen bereiken. Bij een evaluatie van de nationale resultaten
op het gebied van de initiële en interimstreefcijfers moet eraan worden
gedacht dat de 2010-plannen en de 2011/2012-interimstreefcijfers slechts het
startpunt vormen van een traject dat steeds steiler wordt tot aan 2020. Ook als
het groeitempo van de periode 2009-2010 wordt gehandhaafd tot 2020 zullen elf
lidstaten hun streefcijfer nog steeds niet bereiken. In vele lidstaten bestaat
het gevaar dat het momenteel ten uitvoer gelegde beleid (suboptimale
steunregelingen en maatregelen tegen administratieve belemmeringen) ontoereikend zal zijn om de vereiste uitrol van hernieuwbare energie met
het oog op het bereiken van de 2020-doelstellingen te ondersteunen. Vanzelfsprekend heeft ook de financiële crisis een effect op deze
ontwikkelingen, aangezien de kapitaalkosten in verscheidene lidstaten zijn
gestegen. Dit maakt dat weinig kostende maatregelen om de
administratieve lasten te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen
(resulterend in een lagere energievraag en een groter aandeel van hernieuwbare
energie) nóg belangrijker worden om de streefcijfers te
bereiken. In bijlage I wordt een samenvatting
gegeven van de nationale prestaties tot dusverre. 3. Beleidsmaatregelen Totdat Europa een open en concurrerende
interne energiemarkt tot stand heeft gebracht, waarin marktdeficiënties worden gecorrigeerd
en de externe kosten zijn geïnternaliseerd, zijn er beleidsmaatregelen ‑ financieel
dan wel administratief of regelgevend ‑ nodig om de groei van
hernieuwbare energie te ondersteunen. Europa streeft er nog steeds naar de
interne energiemarkt te doen werken. Marktdeficiënties zijn onder meer
versnipperde markten, lage niveaus van mededinging en grote externe kosten in
verband met klimaatverandering, milieuverontreiniging,
energievoorzieningszekerheid en technologische innovatie (spillover-effecten en
voordelen voor vroegtijdige marktbetreders). Om voor dergelijke marktfdeficiënties
te compenseren beschikt Europa over een reeks beleidsmaatregelen waaronder
steunregelingen, normen en administratieve regels om de ontwikkeling van
hernieuwbare energie te bevorderen. Directe EU-maatregelen om hernieuwbare energie
te ondersteunen zijn onder meer EU-uitgaven voor O&O en de toewijzing van
inkomsten uit de verkoop van emissierechten in het kader van het
EU-emissiehandelssysteem (het "NER300"-programma). De diverse
mogelijkheden om innovatieve technologieën in de toekomst te bevorderen zullen
worden besproken in de komende mededeling van de Commissie inzake energietechnologieën
en innovatie. Voorts komt het belangrijkste Europese instrument om de externe
kosten van klimaatverandering te internaliseren, het EU-emissiehandelssysteem,
momenteel in zijn derde fase. Tot dusverre echter hebben de (lage)
koolstofuitstoottarieven investeerders onvoldoende stimuli verstrekt om op de
lange termijn gerichte investeringen voor een koolstofarmere economie te doen. Administratieve procedures In haar laatste voortgangsrapport[11] heeft de Commissie de moeizame
vergunnings‑ en planningsprocedures en het trage tempo van de
ontwikkeling van de elektriciteitsinfrastructuur aangewezen als belangrijke
hinderpalen voor de groei van hernieuwbare energie. Krachtens artikel 13,
lid 1, van de richtlijn hernieuwbare energie moeten de lidstaten erop toezien
dat de nationale toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures voor
hernieuwbare energie transparant, evenredig, gecoördineerd en beperkt in de
tijd zijn en vereenvoudigd zijn voor kleinere en gedecentraliseerd projecten. Krachtens
de richtlijn moeten de lidstaten ook rapporteren over de voortgang die zij
hebben gemaakt bij de aanpak van bestaande administratieve belemmeringen. Uit de door de Commissie uitgevoerde analyse
van de voortgangsrapporten van de lidstaten voor 2011[12] blijkt dat de vooruitgang
bij het wegwerken van de administratieve belemmeringen nog steeds beperkt is en
traag verloopt. Vele lidstaten bespreken in hun verslagen niet eens de
specifieke in artikel 22, lid 3, van de richtlijn opgelijste
administratieve hervormingen. De Commissie zal blijven toezien op het wegwerken
van deze belemmeringen door de lidstaten en zal inbreukprocedures opstarten
wanneer de lidstaten nalaten op te treden. Er is enige bezorgdheid over de trage
vooruitgang inzake online-toepassingen, administratieve termijnen voor de
plannings‑ en vergunningsbesluiten en de transparantie van het
goedkeuringsproces. Doorgaans beschikken de lidstaten nog niet over één enkele
administratieve instantie die vergunningen voor projecten op het gebied van
hernieuwbare energie kan behandelen en de aanvragers daarbij kan bijstaan.
Alleen Griekenland en Portugal hebben gemeld dat zij sinds de actieplannen
werden gepubliceerd over "one-stop-shop"-agentschappen beschikken.
Enkele lidstaten hadden dergelijke agentschappen reeds voordien voor bepaalde
technologieën (bv. wind) of op bepaalde delen van het land (bv. in Duitsland of
Zweden). Alleen Denemarken, Italië en Nederland beschikken over een systeem met
één vergunning voor alle projecten. Dit probleem is met name acuut in de sector
van verwarming en koeling waar de verspreide aard van de diverse mogelijke
technologieën de ontwikkeling van een uniforme administratieve aanpak
bemoeilijkt. Suboptimale administratieve regelingen maken
hernieuwbare energie duidelijk duurder en het wegwerken van de desbetreffende
belemmeringen heeft doorgaans slechts beperkte fiscale gevolgen: een
vereenvoudiging en versoepeling van de administratieve procedures hoeft de
overheidsadministraties niet méér te kosten, terwijl een verlaging van de
onzekerheid en van de regelgevingsrisico's de kapitaalkosten voor investeerders
aanzienlijk kan doen teruglopen. Voor de energietransmissie-infrastructuur zijn
dergelijke maatregelen op Europees niveau genomen via de regelgeving inzake
richtsnoeren voor trans-Europese infrastructuur waarin de verantwoordelijkheden
voor de coördinatie van en het toezicht op het vergunningsverleningsproces
worden afgebakend, minimumnormen worden vastgesteld voor transparantie en
betrokkenheid van het publiek en maximumtermijnen worden vastgesteld voor de vergunningsverlening.
Dergelijke maatregelen zijn dringend vereist voor energie-installaties in het
kader van artikel 13 van de richtlijn hernieuwbare energie. Het elektriciteitsnet Hernieuwbare energie voor het opwekken van
elektriciteit moet worden geïntegreerd in de markt. Sommige van de
belangrijkste toekomstige hernieuwbare-energiebronnen ‑ voornamelijk
wind‑ en zonne-energie ‑ hebben echter inherent kenmerken die
verschillen van die van conventionele energiebronnen in de zin van
kostenstructuur, mogelijkheden om de energie te transporteren en omvang. Zonder
de nodige aanpassingen "passen" zij daarom niet zonder meer in de
marktstructuren. Er zijn dus duidelijk dringend investeringen in infrastructuur
vereist, alsook aanpassingen aan de werking van de elektriciteitsnetten. Overeenkomstig artikel 16 van de
richtlijn moeten de elektriciteitsinfrastructuur, ‑werking en ‑ontwikkeling
en de regels voor toegang tot de netwerken en de kostenverdeling worden
hervormd om een grotere bijdrage van energie uit hernieuwbare bronnen mogelijk
te maken. De lidstaten moeten verslag uitbrengen over de desbetreffende
hervormingen. Uit een analyse van de vooruitgang die de lidstaten hebben
geboekt op het gebied van de transmissie en distributie van elektriciteit uit
hernieuwbare bronnen en de verbetering van de integratieregels voor
hernieuwbare energie blijkt dat de meeste lidstaten enige vooruitgang hebben
geboekt bij de aanpak van de netwerkbarrières in kwestie. Er is echter verdere
vooruitgang nodig wat de transparantie en consistentie van de netwerkregels
betreft. Aangezien wordt verwacht dat in de EU op
langere termijn steeds meer elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zal worden
geproduceerd, is een volledige tenuitvoerlegging van artikel 16 van de
richtlijn belangrijk. Hoewel de energiemix in de EU momenteel volop in
verandering is, wordt het netwerk onvoldoende aan dat gegeven aangepast wat
problemen oplevert voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt, alsook technische
problemen in verband met 'loop flows', netwerkstabiliteit en een toenemend
aantal stroomonderbrekingen en investeringsknelpunten ten gevolge van
vertragingen bij de aansluiting van nieuwe stroomproducenten. Een aanpassing
van de wijze waarop het elektriciteitsnet en ‑systeem werkt, onder meer
door een grotere opslagcapaciteit, beter systeembeheer en betere
verbruiksprognose zal de efficiëntie verhogen waarmee de huidige infrastructuur
wordt gebruikt. Een efficiënter gebruik en beheer van het net kan ook de
transmissieverliezen terugdringen. Dergelijke verbeteringen, samen met snelle
vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de tienjaren-netwerkontwikkelingsplannen
van de lidstaten en bij het opstarten van de projecten van gemeenschappelijk
belang, als vastgelegd in het kader van de verordening tot vaststelling van
richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur, zijn noodzakelijk om
te komen tot een gelijke behandeling van energie uit hernieuwbare bronnen en
een goede integratie van de producenten van hernieuwbare energie in de
elektriciteitsmarkt. Ook de regelingen en kostenverdelingsregels
voor het gebruik van het net moeten worden gemoderniseerd om ze aan te
passen aan de nieuwe elektriciteitsproductiemix en om geleidelijk de balanceringsverantwoordelijkheid
van de producenten van hernieuwbare energie als aan‑ of afschakelbare elektriciteitsopwekkers
te vergroten. Het einddoel moet zijn hernieuwbare energie volledig concurrerend
te maken en de producenten ervan als evenwaardige marktspelers te doen optreden
en te behandelen. Een grotere transparantie en een gelijkwaardige toegang tot
het net, alsook de uitwerking van kostenverdelingsregels, zullen alle
producenten de nodige stimulansen geven om de efficiëntie van het gehele systeem
te verbeteren en productie‑ en locatiebeslissingen niet langer op
geïsoleerde wijze te nemen. Er moet ook aan worden herinnerd dat het niet
alleen in de elektriciteitssector is dat er infrastructurele problemen zijn.
Ook in de transportsector maakt de behoefte om de afhankelijkheid van fossiele
brandstoffen te verminderen nieuwe investeringen in infrastructuur noodzakelijk.
Om de uitbouw van een alternatieve brandstofinfrastructuur te ondersteunen
heeft de Commissie daarom het pakket "Schone energie voor het
vervoer"[13]
gepubliceerd met een voorstel voor een richtlijn betreffende de uitbouw van een
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, inclusief bindende streefcijfers
voor de uitrol van dergelijke infrastructuur. Steunregelingen Er is een discussie gevoerd over de
effectiviteit en efficiëntie van de verschillende types in het afgelopen
decennium opgezette steunregelingen voor hernieuwbare energie. Er bestaan zeer
diverse regelingen, met goede en slechte kenmerken en effecten. In 2011 heeft
de Commissie gesuggereerd dat richtsnoeren nuttig zouden kunnen zijn om de
lidstaten te helpen de beste praktijken te onderscheiden. Na overleg met de
lidstaten werden in het 2012-verslag van de Commissie "Hernieuwbare
energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt"[14] plannen aangekondigd om
dergelijke richtsnoeren uit te werken. Gezien de prominente rol die regelingen
voor financiële steun momenteel spelen bij de uitbouw van hernieuwbare energie
en gezien het steeds grotere aandeel (en de grotere kosten) van het gebruik van
hernieuwbare energie in de elektriciteitssector, moet er dringend werk worden
gemaakt van een hervorming van die steunregelingen teneinde ervoor te zorgen
dat zij op een kosteneffectieve en marktgerichte manier zijn
ontworpen. Richtsnoeren van de Commissie zijn noodzakelijk om te waarborgen dat
de steunregelingen op geregelde en snelle wijze worden aangepast om rekening te
houden met verlaagde technologiekosten en om ervoor te zorgen dat hervormingen
de producenten van hernieuwbare energie beter te integreren in de energiemarkt (bijvoorbeeld
door over te stappen van feed-in-tarieven op feed-in-premies of ‑quota,
en gebruik te maken van inschrijvingen om overcompensatie te vermijden),
alsmede om ervoor te zorgen dat dergelijke marktinterventies een correctie
vormen op marktdeficiënties, maar geen marktverstoringen toevoegen of in stand
houden. In de komende herziening van de richtsnoeren voor staatssteun zal met
dit aspect rekening worden gehouden. Wat de onzekerheid op het gebied van de
steunregelingen voor met name biobrandstoffen betreft, is het gebrek aan
vooruitgang bij de vaststelling door de Raad van een nieuw wettelijk kader voor
de belasting van energieproducten[15]
een voorwerp van zorg aangezien, overeenkomstig het huidige wettelijke kader,
slechts tot 2020 belastingsstimulansen mogen worden gegeven. Vele nationale hervormingen hebben een
negatief effect gehad op het investeringsklimaat. Het meest kritisch daarbij
waren onverwachte wijzigingen van de regelgeving die het rendement van reeds
gemaakte investeringen deden teruglopen. Dergelijke wijzigingen doen de
legitieme verwachtingen van de bedrijfswereld teniet en ontmoediging verdere
investeringen op een moment wanneer juist meer financiering vereist is. Er is
dus behoefte aan een leidraad voor het hervormingsproces als zodanig, teneinde
te waarborgen dat steunregelingen kosteneffectief maar niet marktverstorend
zijn. De Commissie heeft ook het gevoel dat meer actie vereist is om
convergentie en een grotere Europeanisering van energie te garanderen. Afgezien
van de ontwikkeling van gemeenschappelijke benaderingen voor de ondersteuning
van hernieuwbare energie, moet er een grotere grensoverschrijdende samenwerking
komen. Het huidige wettelijke kader voor een dergelijke samenwerking is het
samenwerkingsmechnisme van de hernieuwbare-energierichtlijn. Dit omvat
gezamenlijke projecten, waarin gemeenschappelijke benaderingen kunnen worden
ontwikkeld, gebaseerd op specifieke hernieuwbare-energieprojecten, technologieën
of regio's, alsook gezamenlijke steunregelingen zoals de Zweeds-Noorse
regeling, die haalbaar zijn binnen onderling goed verbonden regionale markten waarin
verbruikers ook fysiek hun voordeel zullen doen met in een buurland
geïnstalleerde capaciteit voor hernieuwbare energie. Dergelijke instrumenten banen
de weg naar een Europese ontwikkeling van energie uit hernieuwbare
bronnen, waarin de ontwikkeling van energiebronnen binnen een interne
energiemarkt geschiedt op gemeenschappelijke en kosteneffectieve basis. Te dien
einde zal de Commissie, bovenop de komende richtsnoeren inzake
samenwerkingsmechanismen, ook het ontstaan van regionale (en eventueel
sectorale) gezamenlijke steunregelingen ondersteunen tussen lidstaten,
gebaseerd op samenwerkingsmechanismen zoals een gemeenschappelijke Europese
aanpak voor de ontwikkeling van offshore-windenergie in de noordelijke
zeeën. De vier elementen van de hervorming en
integratie van hernieuwbare energiebronnen (sterke groei, kostenbeheersing,
marktintegratie en Europeanisering) zullen elk expliciet worden behandeld in de
toekomstige richtsnoeren van de Commissie. Dit zal bijdragen tot de coherentie
van het beleid en zal ervoor zorgen dat elke marktinterventie daadwerkelijk een
antwoord biedt op marktdeficiënties zonder bepaalde marktverstoringen toe te
voegen of in stand te houden. 4. Duurzaamheid van
biobrandstoffen Niet alle lidstaten hebben markten voor
biobrandstoffen ontwikkeld. Het overgrote deel van de biobrandstoffen in de EU
wordt dan ook geproduceerd door en verbruikt in vijf landen (Frankrijk, Duitsland,
Italië, Spanje en het VK). In 2010 heeft Eurostat gerapporteerd dat 1,4% (177
ktoe) van alle in de EU verbruikte biobrandstoffen werd geproduceerd uit
afvalstoffen, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal
(hoewel onofficiële statistieken gewag maken van ongeveer 9%, inclusief
gerecycleerde bak‑ en braadolie). Krachtens de artikelen 17, 18 en 23 van
de richtlijn moet de Commissie een reeks aspecten met betrekking tot
biobrandstoffen en vloeibare biomassa monitoren, onder meer het effect ervan op
duurzaamheid, biomassamarkten, prijzen van grondstoffen en levensmiddelen en de
noodzaak van metingen in verband met bodem‑, water‑ en
luchtkwaliteitsbescherming. Deze aspecten worden volledig behandeld in het begeleidend
werkdocument van de Commissiediensten. Als onderdeel van een bredere studie
betreffende de werking van de brandstofmarkten[16]
bestudeert de Commissie ook de duurzaamheid van biobrandstoffen uit het oogpunt
van de consument. Een cruciaal element van
een dergelijke monitoring is informatie betreffende de oorsprong van de
brandstoffen. 60% van de in de EU verbruikte grondstoffen
voor biodiesel werd geproduceerd binnen de EU. Argentinië was de belangrijkste
uitvoerder van biodiesel naar de EU. De meeste (ongeveer 80%) van de
grondstoffen voor in de EU verbruikte ethanol voor de transportsector werden
geproduceerd binnen de EU. Voor ethanol waren Brazilië en de VS de grootste
invoerders, hoewel de invoer uit Brazilië bijna is gehalveerd ten opzichte van 2008. Oorsprong van in de EU in 2010 verbruikte biobrandstoffen[17] || Biodiesel || Bio-ethanol || Volume (ktoe) || Aandeel || || Volume (ktoe) || Aandeel EU || 8 270 || 83,2% || EU || 2 243 || 80,1% Argentinië || 1 003 || 10,1% || Brazilië || 234 || 8,4% Indonesië || 285 || 2,9% || V.S. || 121 || 4,3% Maleisië || 123 || 1,2% || Peru || 26 || 0,9% China || 67 || 0,7% || Kazachstan || 24 || 0,8% V.S. || 61 || 0,6% || Bolivia || 20 || 0,7% Andere landen || 129 || 1,3% || Egypte || 15 || 0,5% || || || Z. Korea || 16 || 0,6% || || || Andere landen || 101 || 3,6% Totaal || 9938 || || || 2800 || Bron: EUROSTAT,
COMTRADE. Oorsprong van alle grondstoffen voor in de EU in 2010 verbruikte
biobrandstoffen EU || Argentinië || Indonesië || Brazilië || V.S. || Canada || Oekraïne || Maleisië || Paraguay || Andere 63,9% || 9,7% || 6,6% || 5,3% || 3,0% || 2,4% || 2,3% || 1,7% || 1,5% || 1,3% || || || || || || || || || Rusland || China || Zwitserland || Peru || Bolivia || Peru || Egypte || Guatemala || || 1,0% || 0,5% || 0,2% || 0,2% || 0,2% || 0,2% || 0,1% || 0,1% || || Uit de monitoring door de Commissie van de omzetting
door de lidstaten van de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen blijkt
dat er bepaalde leemten blijven bestaan; daarom heeft de Commissie wettelijke
procedures opgestart om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten effectieve
duurzaamheidsregelingen zijn opgezet. Tegelijkertijd heeft de Commissie 13
"regelingen op basis van vrijwilligheid" voor de certificering van de
duurzaamheid van biobrandstoffen goedgekeurd, wat het voor
biobrandstofproducenten in de hele wereld mogelijk maakt te voldoen aan de
strikte EU-normen. Bovendien hebben belangrijke uitvoerlanden (Argentinië,
Brazilië, Indonesië en Maleisië) nieuwe regelgevingsmaatregelen vastgesteld om
hun milieupraktijken in verband met de productie van biobrandstoffen te
verbeteren. De monitoring door de lidstaten en de
Commissie van de behoefte aan specifieke maatregelen om de kwaliteit van lucht,
bodem en water te bewaken, toont in het algemeen aan dat alle huidige landbouwpraktijken
in de EU, als verplicht overeenkomstig het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
de milieuwetgeving van de EU, ook van toepassing zijn op de productie van
grondstoffen voor biobrandstoffen (aangezien het overgrote deel van de
biobrandstoffen landbouwgewassen als grondstof heeft). Als zodanig zijn er dus
geen specifieke maatregelen in verband met biobrandstoffen vereist. In de
praktijk omvatten de huidige duurzaamheidsregelingen en ‑stelsels op
basis van vrijwilligheid vaak reeds eisen met het oog op goede
landbouwpraktijken zodat de desbetreffende regelingen reeds nu de beste
landbouwpraktijken voor lucht, bodem en water bevorderen. Naarmate de druk op
de agrarische hulpbronnen toeneemt, zal het echter een belangrijk punt worden
erop toe te zien de bestaande beschermingsmaatregelen toereikend blijven. Het totale netto-landgebruik voor de productie
van in de EU verbruikte biobrandstoffen bedraagt minder dan 3Mha. Binnen de EU, waar weliswaar niet alle lidstaten hun areaal beplant
met landbouwgewassen voor biobrandstoffen, hebben gerapporteerd, gaan de
desbetreffende ramingen van 2% (Polen) tot 6% (Frankrijk) van het nationale
landbouwareaal. Wat de "maatschappelijke
duurzaamheid" van biobrandstoffen betreft, dient de Commissie ook te
rapporteren over de landgebruiksrechten, aangezien de EU-vraag naar
biobrandstoffen bovenop de bestaande internationale vraag om uitvoer van al dan
niet voor voeding bestemde landbouwproducten komt en zo de druk in de
ontwikkelingslanden doet toenemen om meer land te converteren voor de teelt van
dergelijke gewassen. Gezien het tijdsverloop tussen landacquisitie en de productie
van biobrandstoffen en de leemten/fouten in de Land Matrix database van de ILC,
is het nog niet duidelijk of de EU-vraag naar biobrandstoffen bijdraagt tot
misbruiken op het gebied van landgebruiksrechten. De monitoring van dit aspect
door de lidstaten en de Commissie moet echter worden voortgezet. Gezien de
aanzienlijke prijsstijging van voedingsmiddelen in 2008 en 2011 en
het effect daarvan op de betaalbaarheid van voedsel en gezien de slechte oogst
in de VS in 2012 is het belangrijk af te wegen of het EU-biobrandstofverbruik daartoe
op één of andere wijze heeft bijgedragen, dan wel of andere elementen zoals
slechte weersomstandigheden, slechte oogsten, toenemende mondiale vraag,
stijgende olieprijzen enz., belangrijker zijn. Uit de analyse van de Commissie
blijkt dat het gebruik van graan voor de productie van bio-ethanol goed was
voor 3% van het totale graangebruik in 2010/2011 en een zeer beperkt
prijseffect (1%-2%) heeft gehad op de mondiale graanmarkt. Het biodieselgebruik
in de EU is groter en het geraamde prijseffect op gewassen voor de productie
van braad- en bakolie (raapzaad, sojabonen, palmolie) voor 2008 en 2010 was 4%[18]. Het lijkt er ook op dat de
vraag naar biodiesel prijsgevoeliger is dan de vraag op de voedingsmarkt zodat
de vraag bij stijgende prijzen lijkt terug te lopen. Dit gezegd zijnde, zal de
Commissie haar monitoring voortzetten en haar analyse verfijnen inzake de
EU-biobrandstofvraag en het effect daarvan op de mondiale landbouwmarkt, de
levensmiddelenprijzen en de desbetreffende prijsvolatiliteit. Bovendien
evolueren de interacties tussen biobrandstoffen en andere sectoren van de bio-economie
nog steeds en dus moeten de effecten op de traditionele gebruikers van
biomassa, zoals de oleochemische industrie, verder worden bestudeerd. Overeenkomstig de richtlijn moet de Commissie
ook verslag uitbrengen over de naleving van een hele reeks internationale overeenkomsten
(onder meer betreffende arbeidsomstandigheden en biodiversiteit) door alle
landen die grondstoffen leveren voor in de EU verbruikte biobrandstoffen. Hoewel
de meeste niet tot de EU behorende landen de fundamentele overeenkomsten hebben
geratificeerd, worden die overeenkomsten er minder strikt gehandhaafd dan in de
EU of in de VS, waarin veel van dergelijke overeenkomsten niet zijn bekrachtigd.
De inspanningen moeten dus over de hele linie worden voortgezet om de
desbetreffende landen ertoe aan te sporen deze overeenkomsten goed na te leven.
Wat de maatschappelijke baten van het EU-biobrandstofverbruik betreft,
dit verbruik heeft naar raming in 2010 ongeveer 220 000 banen opgeleverd
in de EU, terwijl het mondiaal goed was voor extra werkgelegenheid voor 1,4
miljoen mensen. Tot slot is het belangrijk na te gaan hoe
groot de uitstootvermindering van broeikasgassen dankzij het gebruik van
biobrandstoffen is geweest. Geïmporteerde minerale olie is weliswaar nog steeds
goed voor het overgrote deel van de in de transportsector gebruikte
brandstoffen, maar het aandeel van 4,7% voor biobrandstoffen heeft overeenkomstig
de in de nationale rapporten opgenomen ramingen geresulteerd in een totale
uitstootvermindering van 25,5 Mt CO2eq (22,6 Mt CO2eq
als de mondiale default-waarden worden gehanteerd). Deze raming omvat niet de indirecte
landbouwintensificeringseffecten of de effecten van indirecte veranderingen in
landgebruik die de CO2-beparingen van biobrandstoffen gedeeltelijk
tenietdoen. Wanneer deze emissies worden ingecalculeerd loopt de geraamde
uitstootvermindering aanzienlijk terug, wat wijst op de huidige dominantie van
"eerste generatie"-biobrandstoffen die doorgaans op voedingsgewassen
zijn gebaseerd, waarbij minder of geen CO2-uitstootvermindering
plaatsvindt. Om deze reden heeft de Commissie wijzigingen voorgesteld aan de
richtlijnen betreffende brandstofkwaliteit en hernieuwbare energie teneinde
meer rekening te houden met de effecten van indirecte veranderingen in
landgebruik ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen[19]. Het voorstel omvat onder meer
een beperking tot 5% van de bijdrage die biobrandstoffen op basis van
voedingsgewassen kunnen leveren voor het behalen van het 10%-streefcijfer,
alsmede sterkere stimulansen voor de ontwikkeling van biobrandstoffen van de
tweede generatie uit gewassen die geen voedingsgewassen zijn, zoals
afvalstromen of stro. Dit voorstel is nu voorgelegd aan het Europees Parlement
en de Raad en zal het EU-biobrandstofbeleid voor de periode tot 2020 vorm geven.
5. Conclusie De vaststelling in 2009 van de richtlijn
betreffende energie uit hernieuwbare bronnen en van wettelijk bindende
streefcijfers voor het gebruik van hernieuwbare energie heeft de aanzet gegeven
tot een sterke groei van de desbetreffende sector. De gegevens uit en de
analyse van de voortgangsverslagen inzake het gebruik van hernieuwbare energie
tonen aan dat, hoewel de EU als geheel goed op weg is naar het bereiken van de
2020-streefcijfers, sommige lidstaten extra inspanningen zullen moeten leveren
(zie de bijlage). Uit de analyse blijkt ook dat er redenen zijn voor
bezorgdheid inzake de toekomstige vooruitgang. De omzetting van de richtlijn
verloopt trager dan eigenlijk nodig is en het te volgen traject wordt steiler
in de komende jaren zodat de grootste inspanningen van de lidstaten in de
praktijk tegen het einde zullen komen. Terwijl de meeste lidstaten zeven jaar
hebben gehad om de eerste 20% van hun streefcijfer voor 2012 te behalen,
beschikken zij daarna nog slechts over telkens twee jaar om de volgende 10% te bereiken
voor 2014, 15% voor 2016, 20% voor 2018 en 35% voor 2020. Bovendien zal de
ingrijpende wijziging van de economische omstandigheden in Europa
overeenkomstig de voor de Commissie gemaakte analyse tot gevolg hebben dat het huidige
beleid in de meeste lidstaten ontoereikend is geworden om de aanzet te geven
tot de vereiste marktpenetratie van hernieuwbare energie. Het soms wisselvallige beleid van de lidstaten
wat hun nationale actieplannen inzake hernieuwbare energie betreft, brengt
onzekerheid mee voor de investeerders en stelt hen bloot aan regelgevingsrisico's.
De afwijking van de verwachtingen van de nationale plannen wat de sectorale en
technologische ontwikkelingen betreft, geeft ook aan dat er verdere
inspanningen vereist zijn. Andere redenen tot zorg zijn onder meer dat belemmeringen
voor de uitrol van hernieuwbare energie nog steeds niet overal worden
aangepakt, zodat administratieve lasten en vertragingen nog steeds
problemen en projectrisico's voor hernieuwbare-energieprojecten veroorzaken. Voorts
zijn er ook nog steeds de trage ontwikkeling van de infrastructuur, vertragingen
bij aansluitingen en achterhaalde netwerkgebruiksregels die in het
nadeel van producenten van hernieuwbare energie spelen. Bij de
tenuitvoerlegging van de richtlijn hernieuwbare energie moeten de lidstaten
hieraan verhelpen. Ook het veranderde economische klimaat heeft
duidelijk een effect gehad op de ontwikkeling van nieuwe projecten voor
hernieuwbare energie. Eén aspect is de verhoging van de kapitaalkosten in het
algemeen. Een ander aspect is het verhoogde risico ten gevolge van het
wisselvallige ondersteuningsbeleid van de lidstaten. De geplande richtsnoeren van
de Commissie inzake steunregelingen en de hervorming daarvan zijn bedoeld om
ervoor te zorgen dat dergelijke steun kosteneffectief is en bijdraagt tot de
integratie van de geproduceerde hernieuwbare energie in de Europese
energiemarkt. De resultaten van het huidige debat inzake het
2030-kader voor energie en klimaat, waartoe dit voortgangsrapport bijdraagt, en
het voorstel van de Commissie om de richtlijnen betreffende hernieuwbare
energie en brandstofkwaliteit te herzien om de stimulansen voor geavanceerde
biobrandstoffen te versterken en minder biobrandstoffen van de eerste generatie
te gebruiken, zijn eveneens elementen die in de komende jaren tot 2020 een
belangrijke rol zullen spelen en waarmee rekening zal moeten worden gehouden
wanneer wordt gekeken naar de naleving van het traject in de periode 2011-2012.
De Commissie zal ook blijven toezien op de tenuitvoerlegging door de lidstaten
en zal indien nodig wettelijke maatregelen nemen. De Commissie heeft al enkele
inbreukprocedures ingeleid wegens niet-omzetting van de richtlijn[20]. Verder procedures zullen
volgen wanneer de tenuitvoerlegging ontoereikend is. In uitvoering van de
richtlijn hernieuwbare energie heeft de Commissie ook een evaluatie gemaakt van
de tenuitvoerlegging, doeltreffendheid en effecten van het EU-beleid inzake
biobrandstoffen en de duurzaamheid daarvan. De tenuitvoerlegging door de lidstaten
van de duurzaamheidsregeling voor biobrandstoffen verloopt weliswaar te traag,
maar de mogelijke negatieve effecten van het biobrandstofgebruik in de EU
lijken, afgezien van de reeds gemaakte voorstellen, geen verdere specifieke
beleidsinterventie nodig te maken. Voorts blijkt de broeikasgasemissiereductie,
als gerapporteerd door de lidstaten (waarbij geen indirecte neveneffecten zijn
ingecalculeerd) nog steeds positief te zijn. In haar mededeling van juni 2012[21] heeft de Commissie zich ertoe
verbonden de integratie van hernieuwbare energie in de interne energiemarkt te
blijven bevorderen en stimulansen te geven voor investeringen in
elektriciteitsopwekking op basis van hernieuwbare energie. Zij is ook
voornemens richtsnoeren uit te werken inzake beste praktijken voor
kosteneffectieve en samenhangende steunregelingen voor hernieuwbare energie,
een leidraad op te stellen voor samenwerkingsmechanismen om de streefcijfers
inzake hernieuwbare energie tegen lagere kosten te bereiken en te werken aan een
beter regelgevingskader voor samenwerking op energiegebied met derde landen.
Dergelijke acties vergen telkens een strikte en volledige tenuitvoerlegging van
de richtlijn hernieuwbare energie en van de verbintenissen die de lidstaten in
hun nationale actieplannen voor hernieuwbare energie zijn aangegaan. Wat deze
aspecten betreft moet de vooruitgang worden gehandhaafd. Voorts zal de steun in
het kader van het nieuwe meerjarige begrotingskader van de EU voor nieuwe
energietechnologieën en voor de energie-infrastructuur blijven zorgen voor een
permanente groei van de hernieuwbare-energiesector in Europa. Wanneer de
vooruitgang zich op die manier doorzet, kan worden verwacht dat de
hernieuwbare-energie-industrie in de EU in de periode tot 2020 en daarna zal
bloeien, rijpen en mondiaal concurrerend zal worden. Bijlage I.
Overzicht van de voortgang in de lidstaten Lidstaat || 2005 aandeel EHB* || 2010 aandeel EHB* || 1e interim-streefcijfer || 2020 EHB*-streefcijfer Oostenrijk || 23,3% || 30,1% || 25,4% || 34% België || 2,2% || 5,4% || 4,4% || 13% Bulgarije || 9,4% || 13,8% || 10,7% || 16% Cyprus || 2,9% || 5,7% || 4,9% || 13% Tsjechië || 6,1% || 9,4% || 7,5% || 13% Duitsland || 5,8% || 11,0% || 8,2% || 18% Denemarken || 17% || 22,2% || 19,6% || 30% Estland || 18% || 24,3% || 19,4% || 25% Griekenland || 6,9% || 9,7% || 9,1% || 18% Spanje || 8,7% || 13,8% || 10,9% || 20% Finland || 28,5% || 33% || 30,4% || 38% Frankrijk || 10,3% || 13,5% || 12,8% || 23% Hongarije || 4,3% || 8,8% || 6,0% || 13% Ierland || 3,1% || 5,8% || 5,7% || 16% Italië || 5,2% || 10,4% || 7,6% || 17% Litouwen || 15% || 19,7% || 16,6% || 23% Luxemburg || 0,9% || 3% || 2,9% || 11% Letland || 32,6% || 32,6% || 34,0% || 40% Malta || 0% || 0,4% || 2,0% || 10% Nederland || 2,4% || 3,8% || 4,7% || 14% Polen || 7,2% || 9,5% || 8,8% || 15% Portugal || 20,5% || 24,6% || 22,6% || 31% Roemenië || 17,8% || 23,6% || 19,0% || 24% Zweden || 39,8% || 49,1% || 41,6% || 49% Slovenië || 16,0% || 19,9% || 17,8% || 25% Slowakije || 6,7% || 9,8% || 8,2% || 14% VK || 1,3% || 3,3% || 4,0% || 15% EU || 8,5% || 12,7% || 10,7% || 20% EHB*
= energie uit hernieuwbare bronnen De
meest objectieve maatregel is de lidstaten te evalueren afgemeten aan hun
eerste interim-streefcijfer, berekend als het gemiddelde van het aandeel
hernieuwbare energie in de periode 2011/2012. De desbetreffende vooruitgang in
de periode tot 2010 is in de meeste lidstaten goed, maar dat zegt op zich niets
over de onzekerheid op economisch en beleidsgebied die de producenten van
hernieuwbare energie momenteel lijken te hebben. Voortgang naar het eerste interim-streefcijfer: >2% boven interim-streefcijfer <1% tot <2% boven interim-streefcijfer >1% onder interim-streefcijfer [1] Meer in het bijzonder de artikelen 17, lid 7, 18,
lid 2 en lid 9, en 23, leden 1 t/m 6. [2] Tweejaarlijkse
voortgangsrapporten van de lidstaten inzake het gebruik van hernieuwbare
energie (2011): http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/2011_en.htm [3] Renewable
energy progress and biofuel sustainability, ECOFYS et al, 2012 http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/xxxxx
en.htm [4] Energie
uit hernieuwbare bronnen – Voortgang naar de 2020-doelstelling (COM(2011) 31
en SEC(2011) 130). [5] In
het indicatieve traject als omschreven in deel B van bijlage I van
Richtlijn 2009/28/EG zijn interim-streefcijfers vastgelegd. Het
interim-streefcijfer van de EU voor 2011/2012 was 10,7%. De nationale
resultaten zijn gegeven in bijlage I bij deze mededeling. [6] Het
Green-X-model werd gebruikt om een gedetailleerde kwantitatieve beoordeling van
de toekomstige ontwikkeling van hernieuwbare energie op sectoraal,
technologisch en lidstaatniveau te maken. Het model was gebaseerd op evaluaties
van nationale beleidslijnen en plannen tot midden 2012. Nadere gegevens worden
verstrekt in het in voetnoot 3 vermelde rapport. [7] Renewable energy progress and biofuel sustainability,
ECOFYS et al, 2012 http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/xxxxx
en.htm [8] Overeengekomen in het kader van Richtlijn 2001/77/EG.
Oostenrijk, Cyprus, Tsjechië, Griekenland, Finland, Frankrijk, Italië,
Luxemburg, Malta, Polen, Roemenië, Zweden, Slovenië, Slowakije en het VK. [9] Vastgesteld bij Richtlijn 2003/30/EG. Oostenrijk,
België, Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Griekenland, Spanje,
Finland, Hongarije, Ierland, Italië, Litouwen, Luxemburg, Letland, Malta,
Nederland, Portugal, Roemenië, Slovenië en het VK. [10] In COM(2010) 11 heeft de Commissie zich ertoe
verbonden te rapporteren over de effecten van de biomassa-duurzaamheidsregelingen. [11] Energie uit hernieuwbare bronnen - Voortgang naar de 2020-doelstelling
(COM(2011) 31 en SEC(2011) 130). [12] Tweejaarlijkse voortgangsrapporten van de lidstaten inzake
hernieuwbare energie (2011): http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/2011_en.htm [13] COM(2013) 18 definitief,
http://ec.europa.eu/transport/themes/urban/cpt/index_en.htm [14] COM(2012) 271. [15] Voorstel van de Commissie voor een herziening van de
richtlijn betreffende de belasting van energieproducten, COM(2011) 169
definitief. [16] In de studie (te publiceren eind 2013) wordt nagegaan of
de consument in staat is geïnformeerde keuzes te maken, meer bepaald door te
kijken naar het inzicht van de consument en de transparantie van de informatie.
Het is de bedoeling dat de studie aanbevelingen bevat voor de verbetering en
harmonisering van de brandstofetikettering aan brandstofpompen in alle
lidstaten van de EU. In de studie wordt ook het aspect van de beschikbaarheid
van verschillende brandstoffen en kleinhandelaars bekeken, alsook het aspect
van de brandstofprijzen. [17] De
handel in biodiesel en bio-ethanol is geanalyseerd op basis van
Eurostat-statistieken over de handel van CN8 (dataset DS_016890: code HS 3824.90.91
voor biodiesel, codes HS 2207.20.00, HS 2207.10.00, HS 220890.91, HS 2208.90.99
en HS 2909.19.10 voor ethanol) en Comtrade (code 382490 voor biodiesel, codes 2207,
2208 en 2909 voor ethanol). [18] Renewable energy progress and biofuel sustainability,
ECOFYS et al, 2012 http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/xxxxx
en.htm [19] COM(2012)
595 definitief, http://ec.europa.eu/energy/renewables/biofuels/land_use_change_en.htm
[20] Er zijn rechtszaken ingeleid met betrekking tot en met
redenen omklede adviezen verstuurd naar Oostenrijk, Bulgarije, Cyprus,
Tsjechië, Finland, Hongarije, Ierland, Letland, Luxemburg, Nederland, Polen en
Slovenië. [21] Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de
Europese energiemarkt, COM(2012) 271.