EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0857

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Werkgelegenheid in plattelandsgebieden: de banenkloof dichten {SEC(2006) 1772}

/* COM/2006/0857 def. */

52006DC0857

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Werkgelegenheid in plattelandsgebieden: de banenkloof dichten {SEC(2006) 1772} /* COM/2006/0857 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 21.12.2006

COM(2006) 857 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Werkgelegenheid in plattelandsgebieden: de banenkloof dichten{SEC(2006) 1772}

1. INLEIDING

De Europese Raad van Lissabon in 2000 heeft, in het kader van de in 1997 op gang gebrachte Europese werkgelegenheidsstrategie, volledige werkgelegenheid als doel gesteld en, voor de middellange termijn, een werkgelegenheidspeil van 70 % vóór 2010. Als onderdeel van dit proces heeft de Landbouwraad van juli 2003 conclusies aangenomen over "Werkgelegenheid in plattelandsgebieden in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie". De Landbouwraad wees meerdere uitdagingen aan voor de toekomst van de plattelandsontwikkeling, zoals de vergrijzing van de landbouwbevolking, de participatie van jongeren en vrouwen in de landbouweconomie, de uitbreiding van de Europese Unie en de door het nieuwe GLB ingeluide overgang van productiesteun naar producentensteun. De Commissie werd verzocht een grondige analyse te verrichten van de werkgelegenheidsvooruitzichten in de plattelandsgebieden, alsmede een discussie op gang te brengen over de ontwikkeling van passende statistische instrumenten voor deze gebieden.

2. HET GLB, PLATTELANDSONTWIKKELING EN DE EU-PRIORITEIT VOOR WERKGELEGENHEID

De Commissie heeft op 2 februari 2005 een nieuwe start voor de Lissabon-strategie voorgesteld, toegespitst op twee hoofdthema's: meer duurzame groei en meer en betere banen[1]. In het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie moet het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven worden vergroot en moeten investeringen in menselijk kapitaal worden aangezwengeld via beter onderwijs en opleidingen. De leidraad voor de bijdrage van het GLB – marktbeleid en plattelandsontwikkelingsbeleid – aan de strategie van Lissabon is vastgesteld door de Europese Raad van Göteborg in 2001 en bekrachtigd in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki in juni 2003: Goede economische prestaties moeten samengaan met een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Dit is opnieuw bekrachtigd in de Europese duurzaamheidsstrategie die op 16 juni 2006 door de Europese Raad werd aangenomen.

Het nieuwe GLB is gebaseerd op een marktbeleid met interventie als vangnet, stabilisatie van inkomens via ontkoppelde steun die gebonden is aan randvoorwaarden ("cross-compliance"), en een versterkt beleid voor plattelandsontwikkeling dat is toegespitst op banen, groei en duurzaamheid. In de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling worden de terreinen aangewezen die doorslaggevend zijn voor de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor de periode 2007-2013, in samenhang met de vernieuwde Europese duurzaamheidsstrategie en de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid.

3. DE BANENKLOOF

De plattelandsgebieden van Europa vertonen een grote verscheidenheid in bevolking, demografie, economische en sociale structuren, en arbeidsmarkten. Deze verscheidenheid maakt deel uit van hun rijkdom. Veel van de plattelandsgebieden in Europa staan echter voor een gezamenlijke uitdaging: wat betreft hun vermogen om kwalitatief hoogwaardige, duurzame banen te scheppen blijven ze achter bij stedelijke gebieden.

3.1. Kenmerken van plattelandsgebieden

Op basis van bevolkingsdichtheid bestrijkt het platteland 93 % van het grondgebied van de EU-27. 20 % van de bevolking woont in overwegend rurale gebieden en 38 % in gebieden met een sterk ruraal karakter[2]. Deze gebieden zorgen enerzijds voor 45 % van de in de EU-27 gegenereerde bruto toegevoegde waarde en voor 53 % van de werkgelegenheid, maar moeten anderzijds vaak terrein prijsgeven aan overwegend stedelijke gebieden. In de EU-27 is het inkomen per hoofd van de bevolking in gebieden met een overwegend stedelijk karakter bijna tweemaal zo hoog als in gebieden met een overwegend ruraal karakter. Met een laag inkomenspeil is het moeilijker om bekwaam personeel vast te houden en aan te trekken. Deze kloof is zichtbaar in andere sleutelindicatoren (zie bijlage).

Een veranderende demografische situatie

Het aandeel van de plattelandsbevolking in de totale bevolking van de EU is gedurende de afgelopen decennia nagenoeg gelijk gebleven. Hoewel de situatie alles bij elkaar genomen dus betrekkelijk stabiel is gebleven, bestaan er aanzienlijke verschillen tussen en binnen de afzonderlijke lidstaten, en hebben de afgelopen 15 jaar belangrijke bevolkingsontwikkelingen plaatsgevonden op regionaal niveau.

Er vinden in Europa twee grootschalige demografische veranderingsprocessen plaats: een urbanisatietendens die al lang gaande is en waarbij inwoners en economische activiteit zich uit de meer afgelegen plattelandsgebieden naar stedelijke gebieden en toegankelijke plattelandsgebieden verplaatsen, en een meer recente "contra-urbanisatiestroom" vanuit stedelijke gebieden naar toegankelijke plattelandsgebieden (hetgeen mogelijk is geworden dankzij nieuwe vervoers- en ICT-infrastructuren) waar een verstedelijkte levensstijl zich steeds meer opdringt. Hierdoor vormen de toegankelijke gedeelten van sterk rurale gebieden een groeizone, waarvan de economische structuur steeds meer op die van stedelijke gebieden lijkt. Overwegend rurale gebieden daarentegen, vooral in de meer afgelegen delen van de EU, kennen een aanhoudende afname in bevolking en economische activiteit[3].

Wat de leeftijdsopbouw betreft, is in de zuidelijke lidstaten de demografische vergrijzing in de plattelandsgebieden het sterkst. Op gendergebied is de belangrijkste tendens een "vermannelijking" van dunbevolkte plattelandsgebieden in Noord-Europa en onderontwikkelde plattelandsgebieden in de nieuwe lidstaten, als gevolg van de uitmigratie van jongere vrouwen[4].

Lagere werkgelegenheid en hogere werkloosheid

Voor de hele EU-25 geldt dat in de periode 1996-2001 de werkgelegenheid het snelst is gestegen in stedelijke gebieden. In gebieden met een overwegend stedelijk karakter nam de werkgelegenheidsgraad met 3,6 % toe, tegen 1,9 % in gebieden met een overwegend ruraal karakter. Hieruit valt op te maken dat de werkgelegenheidskloof tussen stedelijke en plattelandsgebieden breder wordt[5]. In 2004 was in de EU-27 de werkgelegenheidsgraad 5 % hoger in gebieden met een overwegend stedelijk karakter (64,7 %) dan in gebieden met een overwegend ruraal karakter (60,1 %). Er zij echter op gewezen dat de verscheidenheid onder plattelandsgebieden groot is. In sommige rurale gebieden, met name in periurbane gebieden, is de werkgelegenheid sterk gegroeid, hetgeen in overeenstemming is met een algemene tendens in OESO-landen[6]. Op subregionaal niveau kunnen de tendensen sterk afwijken van die op regionaal niveau, vooral wanneer arbeidskrachten die de landbouw op het platteland verlaten, worden opgenomen in marktsteden en grote dorpen.

De werkloosheid is meestal aanmerkelijk hoger in rurale dan in stedelijke gebieden. De verschillen tussen stedelijke en plattelandsgebieden zijn het grootst in landen die worden gekenmerkt door hoge werkloosheidscijfers. Langdurige werkloosheid is alleen in sterk rurale gebieden betrekkelijk hoog, hetgeen kan wijzen op een toenemende uitsluiting van minder draagkrachtige groepen. Naar schatting betreft de "verborgen werkloosheid" (onder boeren en werknemers in de landbouw met te weinig werk) waarschijnlijk zo'n 5 miljoen mensen op het platteland.

Een langzamere ontwikkeling van de tertiaire sector

De dienstensector is de grootste werkgever in de plattelandsgebieden van Europa. Deze is echter kleiner dan in stedelijke gebieden en valt meestal grotendeels onder de publieke sector, als gevolg van de onderontwikkeling van de particuliere dienstverlening die in de steden geconcentreerd blijft. In 2002 was de dienstensector goed voor respectievelijk 57 % en 65 % van de werkgelegenheid in overwegend rurale gebieden en tussenliggende plattelandsgebieden, tegen 75 % in gebieden met een overwegend stedelijk karakter. Dit brengt met zich mee dat de overgang op activiteiten die onder de kenniseconomie vallen, langzamer verloopt.

Vaardigheden en menselijk kapitaal

Wat betreft vaardigheden en menselijk kapitaal blijven plattelandsgebieden over het algemeen achter bij stedelijke gebieden. In veel lidstaten is doorleren na het lager of middelbaar onderwijs minder gebruikelijk op het platteland dan in stedelijke gebieden. In gebieden met een stedelijk karakter heeft bijna 20 % van de volwassen bevolking tertiair onderwijs genoten, terwijl dit aandeel op het platteland niet verder komt dan zo'n 15 %[7]. Bovendien kan tertiair onderwijs leiden tot uitmigratie van beter opgeleiden van rurale naar stedelijke gebieden. Vanwege de betere werkgelegenheidskansen keren deze na afronding van hun opleiding vaak niet terug.

Te weinig kansen voor vrouwen en jongeren

Voor vrouwen en jongeren blijft de situatie op het platteland onzeker, hetgeen dikwijls leidt tot uitmigratie van vrouwen en jongeren in economisch actieve leeftijdsgroepen. In sommige plattelandsgebieden vormen gebrek aan opleidingsinfrastructuur en inadequate kinderopvang een belemmering voor toetreding tot en bij- en nascholing op de arbeidsmarkt. Over het algemeen zijn de werkloosheidscijfers onder vrouwen en jongeren op het platteland betrekkelijk hoog. Voor vrouwen was het percentage voor plattelandsgebieden 10,6 %, terwijl het percentage voor mannen relatief lager was met 7,9 %. In stedelijke gebieden was het verschil tussen de percentages voor mannen (6,2 %) en vrouwen (6,8 %) kleiner. De jeugdwerkloosheid was zowel in overwegend als sterk rurale gebieden aanmerkelijk hoger (respectievelijk 17,6 % en 16 %, tegen 11 % in stedelijke gebieden).[8]

3.2. De plaats van de landbouw

In de meeste plattelandsgebieden levert de primaire sector minder dan 10 % van de totale werkgelegenheid. In een derde van de plattelandsgebieden ligt dit aandeel zelfs onder de 5 % (rond het gemiddelde in de hele EU-25). In sommige plattelandsgebieden echter – met name in het oosten en zuiden van de EU – ligt dit aandeel hoger dan 25 %. Daarnaast is de landbouwproductiviteit veel lager in de meeste gebieden met een overwegend ruraal karakter[9].

De integratie van de landbouwsector van de nieuwe lidstaten in het GLB is over het algemeen soepel en positief verlopen, in het bijzonder voor wat betreft de inkomens. Net als op andere terreinen van de EU kan een geslaagde aanpassing van de landbouw evenwel de sleutel zijn tot meer concurrentiekracht en milieuduurzaamheid in de landbouwsector en tot een spectaculaire stijging van de werkgelegenheid en de groei in aanverwante sectoren.

Op dit moment is nog geen 10 % van de bedrijfsleiders in de landbouw in de EU-25 jonger dan 35 en is meer dan 24 % ouder dan 65. In de periode 2000-2005 heeft de landbouw in de EU-25 voornamelijk arbeidskrachten verloren in de meest actieve leeftijdsgroep (25-54), gevolgd eerst door de jonge werknemers (15–24) en dan pas de oudere werknemers (55–64). Het afnemende aantal jongeren in de landbouwsector kan specifieke problemen opleveren als het gaat om generatievernieuwing.

Het opleidingsniveau van landbouwers in de lidstaten loopt sterk uiteen. Veel landbouwers ontbreekt het aan de nodige vaardigheden om voordeel te trekken van de mogelijkheden die worden geboden door het nieuwe klimaat van innovatie, milieudienstverlening, diversificatie en ontwikkeling van lokale diensten en de productie van bio-energie.

De Landbouwraad heeft gewezen op de noodzaak tot bevordering van onderzoek en ontwikkeling, beroepsopleidingen, adviesdiensten en innovatie, alsmede van menselijk kapitaal[10].

3.3. Het effect van de hervorming van het GLB en het plattelandsontwikkelingsbeleid

De belangrijkste factoren voor arbeidsaanpassing in de landbouwsector zijn technologische veranderingen, kapitaalopbrengst en de relatieve beloning van landbouwarbeid in vergelijking met andere sectoren. Door de opeenvolgende hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid gedurende de afgelopen twintig jaar is het wegstromen van arbeidskrachten uit de landbouwsector ruwweg constant gebleven op zo'n 2-3 % per jaar. Dankzij de invoering van rechtstreekse steun als compensatie voor de verlagingen van de prijssteun kon dit herstructureringsproces op een sociaal aanvaardbare wijze plaatsvinden. Zonder rechtstreekse steun zouden veel plattelandsgebieden in Europa in grote economische, sociale en milieuproblemen terecht zijn gekomen. Plattelandsontwikkeling heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot het voorkomen van ontvolking en van stopzetting van de landbouw in veel plattelandsgebieden.

Naar verwachting zal het effect van de ontkoppeling, die werd ingevoerd in de GLB-hervorming van 2003, op de werkgelegenheid ongeveer neutraal zijn. De aanpassing van de productiestructuren zal worden gecompenseerd door een efficiënt gebruik van kapitaal en grond, dat economisch duurzamere activiteiten met zich meebrengt. Verwacht wordt dat een grotere marktgerichtheid zal leiden tot nieuwe inkomstenbronnen door zowel agrarische als niet-agrarische diversificatie door boeren.

De feiten lijken erop te wijzen dat de aanpassingen in de landbouwsector en het effect daarvan op de werkgelegenheid deels zijn opgevangen door het aanboren van nieuwe bronnen van werkgelegenheid op de boerderij of het combineren van deeltijdwerk in de landbouw met werk buiten de landbouw. Maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling hebben geholpen dit proces te begeleiden en te ondersteunen, waardoor een aanzienlijk aantal banen gecreëerd of behouden kon worden.

Uit evaluaties blijkt dat men over het algemeen van oordeel is dat investeringen in landbouwbedrijven, opleidingen, bosbouwmaatregelen en maatregelen ter bevordering van de aanpassing en ontwikkeling van plattelandsgebieden effectief zijn geweest in het scheppen van werkgelegenheid. Investeringen in landbouwbedrijven hebben over het algemeen bijgedragen tot het behoud van werkgelegenheid door verbetering van de productiviteit, terwijl economische diversificatiemaatregelen meer hebben bijgedragen tot het scheppen van nieuwe werkgelegenheid.

Hoewel er maar weinig kwantitatieve schattingen beschikbaar zijn op EU-niveau, zijn er in de loop van het Leader II-initiatief naar schatting tegen de 100 000 banen gecreëerd en behouden in de plattelandsgebieden in Europa (op het terrein van sociale voorzieningen, gezondheidszorg, landschapsbehoud en cultureel erfgoed). In de helft van de gevallen ging het om banen van vrouwen. Diversificatiemaatregelen op het platteland hebben bijgedragen tot het behoud van veel banen in de landbouw, terwijl tegelijkertijd tijdelijke banen werden gecreëerd op het gebied van milieu- en dorpsvernieuwing.

Toch blijven maatregelen die zijn gericht op het scheppen van banen en op diversificatie naar niet-landbouwactiviteiten slechts een betrekkelijk klein deel uitmaken van de programma's. Naar schatting is in de huidige periode 2000-2006 slechts zo'n 10 % van de hoofdprogramma's voor de EU-15 besteed aan maatregelen die direct of indirect werkgelegenheid genereren buiten de landbouwsector of de eerstebewerkingssector. Hieruit valt op te maken dat er in de nieuwe periode heel wat ruimte is om de bijdrage van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren.

4. DE UITDAGINGEN VOOR HET PLATTELAND

Het platteland van Europa vertoont een grote verscheidenheid en omvat vele belangrijke gebieden. Sommige plattelandsgebieden echter, in het bijzonder de plattelandsgebieden die het meest afgelegen liggen, het meest door ontvolking zijn getroffen of het sterkst afhankelijk zijn van de landbouw, krijgen het de komende jaren bijzonder moeilijk als het gaat om groei, werkgelegenheid en duurzaamheid. Moeilijkheden zijn onder meer:

- lagere inkomens,

- een ongunstige bevolkingssamenstelling,

- lagere werkgelegenheid en hogere werkloosheid,

- een langzamere ontwikkeling van de tertiaire sector,

- onvoldoende vaardigheden en menselijk kapitaal,

- gebrek aan kansen voor vrouwen en jongeren,

- het ontbreken van noodzakelijke vaardigheden in delen van de landbouwsector en de voedingsmiddelenindustrie.

Daar komt bij dat de verdergaande herstructurering en modernisering van de Europese landbouw veel plattelandsgebieden een zware last zal opleggen. Op basis van de huidige tendensen valt te verwachten dat in de EU-15 tussen nu en 2014 zo'n 2 miljoen voltijdwerknemers de sector zullen verlaten. Bovendien zouden 1 tot 2 miljoen voltijdwerknemers de sector kunnen verlaten in de tien nieuwe lidstaten, evenals 1 tot 2 miljoen in Bulgarije en Roemenië[11]. Hier komt nog zo'n 5 miljoen bij in de vorm van verborgen werkloosheid in de landbouw. De meeste plattelandsgebieden zullen met deze veranderingen te maken krijgen. In gebieden met een sterk ruraal karakter zal de uitdaging bestaan in het vermijden van het risico van uitsluiting waarmee onvoldoende vaardigheden en lage inkomens gepaard gaan. In meer afgelegen gebieden waar het aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid hoger is, zal het beheer van het herstructureringsproces een belangrijke rol spelen in de landbouweconomie in ruimere zin.

Anderzijds leveren plattelandsgebieden qua groeipotentieel in een aantal nieuwe sectoren reële kansen op; men denke in dit verband aan de inrichting van rurale aantrekkingspunten en toeristische voorzieningen, de aantrekkelijkheid van deze gebieden als woon- en werkomgeving en het belang ervan als reservoir van natuurlijke hulpbronnen en waardevolle landschappen. De Europese landbouw biedt vele producten van hoge kwaliteit. De agrovoedingssector moet de kansen die nieuwe benaderingen, technologieën en ontwikkelingen met zich brengen, aangrijpen om zowel op de Europese als op de wereldmarkt in te spelen op de steeds wijzigende vraag. Dit vereist de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden, ondernemerschap en het vermogen tot aanpassing aan het leveren van nieuwe soorten diensten.

Kortom, Europese plattelandsgebieden moeten hun mogelijkheden benutten of lopen het risico nog verder achterop te raken bij stedelijke gebieden ten aanzien van de doelstellingen van Lissabon, met name in de meest afgelegen en de meest op landbouw gerichte gebieden.

5. CONCLUSIES: DE BANENKLOOF DICHTEN

De werkgelegenheid in plattelandsgebieden in Europa staat voor aanzienlijke uitdagingen. Tegelijkertijd is er een breed gamma aan instrumenten op zowel Europees als nationaal niveau dat kan worden ingezet om de banenkloof tussen het platteland en stedelijke gebieden te dichten. Multisectorale benaderingen op basis van areaal, berustend op een partnerschapsbenadering, die zich niet beperken tot de landbouw, de agrovoedingsindustrie en boerderijtoerisme, moeten worden aangemoedigd. Vooral plattelandsontwikkelingsmaatregelen moeten ten volle worden benut voor werkgelegenheid en groei.

Voorbeelden van het scheppen van banen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling[12]: |

Toerisme, ambachten en de inrichting van rurale aantrekkingspunten zijn in tal van regio's groeisectoren die kansen bieden voor niet-agrarische diversificatie op het landbouwbedrijf en voor de ontwikkeling van microbedrijven in de ruimere rurale economie. |

Lokale initiatieven voor de ontwikkeling van het kinderopvangaanbod kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Men denke in dit verband bijvoorbeeld aan de bouw van opvanginfrastructuur, eventueel gecombineerd met initiatieven ter bevordering van de oprichting van kleine bedrijven die werkzaamheden in verband met het platteland en plaatselijke diensten verrichten. |

Geïntegreerde initiatieven die diversificatie, het oprichten van bedrijven, het investeren in cultureel erfgoed, infrastructuur voor plaatselijke diensten en renovatie in zich verenigen, kunnen bijdragen tot het verbeteren van zowel de economische vooruitzichten als de kwaliteit van het leven. |

De ontwikkeling van microbedrijven en ambachtelijke bedrijvigheid, waarbij kan worden voortgebouwd op traditionele vaardigheden of een beroep kan worden gedaan op nieuwe kennis; |

De opleiding van jongeren in traditionele vaardigheden die nodig zijn voor het diversifiëren van de plaatselijke economie. |

Bevordering van het gebruik en de verspreiding van ICT; de ontwikkeling van het aanbod en het innovatieve gebruik van hernieuwbare energiebronnen. |

In het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moet steun voor de oprichting van kleinschalige plaatselijke infrastructuur ter beschikking worden gesteld, aangezien een dergelijke infrastructuur een brug kan slaan tussen de aanzienlijke investeringen en de lokale strategieën voor de diversificatie en de ontwikkeling van het potentieel van de agrovoedingssector. |

In het licht van deze uitdagingen voor de toekomst vormen een geïntegreerde aanpak van communautair en nationaal beleid, samen met een sterke focus op menselijk kapitaal en vaardigheden speerpunten voor het benutten van de bestaande mogelijkheden voor groei en werkgelegenheid op het platteland. De Commissie beveelt dan ook aan dat:

- het GLB-hervormingsproces, met grotere marktgerichtheid en inkomensstabilisatie via rechtstreekse steun, moet worden voortgezet;

- de lidstaten bestaande mogelijkheden om de productie van energiegewassen en de ontwikkeling van hernieuwbare-energiebedrijven te bevorderen en te ondersteunen moeten aangrijpen, omdat dit de werkgelegenheid op het platteland kan helpen stabiliseren en sterk kan bijdragen tot de bevordering van duurzame ontwikkeling;

- gezien de bijzondere uitdagingen voor veel van de plattelandsgebieden in de nieuwe lidstaten, de integratie van deze landen en de herstructurering van hun landbouw de komende jaren prioriteiten zullen blijven;

- in overeenstemming met de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling, de lidstaten programma's voor plattelandsontwikkeling moeten inzetten ten behoeve van de prioriteiten van kennisoverdracht, modernisering, innovatie en kwaliteit in de voedselketen, investeringen in menselijk kapitaal en de overkoepelende prioriteit werkgelegenheid en groeivoorwaarden te scheppen;

- aangezien plattelandsontwikkeling slechts een gedeeltelijke oplossing kan bieden voor het dichten van de banenkloof, het hele gamma van Gemeenschapsinstrumenten moet worden gebruikt om groei en werkgelegenheid op het platteland te bevorderen. De lidstaten moeten zorgen voor maximale synergie tussen structuur-, werkgelegenheids- en plattelandsontwikkelingsbeleid[13];

Voorbeelden van steun vanuit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds voor de diversificatie van plattelandsgebieden[14]: |

een minimumtoegang tot diensten van algemeen economisch belang; |

ondersteuning en geïntegreerde aanpak van toerisme; |

stimulering van innovatie van processen en producten in bestaande economische activiteiten; |

investeringen in ontwikkelingspolen in plattelandsgebieden en de ontwikkeling van economische clusters gebaseerd op plaatselijke aantrekkingspunten. |

- de tenuitvoerlegging van acties op deze terreinen van menselijke ontwikkeling volledig in overeenstemming dient te zijn met de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie, zoals uiteengezet in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid. Alle lidstaten moeten aansporen tot anticiperen op de veranderingen die de landbouwsector in het kader van de herstructurering doormaakt, een proactieve aanpak ontwikkelen van de opleiding en omscholing van landbouwers, met name op het gebied van overdraagbare vaardigheden;

- het netwerk voor plattelandsontwikkeling het scheppen van banen in plattelandsgebieden tot zijn centrale werkthema voor 2008 moet maken.

In het kader van het gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader voor plattelandsontwikkeling zal de Commissie meer gebruik maken van statistische instrumenten om de effecten van het plattelandsontwikkelingsbeleid op de werkgelegenheid vast te stellen.

Bijlage: belangrijkste kenmerken van plattelandsgebieden in de EU-27

Territoriale kenmerken |

EU-27 | Overwegend ruraal | Sterk ruraal | Overwegend stedelijk | Definitie regio | Jaar |

% Grondgebied | 100,0 | 57,0 | 35,7 | 7,3 | NUTS 3 | 2003 |

% Bevolking | 100,0 | 20,5 | 37,8 | 41,7 | NUTS 3 | 2003 |

% BTW | 100,0 | 13,2 | 31,7 | 55,0 | NUTS 3 | 2002 |

% Werkgelegenheid | 100,0 | 18,7 | 34,6 | 46,7 | NUTS 3 | 2002 |

% Oppervlakte cultuurgrond (1) | 100,0 | 43,2 | 46,8 | 10,0 | FSS District | 2003 |

(1) exclusief ES, SL |

Demografische kenmerken |

EU-27 | Overwegend ruraal | Sterk ruraal | Overwegend stedelijk | Definitie regio | Jaar |

Bevolkingsdichtheid (per km2) | 114,8 | 40,9 | 118,2 | 638,7 | NUTS 3 | 2003 |

% van de bevolking in de leeftijd 15-64 (1) | 67,2 | 65,9 | 67,1 | 68,0 | NUTS 3 | 2001 |

Netto-migratiecijfer (2) | 3,9 | 1,8 | 4,0 | 4,8 | NUTS 2 | 2003 |

(1) exclusief BE, DK, LV, MT, SI |

(2) exclusief EE, CY, LU, MT |

Economische kenmerken |

EU-27 | Overwegend ruraal | Sterk ruraal | Overwegend stedelijk | Definitie regio | Jaar |

BBP per hoofd (EU-25 = 100) | 95.5 | 64,5 | 82,3 | 122,8 | NUTS 3 | 2001 |

Primaire sector als % totale BBP (1) | 2,3 | 5,1 | 2,8 | 0,9 | NUTS 2 | 2002 |

Tertiaire sector als % totale BBP | 71,1 | 62,4 | 67,9 | 74,5 | NUTS 3 | 2002 |

(1) exclusief MT |

Werkgelegenheidskenmerken |

EU-27 | Overwegend ruraal | Sterk ruraal | Overwegend stedelijk | Definitie regio | Jaar |

Werkgelegenheidsgraad % | 62,7 | 60,1 | 61,9 | 64,7 | NUTS 2 | 2004 |

Werkloosheidscijfer (% actieve bevolking) | 9,2 | 9,9 | 10,1 | 7,8 | NUTS 2 | 2004 |

Langdurige werkloosheid (% actieve bevolking) | 4,1 | 4,5 | 4,7 | 3,3 | NUTS 2 | 2004 |

Niet in loondienst verrichte arbeid als % van totale werkgelegenheid | 15,3 | 19,3 | 15,2 | 13,8 | NUTS 2 | 2004 |

Volwassenen betrokken bij onderwijs en opleiding als % van de bevolking (1) | 8,5 | 8,2 | 7,8 | 10,1 | NUTS 2 | 2004 |

Werkgelegenheid in de primaire sector % | 6,7 | 20,6 | 6,9 | 1,7 | NUTS 2 | 2002 |

Werkgelegenheid in de tertiaire sector % (2) | 66,8 | 57,1 | 65,0 | 74,7 | NUTS 3 | 2002 |

(1) exclusief EL |

(2) exclusief NL, RO |

Bron: Plattelandsontwikkeling in de Europese Unie – Economische en statistische gegevens – Verslag 2006, http://ec.europa.eu/agriculture/rurdev/index_en.htm |

[1] COM(2005)24.

[2] Deze definitie van plattelandsgebieden is vastgesteld als onderdeel van het Besluit van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) (2006/144/EG). De OESO definieert gebieden aan de hand van de bevolkingsdichtheid als overwegend ruraal, sterk ruraal of overwegend stedelijk. De definitie is gebaseerd op het bevolkingsaandeel dat in een bepaald NUTS II- of III-gebied in rurale gemeenschappen woont (d.w.z. met minder dan 150 inwoners/km2). Zie de uitgebreide effectbeoordeling SEC(2004)931 en SEC(2005) 914. The 1284 NUTS 3-gebieden van de EU-27 zijn ruwweg gelijk verdeeld over de drie ruraal-stedelijke categorieën. De Commissie werkt op dit moment aan alternatieve definities waarin de verscheidenheid van de sterk rurale gebieden beter naar voren komt, waaronder periurbane gebieden.

[3] Studie over werkgelegenheid in plattelandsgebieden (SERA), blz.. 214http://ec.europa.eu/agriculture/rurdev/index_nl.htm.

[4] SERA, blz. 34.

[5] SERA, blz. 44.

[6] OESO 2006. Rural Policy Reviews. The New Rural Paradigm. POLICIES AND GOVERNANCE, blz. 27.

[7] SERA, blz. 133.

[8] SERA, blz. 47-48.

[9] Bron: Plattelandsontwikkeling in de Europese Unie – Economische en statistische gegevens – Verslag 2006, http://ec.europa.eu/agriculture/rurdev/index_en.htm.

[10] Informele Landbouwraad, Krems 2006.

[11] SERA, blz. 84.

[12] Kernacties uit Besluit 2006/144/EG van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) (PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20).

[13] Ibid. paragraaf 3.6.

[14] Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie (PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11) bijlage, paragraaf 2.2.

Top