EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0558

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur {SEC(2006) 1218}

/* COM/2006/0558 def. */

52006DC0558

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur {SEC(2006) 1218} /* COM/2006/0558 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 29.9.2006

COM(2006) 558 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur{SEC(2006) 1218}

1. INLEIDING

In artikel 41 van Verordening (EG) nr 104/2000 van de Raad[1] is bepaald dat de Commissie uiterlijk 31 december 2005 bij de Raad en het Parlement een evaluatieverslag indient over de bij de uitvoering van deze verordening geboekte resultaten. Dit verslag is een stand van zaken in verband met de toepassing van de gemeenschappelijke marktordening (hierna “de GMO” genoemd). Bovendien hebben de diensten van de Commissie gezorgd voor overleg in de vorm van vragenlijsten en hebben zij antwoorden ontvangen van 22 lidstaten en van 3 belanghebbenden.

Volgens artikel 32 van het Verdrag vallen visserijproducten onder de “landbouwproducten” en zijn de beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid er derhalve op van toepassing. De Raad van Ministers keurde een eerste ordening der markten in de sector visserijproducten goed bij Verordening (EEG) nr. 2142/70[2].

De GMO was de eerste component van het gemeenschappelijk visserijbeleid (hierna “het GVB” genoemd). Sedertdien is zij één van de pijlers van het GVB geworden. Net zoals voor de marktordeningen in de landbouwsector is artikel 37 van het Verdrag de juridische grondslag. De GMO werd in het leven geroepen om de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in de visserijsector te bereiken, met name de markten stabiliseren en de producenten een redelijke levensstandaard verzekeren.

De huidige GMO die is vastgesteld bij Verordening 104/2000, is niet langer een zuiver interventiesysteem en legt bij de visserij en de afzet meer de nadruk op duurzaamheid. De GMO wordt beheerd aan de hand van 23 uitvoeringsverordeningen (zie bijlage 1). Door de toetredingsakte van 2003 werd de GMO ook op sprot en goudmakreel van toepassing en werden voor de afzet van Oostzeeharing nieuwe maten in aanmerking genomen.

2. HANDELSNORMEN

De gemeenschappelijke handelsnormen zijn essentieel voor de goede werking van de interne markt en de interventiemechanismen. Ze werden voor het laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 790/2005 van de Commissie[3] teneinde sprot toe te voegen aan de lijst van soorten waarvoor interventie geldt.

De handelsnormen hebben ook bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit van de producten. Ingevolge artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2406/96[4] komen producten van klasse B niet in aanmerking voor financiële steun voor het uit de handel nemen ervan. Een werkdocument van de diensten van de Commissie over de toepassing van dit artikel[5] bevestigde dat de verbetering van de productkwaliteit hoofdzakelijk te danken was aan het feit dat minder producten van klasse B werden aangevoerd.

De handelsnormen gelden bij de eerste verkoop van visserijproducten die door de lidstaten zèlf, en op verschillende wijze, wordt geregeld. De eerste verkoop vindt in 8 lidstaten plaats in de vorm van verplichte veilingen en in 12 lidstaten in de vorm van rechtstreekse verkoop aan afnemers. In 2 lidstaten vindt de verkoop plaats in de vorm van niet - verplichte veilingen en in 6 lidstaten geldt een mengvorm bestaande uit veilingen en rechtstreekse verkoop. Hoewel veilingen de controle en de traceerbaarheid vergemakkelijken, is rechtstreekse verkoop geschikter wanneer het vis voor verwerking of producten van de aquacultuur betreft.

De indeling naar kwaliteit is vrij eenvoudig, gemakkelijk bruikbaar en aangepast aan groepen van vissoorten. Bepaalde Europese elektronische visafslagen maken ook gebruik van de Quality Index Method “QIM”, een gedetailleerder indelingssysteem voor afzonderlijke soorten. QIM is geschikt voor veilingen die een beperkt aantal soorten aanbieden. De methode is niettemin complex en derhalve moeilijker toe te passen bij de indeling van talrijke producten.

Voor de afzet worden de maten meestal uitgedrukt in gewicht. Terzelfder tijd zijn bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad[6] minimummaten voor de instandhouding van de biologische soort vastgesteld die in lengte zijn uitgedrukt. Hoewel de maten die voor de afzet gelden, niet bedoeld zijn om de visbestanden in stand te houden moeten zij toch verenigbaar zijn met de maten die in het kader van instandhoudingsmaatregelen gelden. De toepassing van maten voor de afzet en maten voor de instandhouding van de biologische soort is niet altijd gemakkelijk. Voor bepaalde soorten kan een bepaalde lengte overeenstemmen met verschillende gewichten. Dit kan het gevolg zijn van seizoensgebonden gewichtsschommelingen. Bij soorten waarvoor zowel afzetmaten als maten voor de instandhouding van de biologische soort gelden, kan het voorkomen dat de afzetmaat klopt maar de maat voor de instandhouding van de soort niet, en omgekeerd. Bovendien zijn afzetmaten en maten voor de instandhouding van de biologische soort niet op dezelfde soorten van toepassing.

In 2004 en 2005 brachten de diensten van de Commissie 15 inspectiebezoeken aan lidstaten om na te gaan of de handelsnormen werden nageleefd. Deze naleving varieerde sterk van lidstaat tot lidstaat. De toepassing van de normen is in grote mate afhankelijk van de omvang van de aanvoer. Wanneer het kustvisserij betreft waarbij beperkte hoeveelheden worden aangevoerd, wordt de vis doorgaans gesorteerd met gebruikmaking van traditionelemethoden. De handelsnormen worden beter toegepast wanneerproducentenorganisaties betrokken zijn bij controles die plaatsvinden op centrale punten zoals veilingen. De verfijning van de geldende instandhoudingsmaatregelen kan er misschien toe leiden dat de verhouding tussen handelsnormen en biologische minimummaten opnieuw moet worden onderzocht.

16 lidstaten hebben verslag uitgebracht over controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen. 4 nieuwe lidstaten gingen reeds over tot controles op hun grondgebied. In 9 lidstaten werden overtredingen vastgesteld.

In verband met producten uit derde landen hebben bepaalde lidstaten problemen gerapporteerd in verband met de toepassing van de normen wanneer de goederen zich onder douanetoezicht bevinden. Bovendien kwamen sommige lidstaten aanzienlijke hoeveelheden geïmporteerde bevroren vis op het spoor die niet de voor de afzet vereiste minimummaat had. De verklaring hiervoor is dat de normen niet van toepassing zijn op bevroren producten.

In verband met sardines in blik stelde het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO op 23 oktober 2002 Peru in het gelijk in de zaak Peru vs. Europese Gemeenschappen (WT/DS231). De Commissie diende Verordening (EEG) nr. 2136/89[7] in overeenstemming te brengen met de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen en de Codex Alimentarius norm STAN94. Bij Verordening (EG) nr. 1181/2003[8] van de Commissie werden nieuwe beschrijvingen voor commerciële doeleinden voor 20 sardineachtige soorten ingevoerd en werd de naam “sardines” gehandhaafd voor de soort Sardina pilchardus . Sedertdien werden in sommige centrale en noordelijke lidstaten nog slechts enkele gevallen ontdekt van sprot in blik die onder de naam “sardines” werd verkocht en niet naar behoren was geëtiketteerd.

3. CONSUMENTENINFORMATIE

Met de vaststelling van Verordening (EG) nr. 2065/2001 van de Commissie[9] werd de kennis van de consument omtrent visserijproducten in het algemeen verbeterd, zij het niet in alle lidstaten in dezelfde mate. In sommige lidstaten wordt vooral belangstelling getoond voor de oorsprong van de vis en de productiemethode. In andere lidstaten zijn de consumenten bezorgder over andere aspecten zoals de kwaliteit, de prijs en het feit of de vis duurzaam werd gevangen.

Het aantal soorten dat is opgenomen in de nationale lijsten met handelsbenamingen varieert sterk van lidstaat tot lidstaat. Tot dusverre hadden de handelsbenamingen geen negatieve gevolgen voor het handelsverkeer in visserijproducten in de Gemeenschap. Momenteel bereiden de diensten van de Commissie een database voor waarin de handelsbenamingen van alle lidstaten worden verzameld.

Negen lidstaten hebben hun lijsten gewijzigd. Het aantal wijzigingen varieerde van 1 tot 12 en het aantal soorten dat werd toegevoegd, varieerde van enkele tot 164. Bijna geen enkele soort werd uit de lijsten geschrapt. 8 lidstaten hanteerden voorlopige handelsbenamingen die in de meeste gevallen in definitieve benamingen resulteerden.

In 2002 en 2003 leidde de toepassing van de verordening in de lidstaten tot talrijke vragen over de correcte interpretatie. Bovendien waren de overgangsregelingen waarin bij de verordening is voorzien, niet in de tijd beperkt. Sedert 2004 gaf de toepassing door de lidstaten evenwel geen aanleiding meer tot specifieke klachten.

13 lidstaten, waaronder vier nieuwe lidstaten, gingen over tot controles in verband met de naleving van de voorschriften inzake traceerbaarheid. 8 lidstaten kwamen hierbij een aantal overtredingen op het spoor. De vermeldingen met het oog op de traceerbaarheid die meestal ontbreken of fout zijn, zijn het vangstgebied, met name het land van oorsprong in het geval van gekweekte producten, de productiemethode en de wetenschappelijke benaming.

4. PRODUCENTENORGANISATIES

4.1. Erkenning van producentenorganisaties

In 2005 waren er in 16 lidstaten 203 erkende producentenorganisaties[10] (zie ook bijlage 2). 74% daarvan bevinden zich in Spanje, Frankrijk, Italië, Duitsland en het VK. Opgemerkt zij dat in de nieuwe lidstaten 6 producentenorganisaties werden opgericht. In Denemarken (1), Spanje (2) en Nederland (2) hebben 5 producentenorganisaties leden van andere lidstaten. In Spanje (2), Frankrijk (1), Portugal, Zweden (1) en het VK (2) staakten sommige producentenorganisaties hun activiteiten. Dat was hoofdzakelijk het gevolg van de dalende aanvoer en het dalende ledenaantal, alsmede van het gebrek aan inkomsten.

86% van de producentenorganisaties is werkzaam in de vangstsector. 28 producentenorganisaties in 7 lidstaten houden zich bezig met activiteiten in het kader van de aquacultuur; 86% hiervan is in Spanje, Frankrijk en Italië gevestigd. Bovendien bestaan er 9 verenigingen van nationale producentenorganisaties in 3 lidstaten (4 in Frankrijk, 3 in Duitsland en 2 in Italië).

De producentenorganisaties hebben bijgedragen aan de duurzame exploitatie van de hulpbronnen en de verbetering van de afzet. De betrokkenheid van producentenorganisaties bij het beheer van de interventies en van de visserij varieert van lidstaat tot lidstaat. Wat het lidmaatschap betreft is meer dan 50% van de vissers, verspreid over 10 lidstaten, bij een producentenorganisatie aangesloten. In 3 lidstaten varieert het lidmaatschap van 12 tot 23%. Voor de producenten van de aquacultuur bedraagt het lidmaatschap in 5 lidstaten meer dan 75% en in 2 lidstaten minder dan 10%.

8 lidstaten gingen na of aan de voorwaarden voor de erkenning was voldaan. Tengevolge hiervan trokken 2 lidstaten de erkenning in van 12 producentenorganisaties. 3 lidstaten rapporteerden controles van de activiteiten van producentenorganisaties waartoe ook leden van andere lidstaten behoren.

In 2003 kwam de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een mededingingskwestie op het spoor in de sector Noordzeegarnalen en legde zij aan 8 Nederlandse groothandelaren en 8 Nederlandse, Duitse en Deense producentenorganisaties boetes op wegens overtreding van de Nederlandse en Europese mededingingswetgeving. De Nma stelde vast dat de betrokken partijen met elkaar een verboden overeenkomst hadden gesloten. Dit geval toont aan hoe belangrijk het verband tussen mededinging en de gemeenschappelijke ordeningen der markten is. De mededingingsregels zijn niet op producentenorganisaties van toepassing zolang hun activiteiten binnen de grenzen blijven van de taken die hun door de GMO zijn opgelegd.

Om de grensoverschrijdende samenwerking tussen producentenorganisaties te stimuleren, werden bij Verordening (EG) nr. 1767/2004 van de Commissie[11] verenigingen erkend van producentenorganisaties uit verschillende lidstaten. Voor deze verenigingen gelden dezelfde taken en verplichtingen als voor de producentenorganisaties met uitzondering van de operationele programma’s en de verbindendverklaring van de regels voor niet-aangeslotenen. In 2005 werd in Duitsland een vereniging van producentenorganisaties erkend bestaande uit 2 Nederlandse en 6 Duitse producentenorganisaties.

Steun voor de oprichting van producentenorganisaties is beschikbaar in het kader van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (zie Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad[12], de FIOV verordening). De voortzetting van deze steun in de periode 2007-2013 in het kader van het Europees Visserijfonds (EVF) wordt momenteel besproken.

4.2. Verbindendverklaring van de regels voor niet-aangeslotenen

Vier lidstaten verzochten om verbindendverklaring van de regels voor niet-aangesloten producenten. 2 aanvragen werden goedgekeurd in België, 2 in Spanje en 7 in Frankrijk; in Italië werd 1 aanvraag goedgekeurd. De verbindendverklaring had gevolgen voor 12 soorten in België, 3 in Spanje, 3 in Frankrijk en 1 in Italië. Het percentage betrokken niet-leden varieerde van minder dan 10% in België tot 53% in Frankrijk. De termijn varieerde van 3 tot 12 maanden. Er werd geen verbindendverklaring toegestaan voor producten van de aquacultuur.

De verbindendverklaring gold meestal bij maatregelen die verband hielden met vangstbeperking, verbod op de aanvoer en eerste verkoop. In België en Italië werd ook de inachtneming van bepaalde ophoudprijzen verbindend verklaard. Slechts in België gold een retributieregeling voor niet-leden in verband met de verbindendverklaring van de regels. Anderzijds keerde geen enkele lidstaat, niettegenstaande een verbindendverklaring van ophoudmaatregelen, aan niet-leden een vergoeding uit voor producten die niet konden worden afgezet.

4.3. Operationele programma’s

De operationele programma’s hebben bijgedragen aan de verbetering van de organisatie van de activiteiten van de producentenorganisaties en hun financiële resultaten. Er zijn evenwel nog factoren waarop de producentenorganisaties geen vat hebben en die hun productie en afzetmogelijkheden kunnen beïnvloeden zoals veranderende klimatologische en biologische omstandigheden en instandhoudingsmaatregelen.

Er zijn aanwijzingen dat de producentenorganisaties het moeilijk vonden om hun productie en afzet te voorzien. Dit is toe te schrijven aan de onvoorspelbaarheid van de visserijactiviteiten en de daarmee gepaard gaande problemen om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Het eerste jaar dat de programma’s werden toegepast, ondervonden de producentenorganisaties problemen met de vaststelling van de termijnen en doelstellingen. Sommige lidstaten ondervonden ook moeilijkheden om de toepassing van de programma’s te waarborgen en de betalingsregelingen toe te passen.

10 lidstaten controleerden de operationele programma’s. In 6 lidstaten werd vastgesteld dat geen programma’s werden opgesteld en in 2 andere lidstaten dat ze niet werden toegepast.

De operationele programma’s verschaffen de producentenorganisaties anticiperende instrumenten waardoor hun verantwoordelijkheid bij het beheer van de visserij en de afzet toeneemt. Zij stellen de nationale autoriteiten tevens in staat de visserijactiviteiten van de producentenorganisaties het hele jaar door op te volgen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de operationele programma’s op bevredigende wijze functioneerden. De producentenorganisaties gingen niettegenstaande de ongunstige marktomstandigheden zelden over tot een herziening van de programma’s en voor bepaalde producten werden in de periode 2001-2004 grotere hoeveelheden uit de markt genomen. Om de markten beter te kunnen sturen zouden de programma’s meer moeten worden toegespitst op maatregelen die de aanvoer over het gehele vangstjaar spreiden en die verbindingen tot stand brengen tussen de producenten en de andere operatoren in de afzetketen.

Het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) voorziet in steun bij de voorbereiding van operationele programma’s. In bijlage 3 wordt de evolutie van deze uitgaven getoond. De steun is beperkt tot vijf jaar teneinde de producentenorganisaties in staat te stellen zich geleidelijk aan hun taak aan te passen. Slechts één lidstaat maakte gebruik van de aanvullende steun die in het kader van de FIOV-verordening is voorzien.

4.4. Plannen voor kwaliteitsverbetering

Slechts 3 lidstaten verleenden producentenorganisaties die plannen voor kwaliteitsverbetering voorlegden een specifieke erkenning; het betreft 2 producentenorganisaties in Spanje (sector aquacultuur), 1 in Frankrijk en 1 in Italië (beide in de vangstsector). In één geval trok een lidstaat de erkenning in omdat de desbetreffende producentenorganisatie haar activiteiten stopzette.

In het kader van het FIOV kan financiële steun worden verleend voor de voorbereiding van dergelijke plannen. De voortzetting van deze steun in het kader van het EVF voor 2007-2013 wordt momenteel besproken.

5. BRANCHE-ORGANISATIES

In 2005 waren slechts 4 organisaties in 3 lidstaten erkend: 2 in Spanje (vangstsector en sector aquacultuur), 1 in Frankrijk (aquacultuur) en 1 in Italië (vangstsector en sector aquacultuur). De redenen voor dit lage aantal zijn niet helemaal duidelijk en één en ander is misschien toe te schrijven aan de gebrekkige samenwerking tussen de verschillende subsectoren van de afzetketen. De verbindendverklaring van de regels voor niet-aangeslotenen werd nog niet toegepast.

6. PRIJZEN EN INTERVENTIE

6.1. Prijzen

De oriëntatieprijzen geven de marktsituatie voor relevante soorten weer. Om een stabiliserende rol op de markt te spelen dienen deze prijzen grosso modo de ontwikkelingen op de markt te volgen maar toch onder de marktprijzen te blijven, waarbij de veiligheidsmarge groot genoeg moet zijn om eventuele prijsschommelingen op te vangen. In bijlage 4 wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de marktprijzen en van de oriëntatieprijzen in de periode 2001-2004. In bepaalde lidstaten zijn er voor enkele soorten evenwel belangrijke verschillen tussen de oriëntatieprijzen en de marktprijzen. De oriëntatieprijzen helpen ook mee voorkomen dat de prijzen in een bepaald visseizoen te sterk afwijken van die in het voorgaande visseizoen.

De markt voor magere-vissoorten kende aanzienlijke prijsdalingen in 2002 en 2003. Deze situatie is paradoxaal gezien de constante daling van de vangst van deze soorten in de Gemeenschap en de invoering van herstelplannen. Een mogelijke verklaring is dat de communautaire aanvoer ontoereikend is om de verwerkende industrie een regelmatige aanvoer van voldoende hoeveelheden vis van de geschikte maten te garanderen.

De prijzen voor talrijke voor de handel belangrijke soorten hielden de laatste jaren geen gelijke tred met de productiekosten. Voor een aantal magere-vissoorten bijvoorbeeld stagneerde de gemiddelde prijs bij de eerste verkoop - of daalde deze zelfs - tussen 2000 en de eerste helft van 2005 (zie bijlage 5).

Het grotere aandeel van invoer op de EU-markt voor vis en de ontwikkeling van de aquacultuur worden vaak aangewezen als oorzaak van de stagnatie of daling van de visprijzen. Bewijzen hiervoor zijn er evenwel niet. Het aandeel van deze invoer in de daling van het inkomen van de vissers is waarschijnlijk minder groot dan het aandeel van andere factoren - zoals de concentratie van de verkoop in grote distributieketens en de grotere concurrentie tussen vis en andere voedingsmiddelen - die aanzienlijke druk uitoefenen op de groothandelaren om hun prijzen en winstmarges te beperken. De gevolgen hiervan zijn in de gehele keten voelbaar maar treffen vooral de grondstoffenproducenten.

6.2. Interventie

Dankzij de GMO kon de omvang van de interventiemaatregelen in het algemeen worden verlaagd. Dit komt tot uiting in de gemiddelde jaarlijkse uitgaven die 9 à 12 miljoen euro bedroegen voor de periode 2001-2004. Dit is heel wat minder dan de 33 miljoen ecu in de jaren 1990 (zie bijlage 6). In de bijlagen 7, 8, 9, 10 en 11 wordt een overzicht gegeven van de uitgaven in het kader van de diverse interventiemechanismen. De uitgaven voor interventie en operationele programma’s worden gegarandeerd door het EOGFL. In verband met het nieuw financieel kader voor 2007-2013 zal het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) dat bij Verordening (EG) nr. 1290/2005[13] is ingesteld de uitgaven met betrekking tot de visserijmarkten verder financieren.

Het FIDES II-systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie, dat bij Verordening (EG) nr. 80/2001 van de Commissie[14] en Verordening (EG) nr. 2306/2002 van de Commissie[15] is opgezet, werd in 2003 volledig operationeel. Bij de aanvang leverde de werking van het systeem voor sommige lidstaten problemen op maar in de daaropvolgende jaren is de kennisgeving in het algemeen verbeterd.

Slechts in één lidstaat zijn onregelmatigheden in het kader van de interventie geconstateerd, met name bij het uit de markt nemen van producten. De Commissie onderwierp de interventie-uitgaven in 3 lidstaten in 2003, 2004 en 2005 aan een audit. In Ierland bleven het beheer en de controle van de interventiemaatregelen in de periode 2002-2003 in gebreke. De belangrijkste bevindingen hadden betrekking op de ontoereikende controle van de producentenorganisaties om te garanderen dat de nodige maatregelen werden genomen om interventie te vermijden en op een gebrekkig toezicht op de bestemming van uit de markt genomen vis. In bepaalde gevallen werd uitsluitend gevist om te profiteren van de interventie.

6.2.1. Het uit de markt nemen van vis

Dankzij de GMO daalde het aantal vergoedingen voor uit de markt werd genomen vis. Vis wordt enkel uit de markt genomen in geval van occasionele overproductie die niet door de markt kan worden geabsorbeerd. In de periode 2001-2004 vertegenwoordigden de uit de markt genomen hoeveelheden minder dan 2% van de productie van de pelagische visserij en ongeveer 1% van de productie van magere vis (zie bijlage 12).

Toch werd voor 2002 en 2003 een sterke toename vastgesteld van het uit de markt nemen van magere-vissoorten hoewel de communautaire productie daalde. In een context van afnemende visbestanden doet het uit de markt nemen van soorten waarvoor instandhoudingsmaatregelen gelden, wèl vragen rijzen, zeker wanneer de uit de markt genomen vis bestemd is voor vernietiging.

In 7 lidstaten werden de betalingsaanvragen gecontroleerd.. In 3 lidstaten stemden de gegevens niet steeds overeen met de werkelijk uit de markt genomen hoeveelheden.

6.2.2. Het tijdelijk uitstellen van verkoop

De GMO heeft de steun voor de verwerking en de opslag van producten die later weer op de markt worden gebracht, sterk verhoogd. Deze uitstelmaatregelen dragen er aan bij dat minder vis wordt vernietigd en de opbrengst van de producten wordt verbeterd.

De procedures voor het verstrekken van de steun zijn complexer dan die voor het uit de markt nemen van producten. Het verstrekken van voorschotten houdt verband met de steun maar is niet gekoppeld aan de waarde van het opgeslagen product. In bepaalde omstandigheden kan het permanent uit de markt nemen van vis voor producentenorganisaties aanlokkelijker dan de verwerking en de opslag van het product.

Vijf lidstaten gingen over tot controles op de subsidiabiliteit van de producten. In 2 lidstaten werden gevallen vastgesteld waarin de producten niet aan de voorwaarden voldeden.

6.2.3. Autonome ophoud- en uitstelmaatregelen

Autonome interventies hebben ten doel regionale markten stabieler te maken. Dit mechanisme geeft producentenorganisaties meer autonomie aangezien zij zelf de interventieprijzen moeten vaststellen. Door de uitbreiding van de EU in 2004 werden sprot en goudmakreel op de lijst van in aanmerking komende producten geplaatst.

Controles van de betalingsaanvragen vonden plaats in 6 lidstaten. In 2 lidstaten stemden de gegevens niet altijd overeen met de werkelijk uit de markt genomen hoeveelheden.

6.2.4. Particuliere opslag

Particuliere opslag is van toepassing op bepaalde producten die aan boord van schepen worden ingevroren. Slechts 1 lidstaat paste het systeem van particuliere opslag toe in 2002 en 2004. Deze lidstaat heeft de subsidiabiliteit van de producten gecontroleerd en daarbij geconstateerd dat sommige producten niet aan de voorwaarden voldeden.

6.3. Tonijn voor de verwerkende industrie

De compenserende vergoeding voor tonijn die tot conserven zal worden verwerkt is het enige interventiemechanisme waarbij aan de producenten rechtstreekse steun wordt verleend. Het werd ingevoerd om de vangstsector te vergoeden voor de nadelen die kunnen voortvloeien uit de autonome opheffing van de tariefbescherming voor producten die werden ingevoerd voor levering aan de verwerkende industrie. De GMO heeft de drempel waarbij het mechanisme in werking treedt, verlaagd. De uitgaven werden derhalve aanzienlijk beperkt (zie bijlage 11). De ontwikkeling van een visverwerkende industrie in tropische vangstgebieden kan er aan hebben bijgedragen dat minder gebruik werd gemaakt van de vergoeding. De vergoedingsregeling is in werking getreden in 2001 (zie Verordening (EG) nr. 2496/2001 van de Commissie[16]), 2003 (zie Verordening (EG) nr. 110/2005 van de Commissie[17]) en 2004 (zie de Verordeningen nrs. (EG) 1342/2005 van de Commissie[18] en (EG) 1343/2005 van de Commissie[19]). 3 lidstaten hebben tot dusverre vergoedingen uitgekeerd. Een lidstaat verrichtte controles op de subsidiabiliteit van de producten en constateerde dat in sommige gevallen niet aan de voorwaarden werd voldaan.

De communautaire productieprijs moet de realiteit op de markt weerspiegelen en buitensporige prijsschommelingen helpen voorkomen. Op de markt voor tonijn doen zich niettemin belangrijke prijsschommelingen over perioden van 4 à 5 jaar voor.

Op 28 januari 2004 deed het Gerecht van Eerste Aanleg uitspraak in de zaken T-142/01 en T-283/01. Deze zaken hadden betrekking op wijzigingen in het lidmaatschap van producentenorganisaties en de gevolgen daarvan voor de berekening van de vergoeding. Het Gerecht van Eerste Aanleg bevestigde dat aangezien de vergoeding ten doel heeft de inkomens van de producenten van de Gemeenschap te beschermen, de uiteindelijke begunstigden de producenten en niet de producentenorganisaties zelf zijn.

7. HANDEL MET DERDE LANDEN

7.1. Maatregelen op het gebied van het handelsbeleid

Bij Verordening nr. 104/2000 werden de tarieven voor bepaalde voor verwerking bestemde producten geschorst. Meerjarige autonome tariefcontingenten werden geopend voor 2001-2003 (zie Verordening (EG) nr. 2803/2000 van de Raad[20] en Verordening (EG) nr. 1771/2003 van de Raad[21]) en 2004-2006 (zie Verordening (EG) nr. 379/2004 van de Raad[22]). In bijlage 13 wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de producten en van de omvang van de contingenten voor de periode van 2001 tot 2006. Bovendien werden bij Verordening (EG) nr. 2801/2000 van de Raad[23] de autonome rechten tijdelijk geschorst voor sommige producten die in de Gemeenschap niet beschikbaar waren.

De industrie vraagt een totale liberalisering voor visserijproducten teneinde haar concurrentievermogen te vergroten en haar in staat te stellen haar activiteiten op de lange termijn te plannen. De producten waarop de huidige schorsingen van toepassing zijn, blijken ontoereikend te zijn om in de behoeften van de verwerkende industrie te voorzien. Bovendien zijn de contingenten voor bepaalde producten reeds in het begin van het jaar uitgeput. De procedure om de contingenten te wijzigen indien zich een bevoorradingstekort zou voordoen, is vrij complex en tijdrovend gebleken. Niettemin is het nu, gezien de huidige onderhandelingen in het kader van de WTO over markttoegang, niet het geschikte moment om de structuur van het gemeenschappelijk douanetarief te wijzigen. Na voltooiing van de besprekingen zijn de contingenten waarschijnlijk de beste oplossing om de bevoorrading van de verwerkende industrie te verbeteren.

7.2. Referentieprijzen en vrijwaringsmaatregelen

De referentieprijzen hebben ten doel bescherming te bieden tegen abnormaal lage invoerprijzen. Ze zijn zeer nuttig als indicator van de ontwikkeling van de invoerprijzen en als waarschuwingssysteem.

De vrijwaringsmaatregelen zijn van toepassing bij ernstige verstoringen van de markt als gevolg van invoer of uitvoer. Sedert de voltooiing van de Uruguay-ronde vallen de vrijwaringsmaatregelen onder Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad[24]. Op grond van deze verordening werden bij Verordening (EG) nr. 206/2005 van de Commissie[25] die ondertussen bij Verordening (EG) nr. 627/2005 van de Commissie[26] weer is ingetrokken, vrijwaringsmaatregelen ingesteld voor de invoer van gekweekte zalm.

8. CONCLUSIES

1. Het beleid dat erop gericht was de uitgaven in verband met interventiemaatregelen te verlagen, is doeltreffend gebleken. De uitgaven voor ophoudmaatregelen zijn gedaald in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening nr. 104/2000.

2. Geconstateerd wordt dat verkwistende ophoudmaatregelen geleidelijk worden vervangen door uitstelmaatregelen. In de lidstaten wordt in zeer verschillende mate gebruik gemaakt van interventiemaatregelen.

3. De werking van de GMO heeft de belangrijke rol van de producentenorganisaties bevestigd. Als instrumenten om vraag en aanbod in evenwicht te brengen werden de operationele programma’s zowel door de lidstaten als door de producentenorganisaties enthousiast ontvangen.

4. De invoering van brancheorganisaties was geen succes. Dit kan te wijten zijn aan een onbevredigende samenwerking tussen de verschillende operatoren in de afzetketen.

5. De marktprijzen hebben geen gelijke tred gehouden met de productiekosten ondanks de invoering van instandhoudingsmaatregelen en herstelplannen voor een aantal soorten. Hierdoor wordt het nog complexer om de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag met elkaar in evenwicht te brengen.

6. De communautaire markt is in steeds grotere mate afhankelijk van de invoer uit derde landen om aan de vraag van de consumenten en de verwerkende industrie te voldoen.

[1] PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

[2] PB L 236 van 27.10.1970, blz. 5.

[3] PB L 132 van 26.5.2005, blz. 15.

[4] PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 790/2005 van de Commissie (PB L 132 van 26.5.2005, blz. 15).

[5] SEC(2001) 1764 van 7.11.2001.

[6] PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1568/2005 van de Raad (PB L 252 van 28.9.2005, blz. 2)

[7] PB L 212 van 22.7.89, blz. 79. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/2003 van de Commissie (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 17).

[8] PB L 165 van 3.7.2003, blz. 17.

[9] PB L 278 van 23.10.2001, blz. 6.

[10] PB C 293 van 25.11.2005, blz. 15.

[11] PB L 315 van 14.10.2004, blz. 28.

[12] PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 485/2005 van de Raad (PB L 81 van 30.03.2005, blz. 1)

[13] PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

[14] PB L 13 van 17.1.2001, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

[15] PB L 348 van 21.12.2002, blz. 94.

[16] PB L 337 van 20.12.2001, blz. 25.

[17] PB L 21 van 25.1.2005, blz. 5.

[18] PB L 212 van 17.8.2005, blz. 5.

[19] PB L 212 van 17.8.2005, blz. 8.

[20] PB L 331 van 27.12.2000, blz. 61.

[21] PB L 258 van 10.10.2003, blz. 1.

[22] PB L 64 van 2.3.2004, blz. 7.

[23] PB L 331 van 27.12.2000, blz. 1.

[24] PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2200/2004 van de Raad (PB L 374 van 22.12.2004, blz. 1).

[25] PB L 33 van 5.2.2005, blz. 8.

[26] PB L 104 van 23.4.2005, blz. 4.

Top