EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0519

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Betere opleidingen voor veiliger voedsel {SEC(2006) 1163} {SEC(2006) 1164}

/* COM/2006/0519 def. */

52006DC0519




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 20.9.2006

COM(2006) 519 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Betere opleidingen voor veiliger voedsel

{SEC(2006) 1163} {SEC(2006) 1164}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Betere opleidingen voor veiliger voedsel (Voor de EER relevante tekst)

1. SAMENVATTING

Samen met de ontwikkeling van de interne markt zijn er geleidelijk Europese voorschriften ontwikkeld op het gebied van levensmiddelen en diervoeders, het dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten. Mede dankzij deze voorschriften kan de interne markt vlot functioneren zonder afbreuk aan een hoog niveau van bescherming te doen. De voorschriften beantwoorden aan de internationale ontwikkelingen, met name in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Codex Alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC).

De internemarktdoelstellingen voor deze gebieden zijn verwezenlijkt. In plaats van nieuwe grootschalige wetgevingsinitiatieven te ontwikkelen wil de Commissie ervoor zorgen dat de bestaande wetgeving correct wordt toegepast. Het is in dit verband van essentieel belang een degelijke opleiding te geven aan al wie op de toepassing van het Gemeenschapsrecht moet toezien.

Het Europees recht biedt de Commissie de mogelijkheid opleidingscursussen te organiseren voor het personeel van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten die moeten controleren of de Europese levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten worden nageleefd. Ook deelnemers uit derde landen – en vooral uit ontwikkelingslanden – kunnen deze opleidingen volgen.

De opleidingen hebben een Europese dimensie: het is de bedoeling dat alle controle-instanties op uniforme wijze controles uitvoeren en beslissingen nemen zodat alle levensmiddelenbedrijven gelijk worden behandeld en meer zekerheid krijgen.

De deelnemers uit derde landen kunnen dankzij de opleidingen meer inzicht verwerven in de Europese levensmiddelennormen en invoerprocedures, zodat derde landen – en vooral ontwikkelingslanden – met minder obstakels worden geconfronteerd wanneer ze goederen op de Europese markt willen brengen. Dankzij de opleidingen kunnen de Europese levensmiddelennormen ook beter worden nageleefd waardoor de invoercontroles kunnen worden verminderd en vereenvoudigd.

De Commissie geeft in deze mededeling een overzicht van hoe het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming opleidingen kan organiseren. De Commissie geeft voorts haar oordeel over de verschillende opties en stelt een methode voor om opleidingen zo economisch en efficiënt mogelijk te organiseren.

2. ACHTERGROND

De levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten maken bijna volledig deel uit van het Gemeenschapsrecht (zie het overzicht in bijlage I). Dankzij deze voorschriften is de interne markt voor levensmiddelen, diervoeders, levende dieren en planten binnen de Gemeenschap tot stand gebracht en genieten consumenten, dieren en planten een hoog niveau van bescherming. Bovendien kan dankzij het Gemeenschapsrecht worden voldaan aan de verplichtingen van internationale overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Codex Alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC).

Door de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn[1] vallen ook de controles op de naleving van deze voorschriften onder het Gemeenschapsrecht. Deze verordening stelt een geïntegreerde en omvattende aanpak vast die de bevoegde autoriteiten in staat stelt te controleren of de bovengenoemde voorschriften worden nageleefd.

Deze sterk communautair georiënteerde geïntegreerde en omvattende aanpak vergt veel vakkennis van de controle-instanties en stelt hoge eisen aan de controleurs in de lidstaten met het oog op efficiënte, objectieve en adequate officiële controles. Het personeel van de controle-instanties moet over een ruime kennis beschikken van de verschillende risico's (chemische, biologische en fysische) die in de diervoeder- en levensmiddelenketen kunnen voorkomen. Zij moeten ook inzicht hebben in de marktmechanismen waarbij levensmiddelen en ingrediënten uit veel verschillende bronnen verkrijgbaar zijn. Tegelijkertijd moeten zij worden geïnformeerd over specifieke problemen die inherent zijn aan specifieke productie-, verwerkings-, bewaar- en distributiemethoden. Zij moeten kunnen vaststellen wanneer de veiligheidsvoorschriften voor diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten niet worden nageleefd. Zij moeten ook frauduleuze praktijken kunnen opsporen. De controle op de productie van en de handel in diervoeders, levensmiddelen, dieren en planten vereist daarom een multidisciplinaire aanpak.

Bij de uitvoer van levensmiddelen, diervoeders, levende dieren en planten naar de Gemeenschap moeten derde landen waarborgen dat de communautaire veiligheidsvoorschriften voor diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake de gezondheid van dieren en planten – en eventueel het dierenwelzijn – worden nageleefd. De communautaire invoerregeling voor levende dieren en levensmiddelen en diervoeders van dierlijke oorsprong is gebaseerd op waarborgen van de bevoegde autoriteiten in de exporterende derde landen. Zij moeten officieel verklaren dat zendingen voor uitvoer naar de EU aan de EU-voorschriften voldoen en de voorschriften ter bescherming van de gezondheid van mens en dier worden nageleefd. In andere gevallen – en vooral bij diervoeders en levensmiddelen van plantaardige oorsprong – vertrouwt te Gemeenschap op de garanties van de importeur van de goederen, die op zijn beurt op de productieplaats garanties moet hebben gekregen dat de EU-voorschriften zijn nageleefd. Het is daarom van essentieel belang dat al wie bij de invoer van levende dieren, diervoeders, levensmiddelen of planten betrokken is, met de invoervoorschriften van de EU vertrouwd is.

Het controlepersoneel van de bevoegde autoriteiten en/of controle-instanties in de lidstaten en derde landen heeft in dit verband behoefte aan opleidingen en regelmatige bijscholingen om zich vertrouwd te maken met de communautaire levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten en om de naleving ervan te controleren. Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 882/2004 moet de bevoegde autoriteit ervoor zorgen dat al haar medewerkers die officiële controles uitvoeren, een passende opleiding ontvangen. Artikel 51 van dezelfde verordening voorziet in het rechtsinstrument om opleidingen op communautair vlak te organiseren ter aanvulling van nationale opleidingen.

3. DE BEHOEFTE AAN BETERE OPLEIDINGEN

3.1. Betere opleidingen voor veiliger voedsel en gezondere planten en dieren

De bescherming die de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten bieden, kan alleen worden gehandhaafd als fraude en overtredingen kunnen worden opgespoord. Als fraude en overtredingen beter kunnen worden opgespoord, kunnen de gezondheid van mensen, dieren en planten en het dierenwelzijn beter worden beschermd. Opleidingen moeten de cursisten dus niet alleen met de juridische voorschriften vertrouwd maken. De cursisten moeten ook de controletechnieken onder de knie krijgen om efficiënt fraude en overtredingen op te sporen die ons niveau van bescherming in gevaar brengen.

3.2. Gevolgen voor het concurrentievermogen, de markten en de handel

Opleidingen met een Europese dimensie zijn van groot belang bij de verspreiding van kennis over het Gemeenschapsrecht en bij het streven naar geharmoniseerde en uniforme controles en procedures in de EU. Dankzij deze harmonisering, waarvan alle levensmiddelenbedrijven kunnen profiteren, gelden voor alle betrokken partijen gelijke voorwaarden en vertonen de controles en de beslissingen van de controle-instanties een grote mate van uniformiteit. De levensmiddelenbedrijven krijgen zo meer zekerheid, aangezien ze bij controles gelijk worden behandeld en de handel eerlijker verloopt.

3.3. Gevolgen voor derde landen en de internationale betrekkingen

Opleidingen zijn belangrijk met het oog op uniforme controles van uit derde landen ingevoerde dieren, levensmiddelen en diervoeders. Het is van essentieel belang dat de invoerproducten aan het Gemeenschapsrecht voldoen en dat de concurrentiepositie van bedrijven in de EU vergelijkbaar is met die van bedrijven buiten de EU.

Dankzij de deelname van derde landen aan de opleidingsprogramma's van de Gemeenschap kunnen de communautaire normen internationaal worden gepromoot. Dit komt de internationale handel in veilige levensmiddelen ten goede en biedt bedrijven in de EU gemakkelijker toegang tot veilige goederen uit derde landen.

Opleidingen vormen een doeltreffend instrument om ontwikkelingslanden te helpen aan de communautaire voorschriften te voldoen en zo voor hun producten toegang tot de EU-markt te krijgen. Behalve positieve economische gevolgen voor de handel heeft deze actie ook politieke gevolgen doordat de internationale toezeggingen van de EU (bijvoorbeeld in het kader van de WTO/SPS-Overeenkomst in termen van technische bijstand) worden ondersteund en de relaties van de EU met de leveringslanden worden versterkt.

Dankzij de opleiding van vertegenwoordigers uit ontwikkelingslanden zullen de levensmiddelennormen in deze landen naar verwachting worden aangescherpt. Naast een betere concurrentiepositie en een vlottere toegang tot de EU-markt leiden opleidingen wellicht ook tot meer voedselzekerheid en voedselveiligheid voor de consumenten in deze landen.

3.4. Gevolgen voor de overheid

Hoewel de bevoegde nationale autoriteiten in vele opzichten verantwoordelijk zijn voor de voorlichting en de opleiding van het personeel dat officiële controles uitvoert (artikel 6 van Verordening (EG) nr. 882/2004), is het belangrijk een communautaire opleidingsstrategie te ontwikkelen met het oog op uniformere controleprocedures, -methoden en -resultaten. Dankzij meer uniformiteit kunnen efficiëntere en objectievere officiële controles worden uitgevoerd.

De communautaire opleidingsstrategie moet een efficiënt instrument vormen om de middelen optimaal te benutten en schaalvoordelen ten voordele van de Gemeenschap en de nationale overheden te genereren.

3.5. Gevolgen voor de wetgeving

Dankzij betere opleidingen kan het controlepersoneel zich beter met de EU-voorschriften vertrouwd maken en een grondiger inzicht verwerven in de context, de doelstellingen en de achterliggende redenen ervan. Verwacht wordt dat dankzij de opleidingen de behoefte aan nieuwe wetgevingsinitiatieven (hetzij wettelijk bindende teksten, toelichtingen of verklarende documenten) zal afnemen. De opleidingen kunnen zo de algemene doelstelling van de Commissie – minder maar betere wetten – helpen verwezenlijken.

4. OPLEIDINGEN IN DE LIDSTATEN

De meeste lidstaten organiseren traditiegetrouw opleidingen voor hun controlepersoneel. Sinds de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 882/2004 moeten alle lidstaten dergelijke opleidingen organiseren.

De opleidingsprogramma's worden doorgaans ontwikkeld en georganiseerd door de bevoegde autoriteiten (vaak met de hulp van academisch personeel). De opleidingen worden op verschillende manieren georganiseerd: direct door de bevoegde autoriteiten (op centraal en/of regionaal en plaatselijk vlak), door aanbieders van opleidingen (academische instellingen, laboratoria, beroepsorganisaties, particuliere organisaties, enzovoort), door een nationaal agentschap of door een combinatie van deze mogelijkheden.

De opleidingen kunnen in klaslokalen en in het veld worden georganiseerd en er kan een beroep op afstandsonderwijs worden gedaan. Bij de opleidingen wordt van cd-roms, dvd's, video's enz. gebruikgemaakt.

De leraren kunnen deskundigen van de bevoegde autoriteiten zijn, maar ook van universiteiten, laboratoria, beroepsorganisaties, particuliere instanties, internationale organisaties enzovoort.

In sommige lidstaten zijn er een of meer opleidingscentra met hooggekwalificeerd opleidingspersoneel. Deze centra zijn vaak in een specifiek onderwerp gespecialiseerd (bijvoorbeeld dierenwelzijn of veterinaire controles). Ze beschikken over professionele leraren, een uitstekende infrastructuur en specifieke leermiddelen.

De opleidingscapaciteit in de lidstaten moet aan hoge eisen voldoen. Naar schatting zijn bijna 50 000 mensen in de EU als controlepersoneel werkzaam. Soms moeten alle personeelsleden op jaarbasis over een bepaald thema worden opgeleid. Gemiddeld neemt de opleiding per personeelslid 30 tot 80 uur per jaar in beslag. Het aantal leraren varieert van één per vier tot één per twintig cursisten[2]. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de mate waarin opleidingen worden ontwikkeld, binnen de EU sterk verschilt. Gezien de enorme omvang van de taak zijn de lidstaten verheugd dat de Commissie aan een aantal opleidingsbehoeften zal voldoen zodat zij hun nationale opleidingsprioriteiten kunnen herzien.

5. OPLEIDINGEN EN DERDE LANDEN/ONTWIKKELINGSLANDEN

De Commissie en de lidstaten zijn er in toenemende mate voor verantwoordelijk dat alle uit derde landen ingevoerde levensmiddelen, diervoeders, dieren, planten en daarvan afgeleide producten aan de communautaire voorschriften voldoen. De EU importeert dergelijke goederen uit meer dan 200 landen, variërend van de hoogstontwikkelde tot de allerarmste landen ter wereld.

De ervaring leert dat levensmiddelenzendingen uit derde landen niet altijd aan de levensmiddelenwetgeving van de EU voldoen. Het op artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002[3] gebaseerde systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders laat zien dat in 2005 46% van alle kennisgevingen voortvloeiden uit controles van ingevoerde levensmiddelen aan grensinspectieposten. Dit had tot gevolg dat de invoer van 1453 zendingen werd geweigerd. Bovendien was nog eens 5% van de reeds vrijgegeven zendingen uit derde landen het voorwerp van kennisgevingen.

De invoer van levensmiddelen, diervoeders, dieren en planten uit derde landen moet aan de EU-normen voldoen om te voorkomen dat dier- en plantenziekten in de EG worden binnengebracht en om een hoog niveau van voedselveiligheid en een toevoer van veilige diervoeders te waarborgen. Het is van essentieel belang derde landen over deze normen te informeren zodat de normen beter kunnen worden nageleefd en minder zendingen aan de EU-grenzen moeten worden afgewezen.

Ontwikkelingslanden kunnen problemen ondervinden bij de organisatie van uitvoercontroles waardoor hun exportproducten niet beantwoorden of gelijkwaardig zijn aan de EU-normen. De handel in levensmiddelen is voor de meeste van deze landen uitermate belangrijk: de levensstandaard en de sociaal-economische ontwikkeling zijn direct afhankelijk van de mogelijkheid goederen op de wereldmarkt te brengen.

De EU is uiterst gevoelig voor deze aspecten en wil ervoor zorgen dat producten uit derde landen – en vooral ontwikkelingslanden – niet van de EU-markt worden uitgesloten. Tegelijkertijd wil de EU niet dat de gezondheid en de voedselveiligheid in de EU in het gedrang komen. Daarom heeft de EU een aantal instrumenten ontwikkeld om derde landen te helpen zich de Europese normen en voorschriften inzake voedselveiligheid, diervoeders, dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten eigen te maken. Verordening (EG) nr. 882/2004 voorziet in technische bijstand, gezamenlijke projecten, richtsnoeren en opleidingsprogramma's om derde landen te helpen aan de normen en voorschriften van de EU te voldoen en officiële controles van voor de EU bestemde exportproducten te organiseren.

Opleidingen voor derde landen stroken ook volledig met het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), dat een cruciaal onderdeel van het buitenlands beleid van de EU vormt en waarmee bij de opleidingen rekening kan worden gehouden.

Bij de ontwikkeling van een communautair opleidingsprogramma moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de internationale dimensie van de normen inzake voedselveiligheid en veilige diervoeders, evenals aan de handel in levende dieren en planten. Er zullen in dit verband opleidingen voor deelnemers uit derde landen worden georganiseerd om een veilige handel in dieren, planten, levensmiddelen en diervoeders te bevorderen. De Commissie kan zo haar internationale politieke toezeggingen nakomen, vooral ten aanzien van ontwikkelingslanden en (potentiële) kandidaat-lidstaten en rekening houdend met andere beleidsmaatregelen zoals het ENB.

6. OPLEIDINGSINITIATIEVEN VAN DE GEMEENSCHAP

De Commissie heeft onder meer de volgende opleidingen georganiseerd:

6.1. Opleidingen op basis van Beschikking 90/424/EEG van de Raad

In het verleden hebben op basis van artikel 19 van Beschikking 90/424/EEG[4] uitwisselingen plaatsgehad van personeel van de controle-instanties in de lidstaten. Vaak verbleef controlepersoneel daarbij voor langere tijd in een grensinspectiepost in een andere lidstaat. De ervaringen met deze uitwisselingen waren positief: vele nationale controleurs hebben zich beter vertrouwd kunnen maken met de organisatie van invoercontroles op producten van dierlijke oorsprong.

Hoewel niet uit te sluiten valt dat in de toekomst opnieuw uitwisselingen van personeel zullen worden georganiseerd, heeft deze opleidingsmethode alleen een Europese meerwaarde in het kader van een opleidingsmodule die gebaseerd is op opleidingsmateriaal dat een gemeenschappelijk doel dient en speciaal voor een specifiek onderwerp (bijvoorbeeld invoerprocedures) is ontworpen.

Voorts hebben instellingen in de lidstaten (bijvoorbeeld in Lyon, Berlijn, Londen en Bremen) op basis van Beschikking 90/424/EEG cursussen van één week over tal van onderwerpen (bijvoorbeeld vleeshygiëne en visserijproducten) georganiseerd voor deskundigen uit verschillende lidstaten. Tijdens deze cursussen kwamen vooral verschillende aspecten van de veterinaire wetgeving aan bod en konden de deelnemers zich beter vertrouwd maken met de communautaire voorschriften rond de aangesneden thema's.

6.2. Ad-hocopleidingsprojecten

Er worden ad-hocopleidingen gegeven voor in 2006 georganiseerde opleidingsprojecten. De Commissie heeft daartoe een aantal aanbestedingen uitgeschreven (zie bijlage II).

De projecten gaan over heel specifieke onderwerpen en de opleidingen worden door hooggekwalificeerde instanties gegeven. Een aantal van deze activiteiten is specifiek bestemd voor ontwikkelingslanden uit de hele wereld.

Het is nog te vroeg om gedetailleerd verslag over de kwaliteit van de opleidingen uit te brengen. De reacties van de deelnemers waren doorgaans zeer positief en laten zien dat er een grote behoefte aan opleidingen bestaat.

6.3. Opleidingen door de communautaire referentielaboratoria

In het kader van het Gemeenschapsrecht inzake levensmiddelen, diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn zijn 39 communautaire referentielaboratoria (CRL's) opgericht. Elk van deze laboratoria vormt een netwerk met nationale referentielaboratoria (NRL's) in de lidstaten. De CRL's geven de NRL's informatie en instructies over analytische en diagnostische methoden, treffen praktische schikkingen met het oog op nieuwe methoden, helpen bij de diagnose van ziekten enzovoort. Zij organiseren ook inleidende en gevorderde cursussen voor het personeel van NRL's en deskundigen uit ontwikkelingslanden. De CRL's organiseren in dit verband minstens één workshop per jaar om ervoor te zorgen dat de analysen en diagnosen uniform en met de nodige vakkennis worden uitgevoerd met het oog op betrouwbare resultaten.

Het is zinvol de uitstekende ervaring op dit gebied te benutten en over een mogelijke toekomstige samenwerking tussen de CRL's en het nieuwe opleidingsinitiatief na te denken, waarbij bijzondere aandacht aan laboratoriumpersoneel uit ontwikkelingslanden moet worden geschonken.

6.4. Opleidingen door andere diensten van de Commissie

Andere directoraten-generaal van de Commissie organiseren opleidingen om kandidaat-lidstaten op hun toetreding tot de EU voor te bereiden (DG Uitbreiding) of ontwikkelingslanden bij de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de EU te helpen (DG Handel). Voorts worden opleidingen georganiseerd via de communautaire programma's voor externe bijstand (EuropeAid). Het GCO geeft opleidingen over de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders en kwaliteitszorg (en met name over specifieke aspecten van de toepassing van kwaliteitsnorm ISO/IEC 17025 in laboratoria waar officiële controles van levensmiddelen en diervoeders worden uitgevoerd). Deze cursussen omvatten ook praktische opleidingen en demonstraties van analysemethoden in de laboratoria van het GCO. Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de opleiding van deskundigen uit nieuwe lidstaten, toetredende landen, kandidaat-lidstaten en landen in de Westelijke Balkan. Doorgaans overlappen of wedijveren deze projecten niet met de initiatieven van DG Gezondheid en consumentenbescherming. Wanneer initiatieven elkaar toch dreigen te overlappen, worden de zaken besproken en gecoördineerd in een speciale interdepartementale stuurgroep.

7. TOEKOMSTIGE COMMUNAUTAIRE OPLEIDINGEN

7.1. De juridische context

Krachtens artikel 51 van Verordening (EG) nr. 882/2004 kan de Commissie opleidingen organiseren voor het personeel van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en voor deelnemers uit derde landen – en met name ontwikkelingslanden. De opleidingen betreffen de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

De gezondheid van planten wordt slechts gedeeltelijk door de rechtsgrond van Verordening (EG) nr. 882/2004 gedekt. Artikel 2, lid 1, onder i), van Richtlijn 2000/29/EG[5] biedt echter een rechtsgrond voor opleidingen in de fytosanitaire sector, zodat bij de opleidingsactiviteiten van de Commissie ten volle met deze sector rekening kan worden gehouden.

7.2. Deelnemers die niet in de overheidssector actief zijn

Algemeen kan worden verwacht dat opleidingen voor ondernemingen voordelen opleveren: geschoolde werknemers die efficiënter functioneren; betere resultaten dankzij meer ability programmes; en een betere toepassing van de EU-normen en dus een hoger niveau van bescherming.

Dankzij opleidingen zouden levensmiddelenbedrijven hun beheersprocedures kunnen aanpassen om efficiënt aan de normen en voorschriften te voldoen. Bovendien zou de kans kleiner zijn dat producten uit de handel moeten worden genomen. Als de normen en voorschriften beter worden nageleefd, hoeven er ook minder officiële controles te worden uitgevoerd en kan er op dit punt wellicht worden bespaard.

Wettelijk mag de Gemeenschap echter alleen opleidingen voor het personeel van de bevoegde autoriteiten organiseren en financieren. Cursisten van levensmiddelenbedrijven kunnen bijgevolg alleen aan opleidingen deelnemen als dit geen kosten voor de EU-begroting meebrengt. De lidstaten kunnen in elk geval hun nationale opleidingsagentschappen stimuleren gepaste opleidingen voor deze cursisten te ontwikkelen.

7.3. Omvang van de communautaire opleidingen

Aan de opleidingen in 2006 nemen bijna 1500 personen deel. Aangezien de activiteiten voor 2006 een aanloopfase vormen, moet het mogelijk zijn het aantal deelnemers geleidelijk te verhogen tot gemiddeld 6000.

De Commissie vindt dat in eerste instantie diegenen die voor de opleidingen in de lidstaten verantwoordelijk zijn, een opleiding moeten volgen, zodat zij de deelnemers in de lidstaten correct kunnen informeren. De opleiding van deze personen moet gelijke tred houden met de ontwikkeling van het Gemeenschapsrecht. Voorts moeten deelnemers uit derde landen en controlepersoneel dat dagelijks met het Gemeenschapsrecht te maken heeft, een communautaire opleiding kunnen volgen. Wat deze laatste groep betreft, is het aan de lidstaten om deelnemers te selecteren.

De duur van de opleidingen varieert van 2 tot 10 dagen. Gezien het aantal deelnemers komt dit neer op ongeveer 960 opleidingsdagen per jaar, een aanzienlijk aantal waarvoor heel wat middelen nodig zijn.

7.4. Het beheer van communautaire opleidingen

Ongeacht de keuze van opleidingsstelsel moet voor continu beheer worden gezorgd om prioriteiten vast te stellen, opleidingsprojecten te identificeren, een opleidingsprogramma (jaarlijks of meerjarig) te ontwikkelen, de kwaliteit van de opleidingen en het opleidingsmateriaal te controleren en procedures voor een vlot functioneren van het opleidingsstelsel te ontwikkelen.

Deze activiteiten behoren tot de kernactiviteiten van de Commissie. Voor het dagelijks beheer van het communautaire opleidingsstelsel en met het oog op de bovenstaande taken hebben de diensten van de Commissie hulp nodig, in eerste instantie van de lidstaten maar mogelijk ook van niet-gouvernementele organisaties. De Commissie is voornemens deze actoren over de opleidingen te raadplegen.

7.5. Criteria waaraan toekomstige communautaire opleidingen moeten voldoen

Het Europees opleidingsprogramma kan op verschillende manieren worden georganiseerd. Bij het maken van een keuze moet vooral met de volgende parameters rekening worden gehouden:

( De EU-opleidingen moeten complementair zijn: communautaire opleidingen mogen de opleidingen van de lidstaten niet overlappen, maar moeten complementair zijn en een Europese dimensie omvatten.

( Gezien de vele thema's waarrond opleidingen moeten worden georganiseerd, is het zaak duidelijke prioriteiten te stellen. Het is onmogelijk en ook niet nodig opleidingen te organiseren over alle thema's die verband houden met de communautaire levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten. Het Europees opleidingsprogramma moet de Europese dimensie van de officiële controles beklemtonen, terwijl de lidstaten beter geplaatst zijn om opleidingen te organiseren rond thema's die binnen hun nationaal juridisch kader vallen.

( Flexibiliteit : de lidstaten moeten snel en op uniforme wijze op noodsituaties kunnen reageren. De opleidingen moeten bijgevolg snel kunnen worden aangepast en de beschikbare expertise moet gemakkelijk toegankelijk zijn.

( Kwaliteit: De opleidingen moeten aan de hoogst mogelijke kwaliteitsnormen voldoen. Er moeten uitstekende leermiddelen worden gebruikt en de opleidingen moeten door hooggekwalificeerde leraren worden gegeven.

( Transparantie : alle belanghebbende partijen in de Gemeenschap en in derde landen moeten duidelijk worden geïnformeerd over de organisatie van de opleidingen en de deelnemingsvoorwaarden.

( Een algemene en brede aanpak : de opleidingen moeten het zeer brede gebied van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en de voorschriften inzake dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten bestrijken. Daartoe is een algemene aanpak vereist met input van deskundigen.

( Continuïteit : om uniforme opleidingen van hoge kwaliteit te waarborgen moeten de opleidingen over een langere periode worden gegeven door een stevig team van leraren die met het EU-beleid vertrouwd zijn.

( De Commissie moet toezicht op de opleidingen uitoefenen : de Commissie moet het opleidingsprogramma kunnen sturen, de kwaliteit van de opleidingen en de leermiddelen controleren en de opleidingen zo nodig bijsturen.

7.6. Samenwerking met nationale opleidingsinstellingen

Het zou van slecht beheer getuigen als de vaak uitstekende opleidingen, faciliteiten en opleidingsinstrumenten in een aantal lidstaten werden genegeerd. Het is zeker nuttig van hun ervaringen te profiteren bij de organisatie van communautaire opleidingen.

Nationale instellingen kunnen een leidinggevende rol in de EU spelen door informatie te verspreiden over het Europees beleid inzake veilige levensmiddelen en diervoeders, dierenwelzijn en de gezondheid van dieren en planten. Ze kunnen als referentiepunt voor opleidingen in andere lidstaten fungeren door niet alleen “leraren op te leiden” maar ook op gezette tijden opleidingen voor het personeel van de controle-instanties in de lidstaten en in derde landen te organiseren.

De Commissie vindt dat de samenwerking met nationale instellingen een aantal voordelen biedt en waardevol is met het oog op het beheer van opleidingen:

( Samenwerking biedt ruimte voor flexibiliteit. Het moet mogelijk zijn speciale opdrachten in betrekkelijk korte tijd aan een bepaald agentschap toe te wijzen en het werkprogramma van de instellingen aan de prioriteiten van de Commissie aan te passen.

( Er kan optimaal worden gebruikgemaakt van de middelen van de Commissie en de lidstaten.

( Er kan een beroep worden gedaan op de ervaringen en de infrastructuur van de lidstaten.

( Er wordt meer zichtbaarheid verleend aan de vitale rol die Europa speelt op dit voor de burgers uiterst belangrijke beleidsgebied.

De Commissie zal verder onderzoeken hoe deze samenwerking in de praktijk kan worden georganiseerd.

8. MOGELIJKE OPTIES VOOR DE ORGANISATIE VAN OPLEIDINGEN DOOR HET DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN CONSUMENTENBESCHERMING

8.1. Contracten voor de organisatie van opleidingen

De Commissie kan een of meer contracten sluiten waarin de organisatie van de verschillende aspecten van de opleidingen wordt gespecificeerd (bijvoorbeeld het verstrekken van opleidingen, de ontwikkeling van leermiddelen, het programmabeheer, de logistiek en de ontwikkeling van een e-learningprogramma). Deze optie is waardevol en biedt ruimte voor flexibiliteit: de opleidingsbehoeften kunnen aan de prioriteiten van de Commissie worden aangepast. De contracten kunnen ook in de tijd worden beperkt tot de periode waarin een bepaald opleidingsproject naar verwachting kan worden afgerond. Afhankelijk van het soort contract kunnen ook in dringende gevallen specifieke opleidingen worden verstrekt.

Aangezien contracten over een aantal jaren kunnen worden gespreid, is de kans op discontinuïteit bij het verstrijken van een contract kleiner. Toch kan niet worden uitgesloten dat de opgebouwde ervaring bij het verlopen van een contract verloren gaat.

8.2. Een gespecialiseerde dienst van de Commissie

Er kan een opleidingscentrum met permanente faciliteiten, infrastructuur en personeel worden opgericht om als gespecialiseerde dienst van de Commissie te fungeren. Dit zou belangrijke praktische gevolgen voor de Commissie hebben: een volledig uitgeruste infrastructuur, de behoefte aan voldoende permanent beschikbaar personeel (onder meer leraren), personeel voor het dagelijks beheer, het beheer van het opleidingsprogramma, de ontwikkeling van leermiddelen, de uitnodiging van cursisten, logistieke maatregelen, enzovoort. Zelfs als bepaalde taken kunnen worden uitbesteed, blijft de behoefte aan menselijke en financiële middelen zeer groot en is de kans klein dat aan deze behoefte kan worden voldaan. Het voordeel van deze optie is dat de Europese boodschap kan worden verspreid door een dienst die dicht bij de beleidsontwikkeling staat.

8.3. Een uitvoerend agentschap

Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad[6] van 19 december 2002 stelt de Commissie in staat een uitvoerend agentschap op te richten waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's kunnen worden gedelegeerd. De Commissie kan zich zo concentreren op haar belangrijkste activiteiten en taken – die niet kunnen worden uitbesteed – zonder de controle over of de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de door het uitvoerend agentschap beheerde activiteiten te verliezen.

Het beheer van een dergelijk programma omvat technische taken – onder meer het beheer van procedures met betrekking tot de uitvoering van het opleidingsprogramma – die los van de politieke besluitvorming staan en veel technische en financiële vakkennis vereisen. Door deze taken aan een uitvoerend agentschap toe te vertrouwen kunnen opleidingen efficiënt worden georganiseerd. Een agentschap kan ook meer ruchtbaarheid en zichtbaarheid aan het opleidingsproject geven.

Deze optie vereist echter een aantal procedurele maatregelen. Zo moet er een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad vermelde factoren. Voordat de Commissie een nieuw uitvoerend agentschap kan oprichten of het mandaat van een bestaand agentschap kan verlengen, moet ook het Regelgevend Comité voor de uitvoerende agentschappen een positief advies geven en het Europees Parlement worden ingeschakeld op basis van werkafspraken tussen de Commissie en de begrotingsautoriteit.

Een andere interessante optie – die nog verder moet worden uitgediept – is de opleidingen te doen opgaan in de activiteiten van het bij Besluit 2004/858/EG van de Commissie[7] opgerichte “Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma”. Het agentschap zou dan nieuwe taken krijgen en de verschillende door het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming beheerde programma's zouden tot één structuur worden samengevoegd. Daarbij zou van de bestaande algemene structuren voor het beheer van het agentschap kunnen worden gebruikgemaakt, zodat geen nieuwe organisatiestructuren (een stuurcomité en een directeur) hoeven te worden opgericht om het opleidingsprogramma uit te voeren. Als de verschillende programma's worden samengevoegd, kan het bestaande agentschap ook efficiënter functioneren.

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) komt niet in aanmerking voor de organisatie van opleidingen. De EFSA heeft als specifieke taak risicobeoordelingen uit te voeren. De organisatie van opleidingen hangt nauwer samen met risicobeheer en past niet in het huidige mandaat van de EFSA. Bovendien is de EFSA een regelgevend agentschap, waarvoor de opmerkingen van punt 8.4 gelden.

8.4. Een regelgevend agentschap

Een Europese opleidingsinstelling die de organisatie van opleidingen volledig of gedeeltelijk voor haar rekening neemt, kan ook worden gezien als een organisatie die onafhankelijk van de Commissie als een regelgevend agentschap functioneert overeenkomstig een door de Raad en het Europees Parlement goedgekeurde oprichtingsverordening. Het agentschap zou onder meer kunnen worden belast met de taak opleidingen te organiseren, leraren aan te werven en op te leiden, leermiddelen te ontwikkelen, gerichte informatie en publiciteit voor doelgroepen in de lidstaten en in derde landen te verspreiden en met nationale agentschappen netwerken te vormen.

Een regelgevend agentschap kan evenals een uitvoerend agentschap meer zichtbaarheid aan communautaire opleidingen geven door zich met de opleidingen te identificeren. Doordat het agentschap zelf personeel aanwerft en de eigen begroting beheert, zijn ook de administratieve lasten voor de Commissie kleiner.

Een regelgevend agentschap staat echter per definitie los van de communautaire instellingen, heeft een eigen rechtspersoonlijkheid en functioneert onafhankelijk van de Commissie. Het zou daardoor tot een gebrekkige coördinatie met de diensten van de Commissie kunnen komen. De oprichting van een nieuw agentschap of de verlenging van het mandaat van een bestaand agentschap is vanuit dat oogpunt niet de beste oplossing om EU-opleidingen te organiseren.

9. VERDERE STAPPEN VAN DE COMMISSIE

De Commissie zal zich verder beraden over de vraag of een opleidingsprogramma door een uitvoerend agentschap kan worden uitgevoerd (optie 8.3). Voordat een beslissing wordt genomen, zal echter grondig worden onderzocht of deze optie juridisch haalbaar is en of het praktisch mogelijk is financiële middelen uit de communautaire begroting te gebruiken. Optie 8.3 biedt de beste garanties dat de belangrijkste doelstellingen van de Commissie worden verwezenlijkt en vooral dat de Commissie voor de kernactiviteiten verantwoordelijk blijft (zie Verordening (EG) nr. 58/2003). De Commissie zal de bovengenoemde kosten-batenanalyse daarom zo snel mogelijk laten uitvoeren.

10. EFFECTBEOORDELING

De sociaal-economische effecten van opleidingen zijn beoordeeld en de effectbeoordeling wordt samen met deze mededeling gepubliceerd. De effectbeoordeling omvat een kostenanalyse die op de aanloopfase van een aantal opleidingen in 2006 is gebaseerd.

De totale kostprijs van een jaarlijks opleidingsprogramma wordt – rekening houdend met een aantal parameters zoals het aantal deelnemers per jaar, de gemiddelde duur van een cursus, het aantal deelnemers per cursus en het soort beheer – in de periode 2007-2011 op 13,2 tot 19,8 miljoen euro geraamd. Het programma zal worden gefinancierd uit de begroting van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL).

Bij het begin van de opleidingen wordt een hogere kostprijs verwacht omdat tijdens die periode wellicht een groot aantal deelnemingsaanvragen zal worden ingediend – vooral door deelnemers uit ontwikkelingslanden – en het aantal cursisten tussen 6000 en 9000 kan schommelen. Verwacht wordt dat het aantal deelnemingsaanvragen na twee jaar zal dalen.

11. CONCLUSIES

De Commissie wil over een permanente structuur beschikken om opleidingen over de levensmiddelen- en diervoederwetgeving, de diergezondheid en het dierenwelzijn efficiënt te kunnen organiseren.

Met het oog op de organisatie van opleidingen zal de Commissie de verschillende opties voor het beheer van een opleidingsprogramma verder onderzoeken. Er zullen echter hoe dan ook procedurele maatregelen moeten worden genomen. Als voor een uitvoerend agentschap wordt gekozen, moet er een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd. Bovendien moeten krachtens artikel 51, lid 3, van Verordening (EG) nr. 882/2004 uitvoeringsregels voor de organisatie van opleidingen worden vastgesteld, waarbij ook beheerskwesties aan bod kunnen komen (bijvoorbeeld procedures voor het vaststellen van een jaarlijks opleidingsprogramma, het overleg met belanghebbenden en eventueel de contacten met de opleidingsinstelling).

Bepaalde opties, zoals een regelgevend agentschap of een gespecialiseerde dienst van de Commissie, worden niet als de beste oplossing beschouwd. Als een beroep op een regelgevend agentschap wordt gedaan, bestaat de kans dat de Commissie de controle over haar opleidingsprogramma verliest. Bovendien zijn voor beide opties wellicht aanzienlijke middelen vereist.

ANNEX I: Overview of Community measures

The requirements of food law, feed law, animal health rules, animal welfare requirements and plant health have been established gradually over a period covering almost 40 years. The situation at present can be summarised as follows:

Food and feed law

( The general food law

( Labelling and nutrition

( Biotechnology

( Chemical safety of food

( Biological safety of food

( Animal nutrition

( Food and feed controls

See http://europa.eu.int/comm/food/food/index_en.htm

Animal health rules

( Preventive health measures on intra-community trade and imports of:

( live animals

( semen, ova and embryos

( animal products

( Community legislation on animal diseases:

( new Animal Health Strategy to improve the prevention and control of animal disease in the EU

( control measures, to be taken as soon as the presence of a disease is suspected

( eradication and monitoring programmes, for the diseases that are already within the Community

( EU financial contribution

( Other activities: identification measures to guarantee the traceability of the animals

See http://europa.eu.int/comm/food/animal/index_en.htm

Animal welfare rules

( The protection of animals on the farm and in particular laying hens, calves and pigs

( The protection of animals during transport

( The protection of animals at time of slaughter or killing

See http://europa.eu.int/comm/food/animal/index_en.htm

Plant health rules

( Plant protection

( Harmful organisms

( Property rights

( Genetic resources

( Seeds and plant propagating material

( GM plants and seeds

See http://europa.eu.int/comm/food/plant/index_en.htm

ANNEX II: Training for developing countries in 2006

Following courses were developed in 2006:

( HACCP implementation and assessment

( Highly Pathogenic Avian Influenza

( European Standards for the importation of fruit and vegetables, and fishery products

( Import control procedures at border inspection posts

( Standards for animal by-products

( Animal welfare at the time of slaughter of meat producing animals

Of those, the following were addressed to developing countries selected on the basis of their trade records or their potential trade with the EU:

( Imports of fruit and vegetables: El Salvador, 30 May-1 June 2006, Malaysia, scheduled for September 2006, Tanzania, scheduled for October 2006

( Fishery products: Indonesia, 25-27 April 2006, Colombia 20-22 June 2006, Senegal, scheduled for October 2006

With representatives from:

( Africa (including among other countries: Tanzania, Kenya, Uganda, Malawi, Ethiopia, Eritrea, Botswana, Namibia, Zimbabwe Zambia, Lesotho, Swaziland, Southafrica, Senegal, Mauritania, Guinea Conakry, Ivory Coast, Cameroon, Benin, Togo, Gambia, Ghana).

( Asia (including among other countries: Malaysia, Philippines, Indonesia, Laos, Thailand, Vietnam, Cambodia, Myanmar, China, Taiwan, Singapore, South Korea, Papua New Guinea, Maldives, Bangladesh).

( Latin America (including among other countries: El Salvador, Belize, Bolivia, Dominican Republic, Guatemala, Colombia, Honduras, Nicaragua, Costa Rica, Panama, Cuba, Venezuela, Ecuador, Chile, Argentina, Brazil, Paraguay, Uruguay, Mexico).

A further course on Avian Influenza covered Laos, Vietnam, Cambodia and Indonesia and took place from February to May 2006. In view of the epidemiological situation of the disease, it is the intention to extend this activity to African countries as soon as possible. Representatives from developing countries were also invited to the other courses.

[1] PB L 165 van 30.4.2004 (zie rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

[2] Gebaseerd op de cijfers die de lidstaten de Commissie hebben meegedeeld.

[3] Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).

[4] Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/53/EG van 23 januari 2006 (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 37).

[5] Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

[6] PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

[7] Besluit 2004/858/EG van de Commissie van 15 december 2004 tot oprichting van een uitvoerend agentschap, genaamd het „Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma”, voor het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van de volksgezondheid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (PB L 369 van 16.12.2004, blz. 73).

Top