EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004DC0274
Communication from the Commission - Fostering structural change: an industrial policy for an enlarged Europe
Mededeling van de Commissie - De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa
Mededeling van de Commissie - De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa
/* COM/2004/0274 def. */
Mededeling van de Commissie - De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa /* COM/2004/0274 def. */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE - De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa SAMENVATTING Mededeling "De structurele verandering begeleiden: Een industriebeleid voor de uitgebreide Europese Unie" De industrie is ook verder van cruciaal belang voor de welvaart van Europa. Zij ziet zich evenwel voor bepaalde uitdagingen gesteld en ook bestaat ongerustheid over een mogelijk deïndustrialisatieproces in de EU. Deze mededeling sluit aan op de mededeling van december 2002 over "Het industriebeleid na de uitbreiding", die de grondbeginselen voor het industriebeleid van de Unie heeft neergelegd, en op de mededeling van november 2003 over "Enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen - Naar een geïntegreerde aanpak", die de aanzet heeft gegeven tot een analyse van het deïndustrialisatieprobleem naar aanleiding van het verzoek van de Europese Raad, die de ongerustheid hierover heeft verwoord. Uit de analyse van de Commissie blijkt dat er geen bewijzen voor een algemene deïndustrialisatie zijn. Wel maakt de Europese industrie een proces van structurele verandering door waarvan het effect in het algemeen gunstig is en dat dus moet worden gestimuleerd, met name door beleid dat de schepping en het gebruik van kennis bevordert. Vanuit dit oogpunt geven de ontoereikende prestaties van Europa, met name ten aanzien van de productiviteit, het onderzoek en de innovatie, aanleiding tot bezorgdheid. Daarbij komt dan nog dat niet alleen in de zeer arbeidsintensieve traditionele sectoren industriële activiteiten worden verplaatst, maar dat dit verschijnsel zich ook begint af te tekenen in de intermediaire sectoren waar de Europese industrie van oudsher een sterke positie inneemt, en zelfs in bepaalde hightechsectoren, waar er aanwijzingen voor een verplaatsing van bepaalde onderzoeksactiviteiten zijn, en in de dienstensector. India en China zijn de grote winnaars bij deze trend. Niettemin biedt de mondialisering van de economie kansen aan de Europese industrie, mits het industriebeleid de nodige ontwikkelingen ondersteunt. De uitbreiding die ons zeer binnenkort te wachten staat, biedt in dit opzicht grote kansen aan het Europese bedrijfsleven, niet alleen omdat de interne markt wordt vergroot, maar ook omdat de bedrijven hun waardeketens op Europese schaal kunnen reorganiseren en daarbij gebruik kunnen maken van de concurrentievoordelen van de nieuwe lidstaten. Het voordeel dat deze landen door hun relatief lage arbeidskosten genieten, is echter niet van blijvende aard. Het is van cruciaal belang dat zij zich tot een kenniseconomie ontwikkelen; ook is een zekere terughoudendheid op regelgevingsgebied aangewezen om te voorkomen dat het concurrentievermogen van de industrie van deze landen door overregulering wordt beknot. Gelet op het bovenstaande wil de Commissie het industriebeleid inzetten om de structurele verandering te begeleiden. Hiertoe zijn drie soorten acties noodzakelijk. Ten eerste moet de Europese Unie zich blijven inspannen voor een betere wetgeving en voor een industrievriendelijk regelgevingskader. Zo moet de dimensie concurrentievermogen meer aandacht krijgen bij de geïntegreerde effectbeoordelingsprocedure voor voorstellen en initiatieven van de Commissie, die de drie dimensies van duurzame ontwikkeling omvat. Ook moet worden getracht meer inzicht te krijgen in het cumulatief effect van regelgeving, bijvoorbeeld op sectorniveau. Overigens moeten deze inspanningen niet tot de Commissie beperkt blijven; ook de andere EU-instellingen en de lidstaten moeten hierbij betrokken worden. Ten tweede moet beter gebruik worden gemaakt van de synergieën tussen de verschillende EU-beleidssectoren die op het concurrentievermogen van de industrie van invloed zijn. De mededeling wijst een aantal specifieke initiatieven op vijf verschillende gebieden aan om deze synergieën, en met name het vermogen van de Europese industrie zich aan deze structurele veranderingen aan te passen, te verbeteren. Op kennisgebied zijn met name het innovatie-, onderzoeks-, opleidings- en concurrentiebeleid van cruciaal belang. Ook de werking van de markten is nog voor verbetering vatbaar, zowel om de lacunes in de interne markt aan te vullen als om een eind te maken aan bepaalde fiscale belemmeringen die verhinderen dat ondernemingen optimaal van de interne markt kunnen profiteren. Het cohesiebeleid, en vooral het regionaal en werkgelegenheidsbeleid, kunnen eveneens een actieve rol bij het begeleiden van de industriële veranderingen spelen, met name door stimulering van de ontwikkeling en verspreiding van kennis. Ook op het gebied van de duurzame ontwikkeling kan een positieve bijdrage aan het concurrentievermogen van de industrie worden geleverd, met name door de ontwikkeling van een duurzaam productiebeleid. Tot slot moet de internationale dimensie van het industriebeleid verder worden ontwikkeld om de toegang van EU-bedrijven tot de markten van derde landen te verbeteren en om de regelgevingsaanpak die de EU met succes voor de interne markt heeft ontwikkeld, te exporteren. Ten derde moet de EU de sectorale dimensie van het industriebeleid verder ontwikkelen. Er moet worden onderzocht hoe doeltreffend bestaande horizontale instrumenten voor deze sectoren kunnen worden ingezet, hoe relevant ze zijn en of ze eventueel moeten worden aangepast. In de mededeling wordt een inventaris opgemaakt van de sectorale initiatieven die gedurende de afgelopen paar maanden reeds zijn gestart en wordt een aantal nieuwe initiatieven aangekondigd voor sectoren als de automobielindustrie en de werktuigbouw. De industrie is zeer bepalend voor het Europese concurrentievermogen. De EU-instellingen en de lidstaten moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat. De combinatie van voorgestelde activiteiten moet de Europese industrie, met name in de nieuwe lidstaten, helpen de uitdaging van de industriële verandering met succes het hoofd te bieden en zo bij te dragen tot de verwezenlijking van het doel dat de Europese Unie zich vier jaar gelden bij de Europese Raad van Lissabon heeft gesteld. INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 2. DE EUROPESE INDUSTRIE EN DEÏNDUSTRIALISATIE: DE DIAGNOSE 2.1. De verschuiving van middelen naar de dienstensector mag niet worden verward met deïndustrialisatie .... 2.2. ... maar toch zijn er de laatste tijd verontrustende tekenen te bespeuren 2.2.1. De teruggang van de productiviteitsstijging en de oorzaken daarvan 2.2.2. Een zwakkere concurrentiepositie op de wereldmarkt 2.3. De Europese Unie en de verandering 3. DE DOOR DE UITBREIDING GEBODEN KANSEN 3.1. De duidelijke aantrekkingskracht van de nieuwe lidstaten 3.2. Rechtszekerheid en een stabiele regelgeving zijn voor de benutting van de geboden kansen onontbeerlijk 4. INSTRUMENTEN VOOR DE BEGELEIDING VAN HET PROCES VAN STRUCTURELE VERANDERINGEN 4.1. Een gunstig regelgevingskader voor de industrie 4.1.1. De wetgeving verbeteren 4.1.2. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid dragen 4.2. De synergieën tussen de verschillende beleidsgebieden optimaliseren 4.2.1. Kennis ten dienste van het bedrijfsleven stellen 4.2.2. De werking van de markten verbeteren 4.2.3. Het cohesiebeleid ten dienste van de industriële en structurele veranderingen stellen 4.2.4. Duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen beter met elkaar in overeenstemming brengen 4.2.5. De internationale ontwikkeling van de communautaire ondernemingen aanmoedigen 4.3. Een sectoraal gediversifieerd industriebeleid 5. CONCLUSIE: WERKEN AAN EEN CONCURRERENDE EUROPESE INDUSTRIE BIJLAGE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE - De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa 1. INLEIDING De industrie is van essentieel belang voor de welvaart van Europa. De Europese economie blijft afhankelijk van de dynamiek van de industrie, waarbij de industrie steeds nauwer met de dienstensector vervlochten is en tot de ontwikkeling van deze sector bijdraagt. De resultaten van de communautaire industrie zijn zeker bemoedigend te noemen en men is het erover eens dat zij op milieugebied en in een aantal technologische sectoren grote vooruitgang heeft geboekt. Zij ziet zich op het ogenblik echter voor grote problemen gesteld, zowel intern (steeds sneller verlopende technologische ontwikkeling, tekort aan vaardigheden), als extern (maatschappelijke verwachtingen inzake consumentenbescherming, milieu en volksgezondheid) als ook internationaal (de opkomst van nieuwe concurrenten op de wereldmarkt). Er wordt in dit verband steeds vaker de vrees geuit dat grote delen van de industriële productie hierdoor naar landen met lagere kosten en minder regelgeving worden verplaatst. Het begrip "deïndustrialisatie" [1] is een uiting van de bezorgdheid over het afnemend vermogen van de communautaire industrie zich te weren tegen concurrentie die als onoverwinbaar en soms als oneerlijk wordt gezien. Diverse regeringen vragen zich daarbij af in welke mate dit verschijnsel aan een zekere "overregulering" te wijten is. De Europese Unie moet deze bezorgdheid serieus nemen en zich afvragen of zij gegrond is en zo nodig moet zij met beleid hierop reageren. [1] Met name Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben in de gezamenlijke brieven die Bondskanselier Schröder, president Chirac en premier Blair in februari en september 2003 aan de heer Prodi hebben gestuurd, blijk gegeven van hun bezorgdheid hierover. Voorts heeft de Europese Raad van Brussel van oktober 2003 de Commissie verzocht oplossingen voor te stellen om deïndustrialisatie te voorkomen. Deze mededeling heeft allereerst tot doel het concurrentievermogen van de communautaire industrie te analyseren en te beoordelen of en in welke mate er een deïndustrialisatierisico bestaat. Het begrip deïndustrialisatie dekt vele verschijnselen, waarvan sommige verontrustender zijn dan andere. Een genuanceerde analyse is dan ook noodzakelijk. Vervolgens worden in deze mededeling concrete oplossingen voorgesteld om Europa voor de communautaire industrie aantrekkelijk te maken en gunstige voorwaarden voor haar activiteiten en ontwikkeling te scheppen. In een dergelijk optimaal kader zal de industrie welvaart kunnen scheppen en haar maatschappelijke verantwoordelijkheid kunnen dragen. Op die manier zal zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Raad van Lissabon inzake concurrentievermogen en groei. Deïndustrialisatie is niet onvermijdelijk. Als ieder zich inspant, kan een virtueuze cirkel tot stand komen. Deze mededeling is het antwoord van de Commissie op deze uitdaging. 2. DE EUROPESE INDUSTRIE EN DEÏNDUSTRIALISATIE: DE DIAGNOSE 2.1. De verschuiving van middelen naar de dienstensector mag niet worden verward met deïndustrialisatie .... Het afnemend aandeel van de industrie in de economie moet in de context van een structurele verandering op lange termijn worden gezien. Daarbij is er in de ontwikkelde landen - Europa, de Verenigde Staten, Japan - sinds het eind van de jaren vijftig een verschuiving van middelen naar de dienstensector (tabel 1 in de bijlage). Het relatief aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid en de totale toegevoegde waarde is teruggelopen, terwijl dat van de dienstensector gestaag is gegroeid (figuur 1). >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Een essentiële factor achter deze ontwikkeling is dat de productiviteit in de industrie sterker is gestegen dan in de dienstensector (tabel 2 in de bijlage). Het gevolg was een voortdurende verschuiving van werkgelegenheid van de industrie naar de dienstensector. Hoewel in de meeste industriesectoren banen verloren zijn gegaan, is de toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit van diezelfde sectoren gestegen. Dat geldt met name voor de chemische industrie, de lucht- en ruimtevaart, de telecommunicatieapparatuur en voor vele andere industriesectoren (tabel 3 in de bijlage). Deze ontwikkeling kan aanpassingsmoeilijkheden veroorzaken, maar moet niet als een bedreiging worden gezien. Zij is veeleer een normaal gevolg van de economische vooruitgang en is dus een proces dat moet worden bevorderd en vergemakkelijkt. De verschuiving van productiemiddelen ten gevolge van de veranderende situatie is noodzakelijk voor het behoud van het concurrentievermogen en voor duurzame groei. Deze verandering heeft vele oorzaken, waaronder de internationale handel [2], de veranderde beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en de technologische ontwikkeling. [2] De industriële verandering houdt ook verband met de mondialisering, zoals moet blijken uit een studie over de inpassing van de Europese economie in de internationale arbeidsverdeling, waarvan de resultaten in de zomer van 2004 worden verwacht. Over het geheel genomen gaat van een dergelijk proces van industriële verandering [3] een gunstige werking uit, mits op juiste wijze hierop wordt geanticipeerd en het correct wordt vastgesteld en begeleid. Men mag dit proces niet verwarren met absolute deïndustrialisatie. Een absolute deïndustrialisatie is veel zorgwekkender en zou betekenen dat de industrie een absolute achteruitgang doormaakt, die gepaard gaat met een daling van de werkgelegenheid, van de productie en van de productiviteitsgroei en daar bovenop nog eens een tekort op de handelsbalans. Per definitie kan een dergelijke ontwikkeling alleen na een langere periode met zekerheid worden vastgesteld. Welnu, op basis van de huidige gegevens kan niet worden geconcludeerd dat een dergelijk verschijnsel zich momenteel in de EU voordoet. In enkele sectoren zijn de werkgelegenheid en productie over een vrij lange periode weliswaar tegelijk teruggelopen (tabel 4 in de bijlage), maar dat geldt slechts voor 5 van de 23 [4] sectoren en deze ontwikkeling heeft vooral te maken met de veranderde comparatieve voordelen van de EU op internationaal niveau en met de veranderingen in de industrie zelf. Het aandeel van deze sectoren in de toegevoegde waarde van de industrie is overigens gedaald van 12,3% in 1979 tot 7,3% in 2001. De verplaatsing van minder productieve banen naar minder ontwikkelde landen met lagere arbeidskosten en de veranderingen die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de energiemarkt of van een >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> verschuiving van de comparatieve voordelen, treffen vooral bepaalde regio's en bepaalde sectoren. Omschakeling is een moeizaam proces, dat ook de nodige investeringen in de omscholing van werknemers vereist. De voordelen van deze structurele veranderingen zij daarentegen meer gespreid. Deze ontwikkelingen zijn echter een nevenverschijnsel van de productieverhoging in de industrie, die tot uiting komt in een grotere welvaart van de Europese Unie en van de EU-lidstaten in het algemeen. Dat blijkt uit de ontwikkeling van de afgelopen jaren (figuur 2, schema 5 in de bijlage). [3] Soms ook relatieve deïndustrialisatie genoemd. [4] Op basis van het 2-cijferniveau van de ISIC rev. 3, exclusief winning van delfstoffen, vervoer, productie en distributie van elektriciteit en water. De vijf sectoren zijn: textielindustrie; kledingindustrie; lederwaren- en schoenindustrie; scheepsbouw en -reparatie; olieraffinaderijen, kolenindustrie en splijtstoffen. Bovendien verandert de toenemende vervlechting van diensten en industrie het aanzien van de eigenlijke industriële activiteit, waardoor de schijnbare achteruitgang van de verwerkende sector nog wordt geaccentueerd. In deze sector heeft zich immers een duidelijke trend tot "outsourcing" voorgedaan, waarbij steeds meer diensten die vroeger in het bedrijf zelf werden verricht nu aan externe dienstverleners worden uitbesteed (vervoer, logistiek, informatica enz.). Hierdoor kon de industrie zich weer op haar kerntaken toeleggen. Dat is uit bedrijfsenquêtes naar voren gekomen. Meer dan twee derde van de bedrijven die in Frankrijk bij een enquête werden ondervraagd, maken nu gebruik van outsourcing [5]. Daarnaast bevatten industrieproducten een steeds grotere dienstencomponent, zoals klantenservice en onderhoud, waaruit de vervlechting van industrie en diensten duidelijk blijkt. De verkoop van een computer of een mobiele telefoon omvat een grote immateriële component (intensieve marketing, commerciële dienstverlening enz.). Deze trend doet zich echter ook voor bij traditionele producten, zoals ijzer- en staalproducten. Door de integratie van diensten kunnen de Europese producenten aan hun industrieproducten een kwalitatieve inhoud geven, die op een scherp concurrerende markt de doorslag kan geven en dus een concurrentiefactor is. De conclusies die uit een zuiver statistische analyse naar voren komen moeten dus in het licht van dit verschijnsel worden genuanceerd. [5] Enquête over outsourcing 2002 onder 220 algemeen directeuren en administratief/financieel directeuren in het bedrijfsleven, uitgevoerd door Ernst & Young. Het concurrentievermogen van de industrie blijft daarom van cruciaal belang voor de rest van de economie door het stimulerend effect van deze sector op andere activiteiten en met name op de zakelijke dienstverlening. 2.2. ... maar toch zijn er de laatste tijd verontrustende tekenen te bespeuren Als de trends op lange termijn momenteel niet duidelijk op een deïndustrialisatie wijzen, waarom maakt men zich dan zo veel zorgen? Het valt niet te ontkennen dat bepaalde ontwikkelingen verontrustend zijn. 2.2.1. De teruggang van de productiviteitsstijging en de oorzaken daarvan Sinds 1995 is de groei van de arbeidsproductiviteit in de EU-industrie duidelijk vertraagd (tabel 2 in de bijlage). De productiviteitsstijging was de motor van de economische groei en van de eerder waargenomen structurele veranderingen. De stijging van de productiviteit blijft van essentieel belang voor het concurrentievermogen van de industrie, voor een optimale toewijzing van de middelen en voor de werkgelegenheid op elk niveau van de economie. Niet in alle geïndustrialiseerde landen - in de Europese Unie en daarbuiten - is de groei van de arbeidsproductiviteit vertraagd. Zo is de stijging van de productiviteit in de Verenigde Staten en in sommige lidstaten (Finland, Ierland, Zweden) hoger dan het gemiddelde voor de EU-industrie (schema 6 in de bijlage). Een groeivertraging is dus niet onvermijdelijk en mag dan ook niet worden uitgelegd als een normaal bestanddeel van het proces van structurele verandering op lange termijn, dat in alle geïndustrialiseerde landen plaatsvindt. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> In technologie-intensieve sectoren is de stijging van de arbeidsproductiviteit in Europa in vergelijking met de rest van de economie weliswaar flink gestegen, maar over het geheel genomen toch een stuk lager dan in de overeenkomstige sectoren in de VS. De productiviteitskloof met dit land heeft zich dus verbreed. De grootste verschillen tussen de EU en de VS zijn er bij de prestaties van ICT-producerende sectoren van de industrie [6] (figuur 3), maar ook bij ICT-gebruikende sectoren, met name de dienstensector (tabel 7 in de bijlage) [7]. Soortgelijke prestatieverschillen doen zich ook voor in sectoren met hoogopgeleide werknemers (tabel 7 in de bijlage). Er is overigens een zekere overlap van deze classificatie met die welke op het ICT-gebruik is gebaseerd. [6] Informatie- en communicatietechnologie. [7] Slechts in één sector, communicatie, waren de prestaties van de EU beter. "EU Productivity and competitiveness: an industrial perspective". M. O'Mahony, B. Van Ark (2003), EU Economy review 2003, COM(2003) 729. Kort samengevat kan dus worden gezegd dat de groei van de industriële productiviteit in de EU is vertraagd en dat, vooral in de hightechsectoren [8], de prestaties bij de verwachtingen zijn achtergebleven. [8] Deze verschijnselen zijn in detail bestudeerd in de verschillende edities van het verslag over het Europese concurrentievermogen en in M. O'Mahony, B. Van Ark (2003). >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Het wekt weinig verbazing dat de Commissie, met brede steun van de Raad en de lidstaten, heeft opgeroepen tot een verhoging van de uitgaven voor onderzoek en tot gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling en toepassing van technologieën, die ertoe kunnen bijdragen de achterstand van de EU op dit gebied weg te werken. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Want ook in dit verband stellen de beschikbare gegevens niet echt gerust. De Europese Raad van Barcelona heeft als doel gesteld de investeringen van de EU in O&O tegen 2010 tot 3% van het BBP te verhogen, waarbij twee derde uit particuliere bron afkomstig moet zijn. De eerste resultaten van het actieplan [9], waarvoor in april 2003 door de Commissie het startsein werd gegeven, zijn positief, maar nog niet goed genoeg om de beoogde 3% te halen [10]. Vooral de particuliere investeringen in onderzoek zijn veel lager dan nodig, waardoor de EU een grote achterstand heeft op Japan en de Verenigde Staten (figuur 4a) [11]. Zo heeft Europa in 2002 in totaal 38% minder in O&O geïnvesteerd dan de Verenigde Staten (wat niettemin een kleine verbetering was ten opzichte van 2000, toen het 40% minder investeerde). Dit verschil komt vooral op conto van het bedrijfsleven, waarbij Amerikaanse ondernemingen in 2002 87 miljard euro meer aan onderzoek uitgaven dan Europese bedrijven [12] (maar dit toch grote verschil bedroeg in 2000 maar liefst 104 miljard euro). Ook bij een indeling naar sector geven de Europese hightechsectoren minder aan O&O uit dan de overeenkomstige sectoren in de VS [13] (figuur 4b). Er zijn diverse factoren die verklaren waarom de prestaties van Europa zo ongunstig afsteken bij die van de Verenigde Staten, waaronder: [9] Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa, COM(2003) 226 van 30.4.2003. [10] Volgens een recente econometrische studie zou de verwezenlijking van dit doel 2 miljoen extra banen in 2010 kunnen opleveren en daarna nog eens 400 000 banen en 0,5% economische groei per jaar. (" 3% d'effort de R&D en Europe en 2010 : analyse des conséquences à l'aide du modèle macro économétrique européen Némésis", januari 2004). [11] De niveaus verschillen per land. Vooral in Finland en Zweden geeft het bedrijfsleven relatief veel uit aan O&O, namelijk 2,68% en 2,84 % van het BBP respectievelijk in 2001 (European Business Economy, 2003, Eurostat). [12] In euro van 2000. Sinds 2000 loopt dit verschil echter terug. Het bedroeg 104 miljard euro in 2000 en 99 miljard in 2001. [13] Naar een Europese onderzoeksruimte. Wetenschap, technologie en innovatie. Europese Commissie. Voorts heeft de Commissie het initiatief genomen tot een Europees scorebord voor industriële investeringen in onderzoek. De eerste editie zal in oktober 2004 verschijnen en zal een ranglijst bevatten van de 500 Europese en de 500 buitenlandse ondernemingen, die het meest in O&O investeren, alsmede een overzicht van de ontwikkeling van hun investeringen. - moeilijkere toegang tot particuliere bronnen voor de financiering van onderzoek; - een geringere, vaak te geringe, bereidheid risico's te nemen (zoals bijvoorbeeld blijkt uit de moeilijkheden van de biotechnologische industrie); - ontoereikende samenwerking tussen de openbare onderzoeksinstellingen, inclusief universiteiten, en de industrie; - een te gering percentage onderzoekers in de beroepsbevolking, namelijk 5,7% in vergelijking met 8% in de VS, terwijl per jaar meer personen in de leeftijdsgroep 25-34 jaar op postacademisch niveau in natuurwetenschappelijke en technische vakken afstuderen, namelijk 0,55% (0,49% voor 25 jaar) tegenover 0,41%. Op innovatiegebied heeft de EU zich inspanningen getroost. Uit de indicatoren op basis waarvan internationale vergelijkingen kunnen worden gemaakt, blijkt dat er een verbetering is met betrekking tot de middelen om de innovatiecapaciteit te vergroten (risicokapitaal, ICT-uitgaven enz.). Maar ondanks deze bemoedigende trend blijft het verschil met de Verenigde Staten groot (figuur 5, tabel 8 in de bijlage). Ook Japan ligt ver voor op de EU wat USPTO-octrooien [14], hoogopgeleide arbeidskrachten en uitgaven voor ICT betreft (schema 8b in de bijlage). De innovatiecapaciteit heeft een stimulerend effect op alle sectoren. Landen als Finland en Zweden die veel innoveren in hightechsectoren, innoveren naar verhouding doorgaans ook meer in lowtechsectoren [15]. Hieruit blijkt duidelijk dat de innovatie in alle industriesectoren, ongeacht hun technologie-intensiteit, moet worden bevorderd. Bijvoorbeeld, door innovatie in een traditionele bedrijfstak als de schoenindustrie kan een aantal Europese industriële ondernemingen een marktpositie voor technische producten opbouwen ondanks de felle buitenlandse concurrentie en het dalend verbruik [16]. Hetzelfde geldt voor de textiel- en kledingindustrie waar Europese bedrijven geavanceerde technische stoffen hebben ontwikkeld en blijk hebben gegeven van commerciële creativiteit. [14] Octrooien die zijn afgegeven door het "United States Patent and Trademark Office". [15] Innovatiescorebord (technical paper nr. 4). [16] "A nouveaux consommateurs, nouvelles stratégies industrielles", 2000, studie uitgevoerd door Crédoc voor DIGITIP. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> De enquête die de Europese Rondetafel van Industriëlen (ERT) in 2002 onder de topondernemingen in Europa heeft gehouden [17] bevestigt deze boodschap alleen maar. Uit deze enquête bleek dat vele van de ondervraagde ondernemingen plannen hadden hun nieuwe O&O-activiteiten naar elders te verplaatsen, tenzij zij binnenkort op een beter regelgevingsklimaat in Europa konden rekenen. Empirische studies [18] tonen duidelijk aan hoe belangrijk het institutioneel en regelgevingsklimaat is voor het onderzoek en voor de innovatie, ondernemingsgeest en productiviteitsgroei. Uit deze studies blijkt ook dat het regelgevingskader in Europa veel logger is dan in de Verenigde Staten, met name voor de productenmarkt [19]. [17] "The European Challenge", Bericht van de Europese Rondetafel van industriëlen aan de Voorjaarsraad, maart 2003. [18] The EU Economy: 2003 Review, Europese Commissie, WP 18(1999), 28(2002), 329 (2002) van de OESO; WP van het IMF (2003). [19] Het regelgevingskader is een ruim begrip dat vele soorten regels omvat. Ten eerste de economische regels die de marktwerking betreffen en op alle sectoren van invloed zijn - staatssteun, concurrentie, handel, investeringen. Ten tweede administratieve regels die bepalen hoe gemakkelijk het is op een markt actief te zijn en die op de ondernemingsgeest van invloed zijn (bv. voorschriften voor het starten van een bedrijf). En tot slot de sectorspecifieke regels die van toepassing zijn op openbare diensten waarvan een deel op het ogenblik wordt geliberaliseerd. Deze regels zijn deels op communautair, deels op nationaal niveau vastgesteld. De Verenigde Staten oefenen nog altijd een grote aantrekkingskracht uit op onderzoekers en, meer in het algemeen, op hoogopgeleid personeel [20]. Er wordt regelmatig op gewezen dat dit ons zorgen moet baren. Alleen al in de farmaceutische industrie zal deze braindrain in de komende tien jaar naar verwachting nog toenemen, daar de O&O-investeringen in de VS in deze sector bijna dubbel zo hoog zijn als in de EU, wat onderzoekers aantrekt [21]. Dit verschijnsel doet zich ook bij Europese studenten in de Verenigde Staten voor. Volgens bepaalde enquêtes zijn 11 000 van de 15 000 Europeanen die in de Verenigde Staten een doctoraat hebben behaald, van plan in dat land te blijven werken, wat de duidelijke aantrekkingskracht van de VS bevestigt. [20] Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoekruimte, COM(2001) 331 van 20.6.2001. [21] Bain & Company, 2003. Kader 1: De farmaceutische industrie: waar regelgeving en innovatie samenkomen De farmaceutische industrie heeft een sterke innovatiecomponent en is afhankelijk van een regelgevingskader dat mede door overwegingen van volksgezondheid wordt bepaald. In die zin is zij een voorbeeld van de wisselwerking tussen deze twee aspecten en van de noodzaak een innovatievriendelijk regelgevingskader tot stand te brengen. Het vermogen van de farmaceutische industrie om haar middelen optimaal te gebruiken is bepalend voor de dynamiek van deze sector. De achterstand van de Europese industrie op het gebied van innovatie en O&O is een bedreiging voor haar concurrentievermogen op lange termijn. Zij innoveert minder dan de concurrentie in de VS. In de periode 1992-2002 zijn de investeringen in O&O van de EU jaarlijks met 8% gestegen, in vergelijking met een stijging van 11% in de VS, wat neerkomt op een totaal van respectievelijk 21 miljard dollar en 26 miljard dollar. In de periode 1998-2002 kwamen in de EU 44 nieuwe geneesmiddelen op de markt, vergeleken met 85 in de Verenigde Staten. Deze factoren bepalen niet alleen de toegevoegde waarde van de producten, maar trekken ook hoogopgeleid personeel aan en zorgen daarmee voor een virtueuze cirkel. De teruglopende aantrekkingskracht van de EU heeft tal van industriële ondernemingen ertoe gebracht hun onderzoeksactiviteiten steeds meer naar de Verenigde Staten te verleggen, wat dan weer een zuigkracht uitoefent op jong afgestudeerden. In de EU is zo een vicieuze cirkel ontstaan. Niet alleen de geringe uitgaven voor O&O zijn dus een probleem, maar ook het industrieonvriendelijk institutioneel en regelgevingskader - versnippering van de markt, gebrekkige concurrentie tussen nationale markten, grote vertragingen bij het op de markt brengen van nieuwe geneesmiddelen, prijscontroles. De groep op hoog niveau voor geneesmiddelen (G10 Medicines), die door de Commissie werd opgericht, heeft deze problemen geanalyseerd en het nodige beleidsantwoord hierop vastgesteld. Een deel van deze maatregelen is al uitgevoerd, in de vorm van een herziening van de geneesmiddelenwetgeving, die in maart 2004 formeel door het Europees Parlement en de Raad is goedgekeurd en eind 2005 van kracht moet worden. Deze herziening omvat bijvoorbeeld een snellere afwikkeling van de toelatingsprocedures voor geneesmiddelen, een geharmoniseerde tienjarige bescherming voor wetenschappelijke gegevens betreffende nieuwe geneesmiddelen, met de mogelijkheid deze bescherming met één jaar te verlengen in geval van innovatieve aanvullende indicaties, uitbreiding van het toepassingsgebied van de gecentraliseerde procedure waardoor sneller toegang kan worden verkregen tot de gehele communautaire markt, en tot slot een systematische en versterkte wetenschappelijk-adviesprocedure voor ondernemingen bij cruciale fasen van het onderzoek en de ontwikkeling. * Bain & Company **Global Competitiveness in Pharmaceuticals. A European Perspective, Enterprise Papers, n°1-2001. 2.2.2. Een zwakkere concurrentiepositie op de wereldmarkt Als de indicatoren voor het concurrentievermogen van de hightechsectoren van de EU-industrie niet altijd veelbelovend zijn, hoe staat het dan met de sectoren waarin de EU van oudsher een sterke positie inneemt, zoals de chemie en werktuigbouw? De gegevens over het concurrentievermogen van de EU op kostengebied laten zien dat de kansen van de EU om met de VS te concurreren in deze sectoren het gunstigst zijn (tabel 9 in de bijlage). Deze sectoren hebben echter steeds meer te kampen met concurrentie uit de opkomende landen. Deze internationalisering van de economie is niets nieuws. Maar bij de traditionele "tijgers" uit Zuid-Oost-Azië, die al sinds jaar en dag een sterke concurrentiedruk uitoefenen, voegen zich nu ook de twee bevolkingsreuzen, China en India. - De opkomst van nieuwe concurrenten >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> China kwam in de jaren tachtig als concurrent op. Daarbij profiteert het van lage productiekosten door een overvloedig aanbod van goedkope arbeidskrachten. Vooral in de speelgoedsector en in de textiel- en kledingindustrie heeft dit land een sterke positie verworven en is het een geduchte concurrent van de Europese en Amerikaanse industrie geworden (figuur 6). Wat de producten van de traditionele sectoren betreft, heeft de EU een handelstekort ten opzichte van China (schema 10 in de bijlage). In de jaren negentig kwam een ander soort specialisatie op, die was gericht op producten met een grotere technologische inhoud (elektronica) en die was gebaseerd op het in de handel brengen van geassembleerde producten en de aanwezigheid van buitenlandse - met name Japanse en Zuid-Oost-Aziatische - ondernemingen in China. Meer recentelijk is in China een ontwikkeling in andere technologie-intensieve sectoren op gang gekomen, zoals in de chemie en zelfs in geavanceerde technologische sectoren (ICT, biotechnologie) en onderzoek en designactiviteiten (elektronische componenten). De aanleg van technologieparken in gerichte economische zones (Sjanghai, provincie Guandong) om buitenlandse ondernemingen aan te trekken, bewijst dat de overheid deze vaardigheden op industrieel niveau wenst te ontwikkelen. Momenteel hebben de Chinese industriële ondernemingen een nieuwe interesse voor kwalitatieve aspecten, wat betekent dat zij hun eigen merken voor de internationale markt willen ontwikkelen en hun eigen paradepaardjes willen bevorderen. Met steun van de overheid willen de Chinese ondernemingen wereldspelers worden die op alle markten actief zijn, met name op die waar dit land al een zekere specialisatie heeft opgebouwd (elektronica, huishoudelijke apparaten). Sommige Chinese ondernemingen - bijvoorbeeld TCL - hebben hun merken op de binnenlandse markt ontwikkeld en dringen nu tot de westerse markten door, waarbij zij via het merk en distributienet van Europese producenten (Thomson) toegang tot de consument verwerven. Ook andere namen beginnen bekendheid te krijgen - bijvoorbeeld Haier of Galanz bij huishoudelijke apparaten. Kader 2: Redenen tot bezorgdheid over de toelevering Verscheidene sectoren van de Europese industrie - bijvoorbeeld de automobiel-, lucht- en ruimtevaartindustrie, de werktuigbouwkunde en basismetaalindustrie - worden sinds kort geconfronteerd met internationale concurrentie die zich niet tot de markten voor industrieproducten beperkt, maar die zich inmiddels ook uitstrekt tot de eerdere fase van het productieproces, namelijk de toelevering. Zo staan de markten voor bepaalde grondstoffen (bijvoorbeeld staal, edele en non-ferrometalen, cokes, rubber) en voor secundaire grondstoffen (recycleerbaar metaalfafval) sinds enkele maanden onder zware druk door met name de krachtige groei van de industriële productie in China. China is een van de belangrijkste verbruikers van recycleerbaar metaalafval geworden. De afgelopen vier jaar is de uitvoer van koper- en aluminiumafval van de EU naar Azië verdubbeld, in beide gevallen tot 400 000 ton. Tegelijkertijd kon de EU veel minder van deze producten invoeren (een daling van respectievelijk 700 000 tot 400 000 ton en van 700 000 tot 450 000 ton). De Europese industriële ondernemingen die deze grondstoffen gebruiken, komen hierdoor in moeilijkheden. Bijna 30 tot 40% van de metaalproductie in de EU komt immers voort uit recycleerbaar metaalafval. Op het ogenblik is de teruggang niet groot genoeg om de volle omvang van dit verschijnsel, dat zich volgens sommige analisten binnenkort ook bij de energieproducten kan voordoen, te meten. Maar als deze trend zich voortzet, kan hij een serieus gevaar zijn voor het concurrentievermogen van bepaalde industriesectoren in Europa. Ondertussen neemt ook het potentieel van India voortdurend toe. Afgezien van traditionele sectoren zoals de textielindustrie, heeft dit land een nichestrategie ontwikkeld op gebieden met een sterk toegevoegde waarde, zoals de biotechnologie of ICT, op basis van clusters van plaatselijke bedrijven en multinationale Amerikaanse en Europese ondernemingen. - ... verhoogt de druk om productiefaciliteiten te verplaatsen Al deze verschijnselen - en het steeds snellere tempo waarin zij zich voordoen - doen, soms met recht, vrezen dat bepaalde industrieën zich in China zullen vestigen en andere gebruikende sectoren en toeleveranciers zullen meeslepen, wat tot een verzwakking van de industriële basis in Europa zal leiden. Sommige ondernemingen zijn al verhuisd, of zijn voornemens te verhuizen, om van de lagere loonkosten te profiteren. Uit een enquête die in 2003 door DIHK in Duitsland werd uitgevoerd [22], bleek dat voor bijna 45% van in het buitenland investerende ondernemingen kostenbesparingen de doorslaggevende factor zijn. In enkele Spaanse regio's doen zich soortgelijke problemen voor. Dat geldt met name voor Catalonië, waar bepaalde al dan niet Europese bedrijven, zoals Philips en Samsung, hun productieactiviteiten naar andere delen van de wereld verplaatsen. [22] Produktionsverlagerung als Element der Globalisierungsstrategie von Unternehmen. Deutscher Industrie-und Handelskammertag (DIHK), mei 2003. Tegelijk doet de steeds sterkere positie van de Chinese industrie in meer technologie-intensieve sectoren vrezen dat de verplaatsingen niet tot traditionele sectoren beperkt zullen blijven. Dit verschijnsel begint zich ook voor te doen bij onderzoeksactiviteiten en in hightechsectoren, zonder dat het in precieze cijfers kan worden uitgedrukt en duidelijk van de mondiale expansie van industriële activiteiten kan worden onderscheiden. Door de verbetering van hun infrastructuur, de deskundigheid die zij in verschillende hightechsectoren hebben opgebouwd, een goed opleidingsniveau, steeds beter geschoolde arbeidskrachten, hoogwaardige universiteiten en lagere onderzoekskosten dan in Europa hebben bepaalde opkomende landen, en vooral India en China, voordelen die niet door de Europese en Amerikaanse concerns kunnen worden genegeerd. Deze zijn al begonnen O&O-activiteiten in deze landen te ontwikkelen, wat in een aantal hightechsectoren een duidelijke zuigkracht op andere ondernemingen uitoefent. Tot slot wordt dit verschijnsel, de verplaatsing van activiteiten, inmiddels ook waargenomen bij bepaalde diensten waarvoor in India gebruik wordt gemaakt van Engelstalige en goedkoper opgeleide arbeidskrachten. Deze diensten die voor rekening van buitenlandse - vaak Amerikaanse of Britse, maar ook steeds meer andere Europese - klanten worden verricht, betreffen niet alleen callcenters, maar ook IT-diensten en accounting en gegevensverwerking. In de Verenigde Staten wordt momenteel een debat gevoerd over het effect van deze verplaatsingen van activiteiten op de economie, dat wil zeggen op de werkgelegenheid en de productiviteit. Deze waarnemingen in de afzonderlijke sectoren geven weliswaar aanleiding tot bezorgdheid, maar mogen niet tot macro-economische generalisaties leiden. Ook al is diverse keren getracht het effect van de verplaatsingen te evalueren, toch blijft de omvang van dit verschijnsel moeilijk te kwantificeren [23]. De verplaatsingen maken deel uit van een omvangrijke trend tot buitenlandse investeringen, waarbij de EU zowel tot de belangrijkste ontvangers als investeerders behoort. In 2002 ontving zij 85,9 miljard euro (0,9% van het BBP) aan directe investeringen van buiten de EU en heeft zij zelf 130,6 miljard euro (1,4% van het BBP) buiten de EU geïnvesteerd [24]. Het meest wordt geïnvesteerd in de OESO-landen, waarbij de Verenigde Staten de belangrijkste bestemming blijven. Sedert medio jaren negentig zijn de directe investeringen in China toegenomen, maar toch maakten zij in 2002 niet meer dan bijna 2% van de Europese directe investeringen in landen buiten de EU uit en bijna een derde van de investeringen in het Verre Oosten (na Singapore en de Filippijnen) [25]. Anderzijds is Europa op vele punten, zoals de kwaliteit van zijn onderwijs en infrastructuur, zijn openbare dienstverlening en de kwaliteit van zijn sociale dialoog, nog altijd zeer aantrekkelijk, wat tot een algemeen gunstig klimaat bijdraagt. [23] Een rapport van de Franse Senaat uit 2001 toont aan dat verplaatsingen een marginaal probleem zijn en dat de invloed ervan op de werkgelegenheid niet meer dan 200 000 tot 300 000 banen zou betreffen. Dit verschijnsel is goed voor 5% van de directe Franse investeringen in nabijgelegen markten (LMOE, Maghreb) en minder dan 1% op verder gelegen markten. [24] Deze schattingen bevestigen de dalende trend na de groei van de periode 1997-2000. [25] European Union Foreign Direct Investment, yearbook 2001. Eurostat. Voorts is nog altijd onduidelijk welk effect dit verschijnsel op macro-economisch niveau op de werkgelegenheid heeft. Buitenlandse investeringen kunnen immers voor extra handelsstromen zorgen. In bepaalde studies is op de complementariteit van handels- en investeringsstromen gewezen. Dat zou betekenen dat investeringen in het buitenland de bestaande uitvoer niet vervangen, maar juist tot een toename van de handel bijdragen [26]. [26] Fontagné L., Pajot M., Investissement direct à l'étranger et échanges extérieurs : un impact plus fort aux Etats-Unis qu'en France, Economie et Statistique, n° 326-327, 1999, 6/7. Dat neemt niet weg dat sommige sectoren en regio's bijzonder zwaar zijn getroffen door verplaatsingen van activiteiten. Een lokale en sectorspecifieke benadering is dan ook noodzakelijk om werkelijk in dit verschijnsel en de oorzaken ervan inzicht te krijgen: verplaatst men zijn activiteiten omdat men de kosten wil beperken en/of omdat men wil ontsnappen aan een regelgevingskader dat als inadequaat wordt gezien? - In de groei van de opkomende landen delen De opkomst van bevolkingsrijke landen als China, en mogelijk ook India, draagt er toe bij de internationale concurrentie een ander aanzien te geven. Maar het groeipotentieel van deze landen is zeer groot. Deze ontwikkeling kan dus ook nieuwe kansen bieden. De Chinese markt groeit sterk en heeft zeker groot potentieel voor het Europese bedrijfsleven. De Europese industrie heeft actief, en niet zonder succes, geprobeerd zich een plaats op deze markt te veroveren die sneller dan welke andere ter wereld is gegroeid. De Europese automobielfabrikanten hebben een aandeel van meer dan 60% in de afzet op de snel groeiende Chinese markt en soortgelijke successen zijn er op belangrijke gebieden als de productie van mobiele telefoons. Bovendien zijn de productiviteitsverschillen tussen landen als China en de EU nog altijd groot, zodat deze landen nu nog geen duidelijk comparatief voordeel hebben in sectoren waarin zij investeren [27]. De openstelling van de Chinese markt is een grote kans voor de Europese industrie, op voorwaarde dat niet tegelijk nieuwe, niet-tarifaire handelsbelemmeringen worden opgeworpen [28]. Bijna 8% van de invoer van de EU komt momenteel uit China, in vergelijking met 2,6% in 1990, maar slechts 3,4% van de EU-uitvoer gaat naar China, in vergelijking met 1,5% in 1990. Door de ontwikkeling van dit land zijn de groeicijfers in sommige sectoren hoog [29] en deze groei kan aanhouden. De snelle ontwikkeling van de Chinese economie heeft ook nu al een stimulerende invloed op de internationale handel. Economische ontwikkeling is geen nulsomspel. Naarmate China welvarender wordt en zich verder ontwikkelt, zal het meer invoeren. Overigens kan worden vastgesteld dat de Europese industrie niet betrokken was bij de versnippering van de productie in Azië en dat de EU-handel meer op complementariteit is gebaseerd [30]. De openstelling van de Chinese markt kan dus een gelegenheid zijn om haar voordelen uit te buiten. [27] Volgens bepaalde empirische schattingen die de arbeidsproductiviteit in Duitsland en China met elkaar vergelijken, bestaat er een groot productiviteitsverschil tussen deze twee landen, waarbij de arbeidsproductiviteit van China slechts 8,6% van die van Duitsland bedraagt. Ruoen R., Manying B., China's Manufacturing Industry in an International Perspective: A China-Germany Comparison, Economie Internationale, 92 (2002), blz. 103-130. [28] Bij zijn toetreding tot de WTO heeft China zijn partners toegezegd om zijn enorme markt van bijna 1,3 miljard potentiële consumenten door de volgende maatregelen wezenlijk toegankelijker te maken: verlaging van de gemiddelde douanerechten op industrieproducten van 17% tot 9%, beperking van de piektarieven, afschaffing van contingenten tegen 2006, openstelling van de dienstenmarkt voor de meeste sectoren, bescherming van de intellectuele eigendom, verbetering van de vestigingsvoorwaarden voor buitenlandse ondernemingen enz. [29] De energiesector is in de periode 1995-2002 fors gegroeid (+22%), maar hetzelfde geldt voor andere sectoren, zoals de elektronica en chemie (respectievelijk +12% en +13%). Bron: BCG. [30] WP nr. 2002, Centre d'études prospectives et d'informations internationales (CEPII) (2002); WPS 2197, Wereldbank (1999). 2.3. De Europese Unie en de verandering De argumenten kunnen als volgt worden samengevat: Er kan niet worden geconcludeerd dat Europa een ware deïndustrialisatie doormaakt. Er is veeleer sprake van de gevolgen van een doorlopend aanpassingsproces, dat weliswaar vaak met pijn gepaard gaat als de gevolgen zich vooral in bepaalde sectoren of regio's doen gevoelen, maar dat toch over het geheel genomen een gunstige uitwerking heeft, en waarbij middelen voortdurend worden verschoven naar sectoren met comparatieve voordelen. De onderzochte trend op middellange en lange termijn wijst eerder op een dergelijk aanpassingsproces dan op deïndustrialisatie. Recentelijk en met name sinds 1995 is er echter een aantal tekenen dat onrust baart. Daartoe behoren bepaalde, reeds opgestelde, indicatoren die op een slechte prestatie van Europa op het gebied van de productiviteitsgroei, de uitgaven voor onderzoek en de innovatiecapaciteit wijzen. Deze ontwikkeling werd eerst waargenomen in de hightechsectoren, maar daarna ook in industriesectoren waar Europa altijd een sterke positie innam. Dit openbreken van de geïndustrialiseerde economieën is geen nieuw verschijnsel, maar de actoren en omstandigheden van deze internationale arbeidsverdeling zijn veranderd: snelle ontwikkeling na de eerste oliecrisis, eind van de traditionele noord-zuidarbeidsverdeling, nieuwe concurrentie uit de zuidelijke landen zonder dat de dominante positie van de noordelijke landen in de wereldhandel daardoor sterk wordt beïnvloed, arbeidsverdeling binnen branches en niet alleen tussen branches, segmentatie van het productieproces op internationaal niveau. Dat de opkomende landen snel tot de duurdere marktsegmenten konden doorstoten, komt door de accumulatie van menselijk kapitaal, waardoor de betrokken landen nieuwe investeringen konden doen en in relatief "technologische" sectoren konden doordringen. In de geïndustrialiseerde landen komt steeds vaker een arbeidsverdeling op basis van kwaliteit voor (dat wil zeggen dat binnen dezelfde branche producten van verschillende kwaliteit worden verhandeld). Aangezien de verhandelde producten in kwaliteit verschillen en door verschillende combinaties van productiefactoren tot stand zijn gekomen, speelt hier een nieuwe vorm van comparatief voordeel. Het gevolg is dat men zich op een bepaald marktsegment concentreert. Een land dat zich in talrijke branches in het duurdere marktsegment specialiseert, zal meer van O&O en innovatie gebruikmaken, wat een positief en cumulatief effect heeft op zijn groei. De analyse wordt bemoeilijkt door de ongunstige conjunctuur, met name in bepaalde lidstaten van de EU. In welke mate zijn de recente moeilijkheden het gevolg van deze situatie en geven zij de economische ontwikkelingen op lange termijn weer? Het is nog te vroeg om een antwoord op die vraag te geven, hoe onbevredigend dat ook is. Bovendien is het concurrentievermogen van de EU op kostengebied getroffen door de wisselkoersbewegingen van de afgelopen jaren, waarbij de euro onmiddellijk na zijn invoering tegenover de dollar veel waarde verloor en daarna weer even sterk in waarde is gestegen. Bij de constateringen hierboven gaat het om risico's en niet om vaststaande feiten. Gezien de aard van die risico's moeten zij echter wel in acht worden genomen. Bij de oplossing van de problemen van de industrie geeft het concurrentievermogen de doorslag. Als wij het concurrentievermogen veronachtzamen, kunnen er weldra meer voorbeelden van ongunstige ontwikkelingen zijn. In Lissabon is al besloten het concurrentievermogen te bevorderen. In andere documenten is erop gewezen dat nog altijd een kloof gaapt tussen de bereikte resultaten en de doelstellingen van de EU [31]. Bij het huidige openbare debat zijn echter een aantal thema's naar voren gekomen, die voor het industriebeleid van de Europese Unie een grote uitdaging zijn. [31] Verslag van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad - 'Lissabon waarmaken: hervormingen voor de uitgebreide Unie, COM(2004) 29 van 21.1.2004; Globale richtsnoeren voor het economisch beleid, COM(2003) 4 van 14.1.2003. 3. DE DOOR DE UITBREIDING GEBODEN KANSEN Op 1 mei 2004 treden tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie toe. Hoewel de betrokken markten al een tiental jaar grotendeels zijn opengesteld, zorgt de uitbreiding voor een gelijk speelveld, aangezien de Europese normen en voorschriften nu ook door de toetredende landen moeten worden toegepast. Deze uitbreiding biedt de industrie in de huidige Unie en die van de nieuwe lidstaten belangrijke kansen, waarvan ten volle gebruik moet worden gemaakt. Kader 3: De industriële veranderingen in de toetredende landen Op basis van de cijfers voor 2000 heeft de industrie van de nieuwe lidstaten een aandeel van 9% in de totale industrie van de uitgebreide EU en een aandeel van 15% in de werkgelegenheid in die industrie. In de afgelopen tien jaar is de economische structuur van deze landen aanzienlijk veranderd. Eerst slonk het aandeel van de landbouw, en vervolgens dat van de industrie, in de totale economie, terwijl de dienstensector sterk in belang toenam. De nieuwe lidstaten zijn momenteel veeleer gespecialiseerd in arbeidsintensieve sectoren. De belangrijkste industriesectoren zijn de voedings- en genotmiddelenindustrie, de transportmiddelenindustrie, de basismetaalindustrie en de metaalproductenindustrie. Sommige landen, met name de Baltische landen, zijn gespecialiseerd in textiel en houtverwerking. In de meeste van deze landen is de industriële structuur echter geleidelijk opgeschoven naar intermediaire of hightechsectoren, waarmee een convergentieproces op gang is gekomen. Deze trend blijkt duidelijk uit de ontwikkeling van de handel met de EU. In de komende jaren zullen deze landen echter met stelligheid een verdere herstructurering doormaken ten gevolge van de sterkere concurrentie. Bron: European competitiveness Report 2003. European Economy, Economic Paper, n° 181, januari 2003: "Structural features of economic integration in an enlarged Europe: patterns of catching-up and industrial specialisation". Impact of enlargement on industry, SEC(2003) 234 van 24.2.2003 3.1. De duidelijke aantrekkingskracht van de nieuwe lidstaten Door de uitbreiding zullen de nieuwe lidstaten voor buitenlandse investeerders nog aantrekkelijker worden. Voorts zijn de geografische en culturele nabijheid en de overname van het communautair acquis een extra pluspunt voor de Europese industriële ondernemingen en hun streven naar internationalisering. In de toetredende landen liggen de arbeidskosten per eenheid product momenteel een stuk onder die in EU15, namelijk tussen 16% en 53% van het EU15-niveau [32]. Dit voordeel zal niet blijven duren; de meeste van deze economieën zullen meer of minder snel naar de rest van de EU convergeren [33]. Bovendien is dit voordeel maar relatief, omdat de arbeidsproductiviteit in de nieuwe lidstaten veel geringer is dan in de huidige lidstaten. Toch is dit comparatief voordeel van de nieuwe lidstaten voor tal van producenten uit de huidige lidstaten reden geweest bepaalde delen van hun productie naar deze landen te verplaatsen en deze trend zal zich waarschijnlijk voortzetten. Het hoge opleidingsniveau in de toetredende landen, de flexibiliteit van hun arbeidsmarkten en de vele buitenlandse investeringen die deze landen weten aan te trekken blijken zo vruchten af te werpen. [32] Verslag over het Europese concurrentievermogen 2003. [33] Voor sommige van deze landen geldt overigens nu al dat activiteiten die zij hadden aangetrokken naar lagelonenlanden, zoals Roemenië of Oekraïne, worden verplaatst. De verdwijning van het ijzeren gordijn en de daaruit voortvloeiende openstelling van de markten heeft de weg gebaand voor een nieuwe verdeling van de productiecapaciteit in Europa. De verplaatsing van de productie naar Midden- en Oost-Europese landen kan ook verder een groot probleem zijn voor de regio's van de huidige lidstaten die hierdoor worden getroffen. Op lokaal niveau hebben deze verplaatsingen immers een ingrijpend effect, met name in regio's die van oudsher in de betrokken activiteiten zijn gespecialiseerd. Een voorbeeld hiervan is Baden-Württemberg. In de jaren negentig had deze deelstaat te kampen met concurrentie uit Midden-Europese landen, nadat een aantal Duitse bedrijven in de werktuigbouwkunde en de automobielsector zich daar hadden gevestigd. Deze crisis heeft echter nieuwe kansen gebracht. De regionale autoriteiten hebben zich vooral gericht op innovatie en op de bevordering van clusters in sectoren als de micro-elektronica en ICT. Daarmee hebben zij een situatie die aanvankelijk een crisis leek, omgevormd tot een succes. Het effect van de uitbreiding van de interne markt op de industrie zal zich waarschijnlijk het meest doen gevoelen in bepaalde geografische gebieden en sectoren van de huidige lidstaten. Met name de grensgebieden kunnen worden getroffen en dan vooral de kleine en middelgrote ondernemingen die aan de lokale markt leveren (in het bijzonder in Duitsland en Oostenrijk). Ook leidt de toespitsing op arbeidsintensieve producten al sinds een tiental jaar tot sterkere concurrentie voor de landen van EU15 die zich in hetzelfde soort producten hebben gespecialiseerd (Griekenland, Portugal, Spanje). Voorlopig echter kan de toegang tot de nieuwe lidstaten ervoor zorgen dat productie die anders naar Azië was verplaatst, binnen de EU blijft en dat zo het concurrentievermogen van de betrokken sectoren door de reorganisatie van de waardeketen in Europa wordt gewaarborgd. Met name de textiel- en kledingindustrie, waar de arbeidskosten een belangrijk deel van de prijs van de producten uitmaken, heeft haar productieketen gereorganiseerd en naar de nabijgelegen Oost-Europese en Middellandse-Zeelanden verplaatst. Meer recentelijk zijn ook andere sectoren, zoals de automobielindustrie, begonnen hun waardeketens anders in te richten, teneinde van de door de toetredende landen geboden voordelen te profiteren. Een dergelijke strategie kan ervoor zorgen dat activiteiten binnen EU15 blijven, die anders mogelijk naar derde landen waren verplaatst. Bijvoorbeeld, het Finse bedrijf Nokia heeft een deel van zijn productie naar Oost-Europese landen verplaatst om zijn kosten te drukken en vervaardigt in Finland alleen nog hightechproducten (in Oulu, Salo). Tot dusver blijft de verticale differentiatie echter vooral geconcentreerd in bepaalde sectoren (behalve de textiel- en automobielindustrie kan in dit verband nog de elektrotechnische industrie worden genoemd) en in bepaalde Oost-Europese landen [34]. Volgens een enquête die in 2003 door het Nederlandse ministerie van Economische Zaken [35] werd gehouden beschikt één op vijf ondernemingen in de metaal- en elektrotechnische industrie over een productiefaciliteit in Oost-Europa of wil daar in de komende vijf jaar investeren. Daarbij werden de lagere arbeidskosten en goed opgeleide arbeidskrachten als belangrijkste voordelen genoemd. [34] WP nr. 2611 van de Wereldbank (2001). [35] Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa. FME-CWM. Ministerie van Economische Zaken. 2003. 3.2. Rechtszekerheid en een stabiele regelgeving zijn voor de benutting van de geboden kansen onontbeerlijk De deels negatieve effecten van de verschuiving van middelen naar sectoren die comparatieve voordelen bieden, kunnen door een goede werking van de interne markt in de uitgebreide Unie worden beperkt. De Europese industrie zal concurrerender worden als de integratie van de nieuwe lidstaten snel en doeltreffend verloopt en de naleving van de marktregels kan dit proces van verschuiving van middelen bespoedigen. Zowel de oude als de nieuwe lidstaten moeten zich dan ook inspannen om het communautair acquis om te zetten en beter toe te passen om te kunnen profiteren van de door de interne markt geboden mogelijkheden en van de innovaties die uit de concurrentie voortvloeien. De totstandbrenging van een geharmoniseerd, stabiel en voorspelbaar rechtskader garandeert een goede werking van de markten en zal de economische activiteit in de nieuwe lidstaten verder stabiliseren. Een dergelijk rechtskader zal ook de overgang van deze landen naar de kenniseconomie vergemakkelijken, met name dankzij een doeltreffender bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten. Bovendien wordt het rechtskader van de interne markt vaak gekenmerkt door een voorkeur voor flexibele oplossingen, die tevens bevorderlijk zijn voor innovatie. Dit is vaak het geval bij productregelgeving. De Commissie zal ervoor zorgen dat de regels van de interne markt in de nieuwe lidstaten daadwerkelijk worden toegepast. De laatste jaren voor de uitbreiding heeft zij aan deze toepassing veel belang gehecht en is zij nagegaan of de bestuurlijke capaciteit van de toekomstige lidstaten op deze taak was afgestemd. Vooral dankzij de vrije handel in industrieproducten en in talrijke diensten, de toepassing van de communautaire voorschriften inzake concurrentie en staatssteun en de sluiting van overeenkomsten voor de wederzijdse erkenning van de conformiteitsbeoordeling van bepaalde producten kon de integratie van de nieuwe lidstaten in de interne markt worden voorbereid. Voor de toepassing van het communautair acquis moet de industrie van de nieuwe lidstaten echter nog grote inspanningen leveren. Nu de concurrentie heviger dreigt te worden, moet zij grote investeringen doen om zich aan de communautaire regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van milieu en volksgezondheid, aan te passen. Daarbij mag de concurrentiekracht van de ondernemingen van de nieuwe lidstaten, die al met de uitvoering van het acquis worden geconfronteerd, echter niet wordt verzwakt. In het kader van de geïntegreerde effectbeoordeling van de Commissie zal dan ook telkens wanneer dat nodig is bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen die de voorstellen en andere initiatieven voor de industrie en meer in het algemeen voor de economie van de nieuwe lidstaten hebben. Een voorspelbaar en stabiel wetgevingskader dat aan hoge kwaliteitsnormen beantwoordt, blijkt dan ook onontbeerlijk om de ondernemingen van de nieuwe lidstaten in staat te stellen de uitdaging van de uitbreiding aan te gaan. 4. INSTRUMENTEN VOOR DE BEGELEIDING VAN HET PROCES VAN STRUCTURELE VERANDERINGEN De voorgaande analyse heeft de aandacht gevestigd op de zwakke punten van de communautaire industrie, op de risico's waarmee zij wordt geconfronteerd en op het feit dat inspanningen moeten worden geleverd om ze tegen de internationale concurrentie te wapenen. De nieuwe door de Commissie voorgestelde financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bevestigen overigens dat prioriteit zal worden gegeven aan de versterking van het concurrentievermogen van de Unie [36] en voorzien de Unie van de nodige middelen daartoe. [36] Mededeling van de Commissie, Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst - Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013, COM(2004) 101 van 10.2.2004. Om het proces van structurele veranderingen te begeleiden zijn drie soorten maatregelen vereist: * De actie 'De wetgeving verbeteren' zal de industrie in staat stellen verder van een maximaal geïntegreerde markt te profiteren maar moet er ook voor zorgen dat de regelgevingsdruk niet zwaarder is dan noodzakelijk. * De overige communautaire beleidsgebieden die ieder op hun eigen manier tot de bevordering van het concurrentievermogen van de industrie bijdragen, zullen eveneens een bijdrage moeten leveren, zonder dat de eigen specifieke doelstellingen uit het oog worden verloren. Een voorbeeld van de mogelijke vooruitgang op dit gebied is de mededeling over een proactief concurrentiebeleid voor een concurrerend Europa die op dezelfde datum als dit document zal worden goedgekeurd en die in detail ingaat op de bijdrage van dit beleid aan het concurrentievermogen van de Europese economie. * Ten slotte moet ten volle rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van de diverse industriesectoren. Uiteraard zal bij de door de Europese Unie uitgevoerde maatregelen ter begeleiding van de structurele veranderingen kunnen worden geprofiteerd van de eerder opgedane ervaring met begeleidende maatregelen, met name in sectoren als ijzer en staal. Kader 4: Door de Commissie aangewende methoden om de concurrentieproblemen aan te pakken De laatste jaren heeft de Commissie methoden ontwikkeld om de concurrentieproblemen zowel horizontaal als sectoraal aan te pakken. Daartoe worden drie elementen gecombineerd: analyse, raadpleging en maatregelen. Er moet worden begonnen met een analyse van het concurrentievermogen omdat op basis daarvan de uitdagingen kunnen worden geïdentificeerd. Alleen een nauwkeurige analyse van de concurrentiesituatie van de industrie, op grond waarvan de sterke en de zwakke punten van deze industrie en van de te verbeteren kadervoorwaarden kunnen worden belicht, kan industriebeleidsmaatregelen zowel op horizontaal als op sectoraal niveau rechtvaardigen. Dergelijke werkzaamheden zijn nuttig om de structurele veranderingen, met name in sectoraal of geografisch opzicht, te bepalen en voor te bereiden, en om gemakkelijker passende begeleidende maatregelen te kunnen definiëren. De recente initiatieven op het gebied van biotechnologie, luchtvaart of farmaceutische producten zijn alle gebaseerd op een eerste analyse van de toestand van de sector, waarbij telkens wordt aangegeven wat er op het spel staat. Raadpleging van de betrokken partijen is het andere fundamentele aspect. Deze moet zo ruim en open mogelijk zijn om alle relevante standpunten aan bod te laten komen, de voorgenomen maatregelen beter op hun doel af te stemmen en de acceptatie van deze maatregelen door de betrokken partijen te verbeteren. De initiatieven steunen op adviesgroepen op hoog niveau met vertegenwoordigers van de industrie en van de overheid, die aanbevelingen doen ter verbetering van het concurrentievermogen (G10, STAR 21, LeaderSHIP 2015), alsmede op andere procedures voor raadpleging van de betrokken partijen. De relevantie van deze aanbevelingen wordt, geheel of gedeeltelijk, door een mededeling van de Commissie bekrachtigd. De uitvoering ervan gebeurt door de EU of door de lidstaten en vereist de inzet van diverse middelen, al dan niet van regelgevende aard. Deze maatregelen moeten specifiek aan de geconstateerde behoeften beantwoorden en moeten evenredig zijn met deze behoeften. 4.1. Een gunstig regelgevingskader voor de industrie 4.1.1. De wetgeving verbeteren Kader 5: Rol van de Europese Unie en van de lidstaten bij de regelgeving Regelgeving heeft betrekking op talrijke aspecten van de activiteiten van ondernemingen. Ondernemingen moeten bij hun investeringen de voorschriften op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke ordening naleven. Hun dagelijkse werkzaamheden zijn onderworpen aan het vennootschapsrecht, aan belastingvoorschriften, aan socialezekerheidsvoorschriften, aan het arbeidsrecht (met inbegrip van veiligheid en hygiëne op het werk), aan de voorschriften inzake bestrijding van milieuverontreiniging en aan het mededingingsrecht. Hun producten moeten voldoen aan de technische voorschriften inzake veiligheid, gezondheid milieubescherming en consumentenbescherming. Enkele beroepen zijn zekerheidshalve streng gereglementeerd. Hetzelfde geldt voor het vestigingsrecht en voor het recht om bepaalde diensten, met name financiële diensten, te verlenen. Ten slotte geldt specifieke regelgeving voor de levering van sommige diensten van algemeen belang (vervoer, energie, postdiensten), ook al is het monopoliekarakter van deze diensten door de communautaire inspanningen sterk afgezwakt. De regelgeving kan bevorderlijk zijn voor het concurrentievermogen, zoals blijkt uit de ervaring met de totstandbrenging van de interne markt (waar een enkele regelgeving de nationale regelingen vervangt). Omgekeerd kan het ontbreken van voorschriften soms een handicap zijn voor het concurrentievermogen van de industrie, zoals het geval is bij de vertraging bij de invoering van het Gemeenschapsoctrooi. Communautaire regelgeving kan overigens leiden tot een verlichting van de administratieve belasting voor de ondernemingen wanneer deze zich tot één loket in plaats van tot diverse overheden kunnen wenden. Door belemmeringen voor de intracommunautaire handel op te heffen, het vertrouwen van de consument in een grensoverschrijdende markt te versterken en de procedures voor markttoegang of de productvoorschriften (productveiligheid, voedselveiligheid enz.) te vereenvoudigen, kan regelgeving ook het vertrouwen van de consumenten en van het bedrijfsleven in de markten bevorderen, wat een gunstige uitwerking op het concurrentievermogen kan hebben. Ondernemingen, consumenten en overheden erkennen dat het nuttig is te beschikken over een kader dat de grenzen afbakent waarbinnen ondernemingen vrij kunnen handelen. Een goed deel van deze regelgeving is onontbeerlijk (bijvoorbeeld op het gebied van belastingen, sociale zekerheid of voedselveiligheid), maar het is wel de vraag of zij altijd zo helder en doeltreffend mogelijk is. Bovendien spelen sommige landen met andere middelen op de bekommernissen van de overheid in. In de Verenigde Staten creëren de rechtscultuur en de verplichte dekking van eventuele aansprakelijkheid door verzekeringen op een andere manier een eigen kader van voorschriften en verplichtingen. Maar een klein gedeelte van het vennootschaprecht, van de belastingwetgeving en van de socialezekerheidsvoorschriften is communautaire regelgeving, met name voor de grensoverschrijdende werkzaamheden. Het grootste gedeelte van de regelgeving is echter nationaal. Voor de regelgeving van de arbeidsmarkt, veiligheid op het werk, consumentenbescherming of bestrijding van milieuverontreiniging is de verantwoordelijkheid gedeeld tussen het nationale niveau en in tweede instantie het Europese niveau. De regelgeving van de diensten van nationaal belang is eerder nationaal, binnen een communautair kader. De technische productregelgeving is het gebied waar de communautaire regelgeving de belangrijkste rol speelt. Ongeveer de helft van de producten moet aan formele eisen voldoen alvorens op de markt te worden gebracht. Sommige minder strenge eisen hebben betrekking op etikettering of verpakking en zijn bedoeld om informatie over de inherente risico's van de desbetreffende producten te verstrekken. Andere eisen zijn zwaarder en kunnen gaan van het voldoen aan veiligheidseisen tot een vergunning voor het in de handel brengen, zoals in het geval van farmaceutische producten. De communautaire regels zijn goedgekeurd om de erkenning van de nationale beschermingsmaatregelen te waarborgen. Er zijn veel meer nationale dan communautaire regelingen. Zo heeft de Commissie in 2003 14 voorstellen voor productregelingen goedgekeurd, terwijl de lidstaten bij de Commissie 486 maatregelen hebben aangemeld. Ongeveer 15% van de door de lidstaten aangemelde ontwerpen is onverenigbaar met het Gemeenschapsrecht. De vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving is een langdurig proces. Dit proces is begonnen met de harmonisatie van uiteenlopende nationale voorschriften, die de grondslag voor de interne markt heeft gelegd. Vervolgens werd gezocht naar eenvoudigere methoden om de overheidsdoelstellingen te bereiken. De communautaire 'nieuwe aanpak' is een van deze methoden. Ook moet verder worden gewerkt aan de opheffing van overbodige ingewikkelde regelingen die op nationaal niveau zijn ingevoerd ('gold-plating') en die tot versnippering van de markt of tot een opeenhoping van verplichtingen voor de ondernemingen kunnen leiden. De wetgeving verbeteren maakt een integrerend deel uit van dit alomvattende verbeteringsproces dat verre van voltooid is. Er is al vooruitgang geboekt.... De uitvoering van het actieplan 'De wetgeving verbeteren' heeft al tot een aanzienlijke verbetering van de regelgevingsmethoden van de Europese Unie geleid. Zo moet voor elk initiatief dat mogelijkerwijs een grote weerslag heeft op economisch, sociaal of milieugebied een grondige effectbeoordeling worden uitgevoerd, waarbij tegelijkertijd de verschillende gevolgen ervan, zowel voor de industrie als voor het concurrentievermogen van de industrie, moeten worden geanalyseerd. Soms is het overigens nuttig de inspanningen voort te zetten. Zo zal de Commissie bijvoorbeeld in het geval van het REACH-pakket met de industrie samenwerken om de reeds uitgevoerde effectbeoordeling aan te vullen en zich daarbij vooral richten op de specifieke problemen waarop de industrie heeft gewezen. In plaats van de traditionele regelgeving kunnen in sommige gevallen alternatieve methoden (bijvoorbeeld zelfregulering, Europese normalisatie ter ondersteuning van co-regulering, vrijwillige overeenkomsten of kaderregelingen) doeltreffender zijn om een passend evenwicht tussen de nagestreefde doelstellingen en de belangen van het concurrentievermogen van de industrie te bereiken. Op voorwaarde dat bepaalde eisen worden gerespecteerd, met name het beginsel van rechtszekerheid, kunnen deze benaderingen een toegevoegde waarde bieden. Ten slotte is vooruitgang geboekt op het gebied van de raadpleging van de betrokken partijen alvorens een initiatief wordt genomen dat aanzienlijke gevolgen voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven kan hebben. Kader 6: Beter raadplegen: het geval REACH Op 29 oktober 2003 heeft de Commissie haar voorstel voor een nieuw regelgevingskader voor de chemische sector ingediend. Het voorgestelde systeem (REACH, Registration, Evaluation, Authorisation of Chemicals) heeft tot doel de bescherming van de volksgezondheid en van het milieu te verbeteren en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de communautaire chemische sector en zijn innovatiecapaciteit in stand te houden. Om tot een optimale kosteneffectiviteit te komen heeft de Commissie bij de voorbereiding van het REACH-voorstel alle betrokken partijen op grote schaal, ook via internet, geraadpleegd. Op deze raadpleging zijn 6 000 reacties gekomen. Ingevolge deze bijdragen zijn in het oorspronkelijke voorstel diverse wijzigingen aangebracht. De Commissie heeft haar effectbeoordeling kunnen aanpassen en heeft verbeteringen aangebracht die volgens schattingen voor de industrie een besparing van 80% op de directe kosten (ofwel meer dan 10 miljard euro) opleveren. ... maar er is meer nodig om de druk van de wetgeving te verminderen De Raad heeft de wens uitgesproken om in twee richtingen vooruitgang te boeken [37]. Enerzijds wat de nieuwe initiatieven betreft wenst hij dat meer en beter rekening wordt gehouden met het concurrentieaspect bij de geïntegreerde effectbeoordeling, die ook op de milieuaspecten en de sociale aspecten betrekking heeft. Anderzijds zou het cumulatieve effect van de bestaande communautaire wetgeving op het concurrentievermogen van het bedrijfsleven moeten worden gemeten, rekening houdend met de mogelijke interacties tussen wetgevings- of regelgevingsinstrumenten die onder verschillende beleidsgebieden vallen. Dergelijke beoordelingen zouden bijzonder relevant kunnen zijn voor bepaalde industriesectoren die zeer gevoelig zijn voor concurrentie van derde landen. De auto-industrie zou hiervan een goed voorbeeld kunnen zijn. [37] Bijdrage van de Raad Concurrentie aan de Europese Voorjaarsraad 2004 (11 maart 2004). De Europese Voorjaarsraad 2004 (Brussel, 25-26 maart 2004) is op deze wens ingegaan en is ingenomen met "de toezegging van Commissie dat deze het proces voor geïntegreerde effectbeoordeling zal verfijnen in samenwerking met de Raad en met het Europees Parlement in het kader van het interinstitutioneel akkoord 'Beter wetgeven', waarbij bijzondere nadruk zal worden gelegd op het versterken van het aspect concurrentievermogen, en dat zij in samenwerking met de Raad een methode zal ontwikkelen om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te meten". Voorzitter Prodi heeft eraan herinnerd dat de aanpak van de Europese Unie wat de effectbeoordeling betreft sectoroverschrijdend is en drie dimensies heeft, namelijk een economische, een sociale en een milieudimensie. Tevens heeft hij bevestigd dat de Commissie zal nagaan in hoever de concurrentieaspecten, en met name die welke verband houden met de administratieve belasting voor de ondernemingen, in het kader van deze procedure nog moeten worden verbeterd. Kader 7: Het cumulatieve effect van de regelgeving: het voorbeeld van de auto-industrie De auto-industrie is een belangrijk onderdeel van de EU-economie. Deze sector telt 6,5 miljoen rechtstreeks en onrechtstreeks gecreëerde arbeidsplaatsen en draagt 5% aan het bruto binnenlands product bij. Hij heeft tevens een groot aandeel in de groei van de industrie en in de innovatie en werkt met gekwalificeerde arbeidskrachten en draagt op die manier bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van Lissabon. De sector is innoverend en reageert op de marktuitdagingen. Zo ligt het gemiddeld verbruik van Europese auto's bijvoorbeeld veel lager dan dat van Amerikaanse auto's. In de loop van de laatste dertig jaar is de Europese Unie erin geslaagd een enkel goedkeuringssysteem voor auto's op te zetten. Dit geharmoniseerd acquis betekent een grote vooruitgang ten opzichte van de vroegere situatie van de automobielsector waar nationale regels naast elkaar bestonden. Bovendien heeft de Europese regelgevingsaanpak op dit gebied in een groot deel van de wereld ingang gevonden, onder auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE). Het regelgevingskader waarin deze sector zich ontwikkelt wordt steeds complexer. Het aantal regels, bijvoorbeeld ten behoeve van de veiligheid van de weggebruikers of de bescherming van het milieu, is sterk toegenomen, omdat zowel de EU als de lidstaten, soms op ongecoördineerde wijze, regelgevingsinitiatieven hebben genomen waarvan de onderlinge wisselwerking en de cumulatieve effecten nog niet volledig geëvalueerd zijn. Daarom is een meer geïntegreerde benadering vereist en moet tevens rekening worden gehouden met de verschillende factoren die de concurrentiekracht van de auto-industrie beïnvloeden. Dat is met name het doel van het technologieplatform ERTRAC (European Road Transport Advisory Council). Daarnaast werkt de Commissie ook aan de verbetering van de kwaliteit van de regelgevingsactiviteit, zowel op communautair als op lidstaatniveau door middel van: * uitwisseling van goede regelgevingspraktijken onder de lidstaten; * het definiëren van kwaliteitsindicatoren voor regelgeving; * studies achteraf over de effecten van wetgevingsinitiatieven of andere initiatieven; * het bepalen van de oorzaken van overregulering. De kwaliteit van de grondige effectbeoordelingen blijkt eveneens cruciaal voor de geloofwaardigheid van de Commissievoorstellen. Om de kwaliteit van deze analyses te waarborgen, overweegt de Commissie een intern adviesorgaan met specialisten terzake op te richten, dat haar zal adviseren over de methoden die bij deze analyses moeten worden gevolgd. Overigens zouden de effecten van bestaande en van nieuwe regelgeving voor de goederen- en dienstenmarkten moeten worden onderzocht en in aanmerking worden genomen. In dit opzicht is het van belang om in een vroeg stadium de gebieden te identificeren waar de bestaande wetgeving of het ontbreken van wetgeving een belemmering vormt voor de ontwikkeling en de toepassing van nieuwe technologieën en zo nodig te bepalen welke maatregelen vereist zijn om deze problemen te verhelpen. Deze proactieve aanpak om het regelgevingskader aan de snellere technologische vooruitgang aan te passen zal onder meer bij de Europese technologieplatforms door alle betrokkenen worden gevolgd. 4.1.2. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid dragen Het concurrentievermogen van de communautaire industrie is een zaak van iedereen. De Raad en het Europees Parlement moeten er dan ook op toezien dat de maatregelen die uit het wetgevingsproces voortvloeien geen negatieve invloed uitoefenen op het concurrentievermogen maar wel hun specifieke doelstellingen bereiken. De Commissie is bereid dit optreden te ondersteunen. Zij zou de andere instellingen kunnen helpen de gevolgen van wijzigingsvoorstellen te evalueren in het kader van het interinstitutioneel akkoord 'Beter wetgeven'. In dit verband heeft de Raad Concurrentie, op verzoek van de Europese Raad, aangekondigd te willen toezien op de voorstellen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het concurrentievermogen, ook als deze niet onder zijn directe bevoegdheid vallen. Ten slotte zijn de communautaire bevoegdheden en instrumenten voor het industriebeleid beperkt. De lidstaten moeten er zelf ook op toezien dat de voorschriften die zij goedkeuren geen negatieve uitwerking hebben op het ondernemingsklimaat (doordat deze bijvoorbeeld de markttoegang bemoeilijken of de ontwikkeling van nieuwe activiteiten of nieuwe technologieën vertragen) en dat zij voor de handel geen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen invoeren die tegen het beginsel van wederzijdse erkenning indruisen. 4.2. De synergieën tussen de verschillende beleidsgebieden optimaliseren Het concurrentievermogen van Europa hangt in grote mate af van de industrie. De communautaire instellingen en de lidstaten moeten echter aan de totstandkoming van een gunstig ondernemingsklimaat bijdragen. De Commissie en de Raad hebben er onlangs op gewezen dat een geïntegreerde benadering van de concurrentievraagstukken noodzakelijk is [38]. [38] Enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen - Naar een geïntegreerde aanpak, COM(2003) 704 van 21.11.2003. In de vorige mededeling over het industriebeleid werd gewezen op de mogelijke synergieën tussen de diverse communautaire beleidsgebieden. Door middel van een nauwgezet onderzoek konden rond vijf thema's - kennis, interne markt, cohesie, duurzame ontwikkeling en internationale dimensie - concrete initiatieven worden vastgesteld die ertoe moeten leiden dat het effect van de communautaire beleidsgebieden op het concurrentievermogen van de industrie wordt verbeterd. Kader 8: De analytische grondslagen van de communautaire beleidsgebieden op elkaar afstemmen Om de synergieën tussen de verschillende communautaire beleidsgebieden zodanig te optimaliseren dat ze een maximaal positief effect op het concurrentievermogen van de industrie uitoefenen, moeten deze beleidsgebieden op coherente en passende analytische grondslagen zijn gebaseerd. Op die manier kan een betere samenhang tussen de respectieve effecten van deze beleidsgebieden ontstaan. Om deze grondslagen te verbeteren heeft de Commissie twee zogenoemde 'analyses van de analyses' uitgevoerd. Bij de eerste analyse werd de wisselwerking tussen de werkgelegenheid en de groei onderzocht. Volgens de resultaten van deze analyse bestaat er geen discrepantie tussen het tegelijkertijd streven naar verhoging van de productiviteit en groei van de werkgelegenheid, vooral op middellange termijn. De verhoging van onze levensstandaard hangt van deze beide factoren af. Op middellange termijn is de economische groei in de eerste plaats afhankelijk van de stijging van de productiviteit, die wordt bepaald door diverse factoren: investeringen in kapitaal en in ICT, technologische vooruitgang, organisatorische modernisering en onderwijs. De groei van de werkgelegenheid wordt op langere termijn bepaald door de prestaties van de arbeidsmarkten en door factoren die het werkgelegenheidsaanbod beïnvloeden. De laatste jaren heeft de toename van de werkgelegenheid meer dan de stijging van de productiviteit aan de algemene groei bijgedragen. Een grotere participatie op de arbeidsmarkt, verbetering van het kwalificatieniveau en meer flexibiliteit hebben tot de schepping van nieuwe arbeidsplaatsen geleid. Om een sterke stijging van de productiviteit en een aanzienlijke groei van de werkgelegenheid te bevorderen zijn specifieke hervormingen vereist. Deze hervormingen moeten het werkgelegenheidsaanbod en de inzetbaarheid van de werknemers verhogen, de regelgeving verbeteren, ondernemerschap en innovatie aanmoedigen, de interne dienstenmarkt openstellen en de modernisering van het menselijk kapitaal en van de technologieën verbeteren. Tegelijkertijd moeten zij door een macro-economisch kader en een stabiel begrotingsbeleid worden geschraagd. De tweede analyse was gericht op het effect van het milieubeleid op de Europese ondernemingen. Volgens de resultaten van deze analyse heeft de milieuregelgeving voornamelijk betrekking op het ontstaan en de toewijzing (of hertoewijzing) van eigendomsrechten voor het gebruik en de vervuiling van milieubronnen. Door de betrokkenen te dwingen rekening te houden met de toenemende schaarste van de milieubronnen kan deze regelgeving de economie doeltreffender maken. Maar hoewel zij tot een betere toewijzing van milieubronnen kan leiden, heeft zij aanzienlijke gevolgen voor de wijze waarop de eigendomsrechten zijn verdeeld, waardoor 'winnaars' en 'verliezers' ontstaan. Het eindresultaat van de milieuregelgeving uit kostenoogpunt is dat de productie voor bepaalde ondernemingen en bepaalde sectoren duurder wordt. En hoewel de ondernemingen de kosten van de milieuregelgeving juist moeten kunnen inschatten, is wat voor deze ondernemingen telt per slot van rekening het effect van deze kosten op de innovatiecapaciteit, op de rentabiliteit, op de prijzen en op de dynamiek van de vraag. Dit effect is in hoge mate afhankelijk van a) het soort regelgeving - met andere woorden hoe deze de input, het productieproces of het eindproduct beïnvloedt, b) de manier waarop de betrokken ondernemingen de technologie ter beperking van de verontreiniging financieren en c) de marktstructuren (soepelheid van de vraag, mate van blootstelling aan de internationale concurrentie enz.). Wat de winstpunten betreft is het eindresultaat van de milieuregelgeving dat bepaalde ondernemingen of bepaalde sectoren zullen profiteren van de positieve effecten op de vraag en de werkgelegenheid die er zonder een dergelijke regelgeving niet geweest zouden zijn. Deze regelgeving zou dan ook moeten leiden tot lagere inputkosten, zowel voor de gereglementeerde sectoren omdat een beter gebruik van de milieubronnen wordt aangemoedigd, als voor de sectoren die uiteindelijk baat zullen hebben bij minder vervuilde input, en tot lagere kosten voor de gezondheid van de werknemers en voor de volksgezondheid. Het bestaan van gemeenschappelijke EU-milieuvoorschriften houdt gelijke concurrentievoorwaarden in voor de ondernemingen die binnen de interne markt opereren. Dat de milieuvoorschriften in diverse landen niet even streng zijn, kan worden gerechtvaardigd doordat de milieuproblemen en de gevolgen van de verontreiniging verschillend zijn. Uiteenlopende nationale benaderingen, zowel wat de doelstellingen als wat de instrumenten betreft, moeten echter nauwlettend worden onderzocht om zich ervan te vergewissen dat zij werkelijk en juridisch verenigbaar zijn met de werking van de interne markt. Gezien het grensoverschrijdende en mondiale karakter van talrijke milieubedreigingen zijn maatregelen vereist die boven de capaciteit van een enkel land of een enkele regio uitstijgen. Maatregelen die enkel op EU-niveau worden genomen om de ozonlaag te herstellen of de broeikasemissies te reduceren, zijn onvoldoende. Deze kwesties vergen mondiale maatregelen en gezamenlijke multilaterale inspanningen. Wanneer maatregelen worden besproken is de deelname en een gelijkwaardige bijdrage van de voornaamste handelspartners van Europa dan ook noodzakelijk. 4.2.1. Kennis ten dienste van het bedrijfsleven stellen Om het concurrentievermogen van de industrie te verbeteren is een betere kennisexploitatie nodig. Daartoe moeten maatregelen worden genomen op het gebied van onderzoek, innovatie, kwalificaties van de arbeidskrachten en ICT en moet een concurrentiebeleid worden gevoerd dat met deze dimensie rekening houdt. - Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa Ter aanvulling van de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte die tot doel heeft een interne markt voor onderzoek en technologie te verwezenlijken en een eind te maken aan de huidige versnippering van het Europese onderzoek heeft Europa een actieplan opgesteld. Dit actieplan is erop gericht de investeringen in onderzoek te bevorderen en de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona om de totale O&O-investeringen in Europa tegen 2010 te verhogen tot 3% van het BBP, te bereiken en tegelijkertijd de kwaliteit van het onderzoek en de afstemming ervan op de marktbehoeften te verbeteren [39]. Voor het actieplan moeten behalve onderzoek en innovatie talrijke beleidsgebieden een bijdrage leveren en moeten alle instrumenten voor overheidssteun worden verbeterd. [39] Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa, COM(2003) 226 def. van 30.4.2003. Dit actieplan omvat drie hoofdprioriteiten: 1. Meer overheidsuitgaven door de lidstaten en door de EU voor onderzoek, binnen de perken van de Europese begrotingsrichtsnoeren, en nauwere banden tussen overheidsonderzoek en de industrie. 2. Verbetering van het menselijk kapitaal voor wetenschap en technologie door de loopbaanvoorwaarden en de mobiliteit voor onderzoekers te verbeteren, door bij de jongeren weer belangstelling voor de wetenschap te wekken en door de toegang en het verblijf van de beste onderzoekers uit derde landen te vergemakkelijken [40]. [40] De Commissie heeft in dit verband onlangs voorstellen gedaan om de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onderzoekers uit derde landen te vereenvoudigen en de procedure te versnellen, COM(2004) 178 def. van 16.3.2004. 3. Verbetering van de kadervoorwaarden om een ondernemingsklimaat te creëren dat bevorderlijk is voor investeringen in onderzoek en dat de ondernemingen ertoe aanzet meer in Europa te investeren. Er moeten nieuwe acties worden opgezet op gebieden als intellectuele eigendom, regelgeving van de markten, concurrentievoorschriften, financiële markten en belastingvoorwaarden. Dit actieplan heeft tot doel Europa aantrekkelijker te maken voor investeringen in onderzoek, met name voor particuliere investeringen, en de overheidsfinanciering tegen 2010 op te voeren tot 1% van het BBP in het kader van de open coördinatiemethode. In haar recent voorstel voor de financiële vooruitzichten 2007-2013 heeft de Commissie de weg gewezen en voorgesteld het onderzoeksbudget meer dan te verdubbelen. De EU zou zo haar acties moeten concentreren op een aantal hoofdthema's die voor het concurrentievermogen van de industrie direct van belang zijn, zoals pan-Europese partnerschappen tussen de publieke en de privé-sector ten behoeve van het technologisch onderzoek, menselijk kapitaal, dynamisme en productiviteit van het Europees onderzoek, oprichting van expertisecentra en coördinatie van de nationale en regionale onderzoeksprogramma's en -beleidsvormen. Van de in het actieplan opgenomen initiatieven verdienen vooral de technologieplatforms bijzondere aandacht. Zij zullen tot de bevordering van de onderzoeks- en innovatie-inspanningen bijdragen en de opkomst van 'leidende markten' [41] in Europa vergemakkelijken. Door het bepalen van gemeenschappelijke onderzoeksagenda's willen zij niet alleen het Europees technologisch potentieel voor geavanceerde technologieën als nanotechnologie of waterstoftechnologie een impuls geven, maar ook de traditionele sectoren die met bijzondere uitdagingen worden geconfronteerd. Zij kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verbetering van het concurrentievermogen. Zo zal bijvoorbeeld het onderzoek op het gebied van nieuwe materialen of nieuwe productieprocessen een van de actiegebieden zijn die in het kader van een technologieplatform voor de textiel- en kledingsector moeten worden bestudeerd en ontwikkeld. De technologieplatforms zullen bijdragen aan de totstandbrenging van doeltreffende publiek-private banden tussen de onderzoekswereld, de industrie, de financiële wereld en de beleidsmakers. Dankzij de deelname van vertegenwoordigers van de privé-sector zal met name kunnen worden verzekerd dat de technologieplatforms ten volle rekening houden met de behoeften en de verwachtingen van het toekomstige marktpotentieel op de in aanmerking genomen gebieden. [41] Mededeling van de Commissie, Innovatiebeleid: actualisering van de aanpak van de Europese Unie in de context van de strategie van Lissabon, op.cit., voor een onderzoek van de 'leidende markten'. - Het innovatiebeleid Het actieplan 'Innoveren voor het Europese concurrentievermogen', dat de Commissie in de zomer 2004 zal indienen, stelt de onderneming centraal in het Europese innovatiebeleid. Het actieplan zal zes hoofddoelstellingen omvatten: 1. Alle vormen van innovatie, of het nu gaat om technologische of niet-technologische (bv. organisatorische) innovatie aanmoedigen en de verspreiding van expertise onder alle ondernemingen bevorderen. 2. Een doeltreffende verspreiding van kennis en technologie in de ondernemingen stimuleren. Hier zouden de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden een actieve rol moeten spelen, met name door initiatieven rond bedrijfsclusters aan te moedigen. 3. Menselijk innovatiepotentieel ontwikkelen. Er moet meer en doeltreffender in onderwijs en opleiding worden geïnvesteerd om de voor innovatie vereiste vaardigheden te ontwikkelen. Op basis van behoeftenanalyses van vaardigheden dienen de Commissie, de lidstaten en de betrokkenen de erkenning van beroepen die specifiek zijn voor innovatie te bevorderen [42] en hun mobiliteit, met name intersectoraal en naar het MKB, te stimuleren. [42] Deze beroepen zijn gevarieerd en betreffen verschillende gebieden: begrijpen van een intellectueel-eigendomsoctrooi, gebruik van nieuwe technologieën, risicoanalyses voor innovatiefinanciering, technologie- en regelgevingsobservatie en technologiemakelaardij in het kader van technologieoverdracht. 4. De middelen voor innovatie-investeringen verhogen. De communautaire financiële instrumenten zouden meer in die richting moeten worden georiënteerd. In het zesde O&O-kaderprogramma (17,5 miljard euro) en de regionale fondsen (195 miljard euro voor de periode 2000-2006) is hiermee een aanvang gemaakt. Deze tendens zou in de volgende programma's moeten worden versterkt. 5. Bevorderen van een gunstig administratief en regelgevingsklimaat voor innovatie. Het beheer van de intellectuele-eigendomsrechten moet worden verbeterd, met name door de kosten voor het bedrijfsleven te reduceren en een 'bijstandsdienst' voor de verdediging van octrooien en intellectuele-eigendomsrechten op te richten. 6. Een model voor goed innovatiebeheer voor de Unie ontwikkelen. De actoren - lidstaten, betrokken partijen - zullen worden aangespoord om een dialoog aan te gaan die moet leiden tot het bepalen van gezamenlijke doelstellingen en het creëren van synergieën. De Commissie is voornemens de lidstaten ambitieuze gezamenlijke doelstellingen te presenteren en ze te verzoeken deze tegen maart 2005 goed te keuren. - Overwegingen inzake de toekomst van het onderzoek in de industrie Vanuit een meer horizontaal perspectief zal in het najaar 2004 een strategische agenda over de toekomst van het onderzoek in de industrie worden gepresenteerd om de grote lijnen van het onderzoek te bepalen en zo op middellange en lange termijn aan de versterking van het concurrentievermogen van de industriële ondernemingen bij te dragen. In dit document zullen acties worden voorgesteld voor de technologieën van de toekomst en voor technologieën op het gebied van onderwijs en opleiding, voor internationale samenwerking en voor de totstandbrenging van een klimaat dat bevorderlijk is voor industriële innovatie. Het document zal dan ook als basis dienen voor de voorbereiding van onderzoeks- en innovatieacties die in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (2007-2011) zullen worden voorgesteld. - Investeren in menselijk kapitaal Goed opgeleide arbeidskrachten die zich kunnen aanpassen is een sleutelelement voor het concurrentievermogen, de productiviteit en de groei van de werkgelegenheid. Het verslag van de Europese taakgroep werkgelegenheid, voorgezeten door Wim Kok, en de Europese Voorjaarsraad van 2004 hebben duidelijk gemaakt dat Europa meer en doeltreffender in zijn menselijk kapitaal moet investeren. Om te slagen moeten de verantwoordelijkheid en de kosten voor deze aanvullende investering tussen de overheden, het bedrijfsleven en de betrokken personen worden verdeeld. Er zijn een aantal acties gepland om het menselijk kapitaal en de capaciteiten van de werknemers en de opleiding te verbeteren. Overeenkomstig de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie moeten de overheden ambitieus beleid ontwikkelen om de competenties van de werknemers aan te passen, het opleidingsniveau te verhogen en met name vroegtijdig schoolverlaten te reduceren, en de deelname van minder gekwalificeerden aan opleiding te verhogen. Sommige industriesectoren - die vaak door een groot MKB-aandeel worden gekenmerkt - investeren minder in hun arbeidskrachten. Aangezien de markt niet in staat is voor voldoende investeringen te zorgen, moeten de systemen voor onderlinge verdeling van de kosten en de baten worden versterkt, in navolging van de sectorale of regionale opleidingsfondsen. In dit opzicht zullen het Europees Sociaal Fonds en de toekomstige Europese beroepsopleidingsprogramma's bij de modernisering van de onderwijs- en opleidingssystemen een belangrijke rol spelen. Deze investeringen in menselijk kapitaal zijn des te urgenter gezien de huidige snelle veroudering en weldra de afname van de beroepsbevolking, wat tot een schaarste aan passende kwalificaties dreigt te leiden. Daarom moet ook beter worden geanticipeerd op de behoeften aan competenties en moet het opleidingsaanbod in die zin worden aangepast, te meer daar de industrie zich vaak over een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten beklaagt. De Commissie heeft het Comité voor de werkgelegenheid van de Raad voorgesteld hierover op grote schaal ervaringen uit te wisselen in het kader van de werkgelegenheidsstrategie. In deze context kan een hoog niveau van volksgezondheid ook bijdragen aan een productief en kwalitatief hoogstaand menselijk kapitaal. De Commissie is dan ook voornemens om door middel van haar beroepsopleidingsinitiatieven, in samenwerking met de betrokken partijen (in het bijzonder met de lidstaten door middel van de open coördinatiemethode) de tekorten op het gebied van kwalificaties beter te voorzien en te identificeren om zo beter hierop te kunnen reageren. Zij zal er tevens voor zorgen dat de volgende generatie communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's voor bepaalde soorten kwalificaties beter aansluit op zowel de horizontale behoeften (bijvoorbeeld de ingenieursopleiding) als de sectorale behoeften. De Commissie heeft overigens een enkel kader voor de transparantie van kwalificaties en competenties (Europass) voorgesteld om de communicatie op de arbeidsmarkt te verbeteren [43]. [43] COM(2003) 796. De strategie van Lissabon benadrukt dat het noodzakelijk is meer en doeltreffender te investeren in opleiding, onderwijs en levenslang leren, wil de Unie haar doelstellingen inzake concurrentievermogen bereiken [44]. De privé-financiering van permanente beroepsopleiding, volwassenenonderwijs en hoger onderwijs is nog steeds zeer ontoereikend. [44] Gezamenlijk voortgangsverslag van de Raad en de Commissie, Onderwijs en opleiding 2010, goedgekeurd op 26 februari 2004. Voor deze kwesties wordt de open coördinatiemethode toegepast. Zij wordt aangevuld met plaatselijke programma's, netwerkvorming en uitwisseling van goede praktijken. De landen die het meest voor een nieuwe dynamiek in hun systemen voor levenslang leren hebben gezorgd, zijn de landen met de beste prestaties op het gebied van productiviteit, onderzoek en innovatie. Het zijn ook de meest concurrerende landen die banden hebben gesmeed tussen de industrie en de academische wereld en zo netwerken hebben gesponnen tussen alle spelers, met inbegrip van de financiers. Structuren voor levenslang leren kunnen de landen ook helpen om de gevolgen van industriële veranderingen voor de werknemers te verzachten. - ICT ten dienste van het concurrentievermogen Het actieplan eEurope 2005 bundelt initiatieven op het gebied van ontwikkeling van diensten en netwerken, die moeten leiden tot een gecoördineerde aanpak van het communautair ICT-beleid. Dit plan is vooral gericht op gebieden waar overheidsbeleid een toegevoegde waarde kan scheppen. De voornaamste gebieden die van invloed zijn op het industriebeleid zijn: a) E-business, waarvoor een omgeving moet worden gecreëerd die de integratie van ICT in alle aspecten van het productieproces en van de onderneming in haar geheel stimuleert. Communautaire acties op dit gebied zijn bedoeld om het regelgevings- en niet-regelgevingskader geschikt te maken voor elektronische handel. Andere initiatieven zullen kleine en middelgrote ondernemingen helpen hun e-business-strategieën te definiëren om ze in staat te stellen ICT optimaal te gebruiken en ze te helpen de geschiktste technologie te kiezen, hun praktijken aan te passen en de nodige organisatorische veranderingen in te voeren. Er zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de industriële kleine en middelgrote ondernemingen. b) Breedbandcommunicatie. De lidstaten zullen nationale strategieën ontwikkelen die tegelijkertijd gericht zullen zijn op het aanbod en op de ontwikkeling van de vraag, met name van geavanceerde toepassingen die de weg voor nieuwe diensten en nieuwe markten voorbereiden. c) Verbetering van het regelgevingskader voor het gebruik van informatietechnologieën. De interoperabiliteit van technologieplatforms zal de eindgebruikers, consumenten en ondernemingen een beveiligde toegang tot overheidsdiensten en commerciële diensten bieden. Het regelgevingskader voor de elektronische handel wordt geconsolideerd door de omzetting van de richtlijnen inzake de elektronische handtekening, de on-linehandel en de auteursrechten, alsmede door de goedkeuring van de aanbestedingsrichtlijnen, die on-line-overheidsaankopen mogelijk maken. Bovendien zou de goedkeuring van het topniveaudomein 'eu' in de Europese Unie het vertrouwen in de elektronische handel kunnen herstellen. - De bijdrage van het concurrentiebeleid aan de ontwikkeling en de verspreiding van O&O en innovatie Wat onderzoekssteun betreft zal de herziening in 2005 van het kader voor onderzoekssteun een antwoord bieden op de veranderende realiteit van de onderzoekswerkzaamheden. De Commissie is ook voornemens in 2005 een mededeling over staatssteun en innovatie goed te keuren. De herziening is bedoeld om betere mogelijkheden te creëren voor steun voor MKB-investeringen in innovatieprojecten, voor de werving van gekwalificeerd personeel of voor innovatiediensten die door starterscentra en andere bemiddelende instanties worden geleverd. Bovendien zal de Commissie vóór eind 2004 een vademecum of een 'praktijkgids' opstellen. Hierin zullen in een enkele tekst alle mogelijkheden voor innovatiesteun, alsmede de voorwaarden voor steun aan starterscentra en andere bemiddelende instanties worden samengebracht. De behandeling van steun voor de ontwikkeling van risicokapitaal zal in 2005 eveneens worden herzien. Tegelijkertijd zal de goedkeuring van geringe steun die geen grote impact op de concurrentie heeft, met inbegrip van innovatiesteun, eenvoudiger en flexibeler worden gemaakt. Anderzijds is de herziening van de vrijstellingsverordening voor technologieoverdracht onlangs beëindigd. De bedoeling hiervan is de verspreiding van de technologielicenties zo veel mogelijk te vergemakkelijken en de inspanningen te concentreren op de overeenkomsten die concurrentieverstorend kunnen zijn. Met deze herziening zal dan ook worden gepoogd een passend evenwicht te bereiken tussen de exploitatie van de intellectuele-eigendomsrechten en de legitieme bezorgdheid die daaruit voor de concurrentie kan voortvloeien. 4.2.2. De werking van de markten verbeteren De concurrentie binnen de interne markt is de beste garantie voor het concurrentievermogen op middellange en lange termijn. De voltooiing van de interne markt blijft een prioriteit en geldt zowel voor goederen als diensten. Doel is de wisselwerking tussen industrie en diensten optimaal te bevorderen. In het algemeen draagt de communautaire harmonisatie van de bestaande nationale wetgevingen of de daadwerkelijke wederzijdse erkenning ervan bij aan een betere werking van de interne markt. - Verbetering van het vrije verkeer van goederen en diensten Op communautair niveau kunnen vijf belangrijke initiatieven worden genoemd. 1. Om concurrerend te blijven heeft de industrie diensten van hoge kwaliteit tegen een optimale prijs nodig. De snelle goedkeuring van het recente voorstel voor een dienstenrichtlijn zal op dit gebied tot een werkelijke interne markt leiden. Daardoor zou de grensoverschrijdende economische activiteit worden aangemoedigd en de concurrentie dynamischer worden, wat op zijn beurt zal leiden tot een ruimere keuze, betere kwaliteit en lagere prijzen voor de consument en voor de bedrijven die deze diensten afnemen. 2. Een meer coherente toepassing van de diverse nieuwe-aanpakrichtlijnen zal de ondernemingen in staat stellen maximaal te profiteren van de flexibiliteitsmarges die deze instrumenten bieden. 3. Deze instrumenten zullen beter kunnen worden toegepast na beraad over de strategische rol van de Europese normalisatie voor de ontwikkeling van de Europese ondernemingen, zowel binnen de EU als in de onmiddellijke buurlanden van de EU en ook op internationaal niveau. 4. De verwezenlijking van een geïntegreerde kapitaal- en financiëledienstenmarkt is onontbeerlijk voor de Europese concurrentiestrategie en met name om het concurrentievermogen van de industriesector te verbeteren. De voornaamste strategische doelstelling van het Actieplan voor financiële diensten (APFD) dat in 1999 van start ging, was de pan-Europese financiële markten in staat te stellen hun volledig potentieel te realiseren en zo de kapitaalkosten voor investeringen te verminderen. De voltooiing van het actieplan in 2005 blijft een eersterangs doelstelling voor het concurrentievermogen van de Europese industrie. 5. Met de uitvoering van het Actieplan voor het vennootschapsrecht en corporate governance zal de integratie en de modernisering van het vennootschapsrecht en van de corporate governance, waar het bedrijfsleven, de markten en het publiek op aandringen, tot een goed einde worden gebracht. - Bevordering van het concurrentievermogen door een doeltreffend concurrentiebeleid De sleutelrol van het concurrentiebeleid voor de ondersteuning van het concurrentievermogen van de industrie zal nog worden versterkt door de inwerkingtreding op 1 mei van de nieuwe verordeningen inzake kartelbestrijding en controle op concentraties. Het nieuwe kartelbestrijdingskader zal door de afschaffing van het kenningsgevingssysteem tot een verlichting van de regelgevingsdruk leiden. Dit betekent dat de ondernemingen sneller strategische beslissingen zullen kunnen nemen, aangezien zij niet meer hoeven te wachten tot de Commissie voor hun overeenkomsten en gedragingen toestemming heeft gegeven. Dankzij dit kader zal de Commissie de toepassing van de antitrustregels op de ernstigste en nadeligste concurrentieproblemen kunnen concentreren. De grotere doeltreffendheid die hiervan het gevolg is, zal de Commissie in staat stellen beter onderscheid te maken tussen concurrentiebeperkende en andere fusies [45]. [45] Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, PB L 24 van 29.1.2004; blz. 1. Mededeling van de Commissie, PB C 31 van 5.2.2004, blz. 5. Overigens moet de herziening van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun herstructureringen mogelijk maken en bespoedigen, maar tegelijkertijd verstoringen waartoe dit soort steun in de betrokken industriesectoren kan leiden, tot een minimum beperken. - Energiesituatie en concurrentievermogen met elkaar in overeenstemming brengen Drie grote uitdagingen in de energiesector zullen grote gevolgen hebben voor het concurrentievermogen van de industrie. Om te beginnen zal een continue energievoorziening onontbeerlijk blijven en zal de Commissie verder initiatieven nemen om deze te garanderen. Bovendien zal de hele industrie, met inbegrip van het MKB, profiteren van de openstelling per 1 juli 2004 van de elektriciteits- en de gasmarkt voor alle commerciële gebruikers. Ten slotte dreigt de stijging van de stroomprijzen gevolgen te hebben voor het concurrentievermogen. De EU heeft zich ertoe verbonden de in Kyoto aangegane verplichtingen met minimale kosten na te komen. De Commissie zal hierover verslag uitbrengen om het van de integratie van milieukosten effect op de energieprijzen duidelijk te maken. Ook met andere factoren, zoals de liberalisering van de energiemarkten of de schommelingen van de olieprijzen, zal rekening worden gehouden. - Diverse fiscale hinderpalen voor de voltooiing van de interne markt wegnemen De ondernemingen in de EU moeten werken in een enkel economisch gebied waar alle verschillende nationale vennootschapsbelastingstelsels van toepassing zijn. Dit leidt tot minder economische doeltreffendheid, tot specifieke kosten voor de naleving van de voorschriften en tot een gebrek aan transparantie. Om de druk van de belastingformaliteiten voor kleine en middelgrote ondernemingen die binnen de EU grensoverschrijdend actief zijn te verlichten met het oog op aanzienlijke besparingen en een aanzienlijke verhoging van de doeltreffendheid, wordt een eerste experimentele en facultatieve maatregel overwogen. Deze bestaat in een vennootschapsbelastingstelsel volgens de voorschriften van het land waar de onderneming is gevestigd en niet volgens de voorschriften van de verschillende belastingwetten van de lidstaten waar de onderneming activiteiten verricht. De lidstaten die aan dit proefproject deelnemen zouden zich er dan ook toe moeten verbinden de verschillende berekeningsmethoden voor de belastbare winst wederzijds te erkennen. Voor het bepalen van een gemeenschappelijke geconsolideerde belastinggrondslag voor ondernemingen die in de Europese Unie werkzaam zijn, kan worden overwogen de Verdragsregels betreffende nauwere samenwerking toe te passen, indien mocht blijken dat geen vooruitgang voor alle EU-lidstaten mogelijk is. Bovendien is voor 2004 een vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen gepland. Deze zou met name een eenloketsysteem moeten omvatten dat gebaseerd is op de opgedane ervaring met het Europese eenloketsysteem voor BTW die on-lineverkopers uit derde landen verschuldigd zijn. Dit zal de administratieve belasting door de BTW-formaliteiten sterk verminderen, omdat de ondernemingen zich in hun eigen taal tot een enkele belastingdienst kunnen wenden en slechts één reeks verplichtingen moeten naleven. Ten slotte zal de Commissie ter aanmoediging van optimale belastingpraktijken ook nagaan of het nuttig is de open coördinatiemethode te gebruiken. 4.2.3. Het cohesiebeleid ten dienste van de industriële en structurele veranderingen stellen - Het proces van industriële veranderingen begeleiden en de regionale innovatiesystemen ondersteunen Het cohesiebeleid zou niet alleen de industriële veranderingen moeten begeleiden maar zou ook proactief moeten werken en de regio's ertoe aanzetten hun concurrentievermogen te versterken en hun innovatiecapaciteit te ontwikkelen. De Commissie heeft deze doelstellingen bevestigd in haar derde verslag over de economische en sociale cohesie voor de programmeringsperiode 2007-2013, waarin vooral de nadruk werd gelegd op innovatie in de ondernemingen, met name door nauwere banden tussen onderzoeksinstituten en de industrie te stimuleren. ICT-toegang en -gebruik aanmoedigen is een andere prioriteit. Door de toegang tot financiering en kennis te verbeteren zal de ondernemingsgeest worden bevorderd. Dit zal onder meer gebeuren door de oprichting van nieuwe bedrijven die voortkomen uit universiteiten (spin-offs), door verbetering van de interface tussen de industrie en onderzoekscentra of door de bevordering van de ontwikkeling van starterscentra. Door middel van deze elementen zal het cohesiebeleid het potentieel van de industriële clusters benutten om het concurrentievermogen van de regio's te verbeteren. Ondersteuning van de minst ontwikkelde regio's - zowel in de nieuwe als in de huidige lidstaten - is de eerste prioriteit van het cohesiebeleid. In deze regio's zal directe steun aan de industrie gepaard gaan met de verbetering van de algemene voorwaarden waarin de ondernemingen werken en met de uitbreiding en de modernisering van de vervoer-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur. Ook is de oprichting van een aanpassingsfonds voorgesteld. Dit zou over maximaal 1 miljard euro per jaar beschikken voor de begeleiding van economische herstructureringen in specifieke regio's of sectoren die sterk aan de internationale concurrentie of aan andere asymmetrische schokken zijn blootgesteld. - De Europese werkgelegenheidsstrategie ten dienste van het concurrentievermogen stellen De Europese werkgelegenheidsstrategie, die een integrerend deel uitmaakt van de strategie van Lissabon, legt de nadruk op prioriteiten die een directe positieve invloed op het concurrentievermogen van de Europese industrie uitoefenen. Deze prioriteiten omvatten onder meer de ontwikkeling van het menselijk kapitaal en van levenslang leren, de schepping van werkgelegenheid, het aankweken van ondernemingsgeest en de bevordering van de aanpasbaarheid van de werknemers en van de ondernemingen aan de economische veranderingen. Deze prioriteiten worden gesteund door het Europees Sociaal Fonds dat aan de ontwikkeling van een duurzaam concurrerende kenniseconomie bijdraagt door te investeren in opleiding, onderwijs, actieve arbeidsmarktmaatregelen en maatregelen ter bevordering van sociale integratie. - De trans-Europese netwerken en de grote Europese projecten ontwikkelen De investeringen in de Europese netwerken zijn cruciaal voor een betere toegankelijkheid voor het terugdringen van verkeerscongestie, waarvan de kosten volgens sommige schattingen tot 2% van het BBP zouden belopen. Voor de ondernemingen is toegankelijkheid een van de beslissende vestigingscriteria. De bevordering van grote projecten in het kader van de trans-Europese netwerken is overigens een centraal element van het vorig jaar gestarte groei-initiatief, dat met name acht belangrijke projecten op het gebied van O&O, innovatie en breedbandnetwerken omvat. De uitdaging voor de verwezenlijking van deze projecten is niet alleen de beste projecten te identificeren maar ook ze te financieren [46]. Er moeten nieuwe methoden worden verkend, waaronder tarifering, publiek-private financiering of eventuele Europese leningen, hoewel deze projecten op langere termijn door de gebruikers zouden moeten worden gefinancierd. [46] Alleen al het trans-Europese vervoernetwerk zou tot 2020 600 miljard euro kosten, waarvan 230 miljard voor prioritaire projecten die door de Raad en het Parlement van Europees belang zijn verklaard. Op dit gebied zijn diverse initiatieven genomen of gepland: - Verwezenlijking van het trans-Europese netwerk door middel van de goedkeuring van nieuwe richtsnoeren (Besluit 1692/96/EG wordt momenteel herzien), de voorgestelde nieuwe financiële steunregeling voor de periode 2007-2013, en de eventuele oprichting van een beheersbureau. - De grote technologieprojecten scheppen bovendien markten voor de Europese industrie en een uitvoerpotentieel voor technologie. Alleen al de 'prioritaire projecten' van het trans-Europese netwerk zullen bijvoorbeeld een markt opleveren van 30 miljard euro voor het rollend materieel en voor de spoorwegsignalering voor hogesnelheidstreinen. Uit dit oogpunt zal de liberalisering van het spoorvervoer ook een sneeuwbaleffect hebben. - De uitvoering van het Galileo-project met in 2004 de verlening van een vergunning voor de invoering en de exploitatie van het systeem en in 2005 de start van een initiatief voor een industrieel programma dat tegen 2015 de ontwikkeling en de verwezenlijking van een geïntegreerd luchtcontrolesysteem beoogt. - De hervorming van de tarifering voor het infrastructuurgebruik door vrachtwagens in het kader van de lopende herziening van de Eurovignetrichtlijn zal overigens leiden tot een veel groter transparantie bij de aanwending van de heffingen voor de vervoersector, waarvan zowel de industrie als de gebruikers zullen profiteren. 4.2.4. Duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen beter met elkaar in overeenstemming brengen - De nodige voorwaarden voor de ontwikkeling van een duurzame productie creëren Een duurzame productie is onontbeerlijk om de milieudegradatie, economische groei en productie van elkaar te kunnen loskoppelen. Zij beantwoordt aan de notie 'meer produceren met minder' voor de economie in het algemeen maar ook voor afzonderlijke sectoren en zelfs voor afzonderlijke ondernemingen. Om deze uitdaging aan te gaan zijn milieu-efficiëntere productiemethoden en -middelen (zowel uit economisch als uit ecologisch oogpunt) vereist. Duurzame productie is ook een markt voor apparatuur- en technologieleveranciers of voor dienstverleners op een gebied waar sommige ondernemingen uit de EU tot de wereldleiders behoren. De Commissie zal in de loop van 2004 een beleidskader ter bevordering van duurzame productie op bedrijfsniveau voorstellen. Doel ervan is de nodige voorwaarden te scheppen om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk ondernemingen economisch baat hebben bij een verbetering van hun milieuprestaties en deze dimensie in hun beheer en hun ontwikkelingsstrategie integreren. Er zal onder meer worden voorgesteld het partnerschap tussen de overheid en de privé-sector te versterken met een tweeledig doel: de ondernemingen meer betrekken bij de voorbereiding van milieumaatregelen die met het productiesysteem te maken hebben enerzijds en bij de toepassing van deze maatregelen anderzijds. - Schone energiebronnen en schone technologieën aanmoedigen De ontwikkeling van schone technologieën en van nieuwe duurzame energiebronnen moet nieuw leven worden ingeblazen. Nu is de traditionele benadering hiervan vooral gericht op de ondersteuning van onderzoeksprojecten door medefinanciering. Deze benadering houdt echter weinig rekening met de reële vraag van de industrie omdat zij te sterk op het fundamenteel onderzoek is gericht. Om dit probleem te verhelpen zijn aanvullende instrumenten vereist ter bevordering van de samenwerking tussen de publieke en de privé-sector door middel van nieuwe gemeenschappelijke structuren die voor gezamenlijk gedefinieerde en beheerde projecten worden aangewend. Dit is de benadering van het Actieplan inzake milieutechnologieën (ETAP) die met name in de technologieplatforms wordt gevolgd (zie hierboven). Er kunnen nu talrijke toepassingen worden geëxploreerd waar Europa deskundigheid heeft verworven of deze snel kan ontwikkelen (windmolens, technologieën voor efficiënt energiegebruik, vervangende brandstoffen zoals waterstof, waterzuivering, afvalbeheer enz.). Anderzijds zouden de overheidsaankopen een prominente rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van schone technologieën, waardoor ook nieuwe markten kunnen worden ondersteund. - De sociale dialoog aanmoedigen, ook voor sectorale kwesties De sociale dialoog is een kostbaar instrument voor het raadplegen van en onderhandelen met de sociale partners en levert een nuttige bijdrage om een beter evenwicht tussen de economische en de sociale pijler van een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen. De sociale partners hebben zich ertoe verbonden kwesties aan te pakken die direct met de strategie van Lissabon samenhangen. In 2002 hebben zij een kader goedgekeurd voor acties voor levenslang leren, alsmede richtsnoeren om veranderingen die door de herstructurering van bedrijven noodzakelijk zijn geworden, voor te bereiden en te beheren. Bovendien kan de interprofessionele sociale dialoog worden aangevuld met een sociale dialoog op sectoraal niveau, die kan bijdragen tot de schepping van werkgelegenheid en tot het industriële veranderingsproces. De veranderingen van de Europese economie kunnen ook worden opgevolgd door het European Monitoring Centre on Change (EMCC), dat gespecialiseerd is in de uitwisseling van praktijken, informatie en ideeën betreffende de voorbereiding en het beheer van veranderingen. 4.2.5. De internationale ontwikkeling van de communautaire ondernemingen aanmoedigen - De toegang tot de markten buiten de Europese Unie vergemakkelijken Een concurrerende Europese industrie moet onder dezelfde voorwaarden als haar concurrenten toegang hebben tot de markten van derde landen. De Unie moet er dan ook op blijven toezien dat de markten van derde landen daadwerkelijk verder worden opengesteld, overeenkomstig de verbintenissen die onze partners, met name in het kader van de WTO, zijn aangegaan. De Gemeenschap past een markttoegangsstrategie toe die tot doel heeft de belemmeringen voor de Europese uitvoer van goederen en diensten naar derde landen te verminderen en weg te nemen. Bijzondere waakzaamheid is met name geboden ten aanzien van de opkomende landen; tegenover hun succes op de EU-markten moet staan dat zij de regels naleven die zij hebben aanvaard. Wat tarieven betreft hebben de voorgaande multilaterale onderhandelingsronden weliswaar tot een aanzienlijke vermindering van de belemmeringen voor toegang tot de markten geleid, maar ook tot zeer heterogene tariefstructuren, met bijvoorbeeld grote verschillen in tariefpieken, tariefescalatie en consolidatiepercentage en tussen geconsolideerde en toegepaste percentages. Het grootste probleem van de multilaterale onderhandelingen over de markttoegang voor goederen is de huidige douanerechten die de WTO-leden toepassen zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen en een limiet aan de tariefpieken te stellen. De markttoegangsvoorwaarden kunnen voor Europese exporteurs ook alleen worden verbeterd door de integratie van nieuwe leden in de WTO en in bepaalde gevallen door de sluiting van bilaterale handelsovereenkomsten (er worden ook onderhandelingen gevoerd met de landen van de Samenwerkingsraad voor de Golf (GCC) en met de Mercosur).Als gevolg van de tariefafbouw, tenminste in de ontwikkelde landen, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de niet-tarifaire handelsbelemmeringen die, als zij zich vermenigvuldigen, de tariefconcessies kunnen uithollen. De intensievere samenwerking op regelgevingsgebied met sommige derde landen die belangrijke markten voor de EU vormen (o.a. Verenigde Staten, Latijns-Amerika, China, Japan, Canada) moet de op touw gezette multilaterale acties aanvullen en kan het gebrek aan bilaterale handelsovereenkomsten ondervangen. Wat de vermindering van deze belemmeringen betreft leidt de samenwerking tussen de Europese normalisatieorganisaties (CEN, CENELEC, ETSI) en de internationale normalisatie-organisaties (ISO, CEI, ITU) tot internationale normen die de toegang tot de verschillende markten kunnen vergemakkelijken, op voorwaarde dat deze normen ook door onze handelspartners worden gebruikt. De Gemeenschap zal in de internationale vervoerorganisaties (IMO, ICAO, OTIF) met één stem moeten spreken om de handelaren en de fabrikanten van voertuigen en uitrusting een eerlijke markttoegang te waarborgen. Dit probleem van een eerlijke markttoegang ligt vooral gevoelig in de scheepsbouwindustrie. Zo pleit de EU ook in het kader van de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha voor een grotere evenredigheid tussen de veroorzaakte lasten en de legitieme doelstellingen van de niet-tarifaire belemmeringen (volksgezondheid, milieubescherming, belastingcontroles enz.). De maatregelen ter vereenvoudiging van de douaneprocedures (vereenvoudiging van de douaneformaliteiten en -controles om de onevenredige administratieve belasting voor de ondernemingen, en met name voor het MKB, te verminderen) dragen eveneens tot de openstelling van de markten bij. Dankzij de toepassing van moderne technieken, met name van de informatietechnologie, zal een eenvoudigere papierloze omgeving kunnen worden gecreëerd voor het bedrijfsleven en voor de douane en ook voor andere diensten die bij de controle van de internationale handel betrokken zijn. Bovendien zal de ontwikkeling van een met onze voornaamste handelspartners gecoördineerde certificering van de betrouwbaarheid van de ondernemingen en van de vervoerders voor een verlichting van de veiligheidscontroles in de handel zorgen. Ten slotte is een passende bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten onontbeerlijk. De Gemeenschap let dan ook op de naleving van de intellectuele-eigendomsrechten, zowel internationaal in het kader van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIP's) en van de relevante internationale conventies, als binnenlands bij de strijd tegen piraterij en namaak. - De naleving van de internationale handelsvoorschriften (inzake antidumping, antisubsidies en bescherming) waarborgen Naast de in het vorige punt vermelde maatregelen ziet het communautaire handelsbeleid er ook op toe dat voor Europese exporteurs geen nieuwe belemmeringen worden opgeworpen. Om te voorkomen dat onze handelspartners onwettige maatregelen aanwenden, wordt er dan ook nauwlettend op toegezien hoe zij de commerciële verdedigingsinstrumenten (antidumpings-, antisubsidie- en beschermingsmaatregelen) gebruiken. Omgekeerd past de EU haar eigen commerciële verdedigingsmechanismen toe om te garanderen dat bij de invoer uit derde landen de internationale voorschriften worden nageleefd. En hoewel deze mechanismen geen directe weerslag op het concurrentievermogen van het bedrijfsleven hebben, leveren zij toch een indirecte bijdrage doordat er een hefboomeffect van uitgaat en zij voor een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat zorgen. Dit positieve effect zal na de uitbreiding ook voor de nieuwe lidstaten gelden. - De regels van de interne markt en de EU-normen tot de buurlanden uitbreiden De Unie moet meer inspanningen leveren om het model en de mechanismen van de interne markt tot de buurlanden uit te breiden zodat een concurrentie ontstaat die op dezelfde regels gebaseerd is. Deze uitbreiding is aan de gang voor de kandidaat-lidstaten (Roemenië, Bulgarije en Turkije) en voor de westelijke Balkanlanden die tot de Unie willen toetreden. Het nieuwe nabuurschapsbeleid [47] stelt de landen van het Middellandse-Zeegebied en van Oost-Europa voor de wetgevingen onderling aan te passen, met name voor industrieproducten. [47] Mededeling van de Commissie, De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden, COM(2003) 104 def. van 11.3.2003. De ministers voor handel van de EU en van de Middellandse-Zeelanden hebben al een actieplan voor het vrije verkeer van industrieproducten goedgekeurd. Het is gebaseerd op de overname van de Europese wetgeving en van de Europese normen door de Middellandse-Zeepartners en zal de handel tussen beide regio's vergemakkelijken. Een van de middelen waarin deze actie voorziet is de sluiting van overeenkomsten over conformiteitsbeoordeling en acceptatie van de producten, zodat deze vrije toegang tot de respectieve markten wordt geboden. Onderhandelingen over soortgelijke overeenkomsten zullen worden voorgesteld aan de Oost-Europese landen die in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid als partnerlanden worden beschouwd, met name Oekraïne en Moldavië. - De internationale dimensie van het milieubeleid ontwikkelen Op milieugebied is bij de internationale besprekingen voor de Unie een belangrijke rol weggelegd. De internationale verplichtingen kunnen voor de communautaire ondernemingen kosten meebrengen, met name wanneer de ondernemingen van onze voornaamste concurrenten niet aan dezelfde verplichtingen onderworpen zijn of deze verplichtingen niet nakomen. Dit kan vooral zorgwekkend zijn bij ondernemingen uit snel industrialiserende landen (zoals China, India, Brazilië of Argentinië), om nog maar te zwijgen over de terughoudendheid van de VS om dergelijke verbintenissen aan te gaan. De Commissie is voornemens beginselen te bepalen om bij de onderhandelingen over multilaterale milieuovereenkomsten een passend evenwicht tussen de drie pijlers van een duurzame ontwikkeling te waarborgen. Daardoor zullen met name de concurrentie- en de kosten-batenoverwegingen volledig kunnen worden geïntegreerd in de onderhandelingsmandaten voor de Commissie en zal kunnen worden gewaarborgd dat de internationale verbintenissen van de Unie met haar interne wetgeving verenigbaar zijn. * Dankzij een gedetailleerd onderzoek van de communautaire beleidsgebieden konden diverse aanvullende elementen worden vastgesteld. De Commissie is voornemens om de resultaten van dit onderzoek in het kader van specifieke mededelingen te verdiepen door het effect van de verschillende communautaire beleidsgebieden op het concurrentievermogen van de Europese industrie en de middelen ter verbetering van dit effect te analyseren. 4.3. Een sectoraal gediversifieerd industriebeleid In de mededeling over het industriebeleid uit 2002 werd erop gewezen dat bij de uitvoering van horizontale maatregelen rekening moest worden gehouden met de kenmerken en met het specifieke karakter van de sectoren. De kadervoorwaarden verschillen gedeeltelijk van sector tot sector en vragen dan ook om genuanceerde antwoorden. In sommige sectoren is het regelgevingskader cruciaal, of het er nu om gaat innovatie mogelijk te maken zoals in de farmaceutische sector, dan wel tot duurzame ontwikkeling te komen, zoals in de chemische of de automobielsector. Daarentegen is in andere sectoren, zoals de textiel of de scheepsbouw, de internationale dimensie doorslaggevend, of dat nu een gevolg is van de - overigens niet steeds eerlijke - concurrentie van opkomende landen of van moeilijkheden om toegang te krijgen tot de beschermde markten van derde landen. Ten slotte is in een sector zoals de defensie-industrie vooral het ontbreken van een werkelijke interne markt een groot probleem. Deze voorbeelden illustreren hoe verscheiden de industriesectoren zijn en ook dat op deze verscheidenheid door een optimale wisselwerking tussen de beleidsgebieden moet worden ingespeeld. De ontwikkeling van sectorale activiteiten door de Commissie betekent geen terugkeer naar het interventionistisch beleid uit het verleden maar stoelt integendeel op de aanpassing van hoofdzakelijk horizontale acties aan de specifieke sectorale behoeften door middel van de bovenbeschreven methoden. Deze methoden zullen aan de hand van de voor de komende jaren geplande werkzaamheden verder kunnen worden ontwikkeld, zodat zij kunnen worden gebruikt om de industriële veranderingen te identificeren, zo veel mogelijk voor te bereiden en te begeleiden in nauwe samenwerking met de verschillende betrokken partners. Reeds aangevangen werkzaamheden voortzetten De werkzaamheden van de G10 hebben geleid tot verscheidene aanbevelingen over het concurrentievermogen van de farmaceutische sector, namelijk een reeks prestatie-indicatoren bepalen met het oog op vergelijkingen en toetsingen, de regelgeving en de toegang tot innovatieve medicijnen verbeteren, innovatie bevorderen en de wetenschappelijke basis verbeteren. Het doel is een evenwicht te vinden tussen de gezondheidsaspecten en de noodzakelijk stimulering van innovatie. De activiteiten die in de sector van de farmaceutische producten reeds aan de gang zijn, zullen op basis van de werkzaamheden van de G10 worden voortgezet. Zo had ook de groep LeaderSHIP 2015 diverse prioriteiten voor de maritieme industrie bepaald, namelijk O&O en innovatie versterken, een kader van eerlijke spelregels op wereldniveau opstellen (gelijk speelveld), financierings- en garantieregelingen ontwikkelen, de intellectuele-eigendomsrechten beschermen en toegang tot gekwalificeerde arbeidskrachten mogelijk maken. De uitvoering van deze prioriteiten zal aandachtig worden gevolgd. In beide gevallen gaat het om de toepassing van door de Commissie voorgestelde en door de Raad bekrachtigde richtsnoeren op basis van de aanbeveling van de groepen op hoog niveau. De Commissie zal eveneens haar werkzaamheden voortzetten op basis van de richtsnoeren die in het kader van de strategie voor biowetenschappen en biotechnologie zijn bepaald. In de textiel- en kledingsector was in de mededeling uit 2003 duidelijk aangegeven wat in de sector in de eerste plaats noodzakelijk was: innovatie, O&O en samenwerking met China voor het industriebeleid. De door de Commissie opgerichte sectorale groep op hoog niveau zal deze analyse voortzetten en voor de beleidsmakers in de EU en in de lidstaten aanbevelingen over de essentiële vraagstukken voor deze sector formuleren. De Commissie zal over dit proces in juli 2004 verslag uitbrengen. Voor de sector die diensten aan bedrijven levert is onlangs een Europees forum opgericht. Het zal de wisselwerking tussen de industriesector en de dienstverlening aan bedrijven grondiger analyseren om te bepalen op grond van welke tendensen diensten een steeds belangrijkere bron van toegevoegde waarde voor de industriesector worden. De komende initiatieven De Commissie zal in de eerste plaats zorgen voor een follow-up van de concurrentiesituatie van de voornaamste industriesectoren en van de ontwikkeling van het veranderingsproces. Daardoor zou meer bepaald elke plotselinge verslechtering van de situatie aan het licht worden gebracht, zodat snel kan worden gereageerd. Bovendien zal zij verder jaarlijks het concurrentievermogen van enkele sectoren onderzoeken en zo nodig op basis hiervan passende initiatieven nemen. Bij haar keuze van de te onderzoeken sectoren zal zij proberen de diversiteit weer te geven van de concurrentie-uitdagingen waarmee de sectoren worden geconfronteerd: regelgevingsfactoren, internationale context, belang van de - al dan niet technologische - innovatie en ten slotte de onvolkomenheid van de interne markt. Voor 2004-2005 zijn bijvoorbeeld de volgende initiatieven gepland: * een initiatief voor de werktuigbouwsector, die als leverancier van productiegoederen voor alle industriesectoren voor de hele economie een cruciale rol speelt; * de eco-industrie zal met het oog op eventuele maatregelen worden geanalyseerd. De analyse zal betrekking hebben op het internationale concurrentievermogen, het groeipotentieel (ook in de nieuwe lidstaten) en de obstakels voor de ontwikkeling van de sector; * in de automobielsector is de oprichting van een groep op hoog niveau aangekondigd. Verschillende sleutelthema's zullen worden behandeld: innovatie, opleiding, veiligheid en milieu. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gevolgen van de opeenstapeling van wetgevingen voor het concurrentievermogen van de sector. * Ten slotte zal de Commissie de non-ferro metaalsector, die vooral problemen heeft om zich van recyclingmateriaal te voorzien, en de informatietechnologiesector bestuderen. 5. CONCLUSIE: WERKEN AAN EEN CONCURRERENDE EUROPESE INDUSTRIE De Europese Unie wordt geconfronteerd met een proces van structurele veranderingen op verschillende niveaus: - Op macro-economisch niveau. Het proces van de verschuiving van middelen van de industrie naar de dienstensector wordt voortgezet en moet niet als een proces van deïndustrialisatie worden beschouwd. Dit proces betekent geen achteruitgang van de industriële activiteit, maar is veeleer een uiting van structurele veranderingen (aard van de vraag, organisatorische veranderingen enz.). In deze context is de stijging van de arbeidsproductiviteit in de industrie een voorwaarde voor de instandhouding van een sterke industriële basis in de Europese Unie. - Op het niveau van de industriesector. Gezien de internationale concurrentie van de industrielanden (Verenigde Staten, Japan) en van de opkomende landen (China, India) moet de omschakeling naar sterk technologiegerichte sectoren worden voortgezet. Alleen door een dergelijke positionering zal de Europese industrie op deze uitdagingen een antwoord kunnen vinden. - Binnen de sectoren. Als gevolg van de concurrentie van de opkomende landen in de arbeidsintensieve sectoren moeten de ondernemingen in deze sterk aan de concurrentie blootgestelde sectoren (o.a. textiel, schoenen, leer) voortdurend innoveren en zich op kennisintensieve activiteiten en producten concentreren. Alleen een dergelijke strategie kan het gevaar beperken van deïndustrialisatie in sectoren die voor dit soort concurrentie zeer gevoelig zijn. Deze omschakelingen zijn noodzakelijk. Het is denkbeeldig dat men zich daaraan zou kunnen onttrekken; halsstarrig aan de huidige situatie vasthouden zou alleen op termijn tot nog pijnlijkere aanpassingen leiden. Deze veranderingen moeten dan ook worden voorbereid en begeleid wanneer dat nodig blijkt. De diverse maatregelen en initiatieven die in deze mededeling worden voorgesteld zijn bedoeld om daaraan een bijdrage te leveren. - De verbetering van het regelgevingskader heeft tot doel de verplichtingen die op het bedrijfsleven wegen te beperken tot datgene wat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de regelgeving noodzakelijk is. Deze regelgeving moet met name een evenwicht tot stand brengen tussen de nagestreefde doelstellingen en de instandhouding van de concurrentie van de industrie. Telkens wanneer dat nuttig blijkt, moet regelgeving worden vervangen door of aangevuld met benaderingen die niet van regelgevende aard zijn. Tegelijkertijd moeten de regels duidelijk, stabiel en voorspelbaar genoeg zijn om een onontbeerlijke rechtszekerheid te waarborgen, die een integrerend deel uitmaakt van een gunstig klimaat voor zakelijke ontwikkelingen. - Een betere exploitatie van de synergieën tussen de verschillende communautaire beleidsgebieden zal de impact hiervan op het concurrentievermogen van de industrie vergroten en wel in tweeledig opzicht, namelijk ontwikkeling van een kenniseconomie en versterking van de samenhang van de uitgebreide Unie. Deze beide doelstellingen kunnen overigens niet los van elkaar worden gezien. Alleen door de samenhang van de Unie te versterken, zal worden gewaarborgd dat de onvermijdelijke overgang naar een kenniseconomie niet voorbehouden blijft aan de ondernemingen uit de meest geavanceerde regio's of sectoren. - Ten slotte zal het dankzij het onderzoek naar de beste beleidscombinatie op sectoraal niveau mogelijk zijn concreet na te gaan of het industriebeleid van de Europese Unie zijn doelstellingen die gericht zijn op de versterking van het concurrentievermogen van de industrie wel degelijk bereikt. Zo nodig zal dit onderzoek in voorstellen ter verbetering van het beleid resulteren. De Europese Unie staat aan de vooravond van de meest ambitieuze uitbreiding ooit. Gezien de geschiedenis van de nieuwe lidstaten, en ondanks de grote vooruitgang die de laatste tien jaar is geboekt, zullen de uitdagingen om dit structureel veranderingsproces te voltooien, voor deze landen groter zijn dan voor de andere lidstaten. De voorgestelde prioriteiten, die hun beslag moeten krijgen op de diverse niveaus die bepalend zijn voor het concurrentievermogen van de industrie, zijn vooral voor de nieuwe lidstaten bijzonder relevant. Door terughoudende regelgeving zal het nog zwakke concurrentievermogen van deze landen niet al in een vroeg stadium worden aangetast. Door het accent te leggen op kennisverspreiding en samenhang zullen zij duurzame comparatieve voordelen kunnen realiseren en niet alleen tijdelijk voordeel uit de lagere loonkosten putten. En dankzij de sectorale benadering van het concurrentievermogen zal gericht kunnen worden gereageerd op de problemen van de industriële veranderingen die in deze landen bijzonder sterk voelbaar zijn. Zo zal het mogelijk zijn de uitdagingen die de uitbreiding voor het industriebeleid van de Unie inhoudt, aan te gaan en van de kansen die door de uitbreiding worden geboden ten volle te profiteren. Dankzij een in die zin aangepast industriebeleid zal de industrie van de uitgebreide Unie, met inbegrip van die van de nieuwe lidstaten, een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de op de Europese Raad van Lissabon bepaalde doelstellingen. BIJLAGE Statistische elementen >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>