EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0146

Verslag van de Commissie over de toepassing van richtlijn 79/409/EEG inzake het Behoud van de vogelstand bijstelling voor de periode 1996-1998 op basis van door de lidstaten verstrekte informatie over de toepassing van nationale maatregelen die krachtens de richtlijn zijn getroffen

/* COM/2002/0146 def. */

52002DC0146

Verslag van de Commissie over de toepassing van Richtlijn 79/409/EEG inzake het Behoud van de vogelstand bijstelling voor de periode 1996-1998 op basis van door de lidstaten verstrekte informatie over de toepassing van nationale maatregelen die krachtens de richtlijn zijn getroffen /* COM/2002/0146 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE OVER DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 79/409/EEG INZAKE HET BEHOUD VAN DE VOGELSTAND BIJSTELLING VOOR DE PERIODE 1996-1998 op basis van door de lidstaten verstrekte informatie over de toepassing van nationale maatregelen die krachtens de richtlijn zijn getroffen

INHOUD

1. Inleiding

2. Staat van instandhouding van soorten (artikelen 1 en 2)

2.1 Doelstellingen van deze artikelen

2.2 Lijst van vogels van de Europese Unie

2.3 Toestand en trends van vogelpopulaties

2.4 Door de lidstaten in hun driejaarlijks verslag verstrekte informatie

3. Behoud van habitats en netwerk van speciale beschermingszones (artikelen 3 en 4)

3.1 Doelstellingen van deze artikelen

3.2 Totstandbrenging van het netwerk van speciale beschermingszones per lidstaat

3.3 Toereikendheid van het netwerk van speciale beschermingszones

4. Onttrekking aan de natuur (artikelen 5, 6, 7, 8 en 9)

4.1 Doelstelling van deze artikelen

4.2 Gedurende de betrokken periode ingevoerde nieuwe wetgeving, belangrijke wijzigingen van bestaande wetgeving

4.3 Veranderingen in de jachtregelingen van de lidstaten betreffende het aantal soorten waarop wordt gejaagd, de data voor opening en sluiting van de jacht en de gesloten gebieden

4.4 Belangrijke afwijkingen van de beschermingsregeling die in de loop van de betrokken periode zijn aangebracht, afgeschaft of gewijzigd (artikel 9)

5. Onderzoek en flankerende maatregelen (artikelen 10, 11, (13 en 14))

5.1 Doelstellingen van deze artikelen

5.2 Door de Commissie ondernomen noodzakelijke werkzaamheden en onderzoek

5.3 Door de lidstaten ondernomen noodzakelijke werkzaamheden en onderzoek

5.4 Introductie van vogelsoorten die niet van nature in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten

1. Inleiding

Dit verslag is opgesteld op basis van informatie uit de nationale verslagen die door de lidstaten bij de Commissie zijn ingediend overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn. Het verslag betreft de jaren 1996, 1997 en 1998.

Dit verslag geeft alleen significante verschillen vergeleken met de eerdere situatie zoals weergegeven in het document (zie "Verslag over de toepassing van Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand - Bijstelling voor de periode 1993-1995").

Behalve met de door de lidstaten ingediende driejaarlijkse verslagen is tevens rekening gehouden met de informatie die de lidstaten aan de Commissie hebben verstrekt overeenkomstig de artikelen 4 en 9 van de richtlijn.

Richtlijn 79/409/EEG [1], als gewijzigd bij de Richtlijnen 81/854/EEG [2], 85/411/EEG [3], 86/122/EEG [4], 91/244/EEG [5], 94/24/EG [6] en de Verdragen betreffende de toetreding van Griekenland [7], Spanje, Portugal [8], Oostenrijk, Zweden en Finland [9], voert een algemeen stelsel in voor het behoud van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is (met uitzondering van Groenland). Dit stelsel heeft de bescherming, het beheer en de regulering van deze soorten ten doel en regelt de jacht op en de vangst van in het wild levende vogels. Het is van toepassing op de in het wild levende vogels, hun eieren, hun nesten en hun habitats. Artikel 2 noemt als doelstelling van de richtlijn de bescherming van alle vogelsoorten en koppelt deze doelstelling zowel aan de ecologische behoeften van de soorten als aan de wetenschappelijke, culturele, recreatieve en economische eisen van de bevolking.

[1] Richtlijn 79/409/EEG; PB L 103 van 25.4.1979.

[2] Richtlijn 81/854/EEG; PB L 319 van 7.11.1981, blz. 3.

[3] Richtlijn 85/411/EEG; PB L 233 van 30.8.1985, blz. 33.

[4] Richtlijn 86/122/EEG; PB L 100 van 16.4.1986, blz. 22.

[5] Richtlijn 91/244/EEG; PB L 115 van 8.5.1991, blz. 41.

[6] Richtlijn 94/24/EEG; PB L 164 van 30.6.1991, blz. 9.

[7] PB L 291 van 19.11.1979, blz. 17.

[8] PB L 302 van 15.11.1985, blz. 221.

[9] PB L 1 van 01.01.1995, blz. 125

In de richtlijn worden twee belangrijke aspecten behandeld: de bescherming van habitats, die wordt behandeld in de artikelen 3 en 4, en de onttrekking aan de natuur, die wordt geregeld bij de artikelen 5 tot en met 9.

Artikel 10 beoogt de bevordering van de ontwikkeling van onderzoek op het gebied van bescherming van in het wild levende vogels door de lidstaten.

Artikel 11 zorgt ervoor dat de introductie van niet-inheemse vogelsoorten geen schade toebrengt aan de inheemse flora en fauna.

Overeenkomstig artikel 12 zijn de lidstaten verplicht bij de Commissie een verslag in te dienen over de toepassing van de nationale maatregelen die krachtens de richtlijn zijn genomen. Voor de betrokken periode (1996-1998) hebben verscheidene lidstaten hun verslag te laat ingediend; het laatste verslag ontving de Commissie in juli 2001.

In geen enkel geval mogen de in het kader van de richtlijn genomen maatregelen leiden tot een verslechtering met betrekking tot de instandhouding van natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 13); wel kunnen de lidstaten beschermingsmaatregelen treffen die strenger zijn dan in de richtlijn wordt voorgeschreven (artikel 14).

De artikelen 15 tot en met 19 zijn artikelen inzake procedures die met name voorzien in de instelling van een adviescomité voor de aanpassing van deze richtlijn aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, teneinde de noodzakelijke wijzigingen mogelijk te maken, alsook in bepaalde indieningstermijnen en -procedures.

2. Staat van instandhouding van soorten (artikelen 1 en 2)

2.1 Doelstellingen van deze artikelen

* In artikel 1 wordt het toepassingsgebied van de richtlijn beschreven. De richtlijn heeft betrekking op de soorten, d.w.z. op al hun populaties en alle afzonderlijke exemplaren, ongeacht de oorsprong daarvan. Uitgezonderd zijn alle populaties van goed herkenbare gedomesticeerde vormen, ook indien deze voorkomen in een semi-natuurlijke staat (zoals de populaties verwilderde "stadsduiven"), evenals de soorten waarvan de aanwezigheid in de Gemeenschap slechts het gevolg is van een opzettelijke of toevallige introductie, alsmede eventuele individuele exemplaren die duidelijk uit gevangenschap zijn ontsnapt. Eveneens uitgezonderd zijn de in gevangenschap levende exemplaren. De lijst van op het Europese grondgebied van de lidstaten natuurlijk in het wild levende vogelsoorten is uiteraard tot stand gekomen door de samenvoeging van lijsten die zijn goedgekeurd door de avifaunistische comités in de lidstaten, of, indien deze niet bestaan, door de samenstellers van avifaunalijsten.

* Artikel 2 van de richtlijn heeft als doelstelling de bescherming van alle onder de richtlijn vallende vogelsoorten en koppelt deze doelstelling zowel aan de ecologische behoeften van de soorten als aan de wetenschappelijke, culturele, recreatieve en economische eisen van het publiek. Het artikel voorziet enerzijds expliciet in instandhouding en anderzijds in beheer en, ingeval dat nodig is, in herstel of beperking.

2.2 Lijst van vogels van de Europese Unie

Een lijst van vogels van de Europese Unie, bijgewerkt tot eind 1999 aan de hand van de door de nationale avifaunistische comités gepubliceerde verslagen, is te vinden op het volgende Internetadres:

http://www.europa.eu.int/comm/environment/nature/directive/birdspage1_fr.htm

Deze lijst houdt dezelfde volgorde, systematiek en nomenclatuur aan als die welke door Voous (1973, 1977) wordt gehanteerd, met enkele wijzigingen die tijdens een vergadering van deskundigen op 24 maart 1988 zijn aangebracht. Bepaalde zeer gedifferentieerde vormen die soms als soorten worden aangemerkt zijn hierin aangegeven. Zij worden vermeld ("inc.") na de soorten waarbij zij momenteel worden ingedeeld, zonder dat echter een standpunt over hun taxonomische plaats wordt ingenomen. Om de vergelijking met de resultaten van Sibley en Monroe, die met name in het kader van de CITES-overeenkomst als referentielijst dient, te vergemakkelijken zijn de synoniemen aangegeven en wordt als alternatief een lijst aangeboden die de volgorde van Sibley en Monroe aanhoudt.

Een soort wordt alleen op de lijst van de Europese Unie geplaatst als deze in minstens een van de lidstaten in wilde staat is waargenomen en door een van de nationale avifaunistische comités is geaccepteerd en in hun jaarlijkse verslagen vermeld; niet in aanmerking komen de soorten waarvan de herkomst door deze comités als twijfelachtig wordt beschouwd.

2.3 Toestand en trends van vogelpopulaties

In 1994 werd door BirdLife International een evaluatie van de situatie van de Europese vogelsoorten gepubliceerd. Het betreft de beste op dit moment beschikbare wetenschappelijke informatie, hetgeen door Ornis, het stuurcomité voor de richtlijn, is erkend. Dit verslag, het resultaat van een vier jaar durend proces van gegevensverzameling en analyse, heeft het voor het eerst mogelijk gemaakt om op het niveau van ons continent en voor wat betreft de hele avifauna, de omvang en het belang van de afname van de vogelstand te documenteren.

Dit onderzoek identificeert 514 regelmatig in Europa waargenomen vogelsoorten. Van deze vogelsoorten zijn er 236 die een redelijke staat van instandhouding hebben en buiten de grenzen van Europa ruim verspreid zijn. Van de 278 andere soorten hebben er 83 eveneens een gunstige staat van instandhouding, maar hun verspreiding is hoofdzakelijk tot Europa beperkt. In totaal 319 soorten van de 514 (62%) hebben een staat van instandhouding die in het algemeen als bevredigend wordt beschouwd. De overige 195 soorten, d.w.z. 38%, hebben een slechte staat van instandhouding. Dit is het geval omdat deze soorten ofwel een trend van bestandsafname te zien geven, ofwel omdat hun verspreiding (soms zeer) beperkt is. In feite heeft 25% van de regelmatig in Europa waargenomen soorten de afgelopen twintig jaar een aanzienlijke bestandsafname gekend.

Aangezien vogels zich in het algemeen goed kunnen aanpassen aan veranderingen in omgeving, moet gevreesd worden dat de afname van hun populaties symptomatisch is voor wat zich bij talrijke andere dier- en plantensoorten voordoet, dat wil zeggen een verslechtering van de biodiversiteit in Europa, zowel op het gebied van de verspreiding als de soortenrijkdom.

Meestal houdt de afname van de vogelstand verband met veranderingen in bodemgebruik en beheersmethoden. De intensivering van de landbouw is de voornaamste oorzaak van de geconstateerde regressie. Dit is de belangrijkste of ten minste één oorzaak van de verslechtering van de situatie van 42% van de soorten waarvan de populatie afneemt. De verdwijning en verslechtering van habitats, met name wetlands, is eveneens een overheersende factor. Het onttrekken aan de natuur, o.a. door de jacht, heeft soms een negatieve, maar meestal een bijkomstige invloed op de populaties van die bedreigde soorten.

2.4 Door de lidstaten in hun driejaarlijks verslag verstrekte informatie

In het kader van hun driejaarlijks verslag overeenkomstig artikel 12 hebben de lidstaten niet de verplichting de Commissie te informeren over de toepassing van deze twee artikelen die de algemene verplichtingen behelzen die uit de richtlijn voortvloeien. Toch bieden sommige lidstaten (Zweden, Finland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk) een overzicht van de stand van zaken van hun wetgeving. Dat doen o.a. de volgende twee landen:

* Finland, waar een nieuwe wet betreffende de bescherming van de natuur van kracht is geworden waarin de bepalingen en eisen van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) in aanmerking worden genomen. De wet is opgesteld in de voorgaande periode en op 1 januari 1997 in werking getreden. Bij decreet (160/1997 Verzameling wetsteksten en regelgeving van Finland) zijn nauwkeuriger omschreven uitvoeringsbepalingen vastgesteld die in maart 1997 in werking zijn getreden;

* het Verenigd Koninkrijk vermeldt in zijn verslag een aantal maatregelen om de toepassing van de richtlijn te versterken en toezicht te houden op de ontwikkeling van de door de richtlijn beschermde vogelpopulaties. Zo is er aan het einde van de betrokken periode een samenvattend rapport opgesteld met een overzicht van de stand van alle vogelsoorten die zich in het Verenigd Koninkrijk voortplanten en is een beoordeling gegeven van de veranderingen die zich in de jaren 1996-1998 hebben voorgedaan. In 1998 heeft de regering in het kader van haar beleid voor "duurzame ontwikkeling" veertien hoofdindicatoren opgesteld. Een daarvan heeft betrekking op de trends van de broedvogel populaties, die beschouwd worden als een representatieve indicator voor de algemene toestand van het natuurlijk en plattelandsmilieu.

3. Behoud van habitats en netwerk van speciale beschermingszones (artikelen 3 en 4)

3.1 Doelstellingen van deze artikelen

* In artikel 3 wordt benadrukt dat de hoogste prioriteit moet worden gegeven aan het beschermen of verbeteren van de vogelhabitats, hetgeen een essentiële voorwaarde vormt voor het verwezenlijken van de doelstelling van de richtlijn. In dit artikel wordt gewag gemaakt van de begrippen "voldoende omvang" en "voldoende gevarieerdheid" van deze habitats. Het artikel voorziet in een tweeledige aanpak: instelling van beschermde en beheerde gebieden en treffen van algemene maatregelen die voor een gunstige ontwikkeling van de habitats moeten zorgen. Evenals artikel 2 voorziet dit artikel, naast een op instandhouding gericht beleid, in herstelmaatregelen en zelfs in het creëren van habitats. De bescherming van habitats is een verplichting die is gebaseerd op formele verbintenissen.

* Artikel 4 is het belangrijkste artikel van de richtlijn. Hierin wordt bepaald welke beschermingsmaatregelen moeten worden genomen om te zorgen voor geschikte habitats voor een bepaald aantal erg kwetsbare, in bijlage I van de richtlijn vermelde soorten en voor trekvogels. Deze maatregelen zijn ook hier tweeledig: het gaat enerzijds om gerichte, specifieke maatregelen met betrekking tot het gehele grondgebied en anderzijds om de instelling van een netwerk van speciale beschermingszones. Dit zijn zones die door de lidstaten zijn aangewezen en die naar aantal en oppervlakte volstaan om te zorgen voor gunstige omstandigheden voor de bedoelde soorten in hun hele verspreidingsgebied.

De in de eerste zin van artikel 4, lid 4, van Richtlijn 79/409/EEG omschreven verplichtingen zijn overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vervangen door die in artikel 6, leden 2, 3 en 4, van laatstgenoemde richtlijn, en dat vanaf de inwerkingtreding daarvan in juni 1994.

De Commissie moet toezien op de samenhang en doelmatigheid van het gevormde netwerk. Het spreekt voor zich dat de beoogde bescherming niet alléén door het netwerk moet worden verwezenlijkt. De rol van het netwerk voor de bescherming wordt evenwel belangrijker naarmate een soort gevoeliger is voor veranderingen van haar leefgebied en er derhalve van externe maatregelen minder effect valt te verwachten.

3.2 Totstandbrenging van het netwerk van speciale beschermingszones per lidstaat

België

* In 1996, 1997 en 1998 zijn geen nieuwe beschermingszones aangewezen noch is het beschermde areaal uitgebreid.

* De polderweilanden met hun microreliëfs zijn in de speciale beschermingszones van het Vlaams Gewest als kwetsbare habitats opgenomen.

Denemarken

* In 1996, 1997 en 1998 zijn geen nieuwe speciale beschermingszones aangewezen noch is het beschermde areaal uitgebreid.

* Er zijn talloze maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de habitats niet verslechtert en er geen significante verstoringen optreden. Binnen de speciale beschermingszones genieten enkele subzones extra bescherming (wildbescherming en wildreservaat). In de betrokken periode zijn 23 besluiten genomen betreffende het gebruik van die subzones, de toegankelijkheid ervan voor het publiek en de jacht.

* Op grond van artikel 4, lid 3, van de richtlijn inzake het behoud van de vogelstand heeft Denemarken in 1998 aanvullende gegevens over de 111 speciale vogelbeschermingsgebieden verzameld en de gegevens over de vogelpopulaties in deze gebieden bijgesteld. Deze gegevens zijn verwerkt in de standaard-informatieformulieren van Natura 2000.

* In de periode 1996-1998 zijn in de speciale beschermingszones op nationaal niveau projecten voor natuurherstel gestart en gedeeltelijk uitgevoerd voor een geraamd bedrag van 90 miljoen kronen, waarvan een deel afkomstig is van kredieten uit hoofde van Life.

* Een nieuw besluit (Besluit nr. 782 van november 1998) geeft de bevoegde overheden nauw omschreven aanwijzingen volgens welke de effectstudies inzake projecten die voor een speciale beschermingszone risico opleveren, een beoordeling moeten bevatten van de gevolgen die het project voor de beschermde vogelsoorten heeft. Een project kan niet worden uitgevoerd als het volgens de beoordeling een verlies van habitats met zich mee zou brengen of belangrijke verstoringen zou opleveren voor de soorten waarvoor de zone is aangewezen. Overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG kunnen echter uitzonderingen worden toegelaten wanneer er dwingende redenen van openbaar belang zijn.

Duitsland

Het aanwijzen van speciale beschermingszones behoort tot de taken van de Länder.

* In de betrokken periode zijn er in Duitsland 65 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Uit gegevens die in mei 1996 en februari 1999 in tabelvorm in de Natura-barometer werden gepubliceerd, blijkt dat deze nieuwe zones een oppervlakte van 5584 km beslaan. Eind 1998 waren er in Duitsland 551 speciale beschermingszones met een oppervlakte van meer dan 14000 km .

* Ieder project dat belangrijke wijzigingen binnen de speciale beschermingszones met zich mee kan brengen, dient eerst ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteiten te worden voorgelegd.

Griekenland

* In deze drie jaar zijn in Griekenland 26 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 3049 km . Eind 1998 waren er in Griekenland 52 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 4965 km .

* In deze periode zijn zes projecten in het kader van Life-Natuur van start gegaan, waarvan twee rechtstreeks betrekking hebben op de speciale beschermingszones.

Spanje

* In de betrokken periode zijn er in Spanje 21 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 7853 km . Eind 1998 waren er in Spanje 170 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 33191 km .

* Voor de meeste van deze beschermingszones zijn beheersplannen opgesteld en zijn er maatregelen voor instandhouding genomen onder toezicht van de regionale autoriteiten.

* Verscheidene belangrijke projecten voor herstel van voor de vogels belangrijke habitats of ecosystemen alsmede maatregelen ter instandhouding van bedreigde soorten (Aquila adalberti, Hieraaetus fasciatus, Gypaetus barbatus, Columba bolli, Columba junoniae, Otis tarda, Ciconia nigra, enz.) zijn gesteund met middelen van Life-Natuur.

Frankrijk

* In de betrokken periode zijn er in Frankrijk tien nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 807 km . Eind 1998 waren er in Frankrijk 109 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 7877 km .

* In dezelfde periode zijn met middelen van Life-Natuur verscheidene belangrijke acties ondernomen voor het in stand houden, versterken en redden van soorten of locaties, met name: introductie van de monniksgier (Aegypius monachus) in de Gorges de la Jonte; versterking van de populaties van de kleine torenvalk (Falco naumanni) in het Middellandse-Zeegebied; opnieuw introduceren van de witkopeend (Oxyura leucocephala) op Corsica.

* De inspanning voor de instandhouding van de habitats heeft ook geleid tot het instellen van negen natuurreservaten met een totale oppervlakte van 13000 hectare.

Ierland

* In de betrokken periode zijn er in Ierland 25 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 587 km . Eind 1998 waren er in Ierland 100 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 2165 km .

* Buiten deze speciale beschermingszones kreeg een aantal representatieve ecosystemen bescherming; het gaat hierbij om natuurreservaten (79), faunareservaten (5), watervogel reservaten (69) en nationale parken (5).

Italië

Het aanwijzen van speciale beschermingszones behoort tot de bevoegdheid van de gewesten en autonome regio's.

* In de betrokken periode zijn er in Italië 121 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 6397 km . Eind 1998 waren er in Italië 201 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 9561 km .

Luxemburg

* In de betrokken periode zijn er in Luxemburg zeven nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 34 km . Eind 1998 waren er in Luxemburg 13 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 160 km .

Nederland

* In de betrokken periode zijn er in Nederland zeven nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 233 km . Eind 1998 waren er in Nederland 30 speciale beschermingszones met een oppervlakte van 3509 km .

* Bovendien zijn er in deze periode in het kader van de Natuurbeschermingswet kleinere natuurreservaten gecreëerd.

Oostenrijk

* In de betrokken periode zijn er in Oostenrijk 58 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Deze zones beslaan een oppervlakte van 11333 km .

Portugal

* In 1996, 1997 en 1998 is er geen nieuwe zone aangewezen noch is het beschermde areaal uitgebreid.

Finland

* In de loop van de periode 1996-1998 zijn er in Finland 439 speciale beschermingszones aangewezen. Daartoe behoren twee nationale parken en 311 beschermingszones op particulier terrein. Eind 1998 besloeg de oppervlakte van het beschermde netwerk meer dan 29311 km , d.w.z. ongeveer acht procent van het nationale grondgebied.

* In 1996 is een algemene beoordeling van de beschermingszones van start gegaan. Deze beoordeling beoogt de zones naar graad van belangrijkheid in te delen en de locaties vast te stellen die met prioriteit ingericht moeten worden.

* Een aanzienlijk aantal projecten voor herstel van habitats of instandhouding van soorten heeft financiële steun ontvangen in het kader van het programma Life-Natuur. Drie projecten die in 1995 van start zijn gegaan, zijn in de betrokken periode voortgezet, vijf projecten zijn in 1996 van start gegaan en nog eens vijf in 1997. Al deze projecten vonden plaats binnen de speciale beschermingszones.

Zweden

* In de periode 1996-1998 zijn er in Zweden 302 speciale beschermingszones aangewezen. Eind 1998 besloeg het netwerk van beschermingszones meer dan 21360 km , d.w.z. ongeveer vijf procent van het nationale grondgebied.

* In de periode 1996-1998 hebben de bestuurlijke instanties voor land- en bosbouw regels vastgesteld ter vrijwaring van de natuurbeschermings belangen, zoals, waar nodig, het verbod om bomen te kappen, het beschermen van kwetsbare biotopen, het beschermen van flora en fauna, de beschermingszones, enz.

* Sinds 1994 bepaalt artikel 19 van de Wet op de natuurbescherming dat er ten aanzien van de speciale beschermingszones tot geen enkele wijziging van de mate van bescherming kan worden besloten dan na goedkeuring van de regering. De regering heeft dus het recht van toezicht en controle op dergelijke besluiten. Dit artikel werd in 1997 aangescherpt met een bepaling volgens welke de controle door de regering niet alleen het opheffen van de bescherming van een speciale beschermingszone betreft, maar ook afwijkingen van de voorschriften die voor dergelijke zones gelden. Dit artikel is overigens gewijzigd, zodat de controle door de regering niet geldt voor afwijkingen die slechts onbetekenende schade voor de beschermde zone veroorzaken.

* Wanneer het gaat om afwijkingen van de voorschriften voor een speciale beschermingszone die als natuurgebied is beschermd, of om een besluit tot opheffing van een dergelijke bescherming, kan de prefectuur (länsstyrelsen) de betrokken onderneming verzoeken een speciale effectstudie betreffende het natuurgebied te financieren, of hetgeen er aan natuurwaarden verloren is gegaan op de een of andere manier te compenseren. Wanneer het betrokken natuurgebied een wetland is, dient de waarde op een billijke manier te worden gecompenseerd.

Verenigd Koninkrijk

* Tussen 1996 en 1998 zijn 74 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen. Dit bracht eind 1998 het aantal speciale beschermingszones in het Verenigd Koninkrijk op 187 en de oppervlakte ervan op meer dan 7660 km , een verschil van meer dan 4000 km met het einde van de voorgaande periode.

* Een aanzienlijk aantal locaties van wetenschappelijk belang (meer dan 6500, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 21000 km ) is door het Verenigd Koninkrijk beschermd.

* Er is in het Verenigd Koninkrijk een groot aantal landbouw-milieumaatregelen van kracht (met inbegrip van de voor de fauna gunstige maatregelen voor braaklegging), waarvan een aanzienlijk deel rekening houdt met en een bijdrage levert aan de doelstellingen van de richtlijn.

Conclusie: In de betrokken periode zijn er 1155 nieuwe speciale beschermingszones aangewezen en is de omvang van het aldus beschermde oppervlakte gestegen met bijna 90.548 km (waarvan 62.004 km voor rekening van de drie nieuwe lidstaten komt), waardoor de oppervlakte ten opzichte van de voorgaande periode meer dan verdubbeld is.

3.3 Toereikendheid van het netwerk van speciale beschermingszones

Op 31 december 1998 bedroeg het aantal speciale beschermingszones 2403 [10]. Deze besloegen een oppervlakte van 162.450 km , dat is een areaal gelijk aan ongeveer 7% van het grondgebied van de Europese Unie.

[10] In Baden-Württemberg werden 271 speciale beschermingszones aangewezen met een oppervlakte van 86 km op grond van andere argumenten van natuurbehoud dan het belang ervan voor vogels. Vervolgens is deze lijst naar beneden bijgesteld, d.w.z. beperkt tot locaties van ornithologisch belang.

In de betrokken periode heeft BirdLife International een uitvoerige studie gemaakt van de belangrijke vogelgebieden in Europa (Important Bird Areas, IBA). De resultaten daarvan zijn in 2000 gepubliceerd [11]. Aan de hand van ornithologische criteria worden in dit onderzoek, dat het hele Europese continent bestrijkt, de belangrijke vogelgebieden geïnventariseerd. In totaal werden 3619 IBA's beschreven (1997 locaties van mondiaal belang, 1176 locaties van belang voor het hele continent en 446 locaties van belang voor de Europese Unie). Van deze locaties bevinden er zich 2342 binnen de Europese Unie. Uit een evaluatie (volgens de stand van zaken van september 1999) van de mate waarin in de Europese Unie deze locaties als speciale beschermingszones zijn aangewezen, blijkt dat 54% van de als belangrijk geïdentificeerde locaties (1260 locaties) geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van niet minder dan 1375 door de vijftien lidstaten aangewezen speciale beschermingszones; daarnaast blijven er echter nog 1082 IBA's (46%) over die in het geheel niet als speciale beschermingszone zijn aangewezen, en hebben slechts vier lidstaten meer dan 75% van hun IBA's als beschermingszone aangewezen.

[11] Heath, M.F. and M.I. Evans (Eds.) 2000. Important Bird Areas in Europe: Priority sites for conservation. 2 dln. Cambridge, UK. BirdLife International (BirdLife Conservation Series, nr. 8).

Hoewel sedert het afsluiten van deze rapportageperiode nog vooruitgang werd geboekt, blijven er op het moment dat de laatste hand aan het onderhavige rapport wordt gelegd (december 2001) in talrijke lidstaten nog ernstige lacunes bestaan.

4. Onttrekking aan de natuur (artikelen 5, 6, 7, 8 en 9)

4.1 Doelstelling van deze artikelen

* Artikel 5 stelt, onverminderd bijzondere bepalingen, een algemene beschermingsregeling in. Het verbiedt het doden of vangen van vogels, het vernielen of beschadigen van hun nesten en eieren, het rapen van eieren, het verstoren van vogels en het houden van soorten die niet mogen worden bejaagd krachtens artikel 7 of gevangen krachtens artikel 9.

* Om te voorkomen dat commerciële belangen de omvang van de onttrekking aan de natuur ongunstig beïnvloeden, dient een algemeen verbod op de handel te worden ingesteld. Afwijkende bepalingen moeten worden beperkt tot soorten waarvoor dit in biologisch opzicht verantwoord is. Afgezien daarvan mogen bepaalde soorten (zie bijlage III van de richtlijn) in de handel worden gebracht mits bepaalde beperkingen in acht worden genomen. Artikel 6 verbiedt derhalve het in de handel brengen van levende en dode vogels of delen daarvan voor alle soorten waarop de richtlijn van toepassing is. Dit geldt ook voor soorten die mogen worden bejaagd of gevangen, met uitzondering van de soorten van bijlage III van de richtlijn.

* In artikel 7 worden de jacht en de valkenjacht gereglementeerd. Met name wordt de jacht beperkt tot de in bijlage II vermelde soorten, die louter op grond van biologische criteria zijn geselecteerd: populatieniveau, verspreidingskenmerken en populatiedynamische parameters. Het artikel stelt als voorwaarden dat de jacht de pogingen tot instandhouding die elders in het verspreidingsgebied worden ondernomen, niet in gevaar brengt, en dat bij de beoefening van de jacht overeenkomstig de eisen van artikel 2 de principes van «verstandig gebruik» en «ecologisch evenwichtige regulering» in acht worden genomen.

* Bij artikel 8 wordt het gebruik van alle middelen voor massaal of niet-selectief vangen en doden verboden.

* Artikel 9 voorziet in afwijkingen van de bepalingen inzake onttrekking aan de natuur. Drie categorieën van redenen kunnen worden aangevoerd voor het toestaan van afwijkingen:

1. De vogels worden geacht een bepaald probleem of bepaalde schade te hebben veroorzaakt. Deze reden kan alleen worden aangevoerd «in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren en ter bescherming van flora en fauna». Een afwijking is in die gevallen mogelijk «indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat» (artikel 9, lid 1, onder a)).

2. Een afwijking kan worden toegestaan met het oog op onderzoek en onderwijs of het uitzetten en herintroduceren van soorten, doch steeds onder strikt toezicht en bij gebrek aan een andere bevredigende oplossing (artikel 9, lid 1, onder b)).

3. «Het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden mag selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden» worden toegestaan. Met «verstandig» wordt bedoeld dat dit gebruik een gunstig effect heeft met betrekking tot de algemene doelstellingen van de richtlijn (artikel 9, lid 1, onder c)).

Op het imperatieve voorschrift van de richtlijn, de vogelpopulaties op een niveau te houden dat beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij rekening moet worden gehouden met economische en recreatieve eisen (artikel 2), zijn geen uitzonderingen mogelijk. Evenmin zijn uitzonderingen toegestaan met betrekking tot de eisen inzake de bescherming van habitats en de bestrijding van verontreiniging (artikelen 3 en 4).

Het toestaan van deze afwijkingen is aan strikte voorwaarden onderworpen, zoals het ontbreken van een andere bevredigende oplossing en het toepassen van een strikte controle. Bij de derde categorie van redenen wordt als bijkomende voorwaarde gesteld dat het om «kleine aantallen» moet gaan. Dit begrip is noodgedwongen relatief en kan, wanneer de afwijking betrekking heeft op het onttrekken aan de natuur, het best worden uitgedrukt door een vergelijking tussen de intensiteit van de exploitatie en het jaarlijkse sterftecijfer van de betrokken populaties. Indien de populatie als gevolg van een afwijking met minder dan één procent van het jaarlijkse sterftecijfer wordt verminderd, kan mathematisch van «kleine aantallen» worden gesproken. Het door deze onttrekking veroorzaakte effect is immers klein in vergelijking met de aan de schattingen van de populatiedynamische parameters verbonden onzekerheidsmarge. De onttrekking aan de natuur is in dit geval eveneens gering te noemen in vergelijking met de normale sterfte als gevolg van de jacht. Een en ander is in overeenstemming met de benadering waarbij de jacht in de richtlijn wordt geregeld door middel van algemene bepalingen (artikel 7), terwijl op andere exploitatievormen een uitzonderingsstelsel van toepassing is.

4.2 Gedurende de betrokken periode ingevoerde nieuwe wetgeving, belangrijke wijzigingen van bestaande wetgeving

Artikel 5 - Algemene regeling voor de bescherming van alle in de richtlijn bedoelde vogelsoorten

Belangrijke wijzigingen van de algemene regeling voor de bescherming van vogelsoorten die van kracht zijn geworden tijdens de drie jaar waarop dit verslag betrekking heeft, worden per lidstaat en, indien noodzakelijk, per regio gepresenteerd.

België

Er heeft in de betrokken periode in Wallonië en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen belangrijke wijziging van de algemene beschermingsregeling plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande periode. Op grond van het arrest van het Europees Hof van Justitie (zaak C-149/94) inzake het uitsluiten van in gevangenschap geboren en opgekweekte vogels van het toepassingsgebied van Richtlijn 79/409/EEG, het zogenaamde «Vergy-arrest», heeft er in het Vlaams Gewest een wijziging plaatsgevonden van de voorschriften betreffende het houden van deze vogels.

Denemarken

Er heeft in de betrokken periode geen belangrijke wijziging plaatsgevonden van de algemene regeling ter bescherming van vogelsoorten.

Duitsland

Er heeft in de betrokken periode geen belangrijke wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Griekenland

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Spanje

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Frankrijk

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Ierland

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Italië

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Luxemburg

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Nederland

Op grond van het arrest van het Europees Hof van Justitie (zaak C-149/94, het zogenaamde «Vergy-arrest»), dat in gevangenschap geboren en opgekweekte vogels uitsluit van het toepassingsgebied van Richtlijn 79/409/EEG, heeft er in Nederland een wijziging plaatsgevonden van de voorschriften betreffende het houden van dergelijke vogels.

Oostenrijk

Er heeft in de betrokken periode geen belangrijke wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Portugal

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

Zweden

In 1997 is artikel 4 van de Wet op de jacht gewijzigd om de doelstellingen van Richtlijn 79/409/EEG in nationaal recht om te zetten; er dient gezorgd te worden voor een algemene bescherming van alle vogelsoorten, met inbegrip van de soorten die niet tot de nationale fauna behoren.

Finland

De nieuwe Wet op de natuurbescherming, die op 1 januari 1999 van kracht is geworden, regelt de bescherming van de soorten. Deze wet biedt een algemene bescherming voor alle vogel- en zoogdiersoorten, het jachtwild en de niet beschermde diersoorten bedoeld in artikel 5 van de jachtwet uitgezonderd.

Verenigd Koninkrijk

Er heeft in de betrokken periode geen wijziging plaatsgevonden van de algemene beschermingsregeling.

4.3 Veranderingen in de jachtregelingen van de lidstaten betreffende het aantal soorten waarop wordt gejaagd, de data voor opening en sluiting van de jacht en de gesloten gebieden

Niet alle bepalingen van artikel 5 van de richtlijn zijn van toepassing op alle vogelsoorten. Op 24 in bijlage II/1 vermelde soorten mag, vanwege de omvang van hun populaties, hun geografische verspreiding en hun voortplantingssnelheid in de hele Gemeenschap, worden gejaagd volgens de bepalingen van de nationale jachtwetgeving van de lidstaten. Op 56 andere, in bijlage II/2 vermelde soorten mag worden gejaagd in sommige lidstaten. Deze soorten mogen evenwel niet worden bejaagd tijdens de verschillende fasen van de voortplanting. Met betrekking tot trekvogels is de jacht verboden tijdens de trek naar hun broedgebieden.

Na de door Richtlijn 94/24/EEG geïntroduceerde wijzigingen van Richtlijn 79/409/EEG zagen de geconsolideerde bijlagen II.1 en II.2 van de richtlijn er aan het eind van de betrokken periode als volgt uit.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) de hier beoogde populaties zijn wilde populaties van de soort Columba livia en geen populaties afkomstig van huisduiven

* de soort komt in de lidstaat voor en kan worden bejaagd overeenkomstig artikel 7, lid 3

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

soorten waarvoor een jachtseizoen bestaat in de lidstaat (situatie aan het e

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ind van de verslagperiode)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* overeenkomstig artikel 7, lid 3, mogen de lidstaten de jacht op deze soorten toestaan

* M alleen de mannetjes

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

soorten waarvoor een jachtseizoen bestaat in de lidstaten (situatie aan het eind van de verslagperiode)

Artikel 6 Toelating van handel in de in bijlage III, deel 2, genoemde soorten:

Aan de gestelde voorwaarden wordt in alle lidstaten voldaan; gedurende de betrokken periode heeft geen enkele belangrijke wetswijziging plaatsgevonden.

In Zweden zijn in de betrokken periode de uitvoeringsdecreten voor artikel 1 van de Wet op de beschermde dier- en plantensoorten (SFS 1994: 1818) uitgevaardigd. In dit artikel 1 wordt bepaald dat de regering in het vervolg bevoegd is voorschriften vast te stellen inzake import en export, vervoer, handel, conserveren, prepareren en tentoonstellen van beschermde planten- en diersoorten, met inachtneming van de door Zweden aangegane internationale verplichtingen.

In Denemarken heeft Besluit 42 van 25 januari 1996 de werkingssfeer van de bepalingen inzake de handel in levende vogels uitgebreid tot alle ondersoorten van de in Richtlijn 79/409/EEG bedoelde soorten (ook als die niet van nature in de lidstaten van de Europese Unie voorkomen).

In Finland is op 1 januari 1997 artikel 49 van de nieuwe Wet op de natuurbescherming in werking getreden; daarin worden de specifieke communautaire bepalingen omgezet in nationale wetgeving.

Volgens artikel 31 van het jachtdecreet (869/1998) is de verkoop verboden van: Canadese gans, rietgans, zomertaling, ijseend, brilduiker, middelste zaagbek, grote zaagbek, hazelhoen, korhoen en auerhoen, en voorts elk gemakkelijk herkenbaar deel van of product verkregen uit vogels waarvan de verkoop verboden is.

Artikel 7 Onttrekking aan de natuur, jachtmiddelen en jachtmethoden

Belangrijke wijzigingen ten aanzien van de lijst van bejaagbare vogelsoorten en ten aanzien van de jachttijden die in de verslagperiode in werking zijn getreden, worden per lidstaat vermeld.

België

Er hebben geen belangrijke wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande periode. Wel is vanaf 1998 in Vlaanderen de wintertaling (Anas crecca) van de lijst van bejaagbare soorten verwijderd (tot ten minste in 2003) en is de jacht op watervogels, met uitzondering van de wilde eend (Anas platyrhynchos), in sommige speciale beschermingszones in Vlaanderen verboden.

Denemarken

Bij Besluit 1271 van 17 december 1996 is Besluit 39 van 21 januari 1994 gewijzigd. Hierbij worden de jachttijden in het algemeen en op lokaal niveau vastgesteld en wordt bepaald dat er tussen zonsondergang en zonsopgang niet gejaagd mag worden, behalve op eenden en ganzen. Het besluit brengt slechts een geringe wijziging aan in de jachttijden voor in het wild levende vogels.

Duitsland

In het verslag van Duitsland zijn geen belangrijke wijzigingen ten opzichte van de voorgaande periode vermeld.

Griekenland

Ieder jaar, normaal gesproken in juli, publiceert het ministerie van Landbouw «de jaarlijkse jachtverordening» die de jachttijden op nationaal niveau vaststelt. In 1996 werd de holenduif (Columba oenas) afgevoerd van de lijst van vogels waarop in Griekenland gejaagd mag worden. In dat jaar werd de Vlaamse gaai (Garrulus glandarius) toegevoegd aan de lijst van vogels waarop in Griekenland gejaagd mag worden, met uitzondering van de Peloponnesos en alle eilanden, teneinde de verschillende ondersoorten die daar leven te beschermen.

Opgemerkt zij dat bij de wijziging van bijlage II van de Vogelrichtlijn (zie Richtlijn 94/24/EEG) de Vlaamse gaai niet voor Griekenland in die bijlage werd opgenomen.

In 1996 is de open jachttijd in het algemeen vastgesteld van 20 augustus tot en met 28 februari. In 1998 werd de jachttijd voor drie soorten: zomertaling (Anas querquedula), bokje (Lymnocryptes minimus) en watersnip (Gallinago gallinago), met een maand bekort (jacht geopend tot 31 januari in plaats van tot 28 februari).

Spanje

Vergeleken met het voorgaande verslag, waarin alleen de nationale wetgeving in aanmerking was genomen, zijn ditmaal aanvullende gegevens verstrekt. Naar blijkt zijn de wetgevingen van de autonome regio's niet altijd in overeenstemming met de bijlagen van Richtlijn 79/409/EEG wat betreft de lijst met vogels waarop gejaagd mag worden. Met name twee soorten die niet zijn opgenomen in de bijlagen II.1 en II.2 van de richtlijn worden in een aantal autonome regio's beschouwd als bejaagbare soorten. Het gaat hierbij om Sturnus vulgaris en Sturnus unicolor. In sommige autonome regio's wordt de Turkse tortel (Streptopelia decaocto) eveneens beschouwd als een soort waarop gejaagd mag worden, hoewel deze niet tot de soorten behoort waarop de jacht in Spanje is toegestaan. Daarnaast mag worden gejaagd op een reeks soorten die in Catalonië als «schadelijk» worden beschouwd, terwijl zij niet in de bijlagen van de richtlijn zijn vermeld; het gaat hierbij om Gallinula chloropus, Turdus merula, Garrulus glandarius, Corvus corax en Passer domesticus. Tot slot komen verscheidene uitheemse soorten (Lophortyx californicus, Colinus virginianus, Myopsitta monachus en Psittacula krameri) voor op de lijsten met bejaagbare soorten van sommige autonome regio's.

Frankrijk

Er hebben in de betrokken periode geen wijzigingen plaatsgevonden wat betreft de in de leden 1 tot en met 3 van artikel 7 aan de orde gestelde onderwerpen.

Ten aanzien lid 4, en in het bijzonder ten aanzien van de jachttijden, waren tot 1998 de prefecten van de departementen bevoegd binnen een voorgeschreven marge de jachtperiodes vast te stellen. Met inachtneming van het ontwerp van de Commissie tot wijziging van de Vogelrichtlijn is op 15 juli 1994 door het Franse Parlement een wet aangenomen voor de toepassing van de Ornis-methode. Een verslag over de toepassing van deze wet is op 19 juni 1998 door de regering aan het parlement aangeboden. Dit verslag heeft tot doel een beoordeling te geven van de toepassing van de wet van 1994 met betrekking tot de wetenschappelijke kennis en de ontwikkeling van de communautaire wetgeving terzake.

Vervolgens is de wet van 1994 buiten werking gesteld door de wet van 3 juli 1998, die enerzijds de minister die is belast met jachtaangelegenheden de bevoegdheid ontneemt om de opening van de jacht te vervroegen en anderzijds de prefecten de bevoegdheid ontneemt om de data van de sluiting van de jachtperiode vast te stellen. Deze data zijn in de wet zelf vastgelegd. De in de nieuwe wet vastgestelde data lijken niet echt rekening te houden met de in het regeringsverslag verstrekte gegevens en betekenen geen aanzienlijke wijziging van de openings- en sluitingsdata die voordien door respectievelijk de minister en de prefecten werden vastgesteld. Deze wet voorziet eveneens in een spreiding van de sluitingsdata van de jacht over de periode van 31 januari tot de laatste dag van februari.

De Europese Commissie heeft de Franse autoriteiten bij schrijven van 5 augustus 1998 een met redenen omkleed advies doen toekomen wegens het niet voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 79/409/EEG. Het antwoord van de Franse autoriteiten van 6 oktober 1998 op dit schrijven maakt melding van hun wens een overleggroep in te stellen waarin de verschillende betrokken partijen zijn vertegenwoordigd, teneinde overeenstemming te bereiken over een mechanisme voor het vaststellen van de periode waarin trekvogels bejaagd mogen worden, in overeenstemming met de uitgangspunten van de richtlijn.

Tot slot heeft - op het gebied van het nationale recht - de Raad van State de door de prefect van het departement Landes op een dag in juni vastgestelde opening van de jachtperiode nietig verklaard. Tevens heeft hij een besluit van de prefect waarin de sluiting van de jacht op 29 februari werd vastgesteld, nietig verklaard.

Ierland

Aan het einde van de betrokken periode (jachtseizoen 1998-1999) gold er vergeleken met de voorgaande periode een open jachtseizoen voor twee extra soorten (Branta canadensis en Anser anser). Van 1 tot en met 30 september gold dit voor het hele land, met zeer plaatselijk en afhankelijk van de soort een verlenging van deze periode tot 31 januari.

Italië

Bij decreet van 21 maart 1997 werden de volgende soorten verwijderd van de lijst van vogels waarop in Italië gejaagd mag worden: Passer domesticus, Passer montanus, Colinus virginianus, Sturnus vulgaris, Corvus frugilegus, Corvus monedula, Bonasa bonasia en Limosa limosa.

Luxemburg

Er hebben geen wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande periode.

Nederland

Geen informatie hierover in het verslag.

Oostenrijk

In Oostenrijk behoren de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 79/409/EEG tot de verantwoordelijkheid van de Länder. Er worden in de verslagen van de Länder geen belangrijke wijzigingen gemeld.

Portugal

Bij Wetsdecreet 136/96 van 14 augustus 1996 is een nieuwe, met Richtlijn 94/24/EEG van 8 juni 1994 conforme regeling voor de bescherming van de bejaagbare soorten in werking getreden.

Zweden

Er hebben geen wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande periode.

Finland

In het grootste deel van Finland, met enkele beperkingen in sommige districten, is de jacht op Tetraonidae (Tetrao sp.) en hazelhoen (Bonasa bonasia) open van 10 september tot en met 31 oktober.

Verenigd Koninkrijk

Er hebben geen wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande periode.

Artikel 8: Situatie van de wetgeving wat betreft bijlage IV van de richtlijn.

Over het algemeen zijn door de lidstaten de noodzakelijke maatregelen genomen en dat vaak al vóór de inwerkingtreding van de richtlijn. Er worden in de verslagen van de lidstaten geen belangrijke veranderingen gemeld. De enige wijzigingen betreffen:

* Loodvergiftiging bij watervogels. Sinds een aantal jaren werkt in het Verenigd Koninkrijk de regering met jagers-, landbouwers- en natuurbehoudorganisaties samen om het gebruik van munitie met lood in wetlands te verbieden of te beperken. Een verbod van twee jaar op het gebruik ervan op vrijwillige basis ging in september 1995 in (jachtseizoenen 95/96 en 96/97). Hoewel er sprake was van een zekere wijziging in gedrag, werd niet algemeen op andere munitie overgegaan. Op grond daarvan heeft de regering aangekondigd dat de beste oplossing zou zijn, het gebruik van munitie met lood in de wetlands van het Verenigd Koninkrijk bij wet te verbieden. In afwachting van een dergelijke wet is het «verbod» op vrijwillige basis verlengd.

* In Finland is de kruisboog als jachtwapen voortaan verboden (artikel 20 van het jacht decreet, 1996). Het gebruik van automatische wapens waarvan het magazijn meer dan twee patronen kan bevatten, is verboden als het gaat om de jacht op vederwild en niet beschermde vogelsoorten. Het overeenkomstige jachtdecreet van 1998 (869) verbiedt het gebruik van geluidsapparatuur om vogels te doden of te lokken.

4.4 Belangrijke afwijkingen van de beschermingsregeling die in de loop van de betrokken periode zijn aangebracht, afgeschaft of gewijzigd (artikel 9)

Voor de drie betrokken jaren is per jaar een compilatie gemaakt van de overeenkomstig artikel 9 opgestelde verslagen van de lidstaten.

Tabel 3. Aantal afwijkingen per lidstaat

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Alle lidstaten hebben jaarlijks hun verslag bij de Commissie ingediend, behalve Denemarken dat over 1998 geen verslag heeft ingediend.

Het systeem voor het opnemen en presenteren van de gegevens die door de lidstaten in het kader van hun overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn opgestelde verslagen worden doorgegeven, is ontwikkeld en uitgewerkt door het JNCC [12]. Dit systeem was aan het eind van de betrokken periode in de meeste lidstaten operationeel en wordt in steeds ruimere mate gebruikt. Het stelt de lidstaten in staat de gegevens met behulp van een elektronisch standaardmodel op te slaan en biedt een eenvoudig en doeltreffend systeem voor het bijeenbrengen van deze afwijkingen in de vorm van een algemeen verslag aan de Europese Commissie.

[12] Het Joint Nature Conservation Committee is de instantie die in het Verenigd Koninkrijk bevoegd is voor Richtlijn 79/409/EEG.

5. Onderzoek en flankerende maatregelen (artikelen 10, 11, (13 en 14))

5.1 Doelstellingen van deze artikelen

* De bescherming van vogelsoorten brengt vaak het beheer van hun leefgebieden met zich mee. Voor dit beheer is een goede kennis nodig van de factoren die een - soms doorslaggevende - invloed hebben op de aanwezigheid van een soort of soortengroep in een bepaald leefgebied. Deze kennis, die gebaseerd is op doelgerichte waarnemingen en methodisch onderzoek, blijft in veel gevallen onvolledig of vatbaar voor verbetering. Wetenschappelijk onderzoek vormt daarom de grondslag voor een verstandig beheer van de vogelpopulaties en hun leefgebieden en is één van de pijlers van het algemeen beschermingssysteem voor in het wild levende vogels. De ontwikkeling van dit onderzoek en de coördinatie daarvan tussen de lidstaten moeten derhalve worden bevorderd. Artikel 10 van de richtlijn legt de lidstaten de verplichting op om onderzoek te verrichten ter bevordering van de bescherming, het beheer en de exploitatie van de vogelpopulaties. In bijlage V is hiertoe een lijst van prioriteiten vastgelegd.

* De lidstaten zijn verplicht de introductie te controleren van elke vogelsoort die niet van nature in het wild leeft op het Europese grondgebied van de lidstaten, teneinde te voorkomen dat een dergelijke introductie schade toebrengt aan de inheemse flora en fauna. De lidstaten moeten de Commissie raadplegen over elke geplande introductie. Artikel 11 beschermt dus de hele wilde flora en fauna tegen de gevolgen van overijlde introducties van soorten die niet thuishoren in de Unie.

5.2 Door de Commissie ondernomen noodzakelijke werkzaamheden en onderzoek

Stimulering van de noodzakelijke werkzaamheden en onderzoek met het oog op de bescherming, het beheer en de exploitatie van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten.

Op communautair niveau heeft BirdLife International in de betrokken periode en dankzij de financiële steun van een driejarig "Life-Natuur"-project in samenwerking met Wetlands International actieplannen uitgewerkt voor 23 in Europa voorkomende vogelsoorten die als mondiaal bedreigd worden beschouwd. Sindsdien heeft de Commissie het opzetten van acht nieuwe projecten medegefinancierd, voor enerzijds drie in Europa voorkomende soorten (Aythya nyroca, Polysticta stelleri en Aquila clanga) die bij de recente bijstelling van de wereldlijst van mondiaal bedreigde vogels als prioritair zijn aangewezen, en anderzijds vijf in bijlage I van de Vogelrichtlijn vermelde soorten (Botaurus stellaris, Gypaetus barbatus, Aquila pomarina, Hieraaetus fasciatus en Tetrax tetrax). Deze 31 actieplannen zijn goedgekeurd door zowel het Ornis-comité als door het Verdrag van Bern en de Conferentie der Partijen van het Verdrag van Bonn.

De actieplannen verschaffen informatie over de situatie en ecologie van deze soorten en over de bedreiging en de lopende en nog te nemen instandhoudings maatregelen. Ze maken het mogelijk een duidelijke omschrijving van de instandhoudings doelstellingen te geven en voor elke soort een programma van prioritaire maatregelen uit te werken. Deze 31 actieplannen zijn te vinden op de website van DG Milieu:

http://europa.eu.int/comm/environment/nature/directive/birdspriority.htm

Een groot aantal projecten dat zich op de meest urgente acties binnen de actieplannen voor deze soorten richt, heeft financiële steun ontvangen van Life. Deze 31 soorten behoren tot de prioritaire soorten uit hoofde van de financieringsregeling van Life-Natuur [13]. Meer informatie over de projecten van Life-Natuur is te vinden op de website van DG Milieu: http://europa.eu.int/comm/environment/nature/home.htm

[13] Life-Natuur is het financieringsinstrument dat het natuurbeschermingsbeleid van de Europese Unie steunt.

5.3 Door de lidstaten ondernomen noodzakelijke werkzaamheden en onderzoek

De informatie betreffende de lidstaten die deze hebben doorgegeven, wordt hieronder samengevat.

België

In de betrokken periode zijn verscheidene studies en onderzoeken uitgevoerd; hierbij gaat het in het bijzonder om:

* Voortzetting van onderzoeken op lange termijn, vooral het ringwerk, maar ook wintertellingen van watervogels.

* Jaarlijkse tellingen van populaties trekvogels, broedvogels en/of overwinteraars hebben in de betrokken periode plaatsgevonden.

* Een Life-Natuur-project betreffende de behoeften en te nemen beheersmaatregelen met betrekking tot de habitats van de kwartelkoning (Crex crex).

Duitsland

In de betrokken periode werden verscheidene onderzoeks- en instandhoudingsactiviteiten uitgevoerd of aangevat:

* Onderzoek naar de ooievaar, Ciconia ciconia, met behulp van telemetrie (satellietwaarnemingen).

* Monitoring van de broedvogelpopulaties van de Waddenzee.

* Verspreiding, omvang en migratie van zee- en watervogelpopulaties in de omgeving van de Noordzeekust.

* Monitoring van de populatietrends van trekvogelsoorten.

* Opstellen van een programma voor de instandhouding van de ooievaarpopulaties (Ciconia ciconia) in Oost-Europa.

* Opzetten van een monitoringsysteem voor dierpopulaties waarbij vogels als voorbeeld worden genomen.

* Evaluatie van de in Duitsland behaalde resultaten van nationale en internationale projecten welke gericht zijn op het behoud van sterk bedreigde vogelsoorten in gebieden waar aan intensieve landbouw wordt gedaan: conflicterende belangen en mogelijke oplossingen.

* Alomvattende analyse van de bedreigde trekkende diersoorten, met het oog op de totstand brenging van een mondiaal gegevensregister.

* Bijwerking van de rode lijst van broedvogels in Duitsland.

* Monitoring van 100 cruciale soorten als basis voor de beoordeling van het succes van natuurbehoudprogramma's.

* Beoordeling van nieuwe ecosystemen ("Neoceen") aan de hand van natuurbehoud criteria.

Griekenland

In de betrokken periode zijn verscheidene studies en onderzoeken uitgevoerd inzake vogels en/of hun habitats; hierbij gaat het vooral om:

* Voortzetting van onderzoeken op lange termijn (o.a. ringwerk en wintertellingen van watervogels).

* Speciale ringcampagnes (op Lesbos en Antikythyra, van waadvogels in de delta van de Evros, van jongen van Larus audouinii en Phalacrocorax pygmaeus).

* Wetenschappelijke onderzoeken inzake ecologie en instandhouding van bedreigde soorten, zoals bijvoorbeeld Pelecanus crispus en P. onocrotalus, Falco eleonorae, Puffinus yelkouan, Calonectris diomedea.

* Verscheidene promotieonderzoeken e.d. inzake de geografische variabiliteit van P. pyrrhocorax, de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen bij Phalacrocorax carbo, de genetische variabiliteit van Fringilla coelebs, DNA-onderzoek bij Ficedula semitorquata, studies over Aquila chrysaetos in het Dadia-reservaat.

Spanje

Tussen 1996 en 1998 vond in Spanje veel onderzoek en monitoring van vogelpopulaties plaats, en dat zowel op het niveau van het directoraat-generaal voor natuurbehoud als op het niveau van de autonome regio's en sommige speciale beschermingszones:

* De belangrijkste activiteiten op het niveau van het directoraat-generaal waren: beheer en verzameling van gegevens van het ringen, uitvoering van het project voor de instandhouding van Gypaetus barbatus, inventarisatie van de broedpopulaties van Aquila adalberti, jaarlijkse tellingen van watervogels en het in kaart brengen van de broedvogels in Spanje.

* Door de autonome regio's zijn talrijke onderzoeken uitgevoerd inzake een groot aantal biologische aspecten van het behoud van bedreigde soorten, het beheer van habitats en de monitoring van populaties.

Frankrijk

De ondernomen acties omvatten:

* Programma's ter behoud of bescherming van bedreigde vogels met financiële steun van Life (Aegypius monachus, Falco naumanni, Oxyura leucocephala, Gypaetus barbatus).

* Tellingen en monitoring - door middel van ringen, merken en terugvangen - van broedpopulaties zeevogels (Calonectris diomedea, Puffinus puffinus, Puffinus yelkouan, Hydrobates pelagicus, Morus bassanus), van een groot aantal dagroofvogels, van Phoenicopterus ruber, enz.

* Wintertellingen van Phalacrocorax carbo.

* Monitoring en telling van broedpopulaties van Ardeidae (Botaurus stellaris, Ixobrychus minutus, Nycticorax nycticorax, Ardeola ralloides, Bubulcus ibis, Egretta garzetta).

* Merken en ringen van boombewonende reigers in de Camargue.

* Bestandsopnames van de broedpopulaties van Ciconia nigra en Ciconia ciconia, alsmede het merken en naar aantal en verplaatsingen monitoren van de ooievaars in Frankrijk.

* Onderzoek naar de vestiging, verspreiding en overleving van een geïntroduceerde soort (Threskiornis aethiopicus).

* Tellingen tijdens de overwintering van eendachtigen en waadvogels. Voor eendachtigen zijn ook tellingen gepland tijdens de trek- en broedperiodes, evenals een onderzoek naar de timing van de voortplanting.

* Voor verscheidene soorten hoenderachtigen (Alectoris graeca, Perdix perdix hispanica) en ruigpoothoenders (Tetrao urogallus, Tetrao tetrix, Bonasa bonasia en Lagopus mutus) zijn actieplannen opgesteld met het oog op handhaving en behoud van populaties. In het kader van deze actieplannen loopt vanaf begin 1998 een onderzoek naar de exploitatie-intensiteit. Vanaf die datum zijn afschotregisters verplicht.

* Nationaal onderzoek naar de omvang van het afschot van de meeste soorten landtrekvogels in het jachtseizoen 1998-1999.

* Tellingen en monitoring via het merken van broedpopulaties van Scolopax rusticola.

* Monitoring van demografische trends van diverse soorten Alaudidae, Columbidae en Turdidae waarop in Frankrijk gejaagd mag worden.

* Nationale monitoringprogramma's voor alledaagse vogelsoorten, waardoor het mogelijk wordt de variabiliteit van de populatiegrootte-indicatoren van (hoofdzakelijk) zangvogels te kwantificeren.

* Nationale telling van de broedpopulaties van waadvogels en meeuwen.

* Onderzoek naar de verplaatsingen en de dynamiek in ruimte en tijd van waadvogels en meeuwen (Himantopus himantopus, Larus melanocephalus, Larus ridibundus, Larus genei, Larus michaellis).

* Onderzoek van de bestandsomvang en de verplaatsingen van bedreigde soorten (onder andere Platalea leucorodia, Gypaetus barbatus, Gyps fulvus, Aegypius monachus, Circaetus gallicus, Hieraaetus pennatus, H. fasciatus, Pandion haliaetus, Falco naumanni, Crex crex, Tetrax tetrax, Larus audouinii, Sterna dougalli, Lanius minor).

* Programma's voor herintroductie, aanvulling en monitoring van roofvogel populaties, met name gieren (Gypaetus barbatus, Gyps fulvus, Aegypius monachus en Neophron percnopterus).

* Tellingen, ook tijdens de postnuptiale trek, monitoring en toezicht op de broedpopulaties van een groot aantal roofvogelsoorten.

Ierland

Er werden in de Republiek Ierland enkele specifieke maatregelen uitgevoerd gedurende de periode 1996-1998. Zij betroffen bedreigde vogelsoorten:

* De instandhouding van sternen, met name de Dougall-stern (Sterna dougalli), waarvan de in Ierland aanwezige populatie (687 paartjes in 1996; 650 in 1997 en 658 in 1998) van internationaal belang is.

* Het opstellen van een noodplan voor de redding van de kwartelkoning (Crex crex).

* Beheersing van verstorende factoren en verbetering van de foerageergebieden van de Groenlandse kolgans (Anser albifrons flavirostris) hebben, in combinatie met de aanwijzing van speciale beschermingszones in het graafschap Wexford en de handhaving van het jachtverbod, geleid tot een toename van de populaties van deze soort.

* De patrijs (Perdix perdix), waarvan in Ierland nog slechts twee levensvatbare kernpopulaties bestaan, is voorwerp geweest van door de staat gesubsidieerd onderzoek. Op basis van dit onderzoek werd een nationaal instandhoudingsbeleid ontwikkeld.

* Er zijn nog verscheidene andere onderzoeken uitgevoerd. Behalve onderzoekprogramma's op de lange termijn (o.a. ringonderzoek en campagnes voor wintertellingen van watervogels) gaat het hierbij om bestandsopnames van kolonies zeevogels en programma's voor de monitoring van broedpopulaties van vogelsoorten die ongunstige instandhoudings vooruitzichten of een zeer beperkte verspreiding hebben of die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I van Richtlijn 79/409/EEG.

Italië

De activiteiten die in Italië in dit kader plaatsvonden waren onder andere:

* Het opstellen van een beheersplan voor sommige bijzonder bedreigde soorten die voorkomen op de lijst van bijlage I van Richtlijn 79/409/EEG, te weten Porphyrio porphyrio, Numenius tenuirostris et Larus audouinii.

* Diverse monitoringprogramma's voor de lange termijn zoals wintertellingen van watervogels en monitoring van de trek, met name het "Kleine eilanden"-project.

* Een genetisch onderzoek van patrijzen van het geslacht Alectoris.

Luxemburg

Het ornithologisch onderzoek in Luxemburg vindt plaats op basis van vrijwilligerswerk en is vooral een zaak van de Nationale Bond voor Vogelbescherming. De belangrijkste wetenschappelijke activiteiten omvatten:

* Ringwerkzaamheden en incidentele inventarisatie van inheemse vogels en trekvogelsoorten.

* Publicatie van wetenschappelijke en populariserende rapporten

* Verscheidene programma's voor monitoring en beheer van natuurgebieden en habitats, met name om de populaties van bedreigde vogels te versterken: tapuit, patrijs, spechten, hazelhoen en zwarte ooievaar

Aan het einde van de betrokken periode is de Centrale Ornithologique du Luxembourg (COL) opgericht (januari 1998). Deze organisatie heeft tot taak de ornithologische gegevens te beheren, de rode avifaunalijst van Luxemburg bij te werken, tellingen en veldwaarnemingen te organiseren en samen te werken met de verschillende Luxemburgse bestuursinstanties die belast zijn met natuurbehoud. Daarnaast heeft zij tot taak de projecten voor het redden van bedreigde soorten nauwkeurig te omschrijven en contacten hierover te onderhouden met buitenlandse en supranationale organen.

Nederland

Financiële en andere steun werd verleend aan verscheidene projecten betreffende vogelbescherming en -beheer, met name:

* Onderzoek naar de invloed van de inname van giftige stoffen op het voortplantingssucces bij visetende soorten.

* Programma's voor monitoring van broed- en trekvogels in Nederland.

* Programma voor het ringen van vogels.

* Inventarisatie van de vogelpopulaties binnen de aangewezen of nog aan te wijzen speciale beschermingzones.

Finland

* Door de minister van Milieuzaken is een werkgroep opgericht die de taak heeft een lijst van bedreigde soorten in Finland op te stellen en vast te stellen welke soorten prioritair zijn en voor welke soorten Finland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Tevens is besloten tot monitoring van de populatietrends van deze soorten en van de toestand van hun natuurlijke habitats.

* Er zijn inventarisatiewerkzaamheden uitgevoerd in de zones die voor het natuurbehoud van belang zijn.

* In de betrokken periode zijn programma's voor monitoring en telling voortgezet, in het bijzonder de jaarlijkse lineair-transecttellingen, alsmede monitoring op basis van ringwerk en periodieke nationale bestandsopnames van verschillende vogelsoorten (Aquila chrysaetos, Pandion haliaetus, Dendrocopos leucotos, enz.).

* Publicatie in 1998 van de Broedvogelatlas [14] met de resultaten van de onderzoeken die tussen 1974 en 1979 en tussen 1986 en 1989 zijn uitgevoerd.

[14] Väisänen, R.A. P. Koskimies & E. Lamni. 1998 Muuttuva pesimälinusto. Otava, Helsinki.

* Onderzoek van de effecten van jacht en predatie op verschillende soorten Tetraonidae.

* Analyse van methoden ter voorkoming van de schade die bepaalde vogelsoorten (eendvogels, aalscholvers) aan de teelt van gewassen en de visteelt kunnen toebrengen.

* Onderzoek van de effecten van chemische verontreiniging op vogels en het milieu.

* Monitoring en bestandsopname van de kolonies aalscholvers (Phalacrocorax carbo).

Verenigd Koninkrijk

Het JNCC (Joint Nature Conservation Committee) en de drie regionale bureaus die zijn belast met natuurbehoud hebben het onderzoek betreffende de instandhouding en het beheer van vogelpopulaties voortgezet.

* Deze acties omvatten de monitoring op lange termijn van vogelpopulaties (met name de Common Bird Census en de voortzetting daarvan, de Breeding Bird Survey, en voorts de Wetland Bird Surveys die een netwerk van bijna 1500 locaties omvatten, de wintertellingen van watervogels, het monitoringprogramma van zeevogels (Seabird Monitoring Programme), de monitoring van zeldzame broedvogels (Rare Breeding Birds Panel), het ringen van vogels, enz.).

* In 1998 publiceerde een consortium van vogelorganisaties in het Verenigd Koninkrijk een belangrijk standaardwerk waarin de beste methoden van monitoring van een groot aantal vogelsoorten worden aangegeven [15].

[15] Gilbert G., Gibbons D.W. & J. Evans. 1998. Bird monitoring methods. RSBP, BTO, WWT, JNCC, ITE & the Seabird Group. 464 blz.

* Er werd biologisch onderzoek gedaan dat relevant is voor de instandhouding van vogels, met name betreffende het effect van predatie door visetende vogels en roofvogels.

* Een ander belangrijk onderdeel van het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de instandhouding van vogelsoorten is het opzetten van een snel waarschuwingssysteem gebaseerd op de bij broedpopulaties waargenomen trends. Dit systeem maakt het mogelijk via analyse van de trends die door de verschillende systemen voor langetermijn monitoring aan het licht worden gebracht, vast te stellen welke soorten bijzondere aandacht vereisen.

* In 1998 ging een op het niveau van het Verenigd Koninkrijk gecoördineerd programma van start voor de gestandaardiseerde monitoring van locaties die voor het behoud van de natuur van belang zijn.

* Er zijn voorts nog talrijke andere ecologische en populatiedynamische studies alsmede analyses van de instandhoudingsbehoeften van afzonderlijke soorten uitgevoerd.

5.4 Introductie van vogelsoorten die niet van nature in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten

De informatie betreffende de lidstaten die deze hebben doorgegeven, wordt hieronder samengevat.

Duitsland

Tussen 1996 en 1998 heeft in Duitsland geen opzettelijke introductie van niet-inheemse vogelsoorten plaatsgevonden.

Griekenland

Tussen 1996 en 1998 heeft in Griekenland geen introductie van uitheemse vogelsoorten plaatsgevonden.

Spanje

Er zijn verscheidene soorten geïntroduceerd omwille van de jacht. In veel streken betreft het hier met name Phasianus colchicus en Coturnix japonica, maar op de Balearen ook Francolinus francolinus, Lophortyx californica en Colinus virginianus.

Bovendien heeft een Zuid-Amerikaanse papegaaiensoort, Myopsitta monachus, zich toevallig gevestigd zonder dat er sprake was van opzettelijke introductie. De soort schijnt met name problemen te veroorzaken in Catalonië, waar in 1998 een onderzoek werd gedaan naar verspreiding en aantal ervan.

Ierland

Tussen 1995 en 1998 werd de omvang van de populaties van de geïntroduceerde soort Oxyura jamaicensis gemonitord. Daaruit werd geconcludeerd dat het verspreidingsgebied en de populaties in Ierland zijn toegenomen. Anser anser en Branta canadensis zijn van nature in het wild in Ierland te vinden tijdens de trek en de overwintering. Beide soorten ganzen zijn ook als broedvogels geïntroduceerd en de populaties die zich hebben aangepast zouden problemen kunnen opleveren (voor de landbouw en voor andere inheemse soorten) als zij zich blijven uitbreiden. Bij een in 1994 uitgevoerde telling van de populaties broedvogels werden 977 exemplaren van Anser anser en 538 exemplaren van Branta canadensis aangetroffen; laatstgenoemde soort is in aantal verdubbeld sinds de vorige telling van 1969.

Italië

In de betrokken periode heeft in Italië geen introductie plaatsgevonden van nieuwe vogelsoorten. Verscheidene al dan niet opzettelijk geïntroduceerde soorten hebben op het schiereiland broedpopulaties van uiteenlopende omvang. Egretta gularis: heeft recentelijk genesteld; Threskiornis aethiopicus: plaatselijk ingeburgerd; Cygnus olor: ingeburgerd; Branta canadensis: enkele broedgevallen; Callipepla californica: pogingen tot acclimatisering; Colinus virginianus: ingeburgerd in Noord-Italië; Alectoris chukar: plaatselijk ingeburgerd; Francolinus francolinus: één enkele kernpopulatie; Francolinus erckelii: één enkele kernpopulatie; Phasianus colchicus: ingeburgerd; Psittacus krameri: plaatselijk ingeburgerd; Myiopsitta monachus: plaatselijk ingeburgerd; Paradoxornis alphonsianus: één enkele kernpopulatie; Estrilda astrild: af en toe een broedgeval; Amandava amandava: plaatselijk ingeburgerd; Acridotheres tristis: enkele broedgevallen.

Luxemburg

Er heeft geen opzettelijke introductie van uitheemse vogelsoorten in Luxemburg plaatsgevonden. Af en toe worden uit gevangenschap ontsnapte uitheemse eendachtigen waargenomen.

Finland

In de betrokken periode heeft geen introductie van uitheemse vogelsoorten in Finland plaatsgevonden.

Verenigd Koninkrijk

In de betrokken periode heeft geen introductie van uitheemse vogelsoorten in het Verenigd Koninkrijk plaatsgevonden.

Het probleem van onopzettelijke introducties en de risico's die de uitbreiding van geïntroduceerde soorten met zich meebrengt zijn uitgebreid besproken. Er zijn aanbevelingen gedaan voor het invoeren van wetswijzigingen en een betere controle om overijlde introducties te voorkomen.

Het Rare Breeding Birds Panel heeft besloten in het kader van zijn activiteiten voor gegevensverzameling betreffende zeldzame broedvogels tevens gegevens te verzamelen over broedgevallen van geïntroduceerde soorten (met uitzondering van al goed ingeburgerde soorten).

In het kader van de wintertellingen van watervogels wordt met regelmaat toezicht gehouden op de niet ingeburgerde geïntroduceerde soorten. Er is een toenemende trend waargenomen van het aantal van deze soorten en van het totaal aantal exemplaren, hetgeen vragen oproept. Bovendien is ook bij ingeburgerde soorten als Branta canadensis en Oxyura jamaicensis een neiging tot toename te zien.

In de betrokken periode heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk speciale aandacht besteed aan de acties die nodig zijn om de ernstige bedreiging die Oxyura jamaicensis (geïntroduceerde soort) via kruising voor het voortbestaan van de populaties Oxyura leucocephala (inheemse soort) vormt, te verminderen. Op basis van de resultaten van de in de voorgaande periode uitgevoerde onderzoeken, met name over de haalbaarheid van het onder controle houden van de populaties Oxyura jamaicensis en over de methoden om dit te bereiken, is de aanbeveling gedaan de resultaten op grotere schaal toe te passen. In 1998 werd een werkgroep «Witkopeend» opgericht. De aanbevelingen van deze werkgroep zijn in oktober 1998 overgelegd, waarna in januari 1999 een proefproject van start ging. De belangrijkste doelstellingen ervan zijn, te onderzoeken of de populatie Oxyura jamaicensis in het Verenigd Koninkrijk binnen tien jaar kan worden uitgeroeid en een raming te geven van de kosten van deze operatie.

Top