EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012R0200

Verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad Voor de EER relevante tekst

OJ L 71, 9.3.2012, p. 31–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 061 P. 149 - 154

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 10/03/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2012/200/oj

9.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 71/31


VERORDENING (EU) Nr. 200/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2012

tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van Salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 8, lid 1, tweede alinea, en artikel 13, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 is bedoeld om ervoor te zorgen dat passende en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van onder meer salmonella in alle relevante stadia en met name op het niveau van de primaire productie, d.w.z. bij koppels, om de prevalentie van door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers en bijgevolg het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

(2)

Artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat doelstellingen van de Unie moeten worden vastgesteld voor het verminderen van de prevalentie van alle salmonella-serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn bij slachtkuikens. Die vermindering is belangrijk om ervoor te zorgen dat de criteria voor salmonella in vers vlees van slachtkuikens, als vastgesteld in deel E van bijlage II bij die verordening en in hoofdstuk 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (2) kunnen worden nageleefd.

(3)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat de doelstelling van de Unie onder meer moet bestaan uit een numerieke uitdrukking van het maximumpercentage epidemiologische eenheden dat positief blijft en/of het minimumpercentage waarmee het aantal positief blijvende epidemiologische eenheden moet worden verminderd, de maximumtermijn voor het verwezenlijken van de doelstelling en de definitie van de nodige testschema's om na te gaan of de doelstelling is verwezenlijkt. Verder moet, indien van toepassing, een definitie worden gegeven van de serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn.

(4)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat bij de vaststelling van de doelstelling van de Unie rekening moet worden gehouden met de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen, en met de informatie die aan de Commissie of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is verstrekt uit hoofde van de bestaande voorschriften van de Unie, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EG van de Raad (3), met name artikel 5.

(5)

Artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij slachtkuikens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1091/2005 (4) stelt de doelstelling voor het verminderen van het maximumpercentage van koppels slachtkuikens dat positief blijft voor deze twee salmonella-serotypen vast op 1% of minder op uiterlijk 31 december 2011.

(6)

Uit het European Union Summary Report on Trends and Sources of Zoonoses, Zoonotic Agents and Food-borne Outbreaks in 2009 (samenvattend verslag van de Europese Unie over trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en door voedsel overgedragen uitbraken in 2009) (5) bleek dat Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium de serovars zijn die het vaakst in verband worden gebracht met ziekte bij de mens. Door Salmonella enteritidis veroorzaakte gevallen bij mensen namen in 2009 duidelijk af, terwijl een toename van de gevallen van Salmonella typhimurium werd geconstateerd.

(7)

In juli 2011 keurde de EFSA een wetenschappelijk advies goed over een kwantitatieve schatting van het effect op de volksgezondheid van de vaststelling van een nieuwe doelstelling voor het terugdringen van salmonella bij slachtkuikens (6). Zij concludeerde dat Salmonella enteritidis het meest frequent van moederkip op afstammelingen overgedragen zoönotische serotype van salmonella bij pluimvee is. De EFSA constateerde ook dat de bestrijdingsmaatregelen van de Unie bij slachtkuikens hebben bijgedragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal aan slachtkuikens gerelateerde gevallen van salmonellose bij de mens in vergelijking met de situatie in 2006. De doelstelling moet daarom worden bevestigd.

(8)

Monofasische stammen van Salmonella typhimurium hebben zich de laatste jaren ontwikkeld tot een van de meest frequent opgespoorde serotypen van salmonella bij diverse diersoorten en in menselijke klinische isolaten. In het wetenschappelijk advies van de EFSA uit 2010 over de monitoring en de beoordeling van het volksgezondheidsrisico van "Salmonella typhimurium-achtige stammen" dat op 22 september 2010 (7) is goedgekeurd, staat ook dat monofasische Salmonella typhimurium-stammen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-, die stammen met en zonder het O5-antigen omvat, moeten worden beschouwd als varianten van Salmonella typhimurium en een risico voor de volksgezondheid vormen dat vergelijkbaar is met dat van andere Salmonella typhimurium-stammen. Salmonella typhimurium-stammen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:- moeten daarom in de doelstelling worden opgenomen.

(9)

Om na te gaan of de doelstelling van de Unie is bereikt, is het nodig dat herhaaldelijk monsters van koppels slachtkuikens worden genomen. Voor de evaluatie en de vergelijking van de resultaten is het nodig dat een gemeenschappelijk testschema wordt beschreven om na te gaan of aan de doelstelling van de Unie is voldaan.

(10)

Er zijn nationale bestrijdingsprogramma's ter verwezenlijking van de doelstelling van de Unie voor 2012 voor koppels slachtkuikens van Gallus gallus ingediend met het oog op medefinanciering door de Unie overeenkomstig Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (8). De technische wijzigingen die in de bijlage bij deze verordening worden aangebracht, zijn rechtstreeks toepasselijk. Als gevolg daarvan hoeft de Commissie de nationale bestrijdingsprogramma's ter uitvoering van deze verordening niet opnieuw goed te keuren. Er is daarom geen overgangsperiode nodig.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling van de Unie

1.   De doelstelling van de Unie, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003, voor het terugdringen van de prevalentie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij slachtkuikens ("doelstelling van de Unie") bestaat erin het jaarlijkse maximumpercentage van koppels slachtkuikens dat positief blijft voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium te verminderen tot 1% of minder.

Wat monofasische Salmonella typhimurium betreft, worden ook serotypen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:- in de doelstelling van de Unie opgenomen.

2.   Het testschema om na te gaan of vooruitgang wordt geboekt bij de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie wordt in de bijlage beschreven ("het testschema").

Artikel 2

Evaluatie van de doelstelling van de Unie

De Commissie evalueert de doelstelling van de Unie in het licht van de informatie die overeenkomstig het testschema en de criteria van artikel 4, lid 6, onder c), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is verzameld.

Artikel 3

Intrekking van Verordening (EG) nr. 646/2007

Verordening (EG) nr. 646/2007 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.

(2)  PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.

(3)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(4)  PB L 151 van 13.6.2007, blz. 21.

(5)  EFSA Journal 2011; 9(3):2090.

(6)  EFSA Journal 2011; 9(7):2106.

(7)  EFSA Journal 2010; 8(10):1826.

(8)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.


BIJLAGE

Testschema om na te gaan of de doelstelling van de Unie is verwezenlijkt, als bedoeld in artikel 1, lid 2

1.   STEEKPROEFKADER

Het steekproefkader omvat alle koppels slachtkuikens van Gallus gallus ("slachtkuikens") in het kader van de nationale bestrijdingsprogramma's als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2160/2003.

2.   MONITORING BIJ SLACHTKUIKENS

2.1.   Bemonsteringsfrequentie

a)

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven bemonsteren alle koppels slachtkuikens binnen drie weken vóór de slacht.

In afwijking van de in de eerste alinea vastgestelde bemonsteringsverplichting kan de bevoegde autoriteit bepalen dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten minste één koppel slachtkuikens per ronde moeten bemonsteren in bedrijven met meer dan één koppel waar:

i)

een "all in/all out"-systeem wordt toegepast bij alle koppels van het bedrijf;

ii)

voor alle koppels hetzelfde managementsysteem geldt;

iii)

de voeder- en watervoorziening voor alle koppels gemeenschappelijk is;

iv)

gedurende ten minste de laatste zes ronden tests op Salmonella spp. overeenkomstig het in de eerste alinea vastgestelde bemonsteringsschema zijn uitgevoerd bij alle koppels in het bedrijf en door de bevoegde autoriteit monsters van alle koppels van ten minste één ronde zijn genomen;

v)

alle resultaten van de tests overeenkomstig de eerste alinea en punt b) voor Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium negatief waren.

In afwijking van de in dit punt vastgestelde bemonsteringsverplichtingen kan de bevoegde autoriteit een bemonstering toestaan in de laatste zes weken vóór de datum van de slacht, indien de slachtkuikens meer dan 81 dagen worden gehouden of onder biologische slachtkuikensproductie vallen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (1).

b)

De bevoegde autoriteit bemonstert elk jaar ten minste één koppel slachtkuikens in 10 % van de bedrijven met meer dan 5 000 dieren. Die bemonstering kan plaatsvinden op basis van een risicobeoordeling en telkens wanneer de bevoegde autoriteit dit nodig acht.

Een door de bevoegde autoriteit uigevoerde bemonstering kan de bemonstering door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, als voorgeschreven in punt a), vervangen

2.2.   Bemonsteringsprotocol

2.2.1.   Algemene bemonsteringsinstructies

De bevoegde autoriteit of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zorgt ervoor dat de monsters worden genomen door daartoe opgeleide personen.

Er worden ten minste twee paar overschoenmonsters genomen. De overschoenen worden over de laarzen aangetrokken en het monster wordt genomen door rond te lopen in de pluimveestal. De overschoenmonsters van één koppel slachtkuikens kunnen tot één monster worden samengevoegd.

Voordat de overschoenen worden aangetrokken, moet het oppervlak daarvan worden bevochtigd door:

a)

de toepassing van oplosmiddelen voor maximale terugwinning (MRD: 0,8% keukenzout, 0,1% pepton in gesteriliseerd gedeïoniseerd water);

b)

de toepassing van steriel water;

c)

de toepassing van andere oplosmiddelen die zijn goedgekeurd door het nationale referentielaboratorium, als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2160/2003; of

d)

worden geautoclaveerd in een recipiënt tezamen met oplosmiddelen.

De overschoenen worden bevochtigd door de vloeistof in de overschoenen te gieten voordat zij worden aangetrokken of door hen in een recipiënt met een oplosmiddel te schudden.

Er wordt voor gezorgd dat alle afdelingen van een stal op evenredige wijze bij de bemonstering worden vertegenwoordigd. Elk paar overschoenen moet circa 50% van het oppervlak van de stal bestrijken.

Als de bemonstering voltooid is, worden de overschoenen voorzichtig uitgetrokken zodat het aanhangend materiaal niet loskomt. De overschoenen kunnen binnenstebuiten worden gekeerd zodat er geen materiaal van afvalt. Zij worden in een zak of een pot gedaan en van een etiket voorzien.

De bevoegde autoriteit kan besluiten om het minimumaantal monsters te verhogen om een representatieve bemonstering te garanderen aan de hand van een evaluatie per geval van de epidemiologische parameters, zoals de bioveiligheidsvoorwaarden en de verdeling of omvang van het koppel.

Als de bevoegde autoriteit haar toestemming daartoe verleent, kan één paar overschoenen worden vervangen door een stofmonster van 100 g, op verschillende plaatsen in de stal verzameld van oppervlakken waar stof zichtbaar aanwezig is. Bij wijze van alternatief kunnen een of meer bevochtigde veegdoekjes met een gecombineerd oppervlak van ten minste 900 cm2 worden gebruikt voor de verzameling van stof op verscheidene plaatsen in de gehele stal. Beide zijden van het veegdoekje moeten goed met stof zijn bedekt.

2.2.2.   Specifieke instructies voor bepaalde soorten bedrijven

a)

Bij koppels slachtkuikens met vrije uitloop worden de monsters alleen binnen de stal verzameld.

b)

Wanneer de toegang tot de stallen wegens de beperkte ruimte niet mogelijk is bij koppels met minder dan 100 slachtkuikens en het daarom niet mogelijk is om gebruik te maken van overschoenen bij het rondlopen in de stallen, mogen deze worden vervangen door de soort veegdoekjes die worden gebruikt voor stofmonsters, waarbij de doekjes over met verse feces vervuilde oppervlakken worden gewreven of als dit niet haalbaar is, door andere voor het beoogde doel geschikte bemonsteringstechnieken voor feces.

2.2.3.   Bemonstering door de bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit gaat door het verrichten van verdere tests en/of, zo nodig, door documentencontroles na of de resultaten niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van antimicrobiële of andere stoffen die de groei van bacteriën afremmen.

Indien geen Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het koppel ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, bedoelde doelstelling van de Unie als een besmet koppel slachtkuikens beschouwd.

2.2.4.   Vervoer

De monsters worden onverwijld per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. Tijdens het vervoer worden zij tegen temperaturen van meer dan 25 °C en blootstelling aan zonlicht beschermd.

Wanneer het niet mogelijk is om de monsters binnen 24 uur na de bemonstering te verzenden, worden zij gekoeld opgeslagen.

3.   LABORATORIUMANALYSE

3.1.   Monstervoorbereiding

In het laboratorium worden de monsters tot het onderzoek koel bewaard. Het onderzoek begint binnen 48 uur na het tijdstip van ontvangst van de monsters en binnen vier dagen na de datum van de bemonstering.

De stofmonsters worden afzonderlijk geanalyseerd. De bevoegde autoriteit kan echter besluiten hen voor de analyse bij het paar overschoenen te voegen.

Het monster wordt omgezwenkt zodat het volledig verzadigd is en de kweek wordt voortgezet volgens de in punt 3.2. beschreven detectiemethode.

De twee paar overschoenen worden zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat aanhangend fecaal materiaal loskomt, en worden tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht, of er wordt 225 ml oplosmiddel rechtstreeks toegevoegd aan de twee paar overschoenen in de recipiënt die het laboratorium ontvangt.

De overschoenen worden volledig ondergedompeld in BPW om ervoor te zorgen dat zich rond het monster voldoende vrije vloeistof bevindt voor de migratie van salmonella uit het monster en daarom kan zo nodig meer BPW worden toegevoegd.

Indien EN/ISO-normen betreffende de voorbereiding van feces voor de detectie van salmonella worden vastgesteld, worden die, zo nodig, toegepast in plaats van de in dit punt vastgestelde voorschriften voor de monstervoorbereiding.

3.2.   Detectiemethode

De detectie van Salmonella spp. wordt uitgevoerd overeenkomstig Amendment 1 van EN/ISO 6579 “Microbiology of food and animal feeding stuffs – Horizontal method for the detection of Salmonella spp. – Amendment 1: Annex D: Detection of Salmonella spp. in animal faeces and in environmental samples from the primary production stage" van de Internationale Organisatie voor Normalisatie.

3.3.   Serotypering

Ten minste één isolaat van elk positief monster, dat door de bevoegde autoriteit is genomen, wordt geserotypeerd aan de hand van het huidige Kaufmann-White-LeMinorschema.

De exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat voor alle isolaten ten minste wordt uitgesloten dat zij niet behoren tot de serotypen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium.

3.4.   Alternatieve methoden

Voor monsters die op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen zijn, mogen de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2) bedoelde analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1 tot en met 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor monstervoorbereiding, detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig de norm EN-ISO 16140 gevalideerd zijn.

3.5.   Opslag van de stammen

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ten minste één geïsoleerde stam van de serotypen van salmonella uit bemonstering bij officiële controles per stal en per jaar wordt opgeslagen om eventueel op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, waardoor de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar na de datum van de analyse wordt gegarandeerd.

De bevoegde autoriteit kan besluiten dat isolaten uit de bemonstering door exploitanten van levensmiddelenbedrijven ook worden opgeslagen om op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden om te voorzien in isolaten die worden getest overeenkomstig artikel 2 van Beschikking 2007/407/EG van de Commissie (3).

4.   RESULTATEN EN RAPPORTAGE

4.1.   Berekening van de prevalentie voor de verificatie van de doelstelling van de Unie

Een koppel slachtkuikens wordt met het oog op de verificatie van de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie als positief aangemerkt als in het koppel de aanwezigheid van Salmonella enteritidis en/of Salmonella typhimurium (andere dan vaccinstammen) is geconstateerd.

Positieve koppels slachtkuikens worden slechts éénmaal per ronde geteld, ongeacht het aantal bemonsteringen en tests, en worden alleen gerapporteerd in het jaar van de eerste positieve bemonstering.

4.2.   Rapportage

De rapportage omvat:

a)

het totale aantal koppels slachtkuikens dat tijdens het rapportagejaar ten minste één keer is getest;

b)

het totale aantal koppels dat in de lidstaat positief was voor een serotype van salmonella;

c)

het aantal koppels slachtkuikens dat ten minste één keer positief was voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, inclusief monofasische stammen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-;

d)

het aantal positieve koppels slachtkuikens voor elk salmonellaserotype of voor niet-gespecificeerde salmonella (niet-typeerbare of niet-geserotypeerde isolaten).

De informatie wordt afzonderlijk verstrekt voor de bemonstering in het kader van het algemene nationale salmonellabestrijdingsprogramma, als bedoeld in punt 2.1, onder a) en b), de bemonstering door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, als bedoeld in punt 2.1, onder a), en de bemonstering door de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in punt 2.1, onder b).

De resultaten van de tests worden beschouwd als relevante informatie over de voedselketen, als bedoeld in sectie III van bijlage II bij Verordening nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4).

Ten minste de volgende informatie wordt voor elk getest koppel slachtkuikens aan de bevoegde autoriteit verstrekt:

a)

referentie van het bedrijf, die uniek blijft;

b)

referentie van de stal, die uniek blijft;

c)

maand van de bemonstering.

Over de resultaten en aanvullende relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG (5).

De exploitant van het levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van de bevestigde detectie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium. De exploitant van het levensmiddelenbedrijf draagt het analyselaboratorium op dienovereenkomstig te handelen.


(1)  PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

(2)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB L 153 van 14.6.2007, blz. 26.

(4)  PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

(5)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.


Top