EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011D0489

2011/489/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 29 juli 2011 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4503)

OJ L 200, 3.8.2011, p. 23–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2014

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2011/489/oj

3.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/23


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2011

tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4503)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2011/489/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1) en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien een lidstaat van plan is een andere hoeveelheid mest op of in de bodem te brengen dan bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin van Richtlijn 91/676/EEG en onder a), van die alinea, moet die hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de verwezenlijking van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet de vaststelling van die hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperioden en een hoge stikstofopname van de gewassen.

(2)

Op 21 december 2007 heeft de Commissie Beschikking 2008/64/EG tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (2) gegeven, waardoor het Koninkrijk België toestemming kreeg om toe te staan dat in het Vlaamse Gewest onder bepaalde voorwaarden tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem wordt gebracht op percelen met gras en maïs met gras als ondervrucht, en tot 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op percelen met wintertarwe gevolgd door een tussengewas, en bieten.

(3)

De bij Beschikking 2008/64/EG verleende afwijking had betrekking op ongeveer 3 300 landbouwers en 83 500 ha land en is verstreken op 31 december 2010.

(4)

Op 15 maart 2011 heeft België voor het Vlaamse Gewest bij de Commissie een verzoek ingediend tot vernieuwing van de afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG.

(5)

De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van België om in Vlaanderen specifieke bedrijven toestemming te geven tot het op of in de bodem brengen van tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasdieren en verwerkte varkensmest op percelen met gras en maïs met gras als ondervrucht en gemaaid gras en snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en bieten.

(6)

Vlaanderen heeft duidelijke waterkwaliteitsdoelen gesteld die tijdens de twee volgende actieprogrammaperioden moeten worden gehaald. Voor oppervlaktewater zal de kwaliteitsnorm van een nitraatgehalte van 50 mg per liter tegen 2014 in 84 % van de meetpunten van het landbouwmonitoringsnetwerk worden gehaald en tegen 2018 in 95 % van deze punten. Voor ondiep grondwater, dat een lagere herstelsnelheid heeft, zal de gemiddelde nitraatconcentratie ten opzichte van het gemiddelde niveau van 40 mg nitraat per liter in 2010, met 10 % zijn afgenomen in 2014 en met 20 % tegen 2018. Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de hydrogeologisch homogene zones waar de nitraatconcentraties in ondiepe grondwateren gemiddeld meer dan 50 mg nitraat per liter bedragen en de gemiddelde concentratie per actieprogrammaperiode met 5 mg per liter moet afnemen.

(7)

Om deze doelen te bereiken heeft Vlaanderen een verscherpt actieprogramma voor de periode 2011-2014 vastgesteld. Tegen 2014 zal het beleid worden getoetst om na te gaan welke extra verscherpte maatregelen eventueel kunnen worden genomen in het actieprogramma voor de periode 2015-2018 om te verzekeren dat de gestelde doelen inzake waterkwaliteit worden gehaald.

(8)

De wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG voor het Vlaamse Gewest, het decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen van 22 december 2006 (hierna „het mestdecreet”), is op 6 mei 2011 gewijzigd (3) overeenkomstig het actieprogramma voor de periode 2011-2014 en is van toepassing in combinatie met dit besluit.

(9)

Het mestdecreet is op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest van toepassing.

(10)

In het mestdecreet is voorzien in grenswaarden voor het op of in de bodem brengen van zowel stikstof als fosfor.

(11)

Uit de bij de kennisgeving ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiperiodes en gewassen met een hoge stikstofopname.

(12)

De Commissie is na bestudering van het verzoek van mening dat de voorgestelde hoeveelheden van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest per hectare per jaar geen afbreuk doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan die gelden in aanvulling op de in het kader van het actieprogramma voor de periode 2011-2014 genomen verscherpte maatregelen.

(13)

Om te voorkomen dat de toepassing van de gevraagde afwijking tot intensivering van de veeteelt leidt, moeten de bevoegde autoriteiten garanderen dat het aantal dieren dat op een bedrijf mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten) in het Vlaamse Gewest wordt beperkt overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet3.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door het Koninkrijk België voor het Vlaamse Gewest bij brief van 15 maart 2011 gevraagde afwijking waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, wordt toegestaan onder de in dit besluit neergelegde voorwaarden.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;

b)   „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

c)   „grasland”: blijvend of tijdelijk grasland („tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);

d)   „gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: gras; maïs met vóór of na de oogst ondergezaaid gras dat wordt gemaaid en van het veld wordt verwijderd en dient als tussengewas; gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs; wintertarwe of triticale gevolgd door een tussengewas; suiker- of voederbieten;

e)   „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, geiten en paarden;

f)   „mestverwerking”: de scheiding van varkensmest in twee fracties, een vaste en een dunne fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;

g)   „verwerkte mest”: de uit de mestverwerking voortkomende dunne fractie;

h)   „effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte”: verwerkte mest met een maximaal stikstofgehalte van 1 kg per ton effluent en een maximaal fosfaatgehalte van 1 kg per ton effluent;

i)   „bodemprofiel”: de bodemlaag tot een diepte van 0,90 m onder het maaiveld, tenzij de gemiddelde hoogste grondwaterstand ondieper is; in het laatste geval is dit tot de diepte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand.

Artikel 3

Toepassingsgebied

Dit besluit is op individuele basis van toepassing op bepaalde percelen van een landbouwbedrijf waarop gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd, met inachtneming van de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks uiterlijk op 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in. De jaarlijkse aanvraag voor 2011 wordt door de landbouwers uiterlijk op 15 juli ingediend.

2.   De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin zij zich ertoe verbinden de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.

Artikel 5

Mestverwerking

1.   De uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie moet aan erkende installaties worden geleverd voor recycling om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de terugwinning van stikstof en fosfaat te bevorderen. Het gerecycleerde product mag in het Vlaamse Gewest niet op of in landbouwgrond worden gebracht, met uitzondering van parken, plantsoenen en particuliere tuinen.

2.   Van de afwijking gebruikmakende landbouwers die aan mestverwerking doen, dienen elke jaar bij de bevoegde autoriteiten de gegevens in betreffende de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest, de hoeveelheid vaste fractie en verwerkte mest en de bestemming ervan, en het stikstof- en fosforgehalte.

3.   De bevoegde autoriteiten stellen erkende methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan, en werken deze bij.

4.   Ammoniak en andere emissies uit mestverwerking moeten worden afgevangen en behandeld om de milieueffecten en milieuoverlast te beperken voor installaties die hogere emissies veroorzaken dan de referentiesituatie, d.i. de opslag en het op of in de bodem brengen van ruwe dierlijke mest. Hiertoe wordt een inventaris opgesteld en bijgewerkt van installaties waarvoor emissiebehandeling is vereist.

Artikel 6

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   Met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 11 vastgestelde voorwaarden, bedraagt de hoeveelheid dierlijke mest van graasvee, verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte dat elk jaar op of in de bodem van percelen waarvoor een afwijking is toegestaan, wordt gebracht, met inbegrip van de mest die door de dieren zelf op of in de bodem wordt gebracht, niet meer 250 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met

a)

grasland en maïs met gras als ondervrucht;

b)

gemaaid gras gevolgd door maïs;

c)

snijrogge gevolgd door maïs;

en 200 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met

d)

wintertarwe gevolgd door een vanggewas;

e)

triticale gevolgd door een vanggewas;

f)

suiker- of voederbieten.

2.   Verwerkte mest, die niet in aanmerking komt als effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte, mag enkel op of in de bodem van onder een afwijking vallende percelen worden gebracht indien de stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) ervan ten minste 3,3 bedraagt.

3.   Het op of in de bodem brengen van effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte wordt beperkt tot ten hoogste 15 t per hectare.

4.   De totale stikstof- en fosfaatgift dient te zijn afgestemd op de nutriëntenbehoefte van het gewas in kwestie, rekening houdend met de aanvoer van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De totale stikstof- en fosfaatgift mag in geen geval meer bedragen dan de maximale gebruiksnorm voor fosfaat en stikstof, uitgedrukt in totale stikstof of in efficiënte stikstof, zoals vastgesteld in het actieprogramma.

5.   Het gebruik van fosfaat uit chemische meststof is verboden op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

6.   Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin voor het hele areaal de vruchtwisseling en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en stikstof- en fosfaatmeststoffen worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar uiterlijk op 15 februari op het bedrijf beschikbaar.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

c)

een beschrijving van de mestverwerking en de verwachte kenmerken van de verwerkte mest;

d)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd;

e)

de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen;

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

g)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

h)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen voor elk perceel.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.

7.   Elk landbouwbedrijf stelt een mestboekhouding op waarin onder meer wordt bijgehouden hoeveel mest en stikstofmeststoffen op of in de bodem zijn gebracht en wanneer het op- of inbrengen plaatsvond.

8.   Voor elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn. Uiterlijk op 1 juni en ten minste om de vier jaar wordt een bemonstering en analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is. Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond vereist.

9.   Elk jaar wordt in de herfst uiterlijk op 15 november de nitraatconcentratie in het bodemprofiel op ten minste 6 % van alle percelen waarvoor een afwijking is toegestaan en op 1 % van de andere percelen die worden gebruikt door landbouwbedrijven waaraan een afwijking is toegestaan, zo gemeten dat ten minste 85 % van deze bedrijven wordt gecontroleerd. Per 2 ha landbouwgrond zijn ten minste drie monsters van drie verschillende bodemlagen binnen het bodemprofiel vereist.

10.   Mest, verwerkte mest of effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte met een totaal stikstofgehalte van meer dan 0,60 kg stikstof per ton, chemische of andere meststoffen worden tussen 1 september en 15 februari van het daaropvolgende jaar niet verspreid over percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

11.   Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, moet vóór 31 mei van elk jaar worden op- of ingebracht.

Artikel 7

Landbeheer

Landbouwers aan wie een individuele afwijking is toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

a)

grasland wordt in het voorjaar geploegd voor alle bodemtypes behalve voor kleibodems;

b)

grasland op kleibodems wordt geploegd voor 15 september;

c)

grasland op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan bevat geen vlinderbloemigen of andere planten die stikstof uit de lucht binden;

d)

binnen twee weken na het onderploegen van gras wordt een gewas met een hoge stikstofbehoefte ingezaaid en er worden geen meststoffen op of in de bodem gebracht in het jaar waarin blijvend grasland wordt geploegd;

e)

vanggewassen worden binnen twee weken na de oogst van wintertarwe of triticale en uiterlijk op 10 september ingezaaid;

f)

tussengewassen worden niet vóór 15 februari geploegd, zodat een permanent plantendek op het akkerland aanwezig is waardoor nitraat dat in het najaar in de ondergrond is terechtgekomen wordt teruggewonnen en nitraatverlies in de winter wordt beperkt.

Artikel 8

Andere maatregelen

De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat afwijkingen die zijn toegestaan voor het op- of inbrengen van verwerkte mest in overeenstemming zijn met de capaciteit van erkende installaties voor mestverwerking en de verwerking van de vaste fractie.

Artikel 9

Maatregelen inzake productie en vervoer van dierlijke mest

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de beperking van het aantal dieren dat op een bedrijf in het Vlaamse Gewest mag worden gehouden, in acht wordt genomen overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.

2.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat al het mestvervoer door erkende mestvervoerders vanaf 1 januari 2012 wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen. Tot die datum zien de bevoegde autoriteiten erop toe dat mestvervoer door erkende mestvervoerders die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van het Vlaams ministerieel besluit van 19 juli 2007 (4) zijn ingedeeld in de klassen A 5o, A 7o, B and C, wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen.

3.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de samenstelling van de mest wat betreft de stikstof- en fosforconcentratie vóór elk vervoer wordt geanalyseerd. Mestmonsters worden geanalyseerd door erkende laboratoria en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en de afnemer.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosfaatgehalte ervan worden aangegeven.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat er kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond en van het aantal percelen worden vervaardigd en jaarlijks worden bijgewerkt. Er worden gegevens over onder een individuele afwijking vallende vruchtwisselingprogramma’s en landbouwpraktijken verzameld en jaarlijks bijgewerkt.

2.   Het krachtens Beschikking 2008/64/EG opgezette monitoringsnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater wordt onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.

3.   Voor landbouwstroomgebieden op zandbodems wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd.

4.   De krachtens Beschikking 2008/64/EG opgezette monitoringlocaties die overeenkomen met ten minste 150 landbouwbedrijven, worden onderhouden om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentratie in het bodemwater, minerale stikstof in het bodemprofiel en de daar optredende stikstof- en fosforverliezen via de wortelzone naar het grondwater, alsmede de stikstof- en fosforverliezen door afspoeling via het oppervlak en uitspoeling via de ondergrond. De monitoringlocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes (klei-, leem-, zand- en lössbodems), bemestingspraktijken en gewassen. De samenstelling van het monitoringsnetwerk blijft gedurende de toepassingstermijn van dit besluit ongewijzigd.

Artikel 11

Verificatie

1.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat alle aanvragen voor afwijkingen aan administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

2.   Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de toepassing van de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties op het terrein opgesteld. Bij ten minste 5 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5, 6 en 7 van dit besluit vastgestelde voorwaarden. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, wordt de landbouwer daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt het verzoek om een afwijking voor het volgende jaar als afgewezen beschouwd.

3.   De resultaten van de in artikel 6, lid 8, bedoelde metingen worden geverifieerd. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, met inbegrip van overschrijding van de in het mestdecreet vastgestelde basisdrempel, zal de landbouwer daarvan in kennis worden gesteld en wordt een aanvraag om een afwijking voor het volgende jaar voor het perceel of de percelen in kwestie geweigerd.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 1 % van alle mestvervoercontroles op het terrein wordt uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles. Deze omvatten een controle van de nakoming van de verplichtingen inzake erkenning, een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest, en een bemonstering van de vervoerde mest. De mestbemonstering kan in voorkomend geval tijdens de lading worden uitgevoerd met behulp van in de voertuigen aangebrachte automatische monsternemers. Mestmonsters worden geanalyseerd door laboratoria die zijn erkend door de bevoegde autoriteiten en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de aanbieder en de afnemer.

5.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de krachtens dit besluit verleende afwijking te verifiëren.

Artikel 12

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar tegen december, en voor 2014 tegen september, een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten waarop de in artikel 10, lid 1, bedoelde percentages bedrijven, dieren, landbouwgrond en het lokale bodemgebruik alsook gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, zijn aangegeven;

b)

de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren alsook het in artikel 10, lid 2, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit;

c)

een evaluatie van het nitraatresidu in het bodemprofiel in het najaar voor de onder een afwijking vallende percelen en een vergelijking met nitraatresidugegevens en -trends van niet onder een afwijking vallende percelen voor vergelijkbare vruchtwisselingprogramma’s. Onder percelen die niet onder een afwijking vallen moeten zowel niet onder een afwijking vallende percelen van landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend als percelen van andere landbouwbedrijven zijn begrepen;

d)

een evaluatie van de uitvoering van de voorwaarden van de afwijking, op basis van controles op bedrijfs- en perceelniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse;

e)

informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest;

f)

informatie over het aantal bedrijven waaraan een afwijking is verleend en het aantal onder een afwijking vallende percelen waarop verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte is op- of ingebracht, alsook de volumes daarvan;

g)

de in artikel 5, lid 3, bedoelde methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan;

h)

de in artikel 5, lid 4, bedoelde inventaris van mestverwerkingsinstallaties;

i)

een overzicht en evaluatie van de middels de in artikel 10, lid 4, bedoelde meetpunten verkregen data.

Artikel 13

Toepassing

Dit besluit is van toepassing in de context van en in samenhang met het actieprogramma 2011-2014 voor het Vlaamse Gewest (het mestdecreet) en verstrijkt op 31 december 2014.

Artikel 14

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2011.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  PB L 16 van 19.1.2008, blz. 28.

(3)  Belgisch Staatsblad van 13 mei 2011, blz. 27876.

(4)  Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2007, blz. 45564, ter uitvoering van bepaalde artikelen van het mestdecreet.


Top